Enkele reis Paramaribo. Terug in Suriname
(2000)–Iwan Brave– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
enkele dagen geleden gaf. In het kader van de law-and-orderaanpak van de nieuwe regering onder leiding van Bouterses ndp, worden niet alleen illegale straatverkopers gesommeerd in te pakken, of foutgeparkeerde auto's weggesleept, maar ook fietsers die 's avonds zonder licht rijden worden bekeurd. Mijn fiets is in beslag genomen omdat ik zonder licht reed. ‘En nog wel langs het politiebureau, wat een brutaliteit,’ zei de agent bij de aanhouding. Dat er met de ndp-regering een zekere discipline terugkeert, valt te prijzen. Alleen heeft het in moreel opzicht aangetaste politieapparaat zelf iets van een ontoerekeningsvatbaar kind dat de orde moet handhaven. Omdat ik mijn fiets niet snel genoeg de trap van het bureau optilde, hielp de agent op hardhandige wijze een handje mee. Mijn hemd, dat aan het stuur bleef haken, ging stuk. ‘U heeft mijn hemd kapotgemaakt,’ zei ik hem. ‘Dan wat?’ snauwde hij en hij greep meteen naar zijn knuppel. Daar was ik op voorbereid, want de Surinaamse politieagent reageert doorgaans agressief op mondigheid. ‘U kunt mijn tanden uit mijn mond slaan en mijn nieren kapottrappen, maar ik ken wel m'n rechten; ik ben geen gemiddelde Surinaamse burger,’ probeerde ik boos en bluffend het vege lijf te redden. Daarop reageerde de agent op minachtende toon: ‘Je hebt te veel stront van die Hollanders gegeten.’ Ik moest in een ruimte gaan zitten waar ook een brabbelende dronkaard met een hand aan het traliewerk geboeid zat. ‘O, Nederland, geef me rijst met kousenband,’ zong een agent nog pesterig. ‘Ik weet dat je in Nederland “klootzak” tegen de politie kunt roepen zonder dat het consequenties heeft, maar zo gaat het niet in Suriname,’ kwam een inspecteur het gedrag van de agent later rechtpraten. ‘Ik heb helemaal niets tegen uw agent geroepen. Het is belachelijk dat je hemd wordt stukgetrokken omdat je | |
[pagina 63]
| |
zonder licht rijdt, en dat je het risico loopt afgetuigd te worden als je er wat van zegt.’ Ook wees ik de inspecteur op het onwettig in beslag nemen van mijn fiets en op het feit dat ik al anderhalf uur vastzat. ‘Ik weet nog steeds niet waarom ik gearresteerd ben.’ ‘U loopt straks zeker naar de recherche om uw beklag te doen?’ informeerde de inspecteur. ‘Ach, het gedrag van die agent is het optreden van een individu en dat zie ik niet als iets typerends voor het Korps Politie Suriname,’ gooide ik het over de psychologische boeg. Na wat juridisch gekissebis beloofde de inspecteur me dat ik mijn fiets zonder het opleggen van een boete mee zou krijgen als ik me de volgende ochtend meldde. Toen ik om een bewijs van inbeslagneming vroeg, zei hij: ‘Niet in Suriname.’ De volgende dag kreeg ik niet eens de kans me bij hem te melden. ‘Ja meneer Brave, rijden zonder fietsbel, zonder spatborden met witte strook, zonder voor- en achterlicht. Ook in Suriname mag dat niet,’ aldus ontving een brigadier mij vriendelijk. ‘Prima dat u de burger op zijn plichten wijst,’ besloot ik zijn vriendelijkheid te peilen, ‘maar vertelt u dan ook aan uw ondergeschikten hoe ze met burgers moeten omgaan?’ Zijn vriendelijkheid maakte op slag plaats voor onbeschoftheid. ‘Jongen, ga eerst al die rotzooi kopen, dan krijg je je fiets terug,’ zei hij in het Surinaams. Toen ik om een bewijs van inbeslagname vroeg, kwam er een onderinspecteur aan te pas. ‘Sodemieter op,’ snauwde die. ‘Knuppel me er maar uit,’ daagde ik hem uit, waarop hij me als een dolle stier naar de uitgang duwde, waar ik een trap na kreeg. Op dat moment had ik beter weg kunnen lopen, maar ik besloot door te zetten en liep het bureau weer binnen. ‘Behandelt u uw vrouw en kinderen ook zo?’ vroeg ik de onderinspecteur, die weer achter zijn bureau zat. Groentjes met één of twee strepen waren werkelijk verbaasd over zo veel brutaliteit. ‘Wennen jullie daar maar | |
[pagina 64]
| |
vast aan, want er komen steeds meer mondige burgers,’ zei ik. Ditmaal trok de onderinspecteur mijn broek diep in de bilnaad, voor hij me weer op de stoep zette. Tegen voorbijgangers die bleven staan, riep ik kennelijk net iets te rebels: ‘Zo gaat de politie met burgers om, daar moeten jullie tegen protesteren.’ De inspecteur hield zich in. ‘O, is dat wat je wil?’ zei hij dreigend, en hij sleurde me weer naar binnen. ‘Hier ziet toch niemand je,’ zei hij, en hij gaf me drie ferme klappen in mijn nek terwijl andere agenten mij vasthielden. Ik ging door mijn knieën. ‘Smijt die man op die bank, ik kom zo bij hem.’ Daar zat ik dan: van alles en iedereen verlaten op een Zuid-Amerikaans politiebureau. Ik bereidde me voor op het ergste. Gelukkig arriveerde de inspecteur na een tijdje. Hij had kennelijk nog niet door wat er zich had afgespeeld, en groette me vriendelijk. Mopperend kwam hij even later terug. ‘Ik heb u toch gezegd dat u zich bij mij moest melden. Nu kan ik moeilijk de verbalisant passeren.’ Ik was allang blij dat dit hachelijke experiment beëindigd was. Nadat ik mijn boete had betaald, zette de inspecteur nog een en ander juridisch recht. ‘Meneer Brave, u bent niet aangehouden maar staande gehouden.’ ‘En die klappen die ik heb ontvangen?’ vroeg ik nog. ‘Daar praten we niet meer over,’ antwoordde hij stoïcijns. De hele week heb ik overwogen of ik wel of niet een aanklacht moest indienen. Het vernederende gevoel van mishandeling vroeg om wraak. Anderzijds leek het me niet verstandig reeds na vier maanden verblijf in Suriname op voet van oorlog met het korps te verkeren. Waren die klappen dat wel waard? Gisteravond zat ik in een café, en ik hoorde achter me: ‘Meneer Brave, hoe gaat het met u?’ Toen ik omkeek, zag ik de inspecteur met een oude-jongens-krentenbrood- | |
[pagina 65]
| |
grijns op zijn gezicht. Voor ik antwoord kon geven, kreeg ik een tik op mijn schouder. ‘Zand erover,’ stelde hij kameraadschappelijk voor. Ik aarzelde even, maar nam zijn hand aan en zei: ‘Zand erover.’ Oom Frans was hierover niet te spreken. ‘Surinamers weten duizenden redenen te bedenken om iets niet te doen, maar hebben moeite er één te vinden om iets wel te doen’, is zijn lijfspreuk. Mijn besluit vond hij maar zwak en aan mijn argumenten had hij geen boodschap. ‘Je begint al op een echte Surinamer te lijken,’ concludeerde hij.
9 november 1996 |
|