zelfsprekende eigenschappen, komt algauw zo over.
Dat de weerstand tegen mij groot is, wist ik, althans, dat had ik altijd vermoed. Tijdens persbijeenkomsten heb ik op een enkele keer na, niet echt het warme-nestgevoel gekregen. Het is altijd maar gissen hoe bepaalde houdingen te vertalen, want je houdt natuurlijk altijd rekening met de projectie van je eigen onzekerheden. Misschien zijn Surinamers wel gewoon afstandelijke mensen.
Inmiddels weet ik dat wat ik allemaal in mijn columns te berde breng, niet altijd op prijs wordt gesteld. ‘Waar haal je de arrogantie vandaan?’ zei nota bene een Nederlandse correspondente tegen mij. ‘Jij loopt hier de boel met een westerse bril te bekijken.’ Een waarheid maar tegelijkertijd een dooddoener. Het is net zo arrogant om te denken dat het achtergestelde volk van Suriname, dat heel veel wordt onthouden, geen behoefte heeft aan producten en ideeën die aan ‘westerse’ maatstaven voldoen.
De dagen die volgen op mijn eerste ontmoeting met de ‘kroonprinses’ zijn voor mij ontmoedigend en weinig motiverend. Ik heb het gevoel niet welkom te zijn en meen het moment te beleven waarop mensen het land weer uit ellende verlaten. Dat het ‘wij Surinamers’ een grote leugen was, wist ik altijd al. Toch blijft het onaangenaam dat te ervaren.
Ik besef dat ik het vooral rustig aan moet doen, vooral voor mezelf. Ik heb er absoluut geen behoefte aan voortdurend weerstanden te moeten overwinnen. Kost te veel energie. Dit weet ik van mijn ervaringen in Nederland. En juist die was ik min of meer ontvlucht. Zaak is in het hete Suriname buiten een dergelijk proces te blijven.
Terwijl ik me op bed afvraag hoe, denk ik aan Al Jarreau: ‘Home is not Chicago or LA, home is where your heart's on fire.’ Tijdens mijn laatste jaren in Nederland, waar ik geen gehoor vond voor mijn klachten over de misstanden van de ‘multiculturele’ samenleving, vond ik vooral troost bij Bob Marley: ‘You think you live in heaven,