Enkele reis Paramaribo. Terug in Suriname
(2000)–Iwan Brave– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
West had een artikel gewijd aan het overlijden van de exmilitair, die aan een slopende suikerziekte leed. Het artikel stond - bijna weggemoffeld - in een hoek op de voorpagina. De krachtigste regel in het stuk luidde: ‘Bhagwandas gold binnen militaire kringen als hard.’ In de huiskamers waren de uitspraken stelliger: ‘Hij was de uitvoerder, de beul.’ Behalve de plichtmatige vermeldingen van zijn dood op radio en tv, werd er verder niet stilgestaan bij de persoon Bhagwandas. Jammer, want het overwegend jonge electoraat van de ndp - waarvan ex-dictator Desi Bouterse voorzitter is - wordt ‘onwetendheid’ verweten. Kennelijk is het in Suriname nog niet mogelijk om de dood van een omstreden ‘revolutionair’ aan te grijpen om het bloedige verleden op te rakelen. Met zijn dood is immers een belangrijke sleutelfiguur en getuige weggevallen voor het nog te starten onderzoek naar de decembermoorden van 1982, waarbij vijftien vooraanstaande burgers - onder wie journalisten, juristen en een vakbondsleider - zonder vorm van proces door militairen werden gemarteld en geëxecuteerd. In de overlijdensadvertentie staan tijd en plaats van het afscheid vermeld. Ik pieker erover of het wel aan mij als journalist is - tenslotte ben ik kersvers in Suriname - een artikel te schrijven, waarin ik de vraag zal opwerpen of Bhagwandas' dood geen signaal is dat er haast geboden is met het onderzoek naar de mensenrechtenschendingen van de jaren tachtig. Ik besluit de volgende morgen contact op te nemen met enkele mensenrechtenactivisten. Ilse Labadie van de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede, wenst op grond van haar ‘christelijke inslag’ niet langer te oordelen over iemand die zichzelf niet meer kan verdedigen. ‘Bhagwandas is nu naar de juiste rechter, en die zal hem berechten’, is haar standpunt. Stanley Rensch van Moiwana '86 vindt de gang van zaken een ‘aanfluiting’ en stelt: ‘Het lan- | |
[pagina 28]
| |
ge wachten is een teken van een incompetent bestuur dat geen rechtsgelijkheid kan garanderen.’ Henri Behr van de stichting Rechtstaat door Recht en Waarheid, krijg ik niet te pakken. ‘Hier kan je niets heimelijk doen,’ waarschuwde een vriend me al enige tijd geleden over de kleinschaligheid van de Surinaamse gemeenschap. Weliswaar hadden we het specifiek over achter de vrouwen aan zitten. Aangekomen bij het culturele centrum Ons Erf, waar de afscheidsplechtigheid plaatsvindt, sta ik niettemin versteld van de onderlinge verwevenheid. Een politicus van de regerende Hindoestaanse vhp, die samen met andere etnische partijen een ‘front’ tegen de dictatuur hebben gevormd - vandaar de naam ‘De Frontpartijen’, ontvangt in de functie van ‘huisvriend’ troostvol voormalige militaire topfiguren en hoofden van nationale instellingen, zoals de voorzitter van de Surinaamse voetbalbond die tijdens zijn speech toelicht wat de ‘waardevolle bijdrage’ van Bhagwandas - ooit bondscoach - was aan het nationale voetbal. Ook ‘wapenbroeder’ Bouterse geeft acte de présence met een oprakeling van het verleden, dat in zijn ogen vooral nostalgisch is. Wil men echt de onderste steen van de decembermoorden boven krijgen, en zitten ze dan op een ‘objectieve’ journalist zoals ik te wachten? vraag ik me verontrust af, nu ik zo word geconfronteerd met een hechte familie die - ondanks de harde klappen die in het verleden zijn gevallen - een zekere loyaliteit in acht neemt. Het feit dat ik in Suriname ben geboren, maakt mij niet vanzelfsprekend deel van die familie. De plechtigheid, ingetogen en indrukwekkend tegelijk, is gehuld in een sfeer van geld en rijkdom. De deels open zaalwanden zijn versierd met palmbladeren en witte zijden doeken met een slingerende turkooizen rand. De handvaten aan de zilvergrijze kist zijn ware ornamenten. Een band speelt meeslepende treurmarsen. Voormalige | |
[pagina 29]
| |
kameraden van Bhagwandas kijken zwijgend voor zich uit. Ze lijken in bezinning over hetgeen dat op hun geweten drukt en dat hun kameraad in zijn graf meeneemt. Als de priester het lichaam met wijwater besprenkelt, vraag ik me af waar de rooms-katholieke kerk staat in dit grote stilzwijgen. ‘Mogen alle aanwezigen de genade hebben van Jezus Christus en zijn engelen. Moge vooral de overledene hun genade hebben,’ zegt hij zegenend. Voordat de kist dichtgaat, werp ik er op verzoek van oom Frans een blik in. ‘Verzeker je ervan dat het inderdaad die ploert is,’ had hij mij opgedragen. Lichtelijk verward verlaat ik de plechtigheid. Niet op de laatste plaats omdat ik Bouterse, die zich tijdens zijn toespraak heeft beklaagd over de Surinaamse ‘geschiedschrijvers’, zojuist de hand heb geschud. Ik condoleerde hem met het verlies van zijn ‘kameraad’. Na een kwartier ervaar ik nog steeds een merkwaardige tinteling in mijn hand, terwijl de woorden van vvd'er Weisglas door mijn hoofd dreunen: ‘Bouterse de hand schudden, dat nooit.’ Later op de avond spreek ik alsnog met Henri Behr van de stichting Rechtstaat door Recht en Waarheid. Zijn broer Bram Behr is door de militairen vermoord. ‘Bhagwandas en ik waren ooit schoolvrienden en kwamen geregeld bij elkaar over de vloer. Dat was voor mij ook de reden om als eerste op hem af te stappen,’ vertelt hij over het onderhoud dat hij enkele maanden geleden met Bhagwandas had, die ‘in grote lijnen’ vertelde over wat er zich heeft afgespeeld in december 1982. ‘Maar spijt betuigde hij niet,’ zegt Behr over het gesprek. ‘Hij zei zelfs bepaalde dingen opnieuw te zullen doen als het moest.’ Als ik mijn verbazing over de Surinaamse verwevenheid uitspreek, zegt hij: ‘Dat is de kracht van onze gemeenschap, maar tegelijkertijd ook onze zwakte. Omdat je erbij gaat horen, doe je mee aan het doodzwijgen van fenomenen.’ De volgende dag struin ik met een zonnig gevoel huis- | |
[pagina 30]
| |
houdelijke bazaars af, met mijn eerste verdiende Surinaamse geld op zak. Het kennismakingsgesprek met de hoofdredacteur van De Ware Tijd, die terug is uit het buitenland, verliep goed. Mijn aanvaring met de eindredacteur bleek niet van negatieve invloed. Even spande het er wel om. ‘Met u doe ik geen zaken meer,’ zei de eindredacteur toen ik het artikel inleverde, en hij verwees me naar de hoofdredacteur. ‘We zullen zien, we zijn over het algemeen voorzichtig met zulke onderwerpen,’ zei deze aanvankelijk op terughoudende toon. Maar na het artikel te hebben gelezen luidde zijn oordeel: ‘Goed stuk, objectief en naar waarheid. We hebben helaas te weinig mankracht en tijd voor dit soort achtergrondstukken.’ De hoofdredacteur kon weliswaar geen toezeggingen doen over een eventueel vast dienstverband, omdat hij binnenkort opstapt, maar tot de aanstelling van de nieuwe hoofdredacteur mag ik stukken aanleveren, wat een stap in de goede richting is. Mijn jubelstemming hierover wordt 's avonds geheel getemperd als de buurvrouw aankomt met de mededeling: ‘flashbericht, het parlementsgebouw staat in brand.’ We begeven ons naar buiten en zien dat de avond boven het centrum van Paramaribo oranje gekleurd is. Haar zoon brengt ons naar de plek des onheils, waarheen heel Paramaribo, jong en oud, zich lijkt te hebben begeven. De mensen zijn zichtbaar voor de zoveelste keer vanbinnen gewond. Velen trekken zich terug met een gelaatsuitdrukking alsof ze thuis op nadere orders gaan wachten. De vraag of dit het begin is van weer een donkere periode, dringt zich op als iemand verslagen zegt: ‘O mijn God, 1 augustus 1996.’ Het is een beklemmende gedachte dat mijn terugkeer naar mijn geboorteland gepaard gaat met het afbranden van het symbool van de democratische rechtstaat. Tegelijkertijd neemt mijn gevoel van lotsverbondenheid echter | |
[pagina 31]
| |
toe en met het vaste voornemen hier te blijven, keer ik huiswaarts.
31 augustus 1996 |
|