teistert. In een weekend vol gezang, gebeden, spelletjes en toneelstukjes - die de saamhorigheid moesten vergroten - werden de kinderen voorbereid op de ‘wereld vol verleidingen’ van de middelbare school. Tienerzwangerschappen, jeugdprostitutie en het gezinsleven waren hoofdonderwerpen.
Vanwege de participerende journalistiek kwam ik die zondagavond uitgeput thuis. Toch heb ik het verslag nog tot middernacht uitgewerkt en bijgevijld. Zoals ik vreesde, was de eindredacteur de volgende ochtend nergens te bekennen en de rest van de redactie wist niets van onze afspraak. Toen ik de man eindelijk tegen de avond te pakken kreeg, zei hij me dat er ‘te veel sfeer’ in het verslag zat. ‘Maar hoe zakelijk kan een sfeervol weekend worden verslagen?’ vroeg ik licht cynisch.
‘Meneer Brave, ik hoef u niet te vertellen wat een zakelijk verslag is,’ klonk het onvriendelijk.
Toen ontplofte ik. ‘Ik ben geenszins van plan mee te doen aan dat zogenaamde speciaal Surinaamse. Ik bied een bepaalde kwaliteit aan, en het is graag of niet. Als u niet geïnteresseerd bent, zegt u dat dan gewoon. Gaat u het stuk opnemen of niet?’
‘Nou, voor deze keer dan, maar voortaan zal ik toch wat terughoudender zijn.’ Ik vroeg wat hij met mijn naam zou doen.
‘Ik zal eronder plaatsen “van een speciale medewerker”.’
‘Nou, weet u wat, doe dat maar niet, want ik voel me niet bepaald een speciale medewerker en welkom evenmin,’ besloot ik maar meteen de koevoet ertussen te plaatsen. ‘Want over het vorige stuk heeft u me niet eens teruggebeld, bovendien hebt u me zowat met uw achterste aangekeken. Het wordt óf samenwerken óf tegenwerken.’
‘U gaat me niet bedreigen. Bovendien ga ik niet direct in de houding springen omdat u er aankomt.’
‘Ik bedreig niemand. In de houding springen hoeft u ook