straten. Nu ik hier ‘voorgoed’ ben, springen des te meer de vuilnishopen in het oog op de open plekken en in de uitgeholde houten panden waar ratten en ander ongedierte ongestoord huishouden. Maar ook de vele plastic boterhamzakjes op straat, die als gevolg van de crisis hun intrede deden als goedkopere variant van frisdrankbekertjes (met rietjes te consumeren) en inmiddels hoofdverstoppingsoorzaak zijn van de toch al aftandse rioleringen. Met het versleten vernis van de panden, zijn ook de meeste huisnummeringen onzichtbaar geworden.
Ik heb me opperbest gekleed, want ondanks de transformatie van Paramaribo tot vuilnisbelt, zijn de Surinamers nog altijd op de kleren. Als de bewaker van het pand, een oude man met geldbeluste ogen, de uitgever aanwijst, verbaas ik me over de haast huiselijke wijze waarop deze gekleed is. ‘Ik ben graag informeel,’ zegt hij later op zijn kantoortje als ik mijn verrassing hierover uit. Ik voel me op mijn gemak bij de dertiger die in Canada heeft gestudeerd en gewoond.
‘Ik weet het, je blijft er altijd een allochtoon,’ onderbreekt hij me vriendelijk als ik krampachtig probeer uit te leggen dat mijn vertrek uit Nederland niet is ingegeven door een gevoel van minderwaardigheid. ‘En hoe hoger je komt des te groter de tegenwerking; het institutioneel racisme,’ zegt hij wijs. ‘Maar het doet er niet toe, als je maar tot het inzicht bent gekomen dat je uiteindelijk in Suriname thuishoort,’ sluit hij de informele fase af.
‘Ik ben altijd van de nuloptie uitgegaan,’ antwoord ik op zijn vraag of ik in de problemen ben gekomen na de plotselinge afwijzing door zijn concurrent.
‘Dat is een populaire term die door de regering-Venetiaan werd gebezigd,’ reageert hij vermakelijk. ‘Je gaat ervan uit dat je niets van een ander hoeft te verwachten, en alles wat er extra bij komt kijken is mooi meegenomen.’
‘Er wordt alleen maar naar de politiek gekeken als zondebok voor de neergang van het land,’ stel ik als het ge-