Beatrijs
(1933)–Lucie de Brauw– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
Eerste tafereel.'s Morgens (in het klooster).
Tooneel leeg.
Beatrijs van rechts (voor de toeschouwers) met sleutels
(groet Mariabeeld); opent de deur, kijkt naar buiten.
BEATRIJS:
Wat helder schijnt de zon over de landen en wat ruikt alles heerlijk; wat een voorrecht om zoo je dag te beginnen, heel in de vroegte als je de stilte hooren kunt.
(Sluit de deur weer).
(Gaat gang links in en wekt de andere nonnen; komt terug in de hal, schort voor, begint schoon te maken, neuriënd: Jezus en Sr. Janneken.)Ga naar voetnoot1)
(Van rechts komt op Moeder Overste).
MOEDER OVERSTE:
(Groet Mariabeeld).
Dag Zuster Beatrijs. BEATRIJS:
Moeder Overste, gegroet in den Heere. MOEDER OVERSTE:
Al zoo opgewekt aan den gang, Zuster; het is een mooie dag, maar laat de vroolijkheid bij u de ernst niet overheerschen. BEATRIJS:
Ik vergat het, Moeder. MOEDER O.:
Hebt u zuster Clara en zuster Xaveria en zuster Stephanie al gewekt? BEATRIJS:
Ja, eerwaarde Moeder.
(Moeder O. af, Beatrijs werkt verder).
(Van links komen de zusters, groeten Maria).
ZUSTER CLARA:
God zegene uw dag, Zuster Beatrijs. ZUSTER XAVERIA:
Maria's zegen met u, Zuster Beatris. ZUSTER STEPHANIE:
Gods Zoon moge u zegenen, Zuster Beatrijs. | |
[pagina 8]
| |
ZUSTER BEATRIJS:
Ontvangt wederkeerig van mij, mijn beste wenschen.
(Zusters bidden voor Mariabeeld, Beatrijs werkt verder, zusters af links. Beatrijs wacht even en luidt aan het klokkentouw, zusters terug naar hal, groeten Maria, naar rechts naar kapel; even later klinkt gebed op, daarna gezang: b.v. ‘Stabat Mater’; Beatrijs is al naar links gegaan, naar de cellen. Er wordt gebeld, Beatrijs gaat naar de deur, Oud vrouwtje brengt een mand eieren.
OUD VROUWTJE:
Dag zuster. BEATRIJS:
Dag moedertje, kom binnen.
(Veegt haar hand aan schort af, geeft hand).
OUD VROUWTJE:
Zuster, ik kom wat eieren brengen met de complimenten voor Moeder Overste; ze zijn van onze eigen kippen; het zijn er niet veel, maar ik wou toch graag wat cadeau geven aan het klooster. BEATRIJS:
Och moedertje, dat is een goede gedachte, kun je ze heusch wel missen? OUD VROUWTJE:
Maar natuurlijk, wie zou voor het klooster niet wat kunnen missen. BEATRIJS:
Nou, dan zal ik ze geven, hoor, en alvast wel bedankt. Hoe gaat het met je dochtertje? OUD VROUWTJE:
Gelukkig weer wat beter, we hebben ook zoo voor haar gebeden. De heelmeester zei dat het ergste nu voorbij is. BEATRIJS:
Dat is dan een heele rust, nu met het mooie weer zal ze dan wel gauw heelemaal opknappen. OUD VROUWTJE:
Het is te hopen, zuster, maar nu ga ik terug. BEATRIJS:
Moedertje, neem dit dan mee voor je kind.
(Geeft haar een prentje, dat ze uit haar zak opdiept.)
OUD VROUWTJE:
Wat zal ze dat mooi vinden, hoe kan het zoo mooi bestaan, dank u wel zuster. BEATRIJS:
Niets te danken hoor, dag moedertje, je eieren zal ik geven aan Moeder Overste. OUD VR.:
Dag zuster.
(Oud vrouwtje af. Beatrijs brengt mand met eieren weg, links; komt werkende vanaf de cellen terug; komt, terugkeerende, zusters tegen, daarachter Moeder Overste).
| |
[pagina 9]
| |
BEATRIJS:
Moeder Overste, vrouw Claessen heeft een mandje eieren gebracht; ze is zoo dankbaar, nu haar dochtertje weer vooruit gaat. OVERSTE:
Die goede vrouw Claessen, hebt u ze in de keuken gezet? BEATRIJS:
Ja, Moeder Overste. OVERSTE:
U moest er maar even naar toe gaan en wat geld brengen voor medicijnen, ze hebben het zoo noodig. BEATRIJS:
Ik kan zoo slecht weg hier, Moeder. OVERSTE:
Om dezen tijd komen er maar weinig menschen aan de deur, en dan kan zuster Clara toch open doen. BEATRIJS:
Maar het werk moet toch af, het is zoo'n drukke dag. OVERSTE:
Zuster Beatrijs, hoe praat je nou, nooit zag je op tegen moeite, en nu ben je bang niet klaar te komen. BEATRIJS:
Ik zou toch liever maar hier blijven, ik ben bang de deur uit te gaan en me onder de menschen te begeven, laat me toch hier binnen de veilige muren. OVERSTE
(streng):
Zuster Beatrijs, wat je daar zegt, zijn de woorden van een kind, bid tot Maria, en laat Zij je sterken; sta krachtig tegenover de wereld; tot nu toe heb je je weg gevonden, en de naam van ons klooster hooghoudend, heb je in juiste verhouding geleefd tot de de buitenwereld; ontwijk niet de moeilijke wegen, en heb vertrouwen in de Maagd; ga nu. Hier is het geld. BEATRIJS:
Zooals U wilt, Moeder Overste.
(Overste weg naar rechts, Beatrijs bidt voor het Mariabeeld, eerst zacht, dan luider).
BEATRIJS:
Moeder Maria help me toch; ik kan het alleen niet meer aan; steeds sterker komt het op me af; het begon voor twee weken: toen ik uitging, zag ik hem, die vroeger mijn vriend was, en ik was zijn vriendin; en we herkenden elkaar en hij groette en ik groette terug; misschien had ik dat niet moeten doen, maar hij is heusch zoo'n goede vriend voor me geweest. En daarna telkens als ik weer uitging ontmoette ik hem op dezelfde plaats, en we spraken met elkaar, eerst enkele woorden, een volgende keer langer; en toen vroeg ik hem niet meer te komen, maar hij zei, dat hij komen moest, en hoe dikwijls ik het ook vroeg, toch gaf hij niet toe; en ik schaam mij | |
[pagina 10]
| |
het te bekennen, en ik weet dat het zondig is, nog aan aardsche genoegens te denken, maar telkens als hij er is, ben ik toch weer blij, ja ik verlang ernaar hem te zien. Heilige Moeder Maria, is het werkelijk zoo zondig, zijn man en vrouw niet geschapen om elkaar lief te hebbes. Vergeef me Maria, moeder Gods, dat ik vóór u zulke woorden zeg; maar ik weet niet meer wat ik zeg, noch wat ik zeggen moet, noch wat ik doen moet; geef me kracht en maak me sterk tegen de verleidingen.
(Praat zacht verder, slaat kruis, staat op en gaat de deur uit, na haat schort opgehangen te hebben).
|
|