Beatrijs
(1933)–Lucie de Brauw– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Voor een opvoering in de open lucht is de helft van de speelruimte (rechts voor de toeschouwers) in beslag genomen gedacht door het klooster, dat links een deur naar buiten heeft, en twee gangen naar achteren, één vanaf den achtergrond links, die naar de cellen van de nonnen voert, en één vanaf den voorgrond rechts, die naar de kapel voert. Vlak bij de deur naar buiten, waar ook de twee gangen samen komen, staat in een nis het Mariabeeld, waarvoor zich de handeling in het klooster afspeelt. Links van het klooster is beboscht terrein, op den achtergrond het hutje van Vrouw Claessen, op den voorgrond een bank. Voor een opvoering in een tooneelzaal, zal het beter zijn twee aparte décors te nemen, een voor het klooster, en een voor het bosch; deze décors hoeven overigens niet zoo gedétailleerd te zijn, een paal met een bordje ‘bosch’ er aan bevestigd is voldoende als aanduiding voor het bosch; ook in de middeleeuwen gebruikte men zulke middelen. Bij een openluchtopvoering, waar geen wisseling van décor noodig is, kunnen het 1e en 2e tafereel, en ook het 4e en 5e achter elkaar door worden gespeeld. Als in het eind van het vierde tafereel de stem van Maria gehoord wordt, is het bij een opvoering buiten het beste ook Maria (dan weer in blauwe mantel) op den achtergrond te laten optreden; tijdens de monoloog van Beatrijs aan het eind van dat tafereel kan Maria, hetzij langs de voordeur, hetzij langs de gang links-achter weer in het klooster komen. Liederen die geschikt zijn om door de nonnen gezongen te worden zijn te vinden in ‘Volksliederbuch für die Jugend’ Band I Heft 3. No. 125 Idem Band III Heft 14. No. 726 No. 754. |
|