Schalmeye, inhoudende veel geestelijcke liedekens
(1614)–Marijn de Brauwer– Auteursrechtvrijop de wyse Ic hoorde in Syon een lieffelickeO Ghy dochter Babel, moeder der hoererien, Ga naar margenoot+
Hoe haest dat ghy u vruchten wederomme laet sien,
Vol nijt en strijt, jae vol booshede,
Wie met u niet en is, die en condt ghy niet gelien Ga naar margenoot+
Op u strate of trede, en is geen vrede, Ga naar margenoot+
O dochter van Syon hoe stout dat ghy nu praet,
Om dat ghy so langhe tijt vrede hebt gehadt Ga naar margenoot+
Ten sal u altoos niet gelucken,
| |
[pagina 414]
| |
Dat oncruyt en hebbe ic in lang niet gevaet
Wt al mijn tarwe stucken
Sal ickt uyt plucken.
Ghedenckt, o Babel, dochter vol hooghen moet
Hoe langhe dat ghy hebt gelegen onder voet
En dorst nauwe u hooft uyt steken,
Maer nu gaet gy weder storten ontschuldich bloet
Ga naar margenoot+ U sal veel machts gebreken
Wilt ghyt soo wreken.
Ten helpt u niet, o Syon, dat ghy soo vele seght
Ick hebbe soo menigh Man die voor my vecht
Overheeren, recht, na mynen sinne.
Ga naar margenoot+ Die my niet en houden ghelijck ghy doet zoo slecht
Ga naar margenoot+ Maer als een Koninghinne
T' mynen ghewinne
Zijt ghy, o dochter Babel daerom also blije
Dat ghy weder oprechtet al u Afgoderije?
Ga naar margenoot+ Dinckt u dat soo groot een eere,
Ga naar margenoot+ En alle die Godt vreesen, die houdt ghy voor partije
Ga naar margenoot+ Ghy versmaedt de rechte Leere
Van mijnen Heere.
De Leeringhe die uwen Bruydegom heeft
Ga naar margenoot+ die is tegen de myne so ganschelijck verkeert
Daerom wil ick se niet verdraghen
En alsse yemant heymelick by my vermeert
Ga naar margenoot+ Dien sal ick t' allen daghen
Ga naar margenoot+ Dooden verjaghen.
O ghy Dochter Babel, hoe kondt ghy sijn
| |
[pagina 415]
| |
zoo bot
Dat ghy u durft stellen teghen soo groot een Godt
Hy is een hoogh Koningh verheven Ga naar margenoot+
Synen Heylighen Naem is Heere Zebaoth Ga naar margenoot+
Hemel en Aerde verheven Ga naar margenoot+
Moet voor hem beven. Ga naar margenoot+
Gy prijst wel seer uwen Bruydegom vailjant, Ga naar margenoot+
Maer hoe veel heefter hy getrocken uyt mijn hant? Ga naar margenoot+
Van al die ick hebbe ghekreghen, Ga naar margenoot+
Ic hebse onthooft, versmoort, en ooc verbrant Ga naar margenoot+
Die my in alle wegen // Yet stonden teghen
Dies t' eer en sal, maer naken uwen val Ga naar margenoot+
Want onsen God is sterc die u oordeelen sal
En werpen int eeuwigh verderven Ga naar margenoot+
Al zijn onse ingangen alhier ter werelt smal
Wy sullen na ons sterven // t Wijde be-erven Ga naar margenoot+
Ic sal u, o Sion, noch wel doen zwijgen ras
waert dat ick alle dijng, weder hadde op sijn pas Ga naar margenoot+
Ghy sult mijn handen niet ontloopen Ga naar margenoot+
Ic sal ooc erger sijn, van dat ic noyt en was Ga naar margenoot+
En u met grooten hoopen // Noch doen becoopen Ga naar margenoot+
Het is wel gelijc, dat ons David beschrijft
So lange als den stouten hoogmoet bedrijft Ga naar margenoot+
Sullen de ellendighe lijden Ga naar margenoot+
Maer hy moet te gronde die teghen Godt kijft
Dus wilt u daer af mijden
Van teghen strijden.
Swijgt dochter Syon, van verstande zeer kleen,
| |
[pagina 416]
| |
Ga naar margenoot+ Meent ghy dat ick u loonen sal, ic segge neen
Swijght, oft u sal veel drucks ontmoeten
Ga naar margenoot+ Och oft ick u noch sage verscheuren van een,
Dan soud ick t' mijn versoeten,
Ga naar margenoot+ Mijnen lust boeten
Ga naar margenoot+ Verstooringe en verderven, dat is op uwen padt,
Waert dat ghyt maer slechts na uwen wille en hadt
Ga naar margenoot+ Den wolf sou volgen sijn natuere,
Van dat onnoosle bloet, en zijt ghy nimmer-meer sat,
Al Christus schapen peuren
Ga naar margenoot+ Soudt ghy verscheuren.
Al de gantsche werelt hout u voor ketterie,
Ga naar margenoot+ Daeromme so moet ick verstrooyen alle die
Ga naar margenoot+ Mijne leeringhe hier versmaden
Ga naar margenoot+ Ist dat ick dat onkruydt niet uyt en wie
Soo salt al wel versaden
Al van den quaden.
Ga naar margenoot+ Princelick Godt, groot machtigh van gheweldt
Ga naar margenoot+ Helpt my deur ghenade altijdt behouden 'tveldt
Teghen Babel hooghe vermeten
Ga naar margenoot+ Al ist datse my met onrecht seer quelt
Ga naar margenoot+ Door haer valsche Propheten
Hooghe gheseten.
Schict u naerden tijdt. |
|