Schalmeye, inhoudende veel geestelijcke liedekens
(1614)–Marijn de Brauwer– AuteursrechtvrijOp de wyse: Mximilaen van Bossou.IC ben bedroeft in mijn ghemoet Ga naar margenoot+
O Heer wilt mijn verblyden
| |
[pagina 314]
| |
Ga naar margenoot+ Mijn vlees dat is soo traech int goet
Ga naar margenoot+ maer ras in tegen stryden
Ga naar margenoot+ Dat quaedt dat wordt van ons wel ghewrocht
Maer eerst en ist niet overdocht
Ga naar margenoot+ Dat wy daerom souden lyden.
Ga naar margenoot+ Als Adam int Paradijs was gestelt
Ga naar margenoot+ Hy heeft hem tot sonde begeven
Hy en is so de Schriftuere vermeldt
Ga naar margenoot+ In zijn scheppinge niet gebleven
Ga naar margenoot+ Ghestorven // verdorven // noch heeft hy ghemaeckt
eylacen, hem selven van deuchden heel naeckt
En vervreemt vant eeuwich leven,
Ga naar margenoot+ Och Adam wat hebt ghy gewrocht
Ga naar margenoot+ Int Paradijs sonder duchten?
Ga naar margenoot+ Ghy hebt u in de doot gebrocht,
Ga naar margenoot+ En ons int selve versuchten:
Ga naar margenoot+ Wat batet ons, dat ons is bereyt
Eenen tijdt der onsterflicheyt,
Ga naar margenoot+ Als wy brengen doode vruchten.
Dat boose saeyken dat is gesaeyt,
Ga naar margenoot+ En int herte der menschen gekregen,
daer deur de natuer gants is verdraeyt
Ga naar margenoot+ En tot alle boosheyt geneghen,
| |
[pagina 315]
| |
Dat quade wast, en dat stoute groeyt Ga naar margenoot+
Van vele worden niet uyt geroeyt, Ga naar margenoot+
maer zy latent overwegen
Wy sijn met den selven aert bezwaert
Och heer ick moet u klagen, Ga naar margenoot+
En maeckt my toch geenen bastaert Ga naar margenoot+
Helpt my mijn zwackheyt dragen Ga naar margenoot+
vergeeft my o Heer mijn sonden boos Ga naar margenoot+
Door dyne genade grondeloos
Op dat ick u mach behagen
Want sonder u vermach ick niet Ga naar margenoot+
O Heere wilt my ontfermen Ga naar margenoot+
Met u genade my begiet, Ga naar margenoot+
geeft hantreykinge den armen Ga naar margenoot+
Wilt my saen in genade ontfaen Ga naar margenoot+
gelijc ghy hebt gedaen den Publicaen Ga naar margenoot+
Gy aenhoordet al zijn karmen
Och Heere al mijn gebreken vervult Ga naar margenoot+
Wilt my ghenadich jonen, Ga naar margenoot+
Want niemandt en isser doch sonder schult Ga naar margenoot+
onder alle u heyligen schone
In uwe boden vint ghy sotheyt,
Hoe veel te meer in ons also Job seyt
Die in Leemen Huysen wonen
Wie mach seggen ick ben van herten reyn Ga naar margenoot+
| |
[pagina 316]
| |
En suyver van mijne sonden
Der Hemelen en de sterren gemeyn
Niet reyn en sijn bevonden
Ga naar margenoot+ Hoe veel te meer sijn wy sonder deucht,
Die boos en quaet sijn van onser jeugt
Heere na u vermonden.
Ga naar margenoot+ Des menschen Herte en soecken is boos
Ga naar margenoot+ Van wegen zyner natuere
En tot alle quaet genegen altoos
Ga naar margenoot+ Contrary de schriftuere
Also men aen Cain wel mochte sien
Ga naar margenoot+ Die die sonde liet heerschappien
Die daer ruste voor de deure,
Onder alle die geboren sijn
Ga naar margenoot+ kan hem niemant rechtveerdich maken
Ga naar margenoot+ (Wie segh) ick ben wilt hooren mijn
Onschuldich in alle saken
Gloeyende kolen dit vry gelooft
Soudemen branden op zijn hooft,
Ga naar margenoot+ Die soo voor den Heere spraken.
Al was den Phariseus een man
Die de wet wel hadde ghelesen,
Als hy ginck om God te bidden an
Hy heeft hem selven gepresen
En danckte God int geschieden // ras
| |
[pagina 317]
| |
Dat hy niet als ander lieden // was
Want hy wilde al beter wesen. Ga naar margenoot+
Hy gaf ooc tiende van alle zijn goet,
En vaste tweemael ter weke Ga naar margenoot+
Tis beter te vallen den Heere te voet Ga naar margenoot+
Beklagende ons gebreken
De schrift seydt // ons gherechtigheyt,
Is by een onreyn Kleydt // met goet onderscheydt
Van den Propheet gheleken.
Prince.
En geeft ons niet na onse misdaet
O Princelijck Heere der Heeren, Ga naar margenoot+
In my en is doch niet dan quaet Ga naar margenoot+
Tgoede moet ick van u leeren Ga naar margenoot+
Werpt mijn misdaedt // quaedt // in 't diepste der Zee Ga naar margenoot+
gedinct mijn schult // met gedult // niet me, Ga naar margenoot+
Dits Heere al mijn begeeren.
Schict u naer den tydt. |
|