Schalmeye, inhoudende veel geestelijcke liedekens
(1614)–Marijn de Brauwer– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
op de wyse: Adieu genoechte, jolijt ende etc.IC ben alleene de Heere uwen God
En hout in geenen spot,
Mijn hooghweerdich gebodt Ga naar margenoot+
So sult gy van my worden gepresen, Ga naar margenoot+
maer weest gehoorsaem als Abraham en Loth Ga naar margenoot+
de Heere Sebaoth
Al uwe dagen tot Ga naar margenoot+
Den eynt, soo sult ghy zalich wesen
gelijck Noe, ooc de, alsoo wy lesen Ga naar margenoot+
Hy was in desen
Voor Godt gerechtich want Ga naar margenoot+
Ja eenen Predicant
Van Godts woorden vailjant
Hy de in alle saken
Wat Godt met hem besloot Ga naar margenoot+
Een Arcke moeste hy maken Ga naar margenoot+
tot waerschouwinge eylaken Ga naar margenoot+
Want de boosheydt Godt verdroot
Door dat gelove heeft den vromen Abel Ga naar margenoot+
Den Heer en niemant el Ga naar margenoot+
Geoffert met goet opstel Ga naar margenoot+
Salich is hy na schrifs gewagen
| |
[pagina 268]
| |
En Seth die vreesde den Heere snel
Dede na zijn bevel
Ga naar margenoot+ Dat verginck hem soo wel
Enoch stont in des Heeren behagen
Ga naar margenoot+ Want Godt die quam
Hem nam // wegh, in die dagen
Datse hem niet meer en sagen
Hier int aertsche foreest
Sem, Japhet onbevreest,
Die leefden na den geest
Ga naar margenoot+ Haren Vader zy deckten,
Gelijck dat wel betaemt,
Met hem zy niet en geckten
Gelijck den onperfecten:
Ga naar margenoot+ Ham, zynen Vader beschaemt.
Ga naar margenoot+ Abraham Isaac en Jacob onverseert
Ga naar margenoot+ Die hebben Godt ghe-eert,
En veel lieden bekeert,
Tot God, elc zulc een schat vergaerde
Ga naar margenoot+ Moses die heeft dat volc de Wet geleerdt
Hem daer in gequiteert
Godt zynen loon vermeert
Ga naar margenoot+ Aen den Hemel hy openbaerde
Ga naar margenoot+ Doen hem seer tem:
Gods Sone verklaerde
| |
[pagina 269]
| |
Daer is de wijt vermaerde
Elias ooc gesien
Die Baals afgoderien
Met hoopen dede uytwien Ga naar margenoot+
al door Jehu getrouwe Ga naar margenoot+
Die Godt daer toe vercoos
Om Jesabel de vrouwe Ga naar margenoot+
Te brengen inden rouwe,
met dat Huys van Ahab bloot Ga naar margenoot+
Caleb en Josua, die hebben vast gestaen
Na Gods bevel gedaen Ga naar margenoot+
En tis haer wel gegaen
Dat zy quamen binnen den lande
Gideon die moste door des Heeren vermaen Ga naar margenoot+
met drie hondert gaen slaen Ga naar margenoot+
Dat Heyr van Mediaen
en hy heeftse ooc gebracht tot schanden
Simpsoen // seer coen, die stelde te pande Ga naar margenoot+
Sijn lijf en leven
Aen den hoop der Philistijn
Hy moste op dat termijn
Israels Heylant zijn
Duysent mannen verslegen
met een vuyl Kake-been Ga naar margenoot+
Van God die kracht verkregen
| |
[pagina 270]
| |
Al die hem stonden tegen,
Ga naar margenoot+ Die heeft hy verwonnen alleen.
Jonathan zijnde int gelove gesont
Ga naar margenoot+ Betroude op Gods verbont
Ga naar margenoot+ God heeft hem zulcx gejont
Ga naar margenoot+ Dat hy zijn tween een heyr verjaegde
David die brac den Leeuen en Beer den mont
Den Reuse dien hy bont
Die tegen Gods volc stont
daer deur dat Israel vertsaeghde
Daer David teen
en kleen niet na en vraeghde,
Want God doch door hem plaegde
den hoogen moet seer stranck
Hy was in zynen gang
Meer dan ses ellen langh
Ga naar margenoot+ David den Steen aenveerde
en vast op God gelooft
Ga naar margenoot+ Hy sloech den Reus ter eerde
Dat hy hem niet en weerde
Want hy sloech hem af zijn hooft.
Ga naar margenoot+ Samuel die vreesde voor gheenen stoot
Hy sloech Agag minjoot
Ende dat Godt geboot
Ga naar margenoot+ Ghelijck al ander Gods Propheten
| |
[pagina 271]
| |
Eleazar die achte Godts gebodt soo groot Ga naar margenoot+
Dat hy in synen noot
Veel liever sterf den doot,
Dan dat hy vercken vleesch soude eten:
Matathias die was Ga naar margenoot+
Ghelijck wy weten
Tegen dat hooch vermeten, Ga naar margenoot+
Antiochus ghebiedt.
Nehemias met vliet, Ga naar margenoot+
Vermaent dat Volck en riet Ga naar margenoot+
den Tempel te bouwen, Ga naar margenoot+
En te leven nae de Wet,
twelc sy onderhouwen in perijkel en benouwen Ga naar margenoot+
want men had haer geern belet Ga naar margenoot+
Joannes den Doper seer verre en wijt bekent Ga naar margenoot+
heeft synen loop voleynt Ga naar margenoot+
En veel Lieden gewent, Ga naar margenoot+
tot God, want dat was hem bevolen:Ga naar margenoot+
Christus was gehoorsaem synen Vader jent,
Totter doot toe excellent,
Soo men vint int Testament,
En hy en hielt ons niet verholen:
d' Apostels slecht,
En recht, om niet te dolen,
Hebben in alle scholen,
| |
[pagina 272]
| |
Gehoorsaemheydt geplant,
Ga naar margenoot+ Oock met der vreden bant
Die boven dat verstandt,
En kennisse moet drijven,
Ga naar margenoot+ Datse niet en verscheurt,
So sal Godt by ons blyven,
Ga naar margenoot+ Na Matheus beschrijven,
Ga naar margenoot+ So lange als de Wereld gedeurt.
Ga naar margenoot+ Van ongehoorsaemheyt etc
Al die daer hebben geweest ongehoorsaem
des Heeren woort bequaem
Die zyn daer door in blaem
Gecomen voor den Heere schuldich,
Ga naar margenoot+ Gelijc wy vinden ten eersten van adam
Ga naar margenoot+ En oock Cam met naem,
Ga naar margenoot+ En Noachs Sone Ham,
de voorleden wereld menichvuldich
Israel, rebel, seer onverduldich,
Ga naar margenoot+ Hebben den Heer gehuldich,
Dickmaels geblasphemeert
Ga naar margenoot+ Op hem ghemurmureert,
En Thienmael getemteert,
Ga naar margenoot+ In alle de veertich Jaren
Ga naar margenoot+ Gaf God meest haren eesch
Ga naar margenoot+ Sy en deen arbeyt noch sparen,
| |
[pagina 273]
| |
dan slechs haer broot vergaren Ga naar margenoot+
Maer haer herte geluste na vleesch. Ga naar margenoot+
Den Coning Achab en Jesabel onvroet
storten onschuldich bloet
Van Gods heyligen goet
Sy wiert gh' eten van de honden
Nebucadnezar sijnde vol hogen moet Ga naar margenoot+
God strafte hem met der spoet
Saul oock niet en doet Ga naar margenoot+
daer hy, van God toe was gesonden
Usia aentast // seer vast Ga naar margenoot+
Na Schrifs vermonden
d Arke die ongebonden Ga naar margenoot+
Op den wagen was
Ghedenck oock hoe Manass Ga naar margenoot+
En den Coning Ahas
Haer Sonen verbranden
Gods tempel sloot hy toe
En maecte tzyner schanden
Altaren in den landen
En hy roockte zyn Afgoden doe.
Usia die wilde rooken in zynen tijt
Tegen de Wet en Politye Ga naar margenoot+
God sloech met Lazerye
En is tot der doot so gebleven, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 274]
| |
Antiochius zijnde vol tyrannye
Ga naar margenoot+ Wat een groote martelye
Heeft hy gedaen, aen dye
Moeder met haer Sonen seven
Op een dach // men sach
Haer nemen tleven
Ga naar margenoot+ Maer hy quam oock in sneven,
Door zijn stout bedrijf
Ga naar margenoot+ Godt taste hem aen soo stijf
Maenen wiessen uyt zijn lijf
Judas Christus vercochte,
Ga naar margenoot+ Herodes door zijn stem
Daer deur dat volck dochte
Ga naar margenoot+ Dat God was die dat wrochte
Ga naar margenoot+ Maer de wormen aten hem
Prince.
Ga naar margenoot+ Prince, wilt doch altijt houden goe wacht
Dat gy door nieuwe kracht
Gods vrome Heyligen slacht
Laet u ghehooraemheyt so blijcken
Ga naar margenoot+ want alle die des Heeren woort veracht
Hoe groot zy zijn van macht
Ga naar margenoot+ die sullen seer onsacht
Ga naar margenoot+ Gestraft zijn alle die daer wijcken
| |
[pagina 275]
| |
Gedenckt Loths Wijf // wiens lijf Ga naar margenoot+
Doort omme kijcken
Sy quam in groot bezwijcken Ga naar margenoot+
En wiert als een // Soutsteen
Al was zy me gescheen Ga naar margenoot+
uyt Sodoma onreen/ Ga naar margenoot+
Sy is doort overtreden
Daer omme niet bevrijt
Blijft op den wech des vreden
So lange men noemt heden
En so schickt u naer den tijt.
Schickt u naer den tijdt |
|