Schalmeye, inhoudende veel geestelijcke liedekens
(1614)–Marijn de Brauwer– Auteursrechtvrijop de wyse: Entre vous jean jean,
| |
[pagina 105]
| |
Moght ick u sleghts behagen,
Light ware mijn verdriet
Soo soud' ick met verduldigheydt,
Mijn Kruyce dragen Ga naar margenoot+
Dat ghy met bescheyt
My op leydt.
Om 't Kruys dragen te degen Ga naar margenoot+
Behoeff ick hulp van dy
't Soude my haest verwegen
Stont ghy my Heer niet by,
Want van my selven ben ick saen Ga naar margenoot+
Seer verlegen
Wilt my doch bystaen,
Op dees baen. Ga naar margenoot+
Op die bane treden Ga naar margenoot+
Naer 't Evangeliom, Ga naar margenoot+
Dats op den wegh des vreden Ga naar margenoot+
Daer Godts Heyligen vrom/ Ga naar margenoot+
Met malkanderen wandelen tzaem
Gelijck als leden
Van Christus Lichaem, Ga naar margenoot+
Seer bequaem.
Tot die naer vrede haken Ga naar margenoot+
Spreect den Heere terstonts,
Dat hy wil komen maken
| |
[pagina 106]
| |
Ga naar margenoot+ Een woninge by ons,
Ga naar margenoot+ maer eerst moet men des vleesch wellust
Ga naar margenoot+ Geheel versaken
Ga naar margenoot+ Dat den Heer gesust,
By ons rust.
Siet ick sta voor die Deure
Ga naar margenoot+ Doet die Heere vermaen,
Wie op doet wel ter keure
Tot dien sal ick in gaen,
mijn Avondtmael houden met hem,
Wt liefden peure:
Weet hy deur mijn stem
Ga naar margenoot+ Wie ick ben.
Ga naar margenoot+ Maer die haer Herten sluyten
Ga naar margenoot+ Tot haer groot ongewin,
Ga naar margenoot+ Daer blijft den Heer buyten
Ga naar margenoot+ Hy en komt daer niet in,
Want een ander ongesient,
Is daer in muyten
Die men als goet vrient,
Liever dient.
Ga naar margenoot+ Men kan doch geen twee heeren
Ga naar margenoot+ Dienen int aertsche dal,
Dat is naer Paulus leeren
Ga naar margenoot+ Christus en Belial,
| |
[pagina 107]
| |
Men moet aen d' een of d' ander sie
Hem daer tot keeren,
Want dese twee die
Sijn partie.
Dees twee Heeren voorschreven
Hebben verscheyden Rijck, Ga naar margenoot+
Christum dat eeuwich leven Ga naar margenoot+
Satan een ooghenblijck Ga naar margenoot+
Wie dat hem int smal of int bree Ga naar margenoot+
Wil gaen begeven, Ga naar margenoot+
Die krijght een van twee: Ga naar margenoot+
Vreucht oft wee Ga naar margenoot+
In Christus Rijcke ydoone Ga naar margenoot+
Is eeuwige blijtschap groot, Ga naar margenoot+
Satans Rijcke ten loone
Is die eeuwige doot, Ga naar margenoot+
Al staet die weerelt nu present Ga naar margenoot+
Lustich en schoone,
Ziet in haren ent Ga naar margenoot+
Leyt torment
Dat is al 's Weerelts poogen
Soo Joannes vertelt, Ga naar margenoot+
Hooghmoet en lust der ooghe:
En in boosheyt ghestelt,
En in wellust over al,
| |
[pagina 108]
| |
Ga naar margenoot+ Want den hoogen-
Ga naar margenoot+ moet, doch komen sal,
Voor den val.
Den inganc tot verblyden,
Die is vol ongemack,
Beset met druck en lyden
Ga naar margenoot+ Gelyc dat Christus sprack
En oock seyt Esdras goedertier,
Ga naar margenoot+ Aen beyde zyden
Is water en vier,
Tot dongier.
Hoe zoudemen niet verschromen
Ga naar margenoot+ Als men dit ziet en weet
Deur zulcken wegh te komen
Oock maer een trede breet,
O Heere wilt my helpen dat
Ick genomen
Ga naar margenoot+ worde, uyt desen padt,
Ga naar margenoot+ Inde Stadt.
Die welcke Abraham sochte
Isaac en Jacob vont,
Een Stadt alsoo haer dochte
Ga naar margenoot+ Die daer hadde eenen grondt,
Welcke Schepper en Timmer-man
Diese wrochte
| |
[pagina 109]
| |
Godt diet al wel kan
Was daer van.
Wt dese Stadt moet blyven
Dat Aertsche Vleesch en Bloet, Ga naar margenoot+
Dat dicwils komt bekyven
Den Geest in het gemoet, Ga naar margenoot+
Ghelijck dat uytverkooren Vat
Naer zijn schrijven:
Veel strijt heeft gehadt
Oock wel zat.
Wat hy met zwaer versuchten
Verlangde naer zijn Huys, Ga naar margenoot+
Op dat hy mochte ontvluchten
Dat zware groote Kruys,
En by Christum worden gekleydt
Daer geen vruchten,
Van druck noch van leyt
Sijn bereydt. Ga naar margenoot+
Prince.
Princelijck Godt getrouwen Ga naar margenoot+
Bewaert ons van verderf,
Wilt ons t' samen behouwen Ga naar margenoot+
Tot die eeuwige Erff,
| |
[pagina 110]
| |
Ga naar margenoot+ Dat wy u aenschijn met jolijdt
Ga naar margenoot+ Mogen aenschouwen
Ga naar margenoot+ Elck schict hem met vlijf
Ga naar margenoot+ Naer den tijdt.
Schickt u naer den tyt. |
|