Schalmeye, inhoudende veel geestelijcke liedekens
(1614)–Marijn de Brauwer– Auteursrechtvrijop de wyse: Het ging een ruyter uyt jaghen goet, Al op des Heeren strate.HOe weynich bedincket den mensche fris, Ga naar margenoot+
wat hem al is gegeven Ga naar margenoot+
Hoe dat hy van God geschapen is Ga naar margenoot+
Om met hem eeuwich te leven. Ga naar margenoot+
Maer door sDuyvels nijdicheyt groot Ga naar margenoot+
| |
[pagina 80]
| |
Ga naar margenoot+ Hebben Gods Beelt verloren
Ga naar margenoot+ En sijn gevallen inde doot
En in des vaders toren.
Ga naar margenoot+ Sy sijn gecomen inden vloeck
Ga naar margenoot+ En int verderf eylaken
Ga naar margenoot+ daer was op aerde niet eene so cloec
Die daer uyt conde geraken.
Ga naar margenoot+ Adam en al wat naer hem quam
Ga naar margenoot+ Sijn inde doot verslonden
Ga naar margenoot+ maer Christus dat onbevlecte Lam
Die heeft noch raet gevonden.
Ga naar margenoot+ Hy heeft door sijn liefde doorstraelt
Dat menschelijck geslachte
Ga naar margenoot+ Gecocht, en met sijn leven betaelt
Och hout dit in u gedachte.
Ga naar margenoot+ Daer is aen u veel geleyt te cost
Ga naar margenoot+ Al van Christum devijne
Ga naar margenoot+ Hy heeft u met sijnen bloede verlost
Ga naar margenoot+ Om dat ghy sout worden sijne.
Ga naar margenoot+ Is dat de liefde die ghy bewijst
Ga naar margenoot+ Aen uwen Salichmaker
Ga naar margenoot+ In plaetse dat ghy hem looft en prijst
Ga naar margenoot+ Sijt ghy hem een versaker.
Ga naar margenoot+ Die u bewijst alle weldaet
Ga naar margenoot+ Gaet ghy den rugge keeren
| |
[pagina 81]
| |
Van hem en volcht die werelt quaet Ga naar margenoot+
Liever dan goet doen leeren. Ga naar margenoot+
Hoe machmen wesen so verblent Ga naar margenoot+
Dat wy moetwillens dolen Ga naar margenoot+
Die so wel den wille des Heeren kent Ga naar margenoot+
En niet en is verholen. Ga naar margenoot+
Vliet doch in tijts dat groot dangier
Dat u God mach ontfarmen, Ga naar margenoot+
Al en brande maer uwen vinger int vyer
Ghy sout so seere carmen.
De Heere klaecht door Esdras coen Ga naar margenoot+
Over dat volck mispresen
Wat hadde ic meer connen gedoen Ga naar margenoot+
Dan ick hebbe bewesen.
Sy dolen metter herten snel Ga naar margenoot+
Ende en willen myne wegen,
Niet volgen om dat ic haer dede wel
Daer toe is God genegen.
Wat vreucht waert uwe moeder fijn Ga naar margenoot+
Dat ghy God wildet vreesen, Ga naar margenoot+
Het ware haer heere een Medecijn Ga naar margenoot+
En u geluck naer desen.
Zy heeft u so die schrift verklaert Ga naar margenoot+
Gedragen onder haer herte
Ghinck neghen maenden met u bezwaert
| |
[pagina 82]
| |
Gebaert // met groote smerte.
En heeft u met seer groot gedult
Opghevoet sonder falen
De weldaet gy nimmermeer en sult
Ga naar margenoot+ Aen u moeder betalen.
Ga naar margenoot+ Het is Tobias wel gheluckt
Hy vreesde Godt op eerden
Sijn Moeder en maecte hy niet bedruct
Maer hieltse in hooger weerden.
Ga naar margenoot+ Maer Esau en ander meer
Absalon oock af wende,
Ga naar margenoot+ Sy waren haer Ouders enckel hertzeer
Quamen tot quaden ende.
Prince.
Ga naar margenoot+ Prince dit wensche ic u voor u deel
Tot u beste beclyven
Ga naar margenoot+ Dat siel en lichaem mach geheel
Hier naer behouden blyven.
Schickt u naer den tijdt. |
|