Schalmeye, inhoudende veel geestelijcke liedekens
(1614)–Marijn de Brauwer– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
op de wijse: Tot Haerlem is gebleken siet.DE schrift die heeft ons opgeleyt Ga naar margenoot+
Gelijc ons Petrus heeft geseyt Ga naar margenoot+
Datmen sal houden maticheyt Ga naar margenoot+
Wt 't geloove dat sticht, Ga naar margenoot+
Van al dat God ons geeft planteyt Ga naar margenoot+
Datmen matich sal sijn gecleyt Ga naar margenoot+
Dat daer mach wesen onderscheyt, Ga naar margenoot+
Tusschen duyster en licht, Ga naar margenoot+
Want hoochmoet // die doet Ga naar margenoot+
Den menschen over al, Ga naar margenoot+
Haest metter spoet Ga naar margenoot+
Oock bringen totten val, Ga naar margenoot+
want wie seer praelt // so schrift verhaelt Ga naar margenoot+
Hem dat verderven sal. Ga naar margenoot+
Paulus die badt met goet bediet Ga naar margenoot+
Deur Gods barmherticheit geschiet,
Begeeft u lichamen met vliet, Ga naar margenoot+
Tot eenen offer Godt, Ga naar margenoot+
Want hy doch alle dingen siet Ga naar margenoot+
Seyt hy die ons het beste riet Ga naar margenoot+
En stelt u als die weerelt niet Ga naar margenoot+
| |
[pagina 60]
| |
Maer verandert u tot
Ga naar margenoot+ Een kleyn // kint reyn
Ga naar margenoot+ Door nieuwe sinnen vry
Ga naar margenoot+ Die sonde gemeyn
Ga naar margenoot+ Gansch afgestorven ghy
Ga naar margenoot+ Op dat ghy meucht // proeven met vreucht
Ga naar margenoot+ Wat sHeeren wille zy.
Ga naar margenoot+ Den wille des Heeren is dat:
Ghy oock sult weten hoe en wat,
Ghy hier sult besitten u vat
In heyligheydt en eer,
Ga naar margenoot+ Niet in vleesch lusten seyt hy plat
Ga naar margenoot+ Gelijck als die Heydenen prat
Ga naar margenoot+ Die daer geen wetenschap gehadt
Ga naar margenoot+ Hebben van God den Heer
Ga naar margenoot+ Maer verblent // gewent,
Tot wellusten versaemt
Ga naar margenoot+ Maer nu present,
Ga naar margenoot+ Ons sulcx niet en betaemt
Ga naar margenoot+ Daer is veel lust // eertijts geblust
Ga naar margenoot+ Daer van men hem nu schaemt.
Ga naar margenoot+ Die nieu herboorte die daer deur
Gods geest geschiet, en de schrifteur
Ga naar margenoot+ Die maect oock inden mensche peur
Ga naar margenoot+ Een creatuere nieu,
| |
[pagina 61]
| |
Verkiest dat leven voor die keur Ga naar margenoot+
Want die werelt is vol besmeur Ga naar margenoot+
Al staetse schoone in haer fleur Ga naar margenoot+
Secht haer eeuwich adieu Ga naar margenoot+
Den heesch // vant vleesch Ga naar margenoot+
Moetmen oock dooden want Ga naar margenoot+
So schrift bewees
Ist oock eenen vyant Ga naar margenoot+
Het soect den wech // na schrifts uytleg
Al daermen eewich brant.
Hoe can die overwinnen tquaet Ga naar margenoot+
Die noch sijn vleesch te moete gaet Ga naar margenoot+
En geeft hem al daer na dat staet Ga naar margenoot+
Die hebben geenen strijt, Ga naar margenoot+
En gaen op gepronckt delicaet, Ga naar margenoot+
De werelt gelijc deur den draet Ga naar margenoot+
Die hem zelven geen gade slaet Ga naar margenoot+
Dat leven wort hy quijt, Ga naar margenoot+
Den naem // eersaem, Ga naar margenoot+
Van Christum niet en gelt
Die onbequaem, Ga naar margenoot+
Daer onder sijn getelt Ga naar margenoot+
want maegden dwaes // werden eylaes Ga naar margenoot+
Buyten die deur gestelt.
Om dat die dochters Syons daer Ga naar margenoot+
| |
[pagina 62]
| |
Alsoo seyt Esaias claer
Stout waren in het openbaer
Ga naar margenoot+ Deur hoogen moet verdooft
So sant God ooc een straffe zwaer,
Neemt dit tot een Exemplaer,
En gaf voor dat gecrolde haer
Een leelijck calu hooft,
Ga naar margenoot+ Haer blancket // besmet
Haer weelde onghemack,
Voor tGordel net,
Een coorde die niet en brack,
Ga naar margenoot+ Voor soeten reuck // stanck, en voor Heuck
Gaf God een engen sack.
Prince.
Prince niemant dit liet vercleent
Ga naar margenoot+ Mijn selven heb ick oock gemeent
Ga naar margenoot+ Dat wy voor dien diet al verleent
Ga naar margenoot+ Hier wandelen oprecht,
Want wie met die sonde vereent,
En sijn misdaet niet en beweent
Ga naar margenoot+ maer wert daer deur noch meer versteent
Ga naar margenoot+ Die is des sonden knecht
Ga naar margenoot+ Elck dient // zijn vrient
Ga naar margenoot+ Gehoorsaem en subjeckt
| |
[pagina 63]
| |
Maer Godt door wient Ga naar margenoot+
Al sal worden verweckt
In genen dach // tot veel geclach, Ga naar margenoot+
Daer werdet al ontdeckt. Ga naar margenoot+
Schickt u naer den tijt. |
|