Landgoed(1989)–Anneke Brassinga– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Fungilore Fungilore c'est moi. Een staat van gezwam dat oren, neus en mond uitkomt, trompettes de mot et de mort, funghi trifolata, de drieteenmeeuw onder de zwerkbedervers, het Ierse klavertje van ongeluk, fungilore de leer van het zwammen, het slappe, frêle, bleekziekelijke koortsgemijmer dat allergisch roodgestippeld raakt van uitslag bij het zien van joggers in het park en de kittige publexjongen die plexiglazen hokken sopt terwijl zijn snelle auto stilstaand smookt. Gezondheid? In plaats van natuur hebben wij nu het lichaam en daar komt fungilore uit: saga's over viri, cilli en schimmels, al wat woekert in de dompige krochten waar liefde zucht. Werken dichters met straatvuil? De mens zichzelf geen wolf maar een lijkwade van woorden. Fulminerende druiloren beslijken krols brouwend de drukpersen, de een met kwijl, de ander met gal. De poolkappen smelten ervan, ozon verkookt. Fungilore, grote bedorven aardbol, vliegenzwam waarop wij spitsroeden lopen tussen stippen, joggende roodkapjes op weg naar grootmoeder dood. Hoe te protesteren en waartegen precies? Er zijn lieden [pagina 39] [p. 39] die louter nog lopen, starogig en stil- zwijgend, de lompen vallen haast van hun lijf. Verstorven trappisten die wellicht met hun wandelen ondergang bezweren. Ook was er een man, ik zag hem eerst voor een hond aan - hij bukte zich juist, gehuld in zwart imitatiebont vol kale plekken - die op de tramhalte graaide in de etensresten, peukjes en schillen in de vuilnisbak. Veel van wat hij eruit- haalde bleef onzichtbaar, verdween in zijn mond. Andere dingen werden in zijn plastic tas gepropt. Zei niet de baron van buiten- landse zaken dat de burger van nu consument is? Zijn gebogen rug en aandachtige vaardige keuze maakten hem tot vakman. Hij keerde zich niet om toen hij klaar was maar vervolgde overstekend zijn weg. Ik zag dat hij kauwde, zo mager was hij dat ik om hem heen kon kijken; er steeg ook rook boven hem op. Even later laaiden in de prullenbak flinke vlammen op. Brand, brand! wilde ik roepen. De bak werd zwart rond de opening. Het vuur stonk. Niemand keek ernaar om - ik zat verstijfd te wachten op vonkenregens, brandende vrouwen in nylonbont, het ontploffen van vuilnis. Stadsreiniging, terroristen- ritueel? Neen, alleen het zien van de vlammen in een ijzeren doos met gleuf waar je gezeten in een tram van boven, half opzij in kijkt. Een man [pagina 40] [p. 40] doet zich te goed. Hij is even bekend en onontkoombaar als de dood, veelzeggend als een profeet, beschamend als een spiegel. Gezwam of gedicht? Fungilore? Groenfuil? Gnuifroel? f-nulgroei? Hoe men het ook wendt of keert het wordt uit doofpotten en asvatten gesnaaid, de een miljoenen en de ander rotte kool, kakelende meeuwen op een vuilnisbelt wij allen, fungi ofwel bottekoppen. Natuurlijk: wij zijn natuur. Zoals elektrische stadsuurwerken in de schemer volle maan zijn. Vorige Volgende