Landgoed(1989)–Anneke Brassinga– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Schrenslompen Schrenslompen, dat doe je in een schuurtje als het koud is. Schrijlingse geiligheid, slompen is sowieso al hartverwarmend maar schrens, dat is schrijnend, beverig, heartrending. Schr, schr, een schrobzaagje. Met jouw armpje tussen mijn benen, in de kou hou ik het meest van jou. Slompen? Een niet bestaand woord is het beste woord voor intieme en ultieme bezigheden binnenshuis. Wanneer het hart er werkelijk bij breekt is er sprake van schrenslompen. Over de grens, over de schreef, afdwalend van taal naar emotie, het onzegbare. Ik mag ze wel, de woorden met ens. ‘O ja? Mens?’ Dat is wat al te bloot. Trens, flens, een naar buiten krullend randje aan mijn olieleiding, daar waar die de wartel ingaat en beide zich verenigen, een plens olie doorlaten. Die verderop de knelkoppeling passeert. Zo zijn ook wij mensen een samenstel van flensen en vooral knelkoppelingen, en uiteindelijk een pot vuur die blauwe ogen biedt maar niet zo heel veel warmte. Pas bij het schrenslompen wordt de gloed verzaligend, wensvervullend. [pagina 32] [p. 32] Wie weet is wens wel het mooiste woord. Op zich kort, maar in gedachten oneindig groot. Neen, ik weet wel dat schrenslompen geen werkwoord is. Het zijn lompen die worden of zijn geschrensd, in kleine flarden gescheurd ter bereiding van hoogwaardig papier, om wensen op neer te schrijven, al dan niet schrijnende gedachten, voortschrijdend van links naar rechts. Maar wat zijn lompen? Net zoiets als wensen, op zich onbruikbaar, maar oneindig veel mogelijkheden van verleden en toekomst behelzend. In de allesbehelzende Elzeprop slaap ik in lompen, schrijf ik op lompen, verduister ik 's avonds de raampjes met lompenzakken. Een prop is ook een soort lomp, als het woord een enkelvoud bezat, niet alleen als prop lomphoudend geschrenslompt papier, maar ook als onbepaaldheid, grenzeloze identiteit. ‘Mooi’ heeft te maken met het grenzeloze, of met dat wat grenzen laat zien en daarmee overschrijdbaar maakt. Mooi is meer dan er alleen maar is, is diepte, verwijzing naar verder. Niet dan? Zo is Rembrandts Saul en David in het Mauritshuis mooi niet alleen omdat het ontroerend is een koning te zien huilen om muziek [pagina 33] [p. 33] van een volkse harpspeler, het is ook mooi omdat de compositie van het doek uit lijnen bestaat die allemaal schuin en evenwijdig lopen, als harpsnaren. Alleen de belangrijkste snaar, die de snaar in ons gemoed beroert is niet afgebeeld: die van het hoofd van de luisterende vorst naar het hoofd van de muzikant. Dat is het meer dat mooi is: er zijn lijnen als harpsnaren gespannen, sommige onzichtbaar en de rest is duisternis. De vorst (in weelderige lompen gehuld) overschrijdt de grens van het doek doordat hij ons aan- kijkt, nietsziend, met zijn schreiend oog, bol en verdwaasd. Als men daarvan niet aan het schrenslompen slaat... Vertwijfeld met de armen slaand verdrinkend in een vloed, een vlammenzee van verdwazende maar niet echt beangstigende emoties. Daarbij worden aan flarden gescheurd de alledaagse driften, ze worden tot gloeiende lompen in donkere nevel. Rembrandt brandt in mijn herinnering: ver over de grens, in de slompen van de blauwogige vuurpot, ver, ver voorbij elke knelkoppeling. Schreiend staat men vaak op de grens van angst en vrijheid. Als een mens in lompen die niet in de afgrond wil vallen maar ook niet wil stikken [pagina 34] [p. 34] in een veilig hol. De nacht is het embleem daarvan - grenzeloos maar ondoordringbaar als een muur. Daarom is schrenslompen 's nachts dubbel genot. Een grote reis, eenzaam maar niet alleen. Sloop uw grenzen! Slomp uw schrenzen! Schrijlings zult u reizen naar 's herrijzenden dags zengende, zingende zon. Zondeloos verzinnelijkt het eens zo kille innerlijk. Vorige Volgende