[Mr. Jeronimo de Vries]
Vries (Mr. Jeronimo de), broeder van Dr. Abr. de Vries, naamgenoot en oomzegger van Jeronimo de Bosch, geb. te Amsterdam 9 April 1777, studeerde in zijne geboortestad en werd in 1774 tot klerk bij de politieke secretarie aangesteld, terwijl hij in 1814 den titel ontving van Griffier-en-chef van 't secretariaat; hij bekleedde dit ambt tot in 1851, beoefende daarbij inzonderheid de gesch. onzer letterkunde, en overl. te Amst. 1 Juni 1853. Hij was een der red. van De Arke Noachs, 1799, en bestuurde met Van Kampen het Hollandsch Magazijn in 1831 en '32; met Bilderdijk stond hij in nauwe betrekking, en bewees dezen groote diensten, vooral in het tijdvak van zijn ‘ballingschap’ en onder de Fransche overheersching.
Hij schreef: Gemeenzame gesprekken over de voornaamste leerstukken van de Christengodsdienst, Amst. 1792; Jeremias de Decker, als mensch en als dichter bekend gemaakt, met portr. van de Decker, Amst. 1807; Proeven eener geschiedenis der Nederd. dichtkunde, 2 dln., 's-Hage 1810; 2e druk, 4 dln., Amst. 1836; Bloemlezing uit de rijen der treurspelen van J. van den Vondel, Amst. 1819; Hugo de Groot en Maria Reigersbergen, Amst. 1827. Met J.C. de Jonge gaf hij uit, Nederlandsche gedenkpenningen verklaard, m. pl., 's-Hage en Amst. 1829, 2e druk, 2 dln., 1829-'37, en bezorgde de uitgave van Nieuwland's Ged. en redev., H. de Groot's Bewijs en overige Ned. Ged., Oosterdijk's vertaling van den Ilias, zesde boek. Van zijne uitgebreide letterk. werkzaamheid en betoonde onderscheidingen - de doctorstitel was hem in 1811 te Harderwijk vereerd - maakt het onderst, levensbericht melding.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1853.)