[Karel August Vervier]
Vervier (Karel August), geb. te Gent 12 Aug. 1789, genoot zijn eerste onderricht in zijne geboortestad en ging daarop naar Parijs zijne studiën voltooien. Van 1809-'14 was hij bankier te Gent; toen hielp hij te Brussel het nieuwe stelsel van finantiën regelen, en ontving als belooning de betrekking van ontvanger te Eekloo, welk ambt hij vervuldde tot 1833. Vervier was lid der Provinciale Staten van Oost-Vlaanderen, van het Senaat, bestuurslid der Academie en der Maatschappij van schoone Kunsten, en curator van het Atheneum van Gent, enz., waar hij steeds de gekrenkte belangen der moedertaal voorstond. Hij overleed te Waarschot op 20 Oct. 1872.
Reeds in 1818 leverde hij Nederlandsche en Fransche bijdragen in dicht en ondicht in de Annales Belgiques en in 1820 gaf hij een bundel Gedichten uit. Vervolgens schreef hij in meest alle Nederduitsche tijdschriften en jaarboekjes, en gaf hij nog afzonderlijk uit: Lierzang, voorgelezen in tegenwoordigheid van minister Falck, bij het leggen des eersten steens van het Paleis der Hoogeschool te Gent, ten jare 1819, Gent; Letteroefeningen, Gent 1840; Aen Conscience, na het lezen van zyn werk: ‘Batavia’, Gent 1859; Aen den Heer J.F.J. Heremans, by gelegenheid zyner benoeming tot ridder der Eikenkroon, Gent 1860; De Tyd, Gent 1860; Verbroedering, De Zuid-Nederlanders aan hunne broeders in Noord-Nederland, Maart 1861, Gent 1861; De Nederlandsche Taal, Gent 1861; By een bezoek, met den bouwmeester R. afgelegd aen de overblyfselen der Benedictyner priory te Waerschoot, Gent 1862; Man en Vrouw, Gent 1863; De Nacht, Gent 1863. Na zijne dood verschenen zijne verspreide en nagelatene dichterlijke werken, onder den titel: Gedichten van Karel August Vervier, verzameld door Karel Bogaerd, Gent 1873.