[Johannes Jacobus Prins]
Prins (Johannes Jacobus), zoon van den voorg., geb. te Langezwaag 9 October 1814, studeerde en prom. in de godgeleerdheid te Leiden en werd in 1838 pred. te Eemnes-Binnendijk, in 1840 te Alkmaar en in 1843 te Rotterdam. Den 10 Sept. 1855 werd hij hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de Leidsche hoogeschool, waar hij thans den door de wet voorgeschreven rusttijd geniet.
Behalve enkele in 't Latijn geschreven stukken, werken over godgeleerdheid, leerredenen, enz., schreef hij: Over de studie der godgeleerdheid en de keuze van het predikambt in de Hervormde kerk, Amst. 1868; Het kerkrecht der Nederlandsche Herv. kerk, historisch-critisch beschreven, Leid. 1870; Een geneesmiddel erger dan de kwaal. Bedenkingen tegen Dr. J. Cramer, Leid. 1872; Godsdienstige rede ter voorbereiding van het Academiefeest, 7 October 1875, Leid. 1875; Over Bijbelvertaling (Volksbibliotheek, 2e Jaargang), Amst. 1875. Verder gaf hij opstellen in de Godgeleerde Bijdragen, den Evangeliespiegel, Licht, liefde, leven, Christelijk Album, Geloof en vrijheid, Jaarboeken voor wetenschappelijke theologie, het Theologisch Tijdschrift, enz.; ook schreef hij artikels in het Bijbelsch Woordenboek, Levensberichten in de Hand. der Mij. van Lett., als: R. Adriani, 1863; W. v. Hengel, 1871; Is, Prins, 1879, en was medewerker en revisor der Synodale Bijbelvertaling.