Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Pieter Poeraet]Poeraet (Pieter), omstreeks 1683 te Amst. geb., stud. sedert Juli 1702 te Leiden en werd 24 Jan. 1712 bevestigd als pred. te Nederhorst-den-Berg; hij blijkt reeds na drie jaar nalatig in zijn dienst geworden te zijn, zoodat hij van 1715-'30 de kerkregisters niet meer bijhield, en in het laatstgenoemde jaar ‘gedeporteert’ is. Hij was bevriend met Johannes van Keulen, den cartograaf, die te Nigtevecht woonde, en aan diens zoon Gerard verwant; in zijn verzet tegen de Classis en de Synode werd hij gesteund ook door P. van Gunst junior, die te Nederhorst gevestigd was, zie blz. 305; als medewerker aan De Boekzaal, kreeg hij het te kwaad, met J. Campo Weyerman, z.a., die destijds in de Vechtstreek omzwierf, hem, onder den naam van Poehaan, deerlijk gehavend had, en naar aanleiding van diens woordensmederij, hij het hieronder kennelijk vermelde stukje schreef; eindelijk had hij vriendschappelijken omgang met aanzienlijken en ambtgenooten in de buurt en letterk. verkeer met bekende personen uit zijn tijd. Schoon hij zeer anti-catholisch was, spaarde hij zijn geloofsverwant Steversloot, z.a., evenmin als Campo, wegens zijne woordkoppelingen; tot verdediging zijner scherpe Boekzaal-art., brengt hij bij, nooit anders dan met zijn naam onderteekende stukken in 't licht gegeven te hebben. Hij schreef: Gedichten en vervolg, Utr. 1722; Printen op Deurhoff, Utr. 1733; De heerlijkheid van 't laatste huys boven het eerste, over Haggai II, Amsterd. 1737; Lof der rechtsgeleertheit, opgezongen ten meesterschappe van Kornelis Fannius, heere van Kortenbosch; Jakocampoprativirigalliciniophonia; Sjaekenkampweierveltspoehaenenkraeisrymelaery; ofte P. Poeraets hooftschilderstuk, opgehaelt, genet, verbetert naer het konststuk van J. van Vlunderen, Keulenaer, konstenaer, eenen liefhebber van samenzettelingen. Huic monstro Vulcanus erat Pater, Utr. voor den Auteur; Eeuwgedicht uit Peter Boët wegens eeuwe en leeve: toegeëigent op het tegenw. eeuwgetijde [der Utr. hoogeschool in 1736?], den heere Peter van Gunst, | |
[pagina 617]
| |
toegewijd, zonder plaats of jaar; voorts lofverzen, o.a. op de kaarten van prof. A. Reland. |
|