Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Joan Pluimer]Pluimer (Joan) leefde te Amsterdam in de 17e eeuw in groote vriendschap met de meest bekende dichters van die dagen. Hij was met Dr. Lod. Meyer, zie blz. 516, en een ander in 1681 pachter van den stadsschouwburg, had van de aanhangers van Nil veel te lijden door schimpdichten en spotprenten en overleed in 1720. De Gedichten van J. v. Broekhuizen en J. Pluimer kwamen eerst vereenigd uit in 1677, die van den laatsten alleen, 2 dln., 1692, 2e dr., 1724; alles van hem te Amst. verschenen; in de dichtbundels vindt men ook tooneelwerken, die niet afzonderlijk gedrukt zijn. Behalve voorspelen, verklaringen van decoratief en dgl. gaf hij voor het tooneel: De bedrooge vrijjers, klsp., 1679; De Vrek, naar Molière, 1685; De verlooren Schildwacht, 1686, 1730, 1782; De buitensp. jaloersche, klsp., 1681; De school voor jaloerschen, naar Molière, 1691, 1722; Reinout in het betoverde hof, zijnde het gevolg van Armida, 1747; Krispijn Starrekijker, blsp., 1709, 1728; Pyramus en Thisbé (in Ged. dl. II.), 1723. Als gewoonlijk werden stukken van anderen ook aan hem toegeschreven, b.v. De gekroonde na haar' dood, (Ines de Castro), bewerkt door M. v. Heulen, zie blz. 343. Een naamgenoot, Joost Pluimer, gaf: De verliefde Lubbert, klsp., 1678. |
|