Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Jan Christiaan Kindermann]Kindermann (Jan Christiaan), geb. te Amst. 15 Dec. 1804, werd van zijn dertiende jaar in het Luth. weeshuis in overmatige strengheid opgebracht, mocht niet ter zee gaan varen, maar studeerde op last zijner verzorgers in de theologie, werd in zijne anti-clericale begrippen in 1827 proponent, in '28 hulpprediker te Breda, in '29 pred. te Wildervank en Veendam, tevens tijdelijk rector, in '36 te Edam, in 1847 te Doetichem, legde daar in 1869 zijn ambt neder, vestigde zich in '71 te Utrecht en overl. er 19 Dec. 1876. Zijne letterk. boekverzameling werd daar verkocht. Zijn vriend J.P. de Keyser, z.a., schreef - in het dal Engadin en lijdende - zijn levensbericht, eene openbaring van veel tegenheden, eene teekening van een edel gemoed, beide aan weinigen bekend. Hij schreef: Wat er van Diepenbeek werd, Utr, 1850, 3e dr. Amst. 1858; Godsd. handboek voor den zeeman, Utr. 1851; Het beeld van Dirk Rafelsz. Kamphuizen in de lijst van zijn tijd, 2 dln., 's-Hert. 1852, 2e dr. 1853; De val van het laatste bolwerk der Protestanten, La Rochelle in 1627, 2 dln., 's-Hert. 1853, 2e dr. Arnh. 1864; Een flaauwe in dagen van kracht. Graaf Willem IV van den Berg, 2 dln., 's-Hert. 1855; Rome contra Utrecht ten tijde van Petrus Codde. Een roman, die geen roman is, 2 dln., Utr. 1873; Lodewijk van Nassau (de volmaakte ridder) beschouwd naar zijn leven en karakter, Utr. 1874; Eene geharnaste bijbellezing, Utr. 1874. Voorts eene menigte theol.-litt. stukken in tijdschr., reeds bij het art. van zijn vriend en biograaf vermeld, en in andere mengelw., bv. Pandora; soms onder 't psd. Telénander, meest als Chonia. Onder zijne vertalingen noemen wij de dichterl. bewerking van Lessing's Nathan, Amst. 1861, 2e dr. 1872. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1877.) |
|