[Petrus Francius]
Francius (Petrus), geb. te Amst. 19 Aug. 1645, werd onder den naam van Petrus de Frans als Leidsch student ingeschreven 29 Aug. 1662, en te Angers tot doctor in de rechten bevorderd. In 1674 werd hij hoogl. in geschiedkunde en welsprekendheid aan het Amst. Athenaeum, in 1687 ook in het Grieksch. Hij bekleedde zijn ambt met eere ‘en paarde daarmeê de loffelijkste ingenomenheid met zijne moedertaal.’ Hij overleed 19 Aug. 1704.
Behalve veel werken en gedichten in de Lat. taal, schreef hij: Lof- of Lijkrede op Maria Stuart, gemalin van koning William, Amst. 1697; Gregorius Nazianzenus, van de Mededeelzaamheidt uit het Gr. in 't Neerl. overgebragt door P. Francius, Amst. 1699. Hij vertaalde ook zijn eigen Epicedium in Funere Ruteri als: Lykgezang ter uytvaard van den grooten zee-held M.A. de Ruyter, Amst. 1677. Als Nederl. dichter deed hij zich kennen door zijn: Lijkklagt op den dood van Antonides, in de uitgave voor diens gedichten te vinden, en met zijn: Tibulliaansch gedicht op juffer Ida, in de Nieuwe Verzameling van Ned. Mengeldichten.
(V. Vloten, Prozaschr. XVIII eeuw, bl. 607.)