[Mr. Adriaan Walraven Engelen]
Engelen (Mr. Adriaan Walraven), werd geb. 23 Aug. 1804 te Valburg (Geld.), waar zijn vader, die lid van 't Hof in Geld. was, zijne buitenplaats had. Toen deze in 1812 lid van 't Hooge Gerechtshof in Den Haag werd, ontving de zoon aldaar de opleiding tot de acad. lessen, die hij 20 Sept. 1820 te Groningen aanving en 18 April 1826 eindigde als dr. juris, om die in 1829 voort te zetten in de letteren; in 1830 trok hij met de flankeurs uit. Daarna wijdde hij zich eenigen tijd aan het gymn. onderwijs te Elburg, waar zijne welsprekende voordracht jarenlang in herinnering bleef en de invloed daarvan nog uit zijne leerlingen blijkt. Later was hij kantonrechter te Tiel en bleef dit tot 1875; in dien tijd was hij van 1848-'53 lid der Tweede Kamer.
Hij schr.: De Aeneis van Virgilius in Ned. verzen gevolgd, 1e dl. Gron. 1828; Poëzie. Gron. 1829; Eduard Dachout, een Ned. verhaal, 2 dln., Gron. 1830, psd. Herman van Apeltern; Kusjens, Gron. 1830; Roosjens, verz. van Minnedichtjens, Gron. 1832; Dichterlijke Brief aan H. Riedel, Gron. 1833; Parijs in 1834 of Reistochtjen naar en door een gedeelte van Frankrijk en verblijf in de hoofdstad, 2 dln., Gron. 1835; Algem. Geschied, der wereld, 4 dln., Gron. 1836-'45, 2e dr. 1855, 3e dr. 1867; Wandelingen door Brussel en een gedeelte v. België in 1836, reistafereelen, hist. herinn. en volksoverl., Gron. 1837; Waarschuwende vertellingjens in verzen voor kinderen van 4 tot 8 jaren, Amst. 1838; Reistochtjes door een gedeelte van Duitschland in 1838, reistaf., schetsen en verhalen, Gron. 1838; Kusjens, nevens het oorspr. van Janus Secundus, Gron. 1839; Qui fit Maecenas, dichterlijke Nanutsvoorlezing, Gron. 1839; De grot van Fosto, (ps. H. van Apeltern) een verhaal, 3 dln., Gron. 1840; Zedelijke Vertoogen, uit Horatius ontleend, Gron. 1841; Staats-