[Cornelis van Engelen]
Engelen (Cornelis van), geb. omstreeks 1722 te Utrecht, promov. er 1745 in de wijsbegeerte en werd drie jaar later doopsgez. pred. te Harlingen. Zijn zwakke gezondheid noodzaakte hem in 1758 zijn ambt neer te leggen. Hij wijdde zich toen aan taal- en letterkunde en schreef in de Spectatoriale geschriften van dien tijd. In 1764 aanvaardde hij opnieuw het predikambt te Huizen, doch vijf jaar later legde hij dit neer, vestigde zich te Leiden en overl. daar in 1793.
Behalve de vertaling eener prijsvraag van J.D. Michaelis, Haarlem 1771, beantwoordde hij die van de Mij. der Ned. Letterkunde: Welke zijn de alg. oogmerken, die een dichter moet bedoelen, enz., Leid, 1779; Brieven over de weelde, 2 dln., Haarl. 1791; leverde hij bijdragen in De Philantrope, De Denker, - waarvan hem de red. wordt toegeschreven - De Philosooph en De Rhapsodist.