[Pieter Theodoor Helvetius van den Bergh]
Bergh (Pieter Theodoor Helvetius van den), behoort tot dezelfde familie als de voorg.; beiden hebben echter hun gemeenschappelijken stamvader in de zeventiende eeuw; Helvetius is de naam zijner grootmoeder; vermoedelijk werd hij op een buiten in den omtrek van Zwolle geb., naar opgave 13 Febr. 1799. Zijne ouders vertrokken naar Nijmegen, later naar Den Haag, waar hij, voortreffelijk opgevoed, een beoefenaar van de toonkunst en de fraaie letteren, een man van goede vormen en van smaak zou worden. Als ambtenaar bij 't gouvernement van Zuid-Holland, stond hem eene zwakke gezondheid, vereenigd met een gebrekkig gezichtsvermogen, in den weg om eene toekomst te erlangen, aan een man van verdiensten te voorspellen. Kort was zijne loopbaan, lang waren de jaren, waarin hij, binnen en buiten het land, pogingen aanwendde, om zijn gezicht te behouden. Toch werd hij volslagen blind, stokdoof en door rheumatisme, boven de menschelijke macht hulpbehoevend, veroordeeld als tooneelschrijver, en op zeer gevorderden leeftijd getrouwd. Acht jaar na deze gebeurtenis eindigde met zijn leven de openbare en inwendige critiek en brachten trouwe vrienden hem, ‘waar de vermoeiden rusten van kracht.’ Hij overl. in Den Haag, 10 Oct. 1873.
Schr.: De Neven, blijspel, 's-Grav. 1858, 3e dr. Schoonh. 1878; Hieronymus Jamaar, 's-Grav., 1839; De Nichten, blijspel, Haarl, 1841; Gesprek over De Nichten, Haarl. 1842; Proza en Poëzy, Haarl. 1853, 3e dr. 1863. 2e dr. in Kunst en Reisbl.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1874).