[Samuel Johannes van den Bergh]
Bergh (Samuel Johannes van den), werd te 's-Gravenhage geb. 10 Jan. 1814 en opgeleid tot drogist ten einde vroegtijdig zijn reeds overl. vader op te volgen. In 1840 ging de zaak aan hem over en van nu af leefde hij met ijver voor zijn vak en voor de poëzie. Hij stierf 24 Dec. 1868. Hij is een der oprichters van ‘Oefening kweekt kennis’ en schreef:
Oden van Anacreon (met Ten Kate), Gron. 1837; Uitheemsche Bloemen, Utr. 1839; De gevangene op den Kaukasus naar Puschkin, 's-Hage 1840; Trudesinde een legende (niet in den handel), 's-Hage 1841; Godgewijde Zangen naar Th. Moore, Utr. 1842; Eric XIV op Grypsholm, 's-Hage 1841; Het Licht van den Harem, naar Th. Moore, 1843; De Zeeroover naar Lord Byron, Haarlem 1843; Edmunds Mandoline (Minnelied.), Haarl. 1844; Lara, naar Byron, 1845; Reisindrukken, herinneringen en ontmoetingen op een uitstapje naar België, 's-Hage 1846; Een dichtbundel voor mijn vaderl., Haarlem 1848; Balladen en gedichten, Schied. 1852; Mijn uitstapjen naar Engeland, Arnh. 1854; De Nachtegaal en het Lijstertjen, Gouda 1854; Evangeline naar Longfellow (bew. met B. Ph. de Kanter), Haarl. 1856; Nieuwe Gedichten, Schied. 1856; Fantasy en Leven, Schied. 1859; Merkw. mannen. Schetsen voor jongens, Rott. 1860; Longfellow's Gedichten, Haarl. 1861; Geest en Hart, liederen, (Duitsche dichters nagez.), Utr. 1861; Leven en Lieven, (idem), Utr. 1862; Heden en Verleden, Schied. 1864; De Geuzen, Epiesch gedicht (naar Seifart), Dev. 1864; Reintje de Vos (naar 't Hoogd. van Hartman), Utr. 1865; Uit mijn zomer, Schied. 1868; Henoch Arden, naar Tennyson, 's-Hage 1869. Met Hofdijk gaf hij uit: Gedenkboek der oprichting van het monument ter herinnering aan den volksgeest in 1830 en '31. Amst. 1856.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1869.)