Verzamelde gedichten(1965)–Willem Brandt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] De doden Er voert een pad door het moeras achter het kamp. Het moer spreidt er zijn sluiers uit en avonddamp omhuift de lage rietstand; luid en droef de klacht van goddoks in de donkre plas: een dodenwacht. Achter het pad door het moeras, ten heuvelvoet, ligt zand en grint dat nooit een bloem ontbloeien doet. En in de dorre bodem staan hier rij na rij rondhouten kruisen, met hun naam, en slapen zij. Die in het bitterst van het leed ontkomen zijn. wie, die hun doffe wanhoop meet, doods zachter schijn? Er straalt geen bloem over hun graf maar in de schicht van avondzon ten hemel af stroomt dieper licht. [pagina 85] [p. 85] Vaarwel, die door de smart verstomd de aarde schroeit. Als ooit de lente weder komt zal àl wat bloeit uw namen fluistren in de wind; tot, wie verstaat, in de ogen van 't Onnozel Kind om vrede gaat. Vorige Volgende