Verzamelde gedichten(1965)–Willem Brandt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Kampbegrafenis De zwarte kar is aangereden; de zon druilt in een loden schaal en wij staan zwijgend aangetreden tussen de poort en 't hospitaal. Een rem knarst scherp op de versleten banden; een hol en hout geluid, een ruwe kist met brede reten, er ratelt iets, men draagt hem uit. De fraters zingen: door het vale gordijntje om het dof chassis golft, als een afscheidsgroet, de schrale en stof-doorstoven middagbries. De motor brult: de poort gaat open, de wagen wankelt naar de straat. Wij zien hem plotsling sneller lopen buiten het roestig prikkeldraad. Niemand mag mee, de hekken vallen weer toe: en hij is eeuwig vrij. Hij gaat alleen, maar met ons allen zijn wij veel eenzamer dan hij. Vorige Volgende