| |
| |
| |
| |
Eerste bedrijf
Eerste tafreel
Atropos, Lachesis, Clotho.
Later: Hermes en Jan Klaassen.
Het tooneel stelt voor een plaats op den Olympos. Links op den voorgrond een vlakte, rechts ontwaart men het verloop van den berg. Rechts gaat er een pad omhoog. Dit pad is niet zichtbaar, doch verscholen achter rotsblokken, en slechts als het begaan wordt, zal het door den toeschouwer verondersteld worden.
Op de vrij groote vlakte links, zijn de schikgodinnen aan hun werk. Een weefgetouw, waar Lachesis achter zit, een spinnenwiel, bediend door Clotho. Atropos beweegt zich, oogenschijnlijk werkeloos, er tusschen door. Atropos moet den indruk wekken hier de leiding in handen te hebben, het meest verstandelijke deel der drie godinnen te zijn, zooals Lachesis ongetwijfeld de domste is.
Over het algemeen krijgt de toeschouwer het gevoel dat er drie, oud en seniel geworden godinnen voor hem optreden. Vroeger machtiger dan de menschen, in staat dezen te regeeren op leven en dood, zijn de drie godinnen thans nog maar slavinnen van hun plicht; automatisch beginnen ze aan nieuwe levensdraden, automatisch breken de bestaande af.
Als het doek opgaat, zijn Lachesis en Clotho bezig. Atropos hangt een oogenblik tegen een rotsblok. Van rechts komt Her- | |
| |
mes. Hij heeft vleugels aan de voeten en vleugels aan het hoofd. Ook draagt hij zijn staf met vleugels. Verder heeft hij een modern fototoestel om den hals.
Groote Goden, daar hei-je hèm!
Nou.... hèm!.... Hermes.... die ouwe gannef! (slaakt een zucht) Die voelt zich overal op z'n gemak!
(eveneens met een zucht)
O God!!.. Hermes!!..
(met gedempte stem)
Weet je z'n nieuwe liefhebberij? Nee?.... Hij is gek op de aarde. Zoodra de zon opkomt tuurt-ie al naar beneden. De idioot.... De groote idioot!!
Nou ja.... als je niet naar beneden gaat, weet je ook niks. Nee, zeg nou zèlf.... als je niet zelf naar beneden kijkt, dan weet je niet dat er nog een wereld is. Ik zit hier nou al zesduizend jaar en nog nooit is er iets gebeurd, daarginder, dat zoo belangrijk was dat het vanzelf naar boven kwam.... bij òns.... Nee, als je niet zèlf gaat kijken....
Weet ik wel, het belangrijkste wat daarginder is gebeurd is de uitvinding van de poppenkast, weet ik wel.... daarom spelen we daar zelf in.... weet ik wel.... maar ik zeg maar, wat hèb je d'r an?.... Weet jij het? En.... en, en.... dan werk-ie met z'n kiektoestel.... hij maakt portretten!!
Hoe komt-ie, in naam der Goden, dààr nou weer an!!
(maakt een gebaar van stelen).
Ja, hij zal nièt pikken! Hij gapt alles!
(met een zucht)
Dat deed-ie nou als baby al zoo gemeen geraffineerd, hè! Het zit 'em absoluut in het bloed.... het oneerlijk zijn! Ik snap niet dat Zeus het neemt! Ik zou zoo'n zoontje moeten hebben.... 'k Sloeg 'em z'n poten kapot!! Nee, ik snap niet dat Zeus het neemt!!
Snap je toch wel! Hij lijkt precies op z'n moeder, op Maja!! En Maja blijft een goede koningin.... Mag je niks van zegge.... Maar Hermes lijkt op d'r!!
(houdt even op met weven)
Kunnen jullie niet een beetje stil zijn? Ik heb hoofdpijn!
| |
| |
(vinnig)
Zij heeft pijn in d'r hoofd! Moet je hààr hooren! Pijn in d'r hoofd. Ik heb spit! Hoor je mij klagen?.... O Goden, me rug!!.... Pijn in d'r hoofd.... Nou, daar is Herm, zal je nòg meer pijn in je hoofd krijgen, wacht maar!
(de godinnen naderende)
Goeden middag dames, mijne zeer geachte godinnen!
Zoo, ben je daar ook weer eens?
(gaat tegen een rots leunen en gedraagt zich zooals een zoon van den Oppergod zich veroorloven kan te gedragen)
Hoe gaat het u allen?
Beroerd. Spit in me rug. En Lachesis het hoofdpijn!
Hoe kan het ook anders? Zesduizend jaar zitten we hier levens af te snijden en zoo. Beroerd werk. Het begint een God te vervelen moet je maar denken.
Vervelen? Nee! Dat kan ik niet zeggen. Waarom zou ik me vervelen? Ik heb de bescherming van achtenswaardige lieden tot taak, een schoone taak moet ik zeggen.
Ja jij.... Jij hebt tenminste nog eens afwisseling.. Kan nog eens een schim naar de onderwereld brengen en zoo.... enfin, je komt d'r nog eens uit! Maar wij, wij houden ons zoogenaamd bezig met leven en dood, en we versuffen gewoon....
Zeer juist, zeer juist!.... Verzadig je maar met leven en dood, ik begrijp, dat gaat moeilijk.... Nee, nee.... Ik ben erg tevreden met mijn roeping en taak. Ik bescherm de meest grandiozen, de besten en de wijsten onder de menschen, diegenen die allure hebben, formaat en inzicht!
Dus die bestaan dan toch?
Maar lieve Godin, zeker bestaan er die lieden. Ze zijn mijn brave beschermelingen.... ik houd van ze, ik vertroetel ze.... ik breng hun dàn geluk, dàn ongeluk, al naar gelang ze voor hun waarachtig geluk van noode hebben. Het meest houd ik van de eigenwijzen onder hen, de brutalen, de roekeloozen.... die, welke niet wachten op het lot dat ik over
| |
| |
hun hoofden zal doen nederdalen, maar die mij durven te dwingen om te doen wat zij verkiezen.... Ja ja.... die zijn het meest de moeite waard van al mijn beschermelingen....
Helaas neen, veel zijn er niet!
Maar er zijn nog altijd eenige honderdtallen dieven en rustelooze zwervers. Een klein leger dient nog onder mijn grooten generaal Koekoek. Knappe koppen, die prachtig stelen kunnen en onbegrepen zwervers, die nooit een plek op aarde zullen vinden waar ze het lang uithouden,.... zwervers en dieven.... hen te beschermen is mijn heerlijke taak.... en straks.... hen veilig te brengen naar de plaats waar hun schim genoegelijk kan vertoeven.... ziet daar.... godinnen, mijn heilige roeping!
Ik snap niet dat die gemeene dieven je niet eens een keer gaan vervelen!
Hoe kunt u het zeggen, lieve Pars.... Ik steel zèlf.... Stelen is een kunst die u niet onderschatten moet.... Ziet u dit toestel? Gestolen van iemand die niet op z'n zaken paste.... Boven op den berg is een kudde.... Die is van mij.... Weet u hoe ik er eigenaar van geworden ben?
Ja zeker! Gestolen, gestolen, gestolen!! Jij gapt alles, jij rooft!....
(valt haar in de rede)
Pardon.... pardon.... van rooven is geen sprake. Ik bemoei me niet met roovers en plunderaars, meestal is dat een slag lieden dat schromelijk misbruik maakt van overmacht. Neen.... mijn menschen zijn èdele dieven en èdele zwervers.... Maar inderdaad.... ùw bezigheid is niet berekend op den duur van zesduizend jaar, dat is zoo!
Zoo is het. En je ziet er nog maar steeds geen eind an. Over zesduizend jaar zitten we hier misschien nog altijd levens af te snijden!
(zeer verschrikt)
Nee.... nee!! Over zesduizend jaar is de laatste groote dief en de laatste heerlijke zwerver dood. U komt nooit beneden dames, en dat moet u toch eens
| |
| |
doen! Dan zult u begrijpen, dat de wereld geen zesduizend jaar meer bestaan zal.... U weet het niet, mijn lieve onschuldige godinnen.... U weet het niet.... maar het stinkt er beneden als de pest.... vergeef mij de uitdrukking.... maar alle menschen gaan daar zoo raar ruiken.... nu ja.... de èèn stinkt van armoede, de ander naar ranzig vet.... maar stinken doen zoowat alle menschen.... Ze maken maar twee dingen: kabaal en kanonnen!
(die al dien tijd nog niets gezegd heeft. Heel sullig)
En kinderen....
U is geestig godin. De eeuwige drie ka's. Kabaal, kanonnen en kinderen.... Maar dat wil geen naam hebben, die kinderen, wil geen naam hebben! (fluisterend) Zal ik jullie een geheim vertellen? Een geheim? De zegeningen van den Olympos hebben afgedaan. Er waait nog wat stof van hier naar beneden, maar de stof van deze burcht der goden is besmet. (luider) De stof is besmet, zeg ik u! De stof dringt door in hoeken en gaten daar beneden, in wachtkamers en dienstlokalen en kroegen en cafeteria's....
Wat zijn dat voor dingen?
Cafeteria's? Om een grove uitdrukking te gebruiken, juffrouw Clotho, daar vreten de menschen, begrijpt u?
Er is geen woord latijn bij!
't Is maar dat u het begrijpt, juffrouw Clotho. De menschen eten niet meer, ze vreten, ze vreten alles wat hun wordt voorgezet. En ze vreten het besmette stof dat van den Olympos waait. Luister, zal ik u nog een geheim vertellen.... De menschen zijn heelemaal anders dan vroeger, ze kunnen niet meer liefhebben, niet meer reizen en niet meer stelen. Weet u wat ze, om eens een voorbeeld te noemen, weet u wat ze doen als ze eens een doodenkele keer verliefd zijn? Nu? Wat doen ze dan?
Dan zoeken ze stille plaatsen op natuurlijk, ze plukken rozen en anjelieren, dat weet iedereen.
Neen, het eerste wat ze gaan doen is trouwen!
(sullig)
Jasses, wat vervelend!
| |
| |
Van kijken! Een huwelijk kun je zien, de liefde is onzichtbaar. En ieder mensch moet kiezen of deelen, dat is nu eenmaal niet anders, nietwaar?, waar het eene is, kan het andere niet zijn. Kiezen of deelen en.... ze kiezen het huwelijk.... Allen Goden zij dank en eere.... er is eindelijk een wijs mensch gekomen....
Heeft die profeet dan den menschen geleerd hoe men goed kiezen kan?
In de eerste plaats, juffrouw, is het geen profeet, in de tweede plaats is hij radicaler te werk gegaan. Hij kiest voor alle menschen!
(sullig)
En nemen ze dat?
De menschen nemen niets! Omdat ze niets te nemen hebben. Daarom zeggen ze bij iedere gelegenheid dat de vrijheid hun hòògste goed is. Ze zijn zuinig op hun vrijheid als op een ideaal zoo heilig, dat het jammer is voor het ideaal om het te realiseeren.
Heeft die eene man de huwelijken verboden?
Neen, juist niet! Hij beveelt huwelijken! De menschen moeten trouwen voor ze aan de liefde toe zijn. We weten eindelijk waar we aan toe zijn. Wèg met alle slappe halfslachtigheid. De liefde wordt binnenenkort gelikwideerd en het huwelijk zal hoogtij vieren!
Ik wil u iets vragen, juffrouw Lachesis, veroorloof me.... is u verliefd?
Nee, ik heb pijn in me hoofd!
Bent u wel eens verliefd geweest?
Nooit, altijd last van hoofdpijn gehad!
Dan had u moeten trouwen!
(woedend)
Trouw zelf!! Nee die is goed. Heb u nooit een spoel tegen uwes hoofd gehad? (Ze staat op, vliegt op Hermes toe en slaat hem met het spoel om het hoofd) .
Hou op!! Hou op!! (Steekt een hand beschermend op) .
| |
| |
Stil nou, maak je niet kwaad zus. Je weet toch dat-ie een beetje gek is! Toe nou.... Denk aan je migraine!
(Na al dien tijd Hermes om de ooren geslagen te hebben, gaat ze hijgend terug naar haar weeftoestel).
(deemoedig)
Ik wilde.... u geenszins.... beleedigen.... waarde Godin.... Maar u zei.... Jasses, wat vervelend.... en daarom.... dacht ik....
(hem in de rede vallende)
Wat jij denkt kan me niet schelen, maar ik ben een godin en laat me niet beleedigen!
(nog deemoediger)
Excusez-moi, mijn lieve Godin!
(Zonder verder antwoord te geven, gaat ze door met haar werk).
(wil de situatie redden) (na een oogenblik van pijnlijke stilte)
Toe Herm.... Je bent zoo gezellig.... Vertel nog's wat!
(merkt de satire op en wordt daardoor in zijn eer als man meer aangetast dan door de slagen van Lachesis. Hij vermant zich en zegt verstoord:)
Ik heb niets meer te vertellen. Misschien alleen nog dit.... en dit zeg ik u toch.... al slaan jullie me met alle klossen tegelijk om me kop.... dit zeg ik u Clotho, Lachesis en Atropos.... Parcen op de Olympos.... dienaressen van mijn vader, den grooten Zeus die almachtig is.... over zesduizend jaar is er van de wereld niets meer over.... Ze zal bij gebrek aan liefde uit elkaar barsten als èèn groote, allesvernielende zeemijn. En het heelal zal er aan kapot gaan.... de zon en de maan zullen rinkelend in de ruimte storten, de lucht zal met zwavel verpest worden.... als de aarde gemetaliseerd wordt.... de menschen weten niet meer wat liefde is en zijn vergeten hoe de liefde vroeger beleefd wilde zijn.... daarom metaliseeren ze de aarde.... totdat ze barst!!.... (langzaam aanstalten makende om heen te gaan, maar eigenlijk steeds nijdiger wordende) Ja, ja.... barsten zal de lieve wereld.... en zij die op den Olympos wonen, gaan mee.... Kom, ik ga.... Dag, allerbeminnelijkste dames, tot genoegen, heusch.... tot genoegen!! (Niemand geeft antwoord. Lachesis weeft. Clotho spint. Atropos kijkt hem na.)
| |
| |
(zich verwijderende. Hoonend.)
Ik zei tot genoegen.... werkelijk.... tot genoegen dames.... Dàmes.... Dàmes.... (Hij krijgt geen antwoord. Als hij zoo ver verwijderd is dat hij op het punt staat geheel uit het oog te verdwijnen) Als het u interesseert.... je kunt niet weten.... ik ga nog eens naar beneden, een beetje rondkijken.... naar beneden, het is de moeite waard.... En als jullie Jan Klaassen soms ziet, zeg dan dat ik zeer op zijn gezelschap gesteld ben.. Adieu!! (Gaat langzaam en oud den weg af naar beneden.)
(Het blijft een tijd stil. Alleen het ronken van het spinnewiel en het tikken der klossen zijn te hooren. Atropos gaat denzelfden weg in als waarover Hermes verdwenen is, ze blijft echter weer spoedig staan en houdt een hand boven de oogen. Na eenigen tijd keert ze weer tot de andere Parcen terug. Door levendige bewegingen heeft ze ondertusschen de aandacht van de toeschouwers gevangen gehouden.)
(houdt op met weven)
Jasses....
(woedend haar in de rede vallende)
Wou je alweer zeggen.... Je zult toch niet wèèr zeggen dat het vervelend is? Niet?.... Niet?.... Toch niet alwèèr?....
(gelaten)
Ja.... tòch weer.... Ik ben zoo verschrikkelijk met dat èène leven aan het broddelen.... Toe, lieve zuster Atropos, wees niet boos en help me....
Broddelen doen we allemaal.... al jaren.... we doen niet anders dan broddelen.... Toe, Atropos, help dat wicht nog maar eens....
(met tegenzin)
Wat is er dan nu weer....
Een draad.... een draad is gebroken Atje, alleen maar een draad.... De dood van een mensch, van èèn mensch maar.... Jammer.... jammer, maar ik was aan het broddelen.
Dat er een mensch doodgaat is niet zoo erg, er zijn er genoeg.... maar de drààd, dat is erg!.... Waar was je mee bezig? (kijkt naar het werk van Lachesis) Een.... een liefdesmotief?
| |
| |
Ach Atje, hèt liefdesmotief!
Is dat nog altijd hetzelfde motief waar je voor twintig jaar aan begonnen bent? Welke draad is stuk.... la's kijke.... De groene.... dat is de man.... die is dus dood (trekt een draad uit het weefsel en werpt deze van zich) .... Zoo, dood is dood.... En de rooie is nog heel? Da's zij, Annie heet ze geloof ik. Dan moet er een andere draad.... enfin, wat je motief betreft zus.... voor dat je er twintig jaar mee bezig bent, moet ik zeggen.... nou.... het lijkt wel snert!!!
Veel te eentonig, erg leelijk was dat groen.... goed dat die vent het hoekie om is.... Je moet dien pijl, dien Amorpijl, heelemaal uithalen.... al dat groen moet wèg.... wèg.... wèg.... en dan moet je opnieuw beginnen.
Met een andere kleur, zeg je?
Zeker.... O Goden me rug.... zus, me rug.... meid, je moet dezelfde kleur nemen, maar dan in het blauw.... Dag zus, doe je best.... O, ik ga effe ligge.... Dag zus, o me rug!!.... (Atropos af.)
(na een oogenblik van stilte, voor zich uit)
Toch is het jammer.... doodjammer.... van dien vent toch ook... Twintig jaar geleden bracht hij voor het eerst van z'n leven bloemen voor een meisje mee.... bloemen op klaarlichten dag.... Twintig jaar geleden heeft hij zich over z'n bruid gebogen.... in een kerk, nou ja.... en heeft haar lippen met een kus.... met een kus.... als teeken van zijn eeuwige liefde, nou ja.... Ze zei: Tot in den dood Tom, mijn man.... Jammer.... jammer.... net zou de pijl klaar zijn.... ik wou hem een beetje versieren.... ja, ja.... want eentònig was-ie wel.... eentònig was-ie genoeg.... Enfin, de draad is gebroken en hij is dood.... Er breken er duizenden tegenwoordig, we worden suf... wij godinnen van den Olympos... we worden suf en breken de draden bij tienduizenden tegelijk.... Kijk en nu die èène stuk is, gaat het zoo.... er komt een andere voor in de plaats. We beginnen nog maar een keer (met een zucht) Zet 'em op Zus!
(Terwijl de beide Godinnen zwijgend hun werk vervolgen, komt Jan Klaassen luchtig het tooneel op dansen. Hij buigt voor
| |
| |
het publiek, voor de godinnen en tegen een onzichtbare in den hemel. Dan wendt hij zich tot het publiek.)
(Hij maakt een paar luchtige sprongen en terwijl hij opnieuw Goden en menschen beleefd groet, wendt hij zich reeds tot het publiek ten afscheid.)
DOEK
| |
Tweede tafreel
Hermes, Tom, Bob. Later Jan Klaassen
Het tooneel stelt voor een straat.
Hermes loopt, in gedachten, steeds heen en weer. Hij overdenkt een zwaar probleem. Na een tijd blijft hij staan en keert zich tot het publiek, alsof hij dat deelgenoot wil maken van zijn overpeinzingen. Daarna zegt hij luid wat hij eerst in zijn binnenste overdacht.
Ovidius zegt in zijn Metamorphosen, en wel, naar ik meen, in zijn eerste boek, dat Zeus twee wezens schiep, twee soorten wezens. De eene soort, de dieren, moest met het hoofd naar de aarde gebogen, zich voortbewegen, de andere, de mensch, zou de oogen ten hemel moeten kunnen slaan, en dus moeten gaan met het hoofd opgericht, opdat hij zijn God zou kunnen aanbidden. Zoo werd de man geschapen en daarna de vrouw die uit een ademtocht der Goden werd geboren, of uit het schuim der zee en zelfs uit dieren die vol gratie zijn en zwanenblank. Een ander zegt dat God nam een rib uit den man en daar een beeld van maakte, zonder eenig ander voorbeeld dan het heerlijkste wat een God zich kon voorstellen,
| |
| |
klaarder schoonheid dan de engelen, voornamer dan de zwanen, reiner dan het schuim der zee. Die God had eerst den panter, het licht en het blauwe uitspansel gemaakt, de papaver, de sterren, de vlugge visschen en de hinde. Maar schooner dan dit alles was het beeld dat God schiep uit de rib van dien man. De Heer had toen nog alles in zijn hand om aan een slapend mensch mee te geven op zijn levenspad.... Er bloeide een lichaam op en toen het gedaan was blies hij uit zijn oneindig leven de ziel in zijn schepping.... En zij, uit wie de kinderen dezer wereld zouden geboren worden, sloeg de oogen op en zag het gelaat van haar schepper en ontving het licht. De Heer stak de hand uit en richtte haar op en zei, dat dit het laatste was dat hij gemaakt had en het schoonste, en hij gaf dit schepsel den man ten geschenke, nadat hij hem had doen ontwaken en zei, dat zij was de ziel van zijn ziel. En God deed daar de liefde aan toe. En met dit geschenk wendde de man zich van zijn Heer en werd een dwaas....
(loopt naar het einde der straat, sluipende als een dief en verdwijnt met het schaamrood op de kaken.)
(Komt uit een der huizen. Ze is beeldschoon. Omstreeks achttien jaar. Ze kijkt in de zon en rekt zich uit.)
Dag lieve zon!.... (met een zucht) Dag schattezon.... Hier is Annie.... Ja, Annie. (Tot het publiek, na opnieuw
| |
| |
een diepe zucht geslaakt te hebben) Zoo juist heb ik gehoord dat iemand zich verdaan heeft omdat hij er tegen op zag iederen dag dien God gaf, drie en twintig knoopjes te moeten sluiten. (schudt haar lokken tot een ragebol. Met een hand voor den mond, alsof ze er tegenop ziet haar gedachten uit te spreken.) Luister eens! Is het erg gek van me dat ik verlang om gezoend te worden? Is het nièt gek?.... Het kan me niet schelen of Tom of Bob het doet!.... (fluisterend) Ik geloof dat er nog heel veel me zouden mogen zoenen.... Ach wat.. Het kan me ook niet schelen. (Gaat met wapperende haren, dansende af, onderwijl roepende ‘Het kan me niet schelen, het kan me niet schelen!!’.)
(Links komt er nu een jongeman met een ruiker anjelieren. Dat is Tom. Rechts komt er nog een, fluitend zònder bloemen, dat is Bob. Tom gedraagt zich als iemand die er niet tegenop ziet om op klaarlichten dag met bloemen te loopen. Bob is sloom. Uiterlijk gezien, zijn beide jongelingen sportief.)
(huppelt naar Bob)
Wie is u?
Ik ben Bob. Geheelonthouder. Wie bent u?
Ik ben Tom. Eveneens abstinent.
Zeg maar je en jij tegen me, tenslotte zijn we tenminste wat het nièt drinken van dat vieze goed betreft, broeders. Zeg eens, waarom zou ik gek zijn?
Omdat je met bloemen loopt.
Natuurlijk, loop ik met bloemen?
Dat heeft zijn reden, zal ik je vertellen.... Ik ben verliefd!
(schrikt hevig)
Verrek dan voor mijn part!
Dank je! (voorzichtig, maar onverschillig) Op wie ben jij verliefd?
| |
| |
(Tom zucht maar steeds en heeft leedvermaak. Bob grinnikt en heeft leedvermaak.)
.... ik ga met Annie trouwen!!
Ha ha ha!!.... Weet je dat zeker?
Ik wel. Ze heeft een portretje van me.
Ouderwets.... Kijk me niet zoo belabberd aan. Zegt niets, geen bliksem.... Van mij heeft ze ook een portretje.
Deze bloemen zijn voor hààr. Bloemen zoo rood als haar mond en haar hart. En.... en.... luister eens!.... Ik ben er zeker van dat het meisje haar wangen tegen de ragdunne kelken van deze bloemen zal streelen en dat er iets van het stuifmeel.... wat is er?
Niks.... ha ha ha.... ik lach me beroerd!
.... Ga je gang.... Dat er iets van het stuifmeel van mijn bloemen aan de mat-rose huid van Annie zal blijven. Ze zal deze welriekende anjelieren tot haar heerlijk-glimlachenden mond opheffen....
Ik zeg: opheffen!! En voor dat ze mijn lippen zal kussen, zal ze het eerst deze bloemen doen die ik haar straks zal geven.
Zie je wel dat je mesjogge bent! Enfin, ik heb lol.
Natuurlijk.... Natuurlijk! Jij met je stuifmuil en je ragdunne kelken, aronskelken, ontzaggelijke kelken ouweklare.... ha ha ha.... Jij met je bloederig-roode hart.... ha ha ha.... En wil ik je eens wat zeggen? Moet je luisteren!
| |
| |
Je bent een slager, een doodgewone slager, al doe je nog zoo gek!
Dacht je soms dat jij d'r kreeg?
(zeer kalm)
Natuurlijk. Het staat in de kaart.
(opnieuw angstig)
Da's vreemd, dat is verdomd vreemd! In mijn kaart staat geschreven dat ik haar zal krijgen.
Als dat zoo is.... als je dat zoo zeker weet.... je weet nu al wel dat ik je stapelgek vind, maar enfin.... als je dat dan zoo zeker weet, waarom maak je dan zoo'n drukte met die bloemen en zoo en stel je je aan als een idioot.... Je doet alsof we nog in den tijd van je opa leven... Die sjouwde nog met bloemen en zoop nog wijn.... tegenwoordig doe je zoo iets niet meer!
(na eenig nadenken)
Misschien heb je gelijk....
Natuurlijk heb ik gelijk! Al die nonsens om iets wat je toch al zeker in handen hebt.... Nou?.... Nou?.... Heb ik gelijk of niet. Erken dat ik altijd gelijk heb!
Dat zou ik niet zoo precies durven zeggen.... Maar voor dezen keer heb je vast en zeker niet heelemaal ongelijk!...
(overluid)
Ik zeg: O zoo!
Goed, goed.... je hebt gelijk! Je hebt, voor mijn part, altijd gelijk!
Hou in godsnaam je bek, anders loop ik met die rooie bloemen nog meer in de gaten.... Waar laat ik die bloemen!.... O God, waar laat ik die bloemen.... Waar laat ik die beroerde bloemen.... Waar laat ik....
(zeer kalm hem in de rede vallende)
Doe niet zoo gek.
Weet je niet precies waar ze woont?
Natuurlijk, natuurlijk.... Daar, kijk.... daar!....
(Bob neemt hem resoluut de bloemen uit de handen en gaat naar de deur die Tom hem heeft aangewezen. Daar bonst hij
| |
| |
zoolang op de deur tot hem wordt opengedaan. Hij werpt de bloemen naar binnen.)
Bloemen voor Annie!! Ze zijn van Tom!! (Bob keert hierop terug naar Tom en ziet tot zijn voldoening dat deze even sloom als hij zelf geworden is.)
(hardnekkig)
Ik krijg haar toch. 't Staat in de kaart.
Ik krijg haar ook, de kaarten wijzen het uit!
En wat de kaarten zeggen is altijd waar!
Zoo is het, wat de kaarten zeggen.... ja, man, een blonde vrouw lag gekruist met een blonde boer en harten vijf lag er tusschen, zoo was het bij mij!
Vreemd, dat is vreemd.... bij mij ook, bij mij precies zoo. Vroeger zeiden ze dat de schikgodinnen de levens bepaalden en dat....
Begin je weer, ouwe opa.... Schikgodinnen zijn niks. Krijg je het weer te pakken?
Niks.... heelemaal niks.... zooals ik je al zei, ik geloof in de kaarten!!
(Beiden pratende af.)
(komt dansende op en maakt tegen de vertrekkende Tom en Bob een lange neus. Keert zich tot het publiek.)
Er waren eens zeven mannen
Die dronken wijn uit kannen,
Uit zeven kannen dronken ze
Met zeven glazen klonken ze
Uit zatte oogen blonken ze,
Die drinken nu geen druppel meer
En gaan niet aan de huppel meer
Maar slaan elkaar met knuppels neer,
| |
| |
Maar zijn slechts goed voor schilleman.
Dus die zijn dorst niet stillen kan,
Die kijk ik met m'n billen an!
(Jan Klaassen dansende af.)
DOEK
| |
Derde tafreél
Lachesis, Annie, Tom, Jan Klaassen
Het tooneel stelt voor een kerk. Links van het orgel, boven den beganen grond, zit Lachesis achter een spinnewiel en is doende met twee levensdraden, een groene en een roode, dooreen te spinnen. De levensdraden komen uit twee stile figuren, een bruid, en een bruidegom. Het orgel speelt een bruidskoor. In de aandoenlijkste passage buigt de bruidegom zich over zijn bruid, zij heft het hoofd tot hem op. Tom is de bruidegom, Annie de bruid.
(fluisterend)
Een kus, mijn liefste, onder de tonen van deze muziek, die onze getrouwe getuige moge blijven. Een kus, als zegel op onze eeuwige liefde. (Annie buigt het hoofd achterwaarts. Bob, die ineens zeer groot wordt, buigt zich over haar heen en zal haar den kus ‘als zegel zijner eeuwige liefde’ op de lippen drukken. Doch voor dit geschiedt, klinkt hard de stem van Lachesis.)
(Hard en schel)
Stop!!! (Op dit bevel houdt het orgel plotseling op met spelen, het bruidspaar verstart, de kus gaat niet door.)
(iets milder van toon, doch toch nog oud-wijverig)
Stop!.... Zoo.... zoo.... effe wachte.... (Ze gaat van haar plaats en begeeft zich naar het bruidspaar, waar de beide draden uitkomen.) Effe wachte!! Hèèl effetjes maar!! Er zit een knoop in je leven jongeman.... jongeman.... jij bent toch Tom, is het niet? En jij bent Annie? En jullie waren allebei verliefd?.... Zoo zoo.... Maar d'r zit een knoop in je
| |
| |
leven, wacht even.. (prutst aan den draad die uit het lichaam van Tom komt) . Zoo, zoo.... Nou, de knoop blijft d'r in zitten.... Niks an te doen.... Ik wor te oud kinderen, te oud zeg ik je.... Zesduizend jaar hetzelfde liedje.... Zesduizend jaar tralalala.... tralalala.... tralalala tralalala tralalalalala.... O Goden me hoofd! Ik heb last van migraine, helaas, helas.... Het hngt me zoo ver de keel uit, die heele verdomde onsterfelijkheid.... (Neemt het spinrokken op en verdwijnt er mee. Na eenige oogenblikken is Lachesis, vliegensvlug tot de top der Olympos opgevaren. Onmiddellijk klinken er kijvende stemmen van oude vrouwen, als komende van heel ver.)
Atropos.... Clotho.... Zus van me, Atje!!
(eveneens uit de verte antwoordende)
Wat is er?.... In naam van Zeus.... in naam van den machtigste onder alle goden....
Er blijft een knoop in dat leven.... O zusters, help me.... genade voor dat arme leven, genade zusters, genade....
Stil.... Stil.... Wat een drukte voor een mensch.... wees stil.... Laat die knoop de knoop, wij zullen je zeker niet helpen.... Ha ha ha.... Ja we zijn daar gek! We helpen je niet!
Blijf waar je hoort en loop niet weg.... Heb je nog meer soms?....
Als je het niet doet.... versta je.... als je het niet doet,.... die stakkers.... die stakkers.... dan verdom ik het verder.... versta je?.... dan verdom ik het.... dan heb ik er genoeg van.... (er klinkt geschreeuw en geloei, alsof een geweldige storm op de Olympos woedt. Onder dit rumoer klinken de ruziestemmen der Parcen.)
Houdt op!!.... houdt op!!.... Genade.... Genade.... ja ja.... Ik zal het wel doen, ik zal het wel doen, ik zal het wel doen, ik zal.... (Plotseling breekt de stem af en treedt er een diepe stilte in. Na een kort oogenblik tikt het toestel van Lachesis, ten teeken dat deze haar werk weer is begonnen. Onmiddellijk hierop speelt het orgel, alsof er niets gebeurd is, verder en, alsof er niets gebeurd is, buigt Tom zich over Annie heen.)
| |
| |
(fluisterend)
Kind, je rilt.. Ben je zoo zenuwachtig?
Nee.... niet zenuwachtig. Maar het was net of ik droomde.... Tom.... wat zei je eigenlijk?
Heb je me niet verstaan liefste? Ik zei dat ik je onder deze muziek wilde kussen, want dat deze muziek onze getrouwe getuige zal blijven.... Een kus als zegel op onze eeuwige liefde....
Ja.... tot in den dood....!
(Tom en Annie kussen elkaar lang en innig. De muziek speelt door. Het bruidspaar verdwijnt langzaam in de diepte, als ware het de voornaamste figuur in een crematorium. Jan Klaassen komt uit de diepte op en schijnt eenigszins, maar niet àl te zeer onder den indruk te zijn.)
De liefde zingt het liedje van verlangen,
't Is altijd scheidenstijd met een klein deuntje toe.
De liefde is aardig, maar ze is wat spoedig moe.
Daarom benut uw kans, maar blijf er niet aan hangen.
Ik zegt niet dat ik daarom zevenmaal beminde,
Ik ben Jan Klaassen en de liefde is mijn lot!
'k Heb daarom rinkelend den hemel leeggespot
En zevenmaal bemind als zevenvoudig blinde.
Mijn narrenpak draag ik met hartstocht en met zwier,
Mijn vrienden zijn slechts kinderen en dwazen.
Ik steek hen in den lach, daarom ben ik Jan Klaassen,
En spot den hemel leeg, die rinkelt van plezier.
En verder barst ik uit om hen die eeuwig vragen.
Ik ben een nar en heb mijn leven volgespot,
Ik ben een man en zocht het hoogst genot,
Ik trof Katrijn en heb plezier in slagen.
(Gaat dansende af.)
DOEK
|
|