Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter
(1988)–Geeraardt Brandt de jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 911]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het leven van den heere Michiel de Ruiter, Hartog, Ridder &c. L. Admiraal Generaal van Hollandt en Westvrieslandt. Zeventiende boek.Nu leidt my't vervolg des tydts tot het beschryven van de leste toght des doorluchtigen Zeeheldts, de Ruiter, in welken hy zyn bloedt en leven, ten dienst des Vaderlandts, en der Kroone van Spanje, opofferde. Hoe de Koning van Spanje, naa zyn trouwhartige bystandt, den Nederlandtschen Staat in de grootste verlegentheit gedaan, zich in den oorlogh met Ga naar margenoot+Vrankryk hadt ingewikkelt, is boven aangeroert. Geduurende deeze vyandtschap hieldt het oproer van die van Missina, een vermaarde stadt in 't eilandt van Sicilie, door Fransche bystandt gesterkt, zyne Ryken in 't war, alles dreef in Sicilie over stuur, en de Spaansche zaaken werden door nederlaagh op nederlaagh der maaten geknakt, dat men te Ga naar margenoot+raade wierdt, by de Heeren Staaten der vereenighde Nederlanden aan te houden, ten einde, dat men een oorlogsvloot naar de Middelandtsche zee zou zenden, om de wederspannelingen tot reden te brengen, of te dwingen. Hier toe beloofde zyn Majesteit van Spanje, zyn aandeel in de kosten te draagen, en zyne zeemaght by de Nederlandtsche vloot te voegen. Doch niet daar de Spaanschen zoo zeer op drongen, dan de dat men den L. Admiraal de Ruiter 't gebiedt over de vloot zou geeven, als hem houdende voor den grootsten Zeeoverste der geheele werelt, en daar niet dan groote zaaken van te hoopen en te verwachten stonden. Ga naar margenoot+Hun verzoek werdt in 't kort ingewillight, en men besloot, achtien scheepen van oorlogh, zes snaauwen, vier branders, en twee behoeftscheepen, voor den tydt van ettelyke maanden, onder den Heer de Ruiter, derwaarts te zenden, volgens d'onderstaande lyste.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De Heer de Ruiter, de lyst van dees toerusting ziende, oordeelde dat men de vloot met meer en zwaarder scheepen behoorde te vergrooten, om tegens de Franschen ontrent Messina te konnen bestaan: want hy hieldtze, inzonderheit de Provencialen, voor kloeke zeeluiden, die zwaare scheepen hadden: ook maakte hy weinigh staat op de Spaansche scheepen of vloot, en meende dat men met wat meer getal van zwaarder Nederlandtsche scheepen meer zou verrichten, dan met de t'zaamgevoegde maghten. Doch de geenen die 't meeste bewindt van zaaken hadden, verstonden dat de vloot sterk genoegh zou zyn, het zy dan om kosten te spaaren, of om dat ze te kleenen gevoelen van de Fransche, en te groote gedachten Ga naar margenoot+van de Spaansche zeemaght hadden. Zeker Heer van een Kollegie ter Admiraaliteit, met den Heer de Ruiter hier over in gesprek geraakt, en hoorende dat hy zich bezwaart vondt met zoo kleene maght naar Sicilie te gaan, zeide tegens hem, Ik denk niet, myn Heer, dat gy nu in uw oude dagen begint bevreest te worden, en de moedt laat vallen. Waar op hy dit gedenkwaardig antwoordt gaf: Neen, ik begin de moedt niet te laaten vallen. Ik heb myn leven veil voor den Staat: maar ik ben verwondert, en't is my leet dat de Heeren de vlagh van den Staat zoo veil Ga naar margenoot+hebben en waagen. Als hem eenige Heeren verzochten, dat hy, niet tegenstaande zyne inzichten ten tegendeele, evenwel t'zee zou gaan, was zyn antwoordt: De Heeren hebben my niet te verzoeken, maar te gebieden, en al wierdt my bevoolen 's Landts vlagh op een enkel schip te voeren, ik zou daar mee t'zee gaan, en daar de Heeren Staaten hunne vlagh betrouwen, zal ik myn leven waagen. Eenige van zyne vrienden meenden, dat hy plat uit behoorde te weigeren met zoo kleene maght uit te gaan: maar hy zagh de zaak anders in, en verstondt Ga naar margenoot+dat hy zich 't goedtvinden der Heeren Staaten hadt t'onderwerpen, en hunne beveelen naa te koomen. Als daarna de tydt genaakte van t'scheep te gaan, werdt hy van drie zwaare quaalen, die hem te bedde wierpen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 913]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aangetast, van een zwaare tandtpyn, cholyk en 't graveel, dies rieden eenigen dat hy 't daar op behoorde te neemen, en zich van dien toght, uit reeden van zyn pynelyke ongemakken, t'ontslaan; maar hy zeide, Ik zal dien toght doen, al zou men my naar 't schip draagen. Doch Ga naar margenoot+daarna, bekoomen en weêr gezondt geworden, gaf hy in't neemen van zyn afscheidt klaarlyk te kennen, dat hy zyn leste toght ging doen: zeggende tegens zeekeren hertvriendt, Myn vriendt, ik zegh u adieu, en niet alleen adieu, maar adieu voor eeuwigh: want ik denk niet weer te koomen. Ik zal op deezen toght blyven. Ik voel 't. In 't scheiden van zyn huisvrouw, dochter, schoonzoon, en andre vrienden, werdt geen kleene ontsteltenis en beweeging van droef heit bespeurt: want zyne groote en ongewoonlyke bekommering ontstelde hunne gemoederen, en scheen hun eenigh genaakend ongeluk te spellen. Dat ook hunne vreeze niet zonder reeden was, heeft d'uitkomst der zaake zedert geleerdt. Ga naar margenoot+Den vierentwintighsten van Julius verscheen hy ter vergadering van hunne Hoog. Moog. en op een gemeene stoel zonder armen neder gezeeten, heeft hy aan hunne Hoog. Moog. bekent gemaakt, dat hy vaardig was om zich naar 's Landts vloot te begeeven, aanbiedende daar nevens zynen onderdaanigen dienst. Hier op heeft hem de Heer Willem van Nassau, Heer van Odyk, ter vergadering voorzittende, vaarwel Ga naar margenoot+ en geluk op zyne reize gewenscht, met bevel van allenthalven den meesten dienst van 't Landt te betrachten. Daar mede hy wederom is Ga naar margenoot+afgegaan. Hy schreef twee daagen daarna aan Don Andrea d'Avola, Prins van Montesarchio, Admiraal van de Kroon van Spanje, dat hy zyn afscheidt van de Heeren Staaten Generaal genoomen hebbende, op zyn vertrek stondt naar Hellevoetsluis, om met zyn onderhebbend schip, dat daar toegerust was, met den eersten goeden windt zee te kiezen, en aldaar met de vloote, t' Amsterdam toegerust, zamengevoeght zynde, de reize naar Kadix te vorderen: alwaar hy naardre ordres hoopte te vinden, 't zy om zich voorts naar Napels of elders (daar zyne Catholyke Majesteit zulks dienstighst zoude oordeelen) te vervoegen. Ten welken einde hy zoo veel spoedt zoude maaken als hem moogelyk zou zyn, verhoopende zyn Excellentie ook vaardig te vinden, om zoo gezaamentlyk de Kroon van Spanje, en den Nederlandtschen Staat alle gewenschte diensten toe te brengen. Den achtentwintighsten ontfing hy zyn berichtschrift van zyn Hoogheit den Heere Prinsse van Oranje, die twee daagen te vooren was geteekent, en aldus luidde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[26 Juli 1675]Instructie by zyne Hoogheit gegeeven aan den L. Admiraal Geneneraal Michiel Adriaanszoon de Ruiter, zullende commanderen 's Landts vloot, gedestineert naar de Middellandtsche zee. I. De gemelde L. Admiraal zal zoo haast moogelyk de voorschreeve vloot by een zaamelen, tusschen de Maaze en Goereê, in 't gezicht van 't Landt. II. Omme aldaar geconjungeert zynde, zyne reize voort te zetten naar de baay van Kadix, convoyerende en passant alle de koopvaardyscheepen deezer Landen, die naar de kusten van Hispanien en Portugaal, tot Kadix incluis, zyn gedestineert, zoo naar haare respective plaatzen, dat naar zeemanschap zonder prykel zullen konnen binnen zyn, ende zal de voornoemde L. Admiraal zyn voyagie zoo veel spoedigen, en de voorschreeve koopvaarders zoo spoedig doen reizen als eenighzins | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 914]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zal konnen geschieden; op dat de voorschreeve voyagie door het voorschreeve convoy niet en werde geretardeert. III. Tot Kadix gearriveert zynde, zal de gemelde L. Admiraal Generaal zich addresseren aan den Heer Don Diego Cavellero, Gouverneur aldaar, ofte, by des zelfs absentie, aan den commanderenden Officier, omme daar mede te confereren over het vervolgen van zyne verder reize Straatwaarts in, ende de conjunctie, die zal moeten geschieden met de Spaansche vloote, omme, met den anderen gevoeght, de stadt van Messina wederom te reduceren, door Godts zegen, onder de maght van den Koning van Hispanien. IV. Dat gemelde L. Admiraal Generaal zal aanzien de principaalste redenen van deeze equipagie en expeditie te zyn, en daar benevens zoo veel eenighzins moogelyk in achting neemen, de protectie van de commercie en navigatie deezer Landen binnen de voorschreeve Middelandtsche zee, zoo op zyne reize van Kadix naar Napels, als geduurende zyn verblyf daar ontrent: ende tot de voorschreeve voyagie besteden den tydt van zes maanden, daar onder gereekent de uit- en t' huisreize. V. Ende mitsdien zich van de voorschreeve Spaansche armade wederom separeren zevenenvyftig daagen voor het expireren van den tydt dat is gevictualieert, zonder zich, buiten onze ofte haare Hoog. Moog. ordre, aldaar langer te laaten ophouden, die den gemelden L. Admiraal Generaal zullen toegezonden worden door addresse van den Konsul tot Napels, ten waare hy door den geenen die de Spaansche armade zoude moogen commanderen zoude moogen worden verzocht noch twee maanden langer te willen blyven, en hy van ons of haare Hoog. Moog. geen. contrarie ordre zoude moogen hebben. VI. Weder keerende, zal zyn vloote verdeelen, zoo verre het prykel van den vyandt het zal willen toelaaten, om uit de Middelandtsche zee, de Baay van Kadix, Revieren van Sint Hubes en Lissebon, herwaarts aan te doen geleiden de koopvaardyscheepen deezer Landen, die op de voorschreeve plaatzen gereedt zouden moogen zyn om met de zelve te reizen. VII. Geconjungeert weezende met de Spaansche vloote, zal de gemelde L. Admiraal Generaal den eersten rang en commando refereren aan den L. Admiraal ofte Opperhooft van de Spaansche armade, ende over alle zaaken die van eenige importantie zyn, het zy over het formeren van desseinen tegens den vyandt, ofte andere, het bedryf vande vloote raakende, met den zelven concerteren, ende naar zyn uiterste vermoogen executeren 't geen aldaar, naa gehoudene concert, beslooten, ende hem by het Opperhooft van de voorschreeve Spaansche vloote aanbevoolen zal worden, omme te beter successen te hoopen van deeze gecombineerde vlooten. VIII. Blyvende ageren onder onze vlagge, ook doende observeren onze gewoonlyke ordres over alle de scheepen van oorloge, zonder te consenteren dat hooge ofte mindre Officieren, buiten zyn speciaal consent, uit haare scheepen vernachten, ofte haar aan landt vervoegen, omme alle ongeregeltheden, daar uit resulterende, voor te koomen. IX. Zal ook gemelde L. Admiraal Generaal het daar heenen dirigeren, dat, geduurende de conjunctie met de Spaansche vloote, den hoogen Krygsraadt zal bestaan uit een esgaal getal van wederzydts hooge Officieren, met assumptie van zoo veel Kapiteinen als noodig zal weezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 915]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+X. In welken Krygsraadt de sessie en advyzen over 's handts zullen weezen, het eerste aan den kommanderenden Officier van de Spaansche armade, het tweede aan hem L. Admiraal Generaal, ende zoo vervolgens. XI. Alle de buiten en pryzen, door de voorschreeve vlooten verovert wordende, geduurende de conjunctie met de Spaansche vloote, daar van zullen de scheepen van oorloge, kommissievaarders, en ander vaartuig, ten oorloge geëquipeert, in het geheel volgen, naar d'ordre deezer Landen, aan den actuelen veroveraar, alleenlyk afgaande onze gerechtigheit, ende van koopvaardyscheepen een zeste part voor den veroveraar, ende d'overige vys zeste parten werden geprofiteert voor de eene helfte door de Kroon van Hispanien, ende voor de wederhelfte by deezen Staat. XII. Zoo wanneer op de vloote zoude moogen worden geëmbarqueert eenige militie voor de Kroon van Hispanien, om van d'eene plaatze naar d'andere getransporteert te worden, zal hy L. Admiraal Generaal bezorgen dat de voorschreeve militie alvoorens haare subsistentie aan boordt brengen, of dat d'Officieren, de zelve kommanderende, mede alvooren voor de mondtkosten van de voorschreeve militie zullen moeten contentement doen aan de Kapiteinen Van de scheepen daar op de zelve geëmbarqueert zal worden. Te weeten, voor een Kolonel drie gulden, voor een L. Kolonel, Majoor en Kapitein, ieder twee gulden tien stuivers, en voor een Luitenant en Vaandrigh, ieder twee gulden, en voor de gemeene soldaaten, of andre persoonen, zeven stuivers des daags voor kostgeldt. XIII. Ende eindelyk op alle voorvallende zaaken, daar van dat deeze onze instructie geen mentie en maakt, zal de meergemelde L. Admiraal Generaal zich zulks beraaden, en resolveren, als hy, t' huis koomende, aan ons zal gedenken te konnen verantwoorden, pleegende in alles soldaat- en zeemanschap. Aldus by zyne Hoogheit gedaan in 't leger tot Lembeek, den 26 July 1675.
Was onderteekent, G.H. PRINCE d'ORANGE.
Den negenentwintighsten van Julius vertrok de L. Admiraal Generaal de Ruiter van Rotterdam naar Hellevoetsluis, om 't schip d'Eendraght, Ga naar margenoot+dat voor hem uitgerust was, uit te pressen, en zich daarna by d'andre scheepen, die alle t' Amsterdam waaren toegerust, te voegen. Doch door belet van tegenwindt liep 't aan tot den zestienden van Augustus eer hy met zyn schip buiten gaats geraakte. Eenige daagente voorenGa naar margenoot† ontfing hy een bries van zyn Hoogheit den Prins van Oranje, van deezen inhoudt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[8 Augustus 1675]Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere,
Ga naar margenoot+Hebbende goedtgevonden ons te dienen van 's Landts vloote, onder U E. commando, naar de Middelandtsche zee gedestineert, tot transport van zeker persoon, en noch meer andere zaaken, hebben wy U E. hier mede wel willen ordonneren, met de voorschreeve vloote op de voorschreeve persoon en andre zaaken te blyven wachten, ofte wel, de windt goedt weezende, (zoo daar vreeze moght zyn van veranderinge, en daar door van een langhwylig retardement) met de voorschreeve vloote uit te loo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen, Ga naar margenoot+even buiten gaats, omme aldaar in te neemen 't geene hier voorens is gezeght: en beveelen U E. hier mede, Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere, in Godes heilige protectie. In 't leger tot Lembeek, den 8 Augusty 1675.
U E. goedtwillige vriendt, G.H. PRINCE d'ORANGE.
Hy ontfing ontrent den zelven tydtGa naar margenoot† bevel van hunne Hoog. Moog. Ga naar margenoot+om alle Zweedtsche scheepen, zoo van oorlogh als van koopvaardy, die hy in zee moght ontmoeten, aan te tasten, te veroveren, en op te zenden: dewyl de Koning van Zweeden alle scheepen en goederen, d'ingezetenen van deezen Staat toekoomende, te Stokholm hadt aangeslaagen, en zich in den oorlogh, ten gevalle van Vrankryk, ingewikkelt. Te vooren was hem ook by de Heeren Staaten aangeschreeven, dat hy den Heer Thomas Hees, hunne Hoog. Moog. Commissaris, gaande naar Algiers, om de vreede te vernieuwen, derwaarts zou geleiden, of doen geleiden. Voorts werdt hem aanbevoolen, het schip Aardenburg, dat uit Zeelandt naar Oostindie werdt gezonden, met eene te verzellen. De Heer de Ruiter zich met zyn schip d'Eendraght, buiten gaats in zee, by etlyke der Amsterdamsche oorlogscheepen, die voor 't Goereêsche gat geankert laagen, gevoeght hebbende, heeft terstondt de Hooftofficieren, Kapiteinen en Kommandeurs aan zyn boordt ontbooden, en hun de seinen, instructien, en beraamde rendevousbrieven ter handt gestelt, om elkanderen, indien men door storm werdt beloopen, en van den anderen verspreit, weêr te konnen ontmoeten en vinden. Hy hadt tot noch toe naar den Heer, in zyn Hoogheits brief van den achtsten Augustus gemeldt, gewacht, dies vondt hy geraaden, of zich genoodtzaakt, Ga naar margenoot+den Viceadmiraal de Haan, met zes oorlogscheepen, twee snaauwen, twee branders, en een behoeftschip, voor af te zenden, tot geley van de koopvaardyscheepen, die naar Lisbon, Kadix, en de Straat wilden, met last van 't Oostindisch schip Aardenburg, uit Zeelandt, mede te neemen, en noch een ander Oostindisch schip, dat te Pleymuiden lagh, en aldaar zyn groote mast hadt herstelt: hem voorts beveelende, Ga naar margenoot+naa dat geleiden der scheepen, naar Kadix te zeilen, en daar op zyn komste te vertoeven. Dit waaren de scheepen, hier onder genoemt:
De Heer de Ruiter bleef met de rest der scheepen voor de wal ontrent de Maas leggen, om op den bovengemelden Heer te wachten. Hy | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zondt ook een snaauw in de Maas tot voor den Briel, om hem, daar koomende, in te neemen, en af te haalen. Daarna ontfing hy den negentienden Ga naar margenoot+van Augustus brieven van hunne Hoog. Moog. en den Ga naar margenoot+Raadtpensionaris Fagel, met ordre, dat hy zich met de vloot naar Duinkerken of voor Blankenburgh zoude begeeven, of daar hy zoude oordeelen met den meesten dienst van 't Landt en veiligheit van de vloote te konnen vertoeven, en aldaar zyn Hoogheits naarder ordre, aangaanden Ga naar margenoot+den bewusten Heer, af te wachten. In den brief van den Heer Fagel werdt gemeldt, dat de L. Generaal Montecuculi de Franschen hadt geslaagen, en de Maarschalk van Turenne, met verscheide Oversten, was gesneuvelt, voorts de nederlaagh van den Maarschalk van Crequi: en dat de tydingen uit Italie mede brachten, dat de Fransche vloot uit Messina was verzeilt, zonder dat men wist of het was op eenigen aanslagh, of wel dat ze Messina zouden verlaaten, dan dat het zeeker was dat Ga naar margenoot+hunne zaaken daar niet wel stonden. Op de straksgemelde ordre ging de Heer de Ruiter met de vloot straks t'zeil naar Blankenburgh, 't geen hy zyn Hoogheit met een brief bekent maakte, met eenen vertoonende, dat dit lang vertoeven naar dien Heer wel licht in de voorgenoome Ga naar margenoot+toght een lange reize voor de vloot zou konnen veroorzaaken. Hy schreef ook zedert aan den Raadtpensionaris Fagel, dat hy met uitgerekten halze, en niet min smertelyk verlangen, naar de komste van den bekenden Heer, of zyn Hoogheits naarder ordre, wachtte. Dat men in Ga naar margenoot+de vloot veel versch water verdeedt, en dat niet kon vervullen, by gebrek van kleen vaartuigh. Ontrent den zelven tydt ontfing hy de verklaaring van dan oorlogh tegens den Koning van Zweeden, by hunne Hoog. Moog. uitgegeeven, met last, dat by voetspoeling zoude worden te werk gegaan tegens d'ingezetenen deezer Landen, die men bevinden zou dat opeenige Zweedtsche kommissievaarders of kapers, naa het verklaaren van den oorlogh tegens Zweeden, dienst genoomen hadden. Ga naar margenoot+Daarna werdt hem, den vierentwintighsten der zelve maandt, voor Blankenburg leggende, een brief van zyn Hoogheit aan boordt gebraght, met aanschryving, dat, om redenen, zedert het afgaan van zyn Hoogheits brief van den achtsten deezer opgekoomen, des zelfs inhoudt noodtwendig buiten uitvoering zou moeten blyven: dat hy zich hadt te draagen naar zyn Hoogheits voorige ordre en berichtschrift, en zyne reize ten spoedighste vervolgen, zonder naar den bewusten Heer te Ga naar margenoot+wachten. Dees brief was den negentienden geteekent. De L. Admiraal de Ruiter hadt de Kapiteinen Verschoor, de Jong, en Noirot, en den Kommandeur Walop, gezonden, om vier of vyf mylen dwars van Duinkerken op de vyandtlyke kapers en hunne pryzen, tot zyne komste, te kruissen; doch hy zelf werdt, naa 't ontfangen van zyn Hoogheits ordre, eerst door stilte en tegenwindt, en daarna door een storm van drie daagen, noch opgehouden, zoo dat hy niet voor den dertighsten by de Ga naar margenoot+vier afgezonde scheepen, straks gemeldt, kon koomen, en den derden van September ruim een myl bewesten Doevres ankerde. Hier quam Ga naar margenoot+het Oostindisch schip Aardenburg, met noch drie of vier andre scheepen, die door storm van den Viceadmiraal de Haan waaren versteeken, Ga naar margenoot+onder de vlagge. Ondertusschen hadt hy een zwaare overval van graveel gehadt, die een gantsche nacht duurde, tot dat hy 's morgens met den daage in slaap viel, en dat de pyn stilde. Dat gebrek scheen met zyn ouderdom toe te neemen. Niet lang daarna uit eenige Engelschen van de stadt Faulston verstaan hebbende, dat zich eenige kleene Fran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche Ga naar margenoot+kapers langs d'Engelsche wal hielden, die zich gelieten visschers of koopmans vaartuigen te zyn, gaf daar op ordre, dat vier van zyn snaauwen de zelve zouden opzoeken en bemaghtigen, en liet ze ten Ga naar margenoot+dien einde tusschen de Singels en Doevres kruissen. Daar op volghde dat de Kommandeur Wybrant Barentszoon, met zyn snaauw of kleen fregat, een Fransch kapertje, ontrent het dorp van Rye, aan strandt joegh: doch 't volk vluchtte aan landt, alles buiten boordt werpende, Ga naar margenoot+om 't vaartuigh te lichter te maaken, op dat het te hooger op strandt zoude koomen, maar 't werdt daar echter af gehaalt, geplundert, en daarna in de grondt gehakt. De Kommandeur Willemerdam drong dien zelven dagh een ander kapertje, niet verre van 't baaken op de hoek van de Singels, aan strandt, en liet 'er den brandt in steeken. 'S daaghs daar aan quaamen de Kapiteinen Berkhout en Schey, met de snaauw van Juriaan Baak, die door storm van den Viceadmiraal de Haan waaren afgeraakt, beoosten Vierley onder 's Landts vloot. Toen verstondt Ga naar margenoot+hy uit de Kapiteinen Berkhout en Schey, dat het Oostindisch schip Aardenburgh, door zyn onbezeiltheit, groote schaade en onheilen aan 's Landts oorlogscheepen en koopvaarders hadt veroorzaakt: zoo dat 'er niet een oorlogschip was, uitgezondert de Kapiteinen Schey en Andringa, of het hadt deene een anker en twee of drie touwen, en d'ander twee ankers verlooren, en niet een koopvaarder (behalven 't verkorten der reize, daar de Schippers over klaaghden) die niet een anker en touw was quyt geraakt, en onder anderen een die al zyn touwen en ankers hadt verlooren, ook waaren eenige door de storm en 't stampen der zee lek geworden, waar door iet van hunne laading was nat geworden, en veel goedts bedorven. Hier op werdt by den Krygsraadt goedtgevonden, Ga naar margenoot+dat men, om de gantsche vloot met dat schip niet op te houden, daar drie scheepen van oorlogh, een snaauw en een brander by zoude laaten, (te weeten de Kapiteinen Berkhout, de Jong en Tyloos, en de Kommandeurs Ga naar margenoot+Walop en Herney) om 't zelve daar door te geleiden het Kanaal af, tot op de hooghte van Lisbon, zoo verre t'zeewaarts als de Schipper zulks zoude verzoeken, en de Kommandeur over de vyf scheepen, Berkhout, oordeelen dat het buiten verkorting van zyne reize naar Kadix zou konnen geschieden. De Heer de Ruiter oordeelde dat het gemelde schip al te diep gelaaden, ja overlaaden, en daar door gantsch maghteloos en onbequaam was tot zoo lang een reize. 'T geen hy ook de Heeren Bewinthebberen te Middelburg door een brief liet weeten, met verzoek van in 't toekoomde beter ordre te stellen. Hy Ga naar margenoot+schreef ook den dertienden van September, zeilende toen dwars van schryven Goutstaart, aan den Heer Raadtpensionaris Fagel, wat belet en schaade het schip Aardenburgh aan 's Landts vloot en andre scheepen hadt veroorzaakt, en wat desweegen by den Krygsraadt was goedtgevonden Ga naar margenoot+en beslooten: daar by voegende, dat op den twaalfden van de voorschreeven maandt September uit de West vier Deensche koopvaardyscheepen, alle de wil hebbende naar Nantes, in 's Landts vloot waaren gegekoomen, die zich onder de bescherming der zelve vloote hadden begeeven. Ga naar margenoot+Dees brief werdt den vierentwintighsten der gemelde maandt Ga naar margenoot+in de vergaadering der Heeren Staaten van Hollandt geleezen, en daar op goedtgevonden en verstaan, afschrift van den zelven, voor zoo veel 't schip Aardenburg aanging, aan de kamer der Oostindische Compagnie tot Amsterdam te zenden, tot haare narichting. En dat ook afschrift, voor zoo veel het geleiden van de voorschreeve Deensche scheepen raak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te, Ga naar margenoot+wegens hunne Hoog. Moog. aan den Resident le Maire zou worden gezonden, om daar uit aan te wyzen, dat hunne Hoog. Moog. geenzins beleedigen of beschaadigen, maar in tegendeel beschutten en beschermen de Deensche scheepen, de wil hebbende naar vyandtlyke havens, en aan te houden dat de scheepen, toebehoorende d'ingezetenen van deezen Staat, by zyne Majesteit van Denemarken op de zelve wyze gehandelt, en afgedaan moogen worden alle contraventien daar tegen strydig ondernoomen. Hunne Ed. Groot Moog. verstonden, dat men zich Ga naar margenoot+moest richten naar den Hollandtschen regel: Vry schip, vry goedt. Den drieëntwintighsten van September quam 's Landts vloot by den hoek van Roxent, anders de Kaap de Rocca de Sytra, een uithoek van het Ga naar margenoot+Koningkryk Portugaal, aan de mondt van de reviere Tejo. Hier bevondt de Heer de Ruiter dat zyn fokkemast wel half afgebrooken was, door een oude breuke, die hy terstondt met goede wangen, zoo veel als doenlyk was, liet voorzien. Men hadt zich van 't schip Aardenburg, dat nu door 't meeste gevaar was, eenige daagen te voorenGa naar margenoot† ontslaagen, en den Schipper bevoolen zyn reize naar Oostindie te vervolgen. Den vyfentwintighsten kreeg de Heer de Ruiter den Viceadmiraal de Haan in 't gezicht, en quam den volgenden dagh met twaalf Ga naar margenoot+scheepen van oorlogh, zes snaauwen, vier branders, en twee behoeftscheepen, voor de Baay van Kadix. Hier dreighde zyn fokkemast en Ga naar margenoot+groote steng, die beide gebrooken waaren, buiten boordt te vallen, en hy kon door belet van tegenwindt eerst den negenentwintighsten binnen de Baay zeilen: daar hy terstondt ordre stelde, om een nieuwe mast en Ga naar margenoot+steng te bekoomen. Voor de Baay koomende, waaren hem vyf brieven van de Koninginne Regente van Spanje, drie den negentienden van Augustus, en twee den tweeëntwintighsten deezer maandt geschreeven, en alle van eenen inhoudt, behandight, hem beveelende zich op het spoedighste by zes Spaansche Konings scheepen, die daagelyks van Oran in de Alfaques van Tortosa te rugh wierden verwacht, te voegen: dewyl zyn Hoogheit Don Jan van Oostenryk zich in de zelve zoude inscheepen, om in persoon naar Sicilie over te gaan. Dat hy derhalven, op den ontfang van een der gezondene brieven, zich zonder tydtverlies (voor al medebrengende de Kapitana van Passaxe) zoude vervoegen naar het eilandt van Yviça, daar de Heer Don Jan, met de gemelde zes scheepen, hem zoude afwachten: doch indien, buiten vermoeden, die zes scheepen op zyn aankomste aldaar niet moghten zyn, daar hy te Kadix koomende naar hadt te verneemen, dan zoude hy zich ten eersten naar de kaap Alfaques van Tortosa (in den brief van den tweeëntwintighsten stondt den baay van Vineros) begeeven, en aldaar de persoon van Don Jan in te neemen, en zoo de reize naar Italie vervorderen, zonder naar de Spaansche scheepen te wachten, die dan eerstdaags Ga naar margenoot+stonden te volgen. Hier op schreef hy aan de Vrouwe Koninginne tot antwoordt, dat hy haare Majesteits meening en ordre in allen deele zoude gehoorzaamen: doch dat hy, 't ongeluk gehadt hebbende dat zyn fokkemast en groote steng waaren gebrooken, wel acht of negen daagen Ga naar margenoot+van nooden hadde om zich van nieuwe te voorzien, en van Kadix te konnen verzeilen; doch indien die tydt te lang zou zyn, zoo zoude hy op het spoediehste haare Majesteits naarder ordre verwachten: in welken gevalle hy zyn schip te Kadix zou laaten leggen, en met een ander schip van oorlogh de reize vervolgen, stellende ordre, dat zyn schip hem naar Vineros zoude volgen. Midlerwyl was ook de Ka- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pitein Ga naar margenoot+Uitterwyk, met het schip Damiaten, dat, door storm lek geworden, in de Corrunna was herstelt, in de baay van Kadix aangekoomen. Hier leggende, werden de scheepen van 's Landts vloot van water voorzien. In deeze standt van zaaken, toen wegens Spanje zoo hardt gedrongen wierdt, om met 's Landts vloot Don Jan af te haalen, en naar Ga naar margenoot+Italie over te scheepen, dorst de Heer de Ruiter niet over zich neemen, om den Heer Thomas van Hees, die, als Commissaris der Heeren Staaten, last hadt, met die van Algiers te handelen, met de gantsche vloot derwaarts te geleiden: maar hy diende zich tot dien einde van de Kapiteinen Ga naar margenoot+Berkhout, Andringa, Uitterwyk en Noirot, hun beveelende, in stilligheit, (zonder aan iemant t'ontdekken waarom zy van Kadix vertrokken, of werwaarts hunne reize ley) zonder eenigh uitstel, met den Heere van Hees naar Algiers te verzeilen, met last van daar niet langer dan drie etmaal ten anker te blyven leggen, en zich daarna met alle bedenkelyke spoedt te begeeven naar de baay van Vineros, gelegen by Tortosa, om aldaar de vlagge te vinden, of te wachten. Dit werdt in stilte verricht, om de Spaanschen geen stof te geeven tot klaghten, als of men de vloot buiten noodt verdeelde: ook bleek het zedert aan hunne ongereedtheit, dat 'er tydt genoegh was om deeze toght te Ga naar margenoot+doen. Terwyl de Heer de Ruiter te Kadix lag, ging hy den Gouverneur der stadt, Don Diego de Cavallero, begroeten, en werdt van hem Ga naar margenoot+heuschelyk bejegent. Daarna begaf hy zich naar Porto Sinte Maria, Ga naar margenoot+daar zich de Hartogh van Medina Cely onthieldt, om daar ook zyn plicht af te leggen, en de Hartogh omhelsde hem met veel gunst, als den grootsten Zeeheldt deezer eeuwe, daar de Kroon van Spanje treffelyke Ga naar margenoot+diensten van verwachtte, en onthaalde hem ter maaltydt, hem wenschende geluk op zyne reize, en overwinning in den aanstaanden toght. Zyn fokkemast en groote steng was den zesten van October weêr ingezet en klaar, en men sloegh de zeilen weer aan: tot groote verwondering der Spanjaarden, over den spoedigen voortgangk van dat werk, en de vlyt en handigheit der Hollanders: bekennende, dat men daar te lande aan 't geen men nu binnen zes daagen hadt vervaardight, Ga naar margenoot+wel zes weeken zou hebben besteedt. Den zevenden ging de Heer de Ruiter met 's Landts vloot weer onder zeil. Doch eenige moesten, dewyl Ga naar margenoot+de vloedt hen tegen quam, weer in de Baay ten anker koomen, die des avondts insgelyks zonder eenige rampen in zee raakten. Zy stelden hunnen koers door 't naauw van Gibraltar, Straatwaarts in, en gaaven in 't voorbyzeilen van Tanger het pavillon van den Koning van Grootbritanje de behoorlyke eere, de L. Admiraal Generaal de Ruiter met dertien, en de Viceadmiraal de Haan met negen schooten, voorts met het stryken der vlaggen, en 't inneemen der bramzeilen. Het Koningklyk kasteel vereerde 's Landts vlagge met gelyk getal van schooten. De Heer de Ruiter liet te Kadix ordre, medebrengende, dat de Kapitein de Sitter, die met vyf scheepen het Admiraalsschip van de Kroon van Spanje uit Biscayen naar Kadix zou geleiden, aldaar aankoomende, hem op 't spoedighste naar Vineros zoude volgen, zonder eenige redenen ter werelt, of andre ordre dan de zyne aan te zien. Hy deed zedert alle bedenkelyke vlyt om zyn reize voorspoedigh te maaken; maar door veel tegenwindt en stilte opgehouden, quam hy eerst Ga naar margenoot+den eersten van November voor de baay van Allicante, daar ook ten zelven Ga naar margenoot+daage Kapitein de Sitter, met de vyf oorlogscheepen die 't Spaansch Admiraalsschip uit Biscayen tot Kadix hadden gebraght, aanquam: ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaarende Ga naar margenoot+dat het gemelde schip in geen twee maanden tydt gereedt kon zyn om eenigen dienst te doen, dewyl het te rank was om bequaam zeil te voeren, zoo dat 'er te Kadix (behalven al d'andre ongereedtheit) een buik om most werden geleit, eer 't zeil zou konnen voeren. Ter zelver rydt quam Don Michel Alonso Fenolet de Castelluert, Gouverneur van 't kasteel t'Allicante, aan 't boordt van den Heer de Ruiter, Ga naar margenoot+met een brief van de Koninginne Regente van Spanje, den zestienden van October geteekent, begeerende, dat hy de gemelde vyf scheepen weer te rugh naar Kadix zou zenden, om dat Admiraalsschip naar Italie te geleiden: maar hy heeft dat beleefdelyk geweigert of afgeweezen, Ga naar margenoot+oordeelende dat de Koninginne, door verkeert bericht, de zaak quaalyk begreep. Dies verstondt hy dat het beter was met eenig gevaar Ga naar margenoot+van ongunst haar dienst te betrachten, dan haar zin te volgen, en die te verachteren: schryvende aan haare Majesteit, hoe onbequaam Ga naar margenoot+dat het gemelde Admiraalsschip was, en dat hy, om dees reize niet ydel voor de Kroon en 't gemeene best door te brengen, ook om dat men de vyanden daagelyks te gemoet zagh, die 's Landts vloot, of de vloot hen zouden aantasten, wanneer d'een des andrens hulp van nooden zou hebben, de gemelde vyf scheepen, met verlof en verhoopte goedtvinden van haare Majesteit, by zich zoude houden. Dat dit zyn besluit en ootmoedig antwoordt was op haare Majesteits brief, en dat hy buiten dat besluit niet gaan kon; nadien 't een onverantwoordelyke zaake voor hem zou zyn, zoo veel scheepen van oorlogh van de vlagge te laaten gaan, buiten eenige ordre van hunne Hoog. Moog., of van zyn Hoogheit den Heere Prinsse van Oranje. Dees brief was den eersten Ga naar margenoot+van November onderteekent, en dien zelven dagh ging 's Landts vloot weêr onder zeil. Maar stilte en tegenwinden, van stormen gevolght, Ga naar margenoot+vertraaghden de reize; zoo dat de vloot eerst den achtsten van November Ga naar margenoot+voor Vineros aanquam, en de baay in laveerde, daar vindende den Ga naar margenoot+Kapitein Berkhout, met de vier scheepen die naar Algiers waaren geweest, en hier al elf daagen hadden geleegen: verhaalende dat ze t'Algiers van de Turken met groote eere waaren ontfangen, en wel onthaalt: dat de Turken opentlyk hadden betuight, dat ze zich verheughden, dat de Hollanders, door zoo veele en zoo maghtige vyanden overvallen, niet t'eenemaal waaren verdelght, maar door Godts zeegen behouden, Ga naar margenoot+daar zy ook om gewenscht en gebeden hadden. De Heer de Ruiter verstondt in de baay van Vineros, dat de Heer Don Joan van Oostenryk, dien hy hier dacht in te neemen, naar Madrid was ontboden, en ontfing van hem den volgenden brief, in de Fransche taale geschreeven, en daar uit vertaalt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[31 Oktober 1675]Myn Heer de Ruiter,
Ga naar margenoot+Ik heb den achtienden van deeze maandt aan u geschreeven, u betuigende 't verlangen dat ik hadt naar uw gelukkige aankomste op de kusten van Valentie, ten tyde dat ik, met Godts hulpe, my verhoopte by u te voegen, en u met veel vreughts d'oude achting en genegentheit, die ik uw verdienste en uw braave landtsluiden toedraage, te doen blyken. Maar tegenwoordigh dient deeze om u te zeggen, dat ik ordre van zyne Majesteit heb ontfangen, waar door hy my beveelt tot Madrid te koomen, hebbende, gelyk ik denke, dit nieuw besluit genoomen, om dat ik hadt doen bekent maaken, hoe zeer het de gemeene zaake, en 't besluit van een goede en verzeekerde vreede zoude vorderen, indien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men met rechten ernst den oorlogh van Messina ter harten nam, en wilde voortzetten: zendende ten dien einde niet alleen vaardige en genoeghzaame bystandt naar Italie, maar ook naar uw Landt, om 't contract, uit welker kracht de vloote daar gy over gebiedt is in zee gebraght, van punt tot punt te voldoen: my dervende verzeekeren, dat zyn Majesteit my d'eere doet van te gelooven dat myn tegenwoordigheit en zorghvuldigheit die twee zaaken in minder daagen, dan daar tot deezer uure heeft toegebruikt, zal konnen uitwerken, houdende dat het geen men daar in zal konnen vorderen, veel dienstiger en van veel grooter vrucht zal zyn, dan myne reize nu ter tydt naar Italie: dewyl zyn Majesteit met rechtvaardige reden erkent, dat daar gy zult zyn ook niet ter werelt zal ontbreeken, 't zy aan d'yver, of aan de dapperheit en de standtvastigheit, die de tegenwoordige noodt vereischt. 'T is dan op deezen grondt dat zyn Majesteit my beveelt u te zeggen, dat gy hem een zeer aangenaame dienst zult doen, stellende zonder eenigh uitstel uw koers naar Itatie, met de scheepen van uwe vloote, en die van zyne Majesteit, die niet lang zullen konnen achter blyven, indien ze nu niet alreede op de kust zyn aangekoomen: en met eenen, dat ik u zou verwittigen van 't geen ik zou dienstigh oordeelen te zyn, naar de kennis die ik heb van deeze zaaken. Ik kan u verzeekeren, eer ik my begeeve om zyn Majesteit op dat leste punt te gehoorzaamen, dat alleen myn verplichting van blindeling zyn ordres te volgen, my de smert zou konnen verminderen die ik gevoele, van my niet te laaten vinden in een gelegentheit, daar ik denk en verhoop dat gy zoo veel glory zult behaalen voor de t'zaamengevoeghde wapenen, en voor uw eigen persoon. Maar dit, behalven de hoop die ik heb, dat myn reize naar 't Hof geen kleen voordeel tot de zelve uitwerking zal toebrengen, maakt dat ik my met te meer genoegen de wille van zyne Majesteit onderwerpe. 'T is niet noodig u te zeggen, dat gy inzonderheit bezorght, u te voegen by de scheepen die onder 't gebiedt van den Prinsse van Montesarchio staan, en gelyk men met den lesten loopboode, die den 20 September van Napels vertrok, schryft, dat hy met zestien oorloghscheepen en drie branders naar Sicilie was gegaan, zoo schynt het dat uw reize niet beter aangeleidt kan worden dan met recht toe naar Palermo te zeilen, te Cagliari en Trapane ankerende, om te jonger tyding van onze en des vyandts vloote te bekoomen. Want al hadt gy u te Napels van eenige zaake te voorzien, 't zal evenwel best zyn, dewyl onze vloote alreedts op de kust van Sicilie is, u recht toe derwaarts te begeeven, en u daar by te voegen, om gezaamentlyk het Faro van Messina in te zeilen, en de vyanden aan te tasten, hen zoekende daar ze zyn. Ik zende de zelve ordre aan den Marquis del Carpio, die gescheept is op de scheepen van Barcelone, ten einde dat hy zich haaste om dit met u uit te voeren en in 't werk te stellen, gelyk hy buiten twyffel met alle vlyt zal doen. Ik zende u ook de brieven hier nevensgaande aan de Onderkoningen van Sardaigne, van Napels en van Sicilie, hen verwittigende van uwe reize, en hun beveelende dat ze u behulpzaam zullen zyn in 't geen van nooden zult hebben; op dat gy u daar van zoudt dienen, naar gelegentheit van de plaatzen daar gy zult koomen. Zyn Majesteit heeft my een goude keeten gezonden, ten einde dat ik u die zoude aanbieden in zynen naam, tot een teeken van zyn Koninklyke gunst, en van de genegentheit die hy u toedraaght. Ik meende u die zelf te geeven: maar dewyl dat niet kan zyn, heb ik den Marquis del Carpio verkoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, Ga naar margenoot+om myn plaats in dees plicht te bekleeden, u verzeekerende van de groote begeerte die ik altydts hebbe om alles te bevorderen dat tot uw meeste genoegen zal konnen strekken. Laat my, bidde ik, weeten op wat dagh gy onder zeil zult gaan, op dat zyn Majesteit daar van magh verwittigen. Ik zal 't met verlangen verwachten. Gy kondt uw antwoordt aan den Marquis del Carpio zenden. Ondertusschen, myn Heer de Ruiter, bidde ik Godt dat hy u boude in zyne heilige hoede. Te Saragosse, den 31 October 1675.
Was onderteekent, D. JUAN.
Naa 't ontfangen van Don Joans brief, werdt overleidt wat men zou doen. Men hadt gebrek van water, en men zagh geen kans om dat in de baay van Vineros, noch op de kust van Katalonie, noch Valentie, te bekoomen, dewyl de zee daar zoo hard aan brandde, door de langhduurige lavant, of Noordtooste winden, die nu al twee maanden hadder gewaait. Dies werdt by den Heer de Ruiter met den Krygsraadt beslooten, koers te stellen naar d'eilanden van Yviça, en Formentera, om te zien of men daar water en brandthout kon bekoomen; dewyl men doch anders door de tegenwindt niet kon vorderen, noch veel vaart Ga naar margenoot+maaken. 'S avondts noch t'zeil gaande, hadt men dien nacht onstuimig weder met blixem, en een storm uit den Noordtoosten. Den volgenden Ga naar margenoot+morgen werdt de Viceadmiraal de Haan met zyn esquadre gemist. Ga naar margenoot+Hem ontrent Yviça niet vindende, stelde de Heer de Ruiter zyn koers Noordtnoordtoost aan, om tusschen Yviça en Majorka heen te zeilen, en zich naar Barcelone te begeeven, daar men etlyke Spaansche oorlogscheepen Ga naar margenoot+vaardigh dacht te vinden. Dus zeilende liep de Ruiters schip groot gevaar. Tusschen den elfden en twaalfden van November, in den donkeren nacht, quam hem een koopvaardyschip, 't wapen van Nassau, gevoert door den Schipper Fredrik Thoveling, dwars voor den boegh aan boordt, tegens elkanderen aanstootende, dat alles kraakte. Ga naar margenoot+De Ruiter brastte zyn zeilen op de mast, en quam zoo van hem af, maar niet zonder schaade, want behalven het rinkelwerk aan de boeghspriet, werdt zyn plechtanker den eenen arm af, en voorts zyn tweede anker d'ankerstok, en de kraanbalk aan stukken geslooten. De boven blinde steng en de ree waaren beide gebrooken, ook een gat in de fok. Zeven matroozen van den koopvaarder waaren in 't aanstooten, vreezende dat hun schip zou zinken, op het Admiraalsschip overgeëntert. De Heer de Ruiter dankte Godt dat hy geen meer ramp hadt gekreegen, en yverende om volgens zyn ordre de koopvaardy te veyligen, Ga naar margenoot+beval hy 's anderendaaghs de Kapiteinen Verschoor, Berkhout, en den Graaf van Styrum, dat ze 't gemelde schip naar Genua zouden geleiden: met last, dat zy daar vierentwintig uuren ten anker zouden leggen, en langer niet, om tot hun eigen gebruik, en voor 's Landts andre scheepen, zoo veel ryst en brandthout op te koopen, als zy bequaamlyk konden bergen, en van daar beoosten of bewesten van 't eilandt Sardinie, naar dat de windt best zou dienen, tot in de baay van Cagliari of Calari te zeilen, daar de rendevous of verzaamelplaats der vloote, tot Ga naar margenoot+naarder ordre, zou zyn. Den veertienden van de maandt quam 's Landts vloot voor Barcelona, een stadt in Catalonie, ten anker. Hier ontfing Ga naar margenoot+de Heer de Ruiter, door Don Diego de Lili, een brief van den Marquis van Seralbo, Viceroy van Katalonie, den dertienden geschreeven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+niet behelzende dan een begroeting, en aanbieding van dienst, met mondelinge Ga naar margenoot+tyding, dat de Marquis del Carpio, den negenden van de maandt, door een zwaare storm uit den Noordtnoordtoosten, met zes van 's Konings scheepen was van d'ankers gespoelt, en in zee gedreeven; zonder dat men tot noch toe wist waar ze waaren gebleeven. De Heer de Ruiter vondt zich op zyn schip, geduurende deezen toght, zeer verlegen, om dat Ga naar margenoot+het zoo slecht van kabels en zeilen was voorzien: klaagende in zeekren brief, aan 't Kollegie ter Admiraaliteit van de Maas afgezonden, dat hy in 57 jaaren tydts, die hy by der zee hadt gevaaren, nooit zoo veel rampen aan de zeilen hadt gehadt als in deeze reize. Dat hy uit negen Ga naar margenoot+kabels, hem mede gegeeven, twee touwen was genoodtzaakt geweesl te doen uitkappen, die t'eenemaal verlegen, verstikt, en tot geen dienst bequaam waaren. Dat de nieuwe zeilen met rottig gaaren, en, zoo hy geloofde, meest door jongens, zoo onsterk genaait waaren, dat op een dagh twee voormarszeilen, behalven noch nu en dan eens een, uit de lyken en aan stukken zyn gewaait, daar alle d'andre Amsterdamsche scheepen, zonder eenigh ongeluk, met hunne marszeils bleeven zeilen. Daar by voegende, dat de geen die zulke zeilen leverde niet waardig was haar Ed. Moog. Kollegie langer te bedienen: dat het wel geen groote schaade was, dat de zeilmaaker zoo zyn onrechtvaardige beurs vulde, maar dat men by 't gevolg van dien 's Landts schip, en al de zielen die 'er op voeren, in de waaghschaal stelde, byzonderlyk wanneer men (dat Godt wilde verhoeden) op een laager wal quam te vervallen: want dan moesten 't de zeilen alleen, naast de goddelyke hulpe, daar afhaalen. Met dit beklagh en waarschouwing zocht de Heer de Ruiter 's Landts schaade in 't toekoomende te verhoeden, en zich van zyn Ga naar margenoot+plicht te quyten. Hy verzocht ook te deezer tydt met een brief aan den Viceroy van Katalonie, dat hy ordre beliefde te stellen, dat 's Landts scheepen op het spoedighste van versch water, broodt, brandthout, Ga naar margenoot+ryst, eenige pypen azyn, robbenoly, en andre noodtwendigheden, moghten worden voorzien. Ook schreef hy om een anker Ga naar margenoot+van ontrent 4000 ponden gewichts. Hier leggende, quam hem een Edelman uit den naame van den Viceroy verwellekomen, vergezelschapt met den Generaal der ruitery, zoon of schoonzoon van den Marquis van Castelrodrigo, een zoon van den Hartogh van Medina Celi, met Ga naar margenoot+veel andre Grooten, ook de Consul der Nederlanderen. Eenige van de Spaansche Heeren verhaalden, dat de scheepen onder 't gebiedt van den Marquis del Carpio in een slechten staat waaren, dat elk schip maar tzeventig of tachtig matroozen op hadt, en voorts niet dan landtsoldaaten. Ook gaven ze te kennen, dat de zaaken aan 't Hof te Madrid (daar de Koning, den zesten van November twaalf jaaren oudt geworden, volgens d'uiterste wille van zyn Heer vader, in de regeering zyner Ryken was getreeden) waaren veranderdt: dat Don Joan, des Konings broeder, die men meende dat aan 't Hof zou zyn verbleven, weêr naar Saragosse hadt moeten vertrekken: daar toe genoodtzaakt, door de naaryver en ongunst van zommige Grooten, die 't beleidt der zaaken in handen hadden, en dat vreesden, door zyn verblyf by den Koning, te zullen verliezen. Den volgenden dagh werdt den Heer de Ruiter, Ga naar margenoot+uit den naam van den Viceroy, met eenige verversching vereert. Men braght aan zyn boordt vyf hokkelingen, vyftig schaapen, tweehonderdt hoenderen, en kalkoenen, zestien manden met allerley vruchten, Ga naar margenoot+vier manden met broodt, vier doozen met gezuikert ooft, en twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+pypen wyn. Ontrent den zelven tydt heeft de L. Admiraal Generaal den Koning met een brief over 't aanvaarden der regeering begroet, en geluk gewenscht, op de volgende wyze.
Doorluchtige, Grootmaghtigste Koning en Heere,
Ga naar margenoot+Myn Heere, Ik niet alleen, maar al d'Officieren van haare Hoog. Moog. vloote, en buiten twyffel de gantsche Christenheit, verblyden zich te hooren, dat uw Majesteit, door goddelyke bestieringe, de last en de koningklyke regeeringe van Spanje op zich heeft genoomen. Uw Majesteits onderdaanen en ingezetenen hebben tegenwoordig overvloedige redenen, zich te verheugen over uwe Majesteits verheerlyking, en Ga naar margenoot+d'aanneeming der Kroone en regeering; dewyl zy nu het voorhangzel in uw Majesteit verschooven, en een open toneel zien, waar in hun uw Majesteits groot heit en kloekmoedigheit als toeschynt en vertoont wordt, strekkende om niet alleen het Ryk van Spanje en d'onderhoorige Koningkryken, Landtschappen en Heerlykheden, alle bescherming toe te brengen, maar ook met de nabuurige Koningen, Prinssen en Staaten, in een verzeekerde ruste en vreede te leven, daar hun veel heils door zal worden toegebraght. Ik hoop en wensch dat d'almaghtige Godt uw Majesteit vermeerdering van eere en voorspoedt gelieve te verleenen, en dat ik uw Majesteit, zyn Koningklyk huis en Ryken, by deeze gelegentheit, als Hooft van hunne Hoog. Moog. vlooten, wegens zyn Hoogheit den Heere Prinsse van Oranje, alle bedenkelyke en krachtige diensten tegens de maght der Franschen, voor en op 't eilandt van Sicilie geplant, zal toebrengen. Immers ik zal 'er toe arbeiden, en, nevens uw Majesteits zeemaght, krachtig, en zoo veel ons doenlyk zal zyn, uw Majesteits ooghmerk, dat ook te gelyk het ooghmerk van myne gebiedende Heeren en Meesters, en wederzydts bondtgenooten is, helpen bevorderen, ten einde, dat de gemeene vyandt eenmaal bewoogen magh worden tot een algemeene vreede, met welke de gantsche Christenheit in rust zal koomen.... 'T vervolgh van den brief vervatte een verhaal van zyn reize, en zyn voorneemen van in 't korte naar Cagliari over te steeken, en zyn toght Ga naar margenoot+te vervolgen. Ten dien einde beriep hy den zeventienden al zyn Kapiteinen aan boordt, en beval hun zich gereedt te houden, om 's anderendaaghs Ga naar margenoot+t'zeil te gaan; dewyl men hier van den Viceadmiraal de Haan niet vernam. Hy zondt ook de Kapiteinen Middellandt en Andringa aan den Onderkoning, hem 't voorneemen van te vertrekken bekent maakende, nadien men geen scheepen zagh opkoomen, en met daar te blyven leggen aan 't Vaderlandt noch aan Spanje geen dienst kon doen. Maar ten zelven daage quam hem een brief van den Koning ter handen, in 't Spaansch geschreeven, van deezen inhoudt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[9 November 1675]De Koning.
Ga naar margenoot+Generaal Don Michiel de Ruiter, onder wiens gebiedt de vloote der Staaten Generaal gehouden wordt tot de zaaken van Messina. Tot een blyk en proeve voor de groote achting die ik hebbe tot myne domainen van Italie, en van myne begeerte tot de vreede en gerustheit van myne goede onderzaaten aldaar, zoo heb ik myn en broeder Don Joan zoo haast niet gezien, of ik bestoot tot zyn vertrek, om 't beleidt en d'uitvoering van d'ordres, die hem zyn gegeeven, op zich te neemen: sluitende de geene die hy u voor deezen, tot op deezen dagh, moght gezonden hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Want het is myn wil dat deeze laatste uitgevoert werde. Daarom zult gy hem in de haven verwachten, met de zeemaght, op dat hy zich daar op 't scheep begeeve, tot volvoering van zyne reize, volgens myne ordre, te vooren gemeldt. Hier van heb ik u met een boode, daar toe gezonden, willen verwittigen: ten einde, dat gy van myn besluit ten vollen bericht zoudt zyn, en op dat zulks van u in 't werk gestelt werde, 't welk tot mynen dienst werdt vereischt. Te Madrid, den 9 Nov. 1675.
IK DE KONING. Was onderteekent, DON PEDRO COLONNA.
Ga naar margenoot+Volgens dit schryven moest 's Landts vloot noch op Don Joan en de Spaansche oorlogscheepen blyven wachten. Men verzagh zich ondertusschen, zoo veel als moogelyk was, van water. Men lagh op deeze reede met groote zorge en vreeze, dewyl 't daar met een Ooste windt zeer gevaarlyk was, zonder eenige tyding van Don Joan, of van de Spaansche scheepen, of van den Viceadmiraal de Haan te bekoomen. Op het bericht, dat men twee Turksche roovers voor de wal hadt gezien, zondt de Heer de Ruiter de Kapiteinen Megang en Jan van Abkoude, met de snaauw van Wybrant Barentszoon, om daar drie daagen Ga naar margenoot+op te kruissen. Hy leedt weer drie daagen langh groote pyn van 't graveel, en den volgenden nacht, tot den zevenentwintighsten van November, verdraagende de smert met gedult, en Godt dankende voor Ga naar margenoot+de verlichting. Den volgenden dagh quam 'er een boode van Don Ga naar margenoot+Joan, met een brief aan den L. Admiraal Generaal, den zevenentwintighsten te Saragosse geschreeven, zich ontschuldigende, dat hy hem op verscheide van zyne brieven niet hadt konnen antwoorden, door belet van zyn ziekte, die door 't quaadt weder, en 't ongemak van zyn leste reize naar 't Hof, was veroorzaakt. En daar by voegende, dat zyn Majesteit alreedts bericht was van zyn onbequaamheit om zich t'scheep te begeeven, met betuiging hoe leedt dat het hem was, dat hy den L. Admiraal geen teekenen van zyn hertelyke genegentheit in persoon kon betoonen, gelyk hy zulks hadt gewenscht, hem voorts geluk op zyne reize wenschende, en in Godts heilige hoede beveelende. De Heer de Ruiter, dien 't verdroot dat 's Landts vloot daar zoo lang vruchteloos, tot kosten van de Kroon van Spanje en van den Staat, was opgehouden, Ga naar margenoot+ging dien zelven dagh noch onder zeil, naa dat hy zyn wedervaaren aan de Heeren Staaten en zyn Hoogheit, met brieven over landt, hadt Ga naar margenoot+bekent gemaakt, 't geen ook te vooren by alle gelegentheit was geschiedt, en daarna in 't vervolg der reize nooit werdt verzuimt. Hy hadt nu, vermits het afzyn van den Viceadmiraal de Haan, en den Kommandeur Verschoor, onder zyne vlagge niet meer dan zestien zeilen, daar onder gereekent een Spaansch oorloghschip, en een Spaansche fluit, gelaaden Ga naar margenoot+met allerley oorloghsbehoefte, die hy in twee smaldeelen verdeelde, op de volgende wyze: Ga naar margenoot+Smaldeel door den L. Admiraal Generaal.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Smaldeel onder Kapitein Middellandt.
Ter zelver tydt werdt een ordre beraamt, volgens de welke een ieder zich in 't zeilen, en by geval van vyandtlyke ontmoeting, in 't gevecht Ga naar margenoot+zou richten. Den derden van December kreegh men 't eylandt van Sardinie met den dagh in 't gezicht. Toen beval de L. Admiraal Generaal Ga naar margenoot+de Ruiter, dat de Kommandeur Middellandt, met de meeste scheepen, die noch gebrek van water en brandthout hadden, onder de kaap Pulo zoude ten anker koomen, en zich zelve van die noodtwendigheden Ga naar margenoot+voorzien. De Heer de Ruiter, met den Kapitein Andringa, en twee snaauwen, voortzeilende, quam den zelven avondt in de baay van Calari, Ga naar margenoot+of Caillery, noch ten anker. Hier verstondt hy uit den Nederlandtschen Konsul, Albert van de Water, die zich aan zyn boordt liet zetten, dat de Viceadmiraal de Haan op den twaalfden November aldaar was aangekoomen, en, zich van alles voorzien hebbende, den drieëntwintighsten van de maandt zyn reize naar Napels hadt voortgezet. Dees tyding ontfing hy met groot ongenoegen, dewyl de Haan, volgens d'ordre te vooren beraamt, gehouden was, hem in te wachten, en de vlagh niet te verlaaten. 'T was hem geen kleene quelling met dien man op deezen toght ingespannen te zyn, die van zynen aardt wonderlyk verschilde, en zyn vriendt niet was. Ook gaat hem naa, dat hy zich naar Napels spoeide, om daar met eenige koopmanschappen, die hy by zich hadt, zyn voordeel te doen. Ontrent den middagh quaamen hem eenige Edelen, uit den naame van den Viceroy, Don Melchior de Sisterna, Ga naar margenoot+begroeten. Daarna quam de Viceroy in persoon, met een groot gevolgh van Edelen, hem aan zyn boordt verwellekoomen, en liet hem ten zelven daage met veel verversching van vee, vruchten, wyn, en Ga naar margenoot+confituren beschenken. Den volgenden dagh begaf zich de Heer de Ruiter, op het verzoek en de noodiging van den Viceroy, naar de Stadt, daar hy met het losbranden van al 't geschut, en veel karossen, en daar onder eenige van zes paarden getrokken, werdt ontfangen, en voort, Ga naar margenoot+naa d'onderlinge beleeftheit van begroeting, met een Koninglyk banket onthaalt. Men schaftte, hoewel 't op een Vrydagh, en de dagh van Sint Niklaas was, tot veeler verwondering, allerley vleesch, zoo wildt als tam, en dat in 't byzyn der Geestelyken. De taaffel was met Edelen, Ridders en Raadtsheeren omringht: zelfs den zoon van den Viceroy, een jongeling die byna manlyke jaaren bereikte, zagh men daar, ter eere van den Hollandtschen Zeeheldt, de taaffel opwachten. Men dronk 'er onder anderen op de gezondtheit van zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje, en hoorde het liedt van Wilhelmus van Nassauwen blaazen, in een palais daar die naam voor deezen zoo verhaat plagh te zyn, als ieder weet. Daar was te dier tydt een vaartuigh van Sicilie te Calari aangekoomen, met bericht, dat 'er den negenden van verlee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 928]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+maandt November etlyke Spaansche oorlogscheepen van 's Konings Ga naar margenoot+vloot door een zwaare storm waaren gebleeven. Den zevenden quaamen de Kapiteinen Verschoor, Berkhout, en de Graaf van Styrum, die, gelyk gemeldt is, een koopvaardyschip naar Genua hadden geleidt, voor de baay van Calari: en den achtsten, de Kapiteinen Schey en Ga naar margenoot+Noirot, die naar d'Alfaques van Tortosa (een uithoek van Katalonie, by de stroom Ebro) waaren gezonden, om 't brandtschip de Jakob en Anna, dat door storm zyn boeghspriet hadt verlooren, en daar vervallen was, op te zoeken. Dees waaren voor zes daagen van Barcelona gezeilt. Met den Kapitein Schey quam ook over de Prins van Piombino, Generaal van de Spaansche galeyen te Napels, met zyn gemaalin, kinderen, en gevolg, en Don Diego de Brakkamonte, Generaal van de ruitery op Sicilie, een dapper krygsman. Ten zelven daage, tegens den avondt, behandighde de Prins van Piombino den Heer de Ruiter den volgenden brief, van zyne Majesteit van Spanje in Fransch geschreeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[28 November 1675]De Koning.
Ga naar margenoot+Generaal Michiel de Ruiter, die onder u gebiedt hebt de scheepen der Staaten Generaal, gewaapent tot den aanslagh van Messina. Gezien hebbende 't geene gy my vertoont by uwen brief van den 18 deezer maandt, geschreeven in de baay van Barcelone, zoo hebbe ik goetgevonden u t'ordonneren, dat gy zonder eenigh uitstel ende aanstonts regelreght naar Milazzo vertrekt, zonder Sardinie aan te doen, of u daar in eenige andere plaatzen op te houden, onaangezien de voorgaande beveelen die gy van myn eigen handt ofte van mynent wegen moght ontfangen hebben, die ik alle by deezen herroepe; om dat 'er ten hooghste aan geleegen is dat de vloote ten spoedighsten in Italie verschynt. Ik bedanke u voor den yver en genegentheit, die gy tot mynen dienst betuight, gy zult, in erkentenisse der zelve, mynenthalven teekenen ondervinden die met uw goedtwilligheit overeen koomen. En zyt verwittight, dat zoo meenighmaal gy u ter plaatze zult vinden daar gy d'aanslaagen met den Marquis de Villa Franca kondt overleggen, dat gy dat doet, dewyle het ten hooghsten nootzaakelyk is dat de maghten ter zee in een goedt verstandt zyn met die te lande. Gy zult ook weten dat het gebiedt der zelve ter zee, te weeten in de Middellandtsche, den Generaal van de Spaansche galeyen betreft, en dat uit een gereguleerde gewoonte van deeze Ryken, ende in des zelfs afweezen den Prinsse van Montesarchio, die de waardigheit bekleedt van 't Generaalschap der oorloghsvloote. Ende ik vertrouwe van u, dat uwe meininge het uitvoeren der ordres, die men tot den aanval en't herwinnen van Messina behoort t'onderneemen, niet zal wederstreven; gemerkt dat gy tot dien einde zyt gekoomen: ende ook dat gy goede eenigheit en verstandt zult houden, volgens het geen ik my van uw persoon behoor te belooven, met d'andere Generaals die zich daar zullen vinden, ende zy zullen 't zelve verstandt met u houden, gelyk ik hun heb geordonneert. Zoo haast als gy tot Milazzo zyt gekoomen, zult gy tydinge trachten te bekoomen van de plaatze waar zich de zeemaght van den Oceaan onthoudt, ten einde gy u by de zelve vervoeght; op dat, door de vereeniging van uwe maghten, d'aanslaagen en onderneemingen te beter moogen worden gevordert. Eenige in gevalle gy in uwe reize eenige provisie van nooden moght heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 929]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben, Ga naar margenoot+zoo heb ik met een expressen courier aan de Viceroys van Italie, den Gouverneur van Milan geordonneert, dat men hun van uw vertrek verwittige, ten einde, dat zy in alle zeehavenen van hun gebiedt zich voorzien van 't geene gy zoudt moogen van nooden hebben. En ten aanzien dat Don Manuel de Lyra heeft geschreeven, dat de Staaten Generaal, op myn aanhouden, toegestaan hebben, om de bystandt van deeze vloote in Italie noch zes andere maanden te verlengen, zoo heb ik u daar van willen verwittigen, ten einde dat gy 't zoudt weeten mogen. Ende insgelyks, dat de drie termynen der zes eerste maanden, volgens onderlingh contract, voldaan zyn, en dat voor 't begin van d'uitwerking, waar van ik een zeer goede uitslagh hoope, voor zoo veel als uw beleidt, schikking, yver, ervaarentheit en dapperheit daar toe moet helpen. Te Madrid, den 28 November 1675.
IK DE KONING. Was onderteekent, DON PEDRO COLONNA.
Dewyl dees brief den Heer de Ruiter voor Calari ter handt quam, quam het bevel, van Sardinie niet aan te doen, te laat. Ook werdt 's Landts vloote door den uitersten noodt, die zomtydts wet breekt, geperst, zich daar eenige daagen op te houden, en 't water en brandthoudt, dat men te Barcelona niet genoegh kon bekoomen, in te neemen. Ga naar margenoot+In deezen standt van zaaken beval de Heer de Ruiter, dat de Kapiteinen Ga naar margenoot+Schey en Noirot zich op 't spoedighst naar de baay van Napels zouden begeeven, om daar den Viceadmiraal de Haan op te zoeken, en d'ordre te brengen, daar hy zich naar hadt te richten, om zich met zyn byhebbende scheepen weêr by de vlagge te vinden. De Prins van Piombino, en andre Grooten, voeren met Schey naar Napels. Ga naar margenoot+Doch 't liep noch aan tot den dertienden van December eer 's Landts Ga naar margenoot+scheepen, hoe zeer dat men spoeide, klaar raakten. Den volgenden nacht koos de vloot zee, en was weêr in twee smaldeelen verdeelt; het eene onder den L. Admiraal Generaal de Ruiter, en 't ander onder den Kommandeur Niklaas Verschoor, nu sterk twaalf scheepen van oorlogh, het Spaansch schip daar onder begreepen, vier snaauwen, vier branders, en de Spaansche artilleryfluit, boven gemeldt, in alles eenentwintig zeilen. Men stelde den koers naar Sicilie, en kreeg den negentienden van December de gebrooke eilanden in 't gezicht, als Fonicusa, Lipara, Vulcano, en andere: zeilende noch 's avondts dwars van de kaap Orlando, Ga naar margenoot+een uithoek van Sicilie, en den volgenden dagh quam men noch Ga naar margenoot+voor den middagh ten negen uuren op de reede van Melazzo, hier niet anders vindende dan een Spaansch oorlogschip en veertien galeyen. De Ga naar margenoot+vreughde over d'aankomst der Hollandtsche vloot was uitermaate groot, en naar gelang van de verlegentheit daar men zich in vondt. De Ruiters Secretaris, Johan van der Poort, die d'eerste tyding aan Don Francisco de Toledo, Marquis de Villa Franca, Viceroy van Sicilie, braght, werdt daar over beschonken met een goude keeten, ter waarde van duizendt gulden. Dien zelven dagh werdt de Heer de Ruiter van al de Grooten, die zich daar vonden, begroet, die hy ook 's naamiddaghs op Ga naar margenoot+de galeyen bezocht, en bedankte: ook quam d'Onderkoning op den avondt hem in persoon aan zyn boordt, met groot betoogh van genegentheit Ga naar margenoot+en hooghachting, verwellekoomen. Hy gaf terstondt ordre dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 930]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zich al de Kapiteinen van water en andre behoeften zouden voorzien, Ga naar margenoot+en begaf zich den eenentwintighsten aan landt, by den Onderkoning, daar hy met groote heusheit, onder 't lossen van 't geschut van de stadt en 't kasteel, werdt ontfangen. Met den Onderkoning spreekende, verzocht Ga naar margenoot+hy, dat 's Landts vloot te water, en de Viceroy te lande, zonder uitstel, den vyanden alle afbreuk zouden poogen te doen: en dat de Prins van Montesarchio, die hy verstondt dat met des Konings zeevloot in de baay van Palermo lagh, terstondt by hem zou koomen, was 't niet met de negen scheepen, die hy by zich hadde, 't waar dan met de gereede, al waar 't slechts vier of vyf, op dat hy iemant van de Spaansche Opperhoofden by zich moght hebben. Naa dit gesprek weer naar boordt vaarende, werdt al 't geschut van de stadt en 't kasteel weêr t'zyner Ga naar margenoot+eere los gebrandt. Ter zelver tydt zondt hy de Kapiteinen Meegang en Uitterwyk, met den Kommandeur Wybrant Barentszoon, om twee daagen dwars buiten de baay en kaap van Melasso, zes mylen t'zeewaart in, te kruissen; trachtende alle vyandtlyke scheepen te veroveren, en ook alle andre vaartuigen, inzonderheit die met eenige levensmiddelen moghten geladen zyn, op te brengen: want hy wist dat 'er Ga naar margenoot+groot gebrek binnen Messina was. Ten tyde dat 's Landts vloot in de baay van Melasso aanquam, ontfing Theodorus Westhovius, Predikant op de Ruiters schip, twee Latynsche brieven van Napels, geschreeven uit den naame van etlyke Hongarische Predikanten; te kennen gevende, dat ze, drieëntwintig in getaale, alleen ter zaake van den Godtsdienst, te Napels op de galeyen zaaten, en als slaven werden gehandelt, en dat noch drie van hunne amptgenooten op de Spaansche galeyen in Sicilie in gelyke ellende waaren opgeslooten, met veele beweeghlyke Ga naar margenoot+reedenen aan hem verzoekende, dat hy medelyden met hun wilde hebben, hunnen noodt den Heere de Ruiter voordraagen, en hunne Ga naar margenoot+verlossing bewerken. De Heer de Ruiter, hunne beede verstaan hebbende, nam, volgens zyn meedoogenden aardt, terstondt hunne zaak ter herten, beval zyn Predikant naar de drie, in hun schryven gemeldt, in de galeyen te zoeken: maar hy kon niemant vinden. Zy werden geloochent, en voorts naar Napels verzonden. Toen zondt hy zyn Secretaris van der Poort, nevens den Predikant Westhovius, aan den Onderkoning van Sicilie, door hen verzoekende, dat zyn Excellentie, ter gunste van hem, voor die Hungarische Predikanten aan den Onderkoning van Napels wilde schryven; op dat ze van hunne banden moghten worden ontslaagen. Hy antwoordde, dat hy, ter liefde van den Admiraal de Ruiter, op zulk een ernstige en krachtige wyze zoude schryven, als of 't voor zyn eigen broeders geweest waare. Ook schreef de Heer de Ruiter met eenen aan den Onderkoning van Napels, ten zelven einde; en de brieven werden gelykelyk afgezonden. D'Onderkoning toonde doorgaans groote genegentheit tot de Hollanders, en Ga naar margenoot+zondt den drieëntwintighsten een vereering van verversching aan de Ruiters boordt, ten behoeve van de gantsche vloot, bestaande in een groot getal van ossen, vaarzen, schapen, haazen, zuikerbrooden en confituuren. Ga naar margenoot+Ten zelven daage beriep de Heer de Ruiter al de Kapiteinen aan zyn boordt, hen beveelende zich op het eerste sein vaardig te houden, Ga naar margenoot+om zee te kiezen. Hy hadt toen ook de Generaalen der galeyen aan boordt, en deedt aan hun verscheide voorslaagen, om iet op Messina te water en te lande t'onderneemen: doch zy zeiden, dat ze ten aanzien van 't krygsvolk te lande geen besluit konden neemen, dat zulks aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 931]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den Onderkoning stondt. Hy zondt daar op noch naa de middagh Ga naar margenoot+den Schoutbynacht Verschoor, den Kapitein Berkhout, den Graaf van Styrum, nevens zyn Secretaris van der Poort, in de stadt, om met den Onderkoning t'overweegen en t'overleggen, wat nu met 's Landts vloot Ga naar margenoot+ten spoedighste behoorde en moest ondernoomen worden: en met eenen Ga naar margenoot+sterk aan te houden, ten einde, dat men 's Landts vloot zoo veel Spaansche Koningklyke oorlogscheepen en galeyen als moogelyk was zou toevoegen, om te meer schriks te maaken, indien hun een groote vyandtlyke maght ter zee quam t'ontmoeten. Dit werdt met de krachtighste beweeghredenen voorgestelt, en aangeweezen van hoe grooten gewicht en noodtzaaklykheit dit was. Ook verhaalden zy wat voorslaagen dat de Heer de Ruiter aan de Generaalen der galeyen hadt gedaan, tot afbreuk der wederspannige Messinezen. Men overwoog de zaak en de redenen, zonder dat d'Onderkoning daar eenigh besluit op nam, voor ontrent het einde der maandt, en van 't jaar. Midlerwyl werden de scheepen, die by den Viceadmiraal de Haan waaren, met groot verlangen verwacht. Naa den middagh braght de Kommandeur Wybrant Barentszoon een Engelsch schip in de baay van Melasso, met tarw gelaaden, koomende uit de golf van Venetie, en willende, zoo de Schipper zeide, naar Genua: doch 't schip was vier mylen van 't eilandeken Stromboli Ga naar margenoot+door den Kapitein Meegang aangehaalt. Toen verstondt men uit eenig vaartuigh van Palermo, dat de Viceadmiraal de Haan daar 's daaghs te voorenGa naar margenoot† met elf scheepen was aangekoomen. Den volgenden daghGa naar margenoot↓ quaamen de Kapiteinen Meegang en Uitterwyk weêr in de baay, en de Kapiteinen Graaf van Styrum, Jan van Abkoude, en Joris Andringa, en de Kommandeurs Wilmerdonk, en Walop, werden weer gezonden om insgelyks ontrent Stromboli, en de kaap Lanbrone af en aan, den tydt van drie daagen te kruissen, en, eenige merkelyke vyandtlyke maght gewaar wordende, op 's Landts vloot te wyken. Ter zelver tydt Ga naar margenoot+ontfing de Heer de Ruiter een brief van Don Andrea d'Avola, Prins van Montesarchio, den tweeëntwintighsten geschreeven, waar by hy, in plaats van volgens de Ruiters verzoek zich met de Spaansche scheepen naar Palermo zou komen, dewyl 'er in 't geheele eilandt geen verzeekerder haven was, ten aanzien van de hermaakte moulje. Doch de Heer de Ruiter kon zyn raadt niet goedtvinden: want Melasso lagh veel naarder aan Messina, daar de krygshandelingen meest stonden voor te vallen, dan Palermo, dat meer dan honderdtentwintig Italiaansche, of dertigh Duitsche mylen, naar 't Westen van Melasso af lagh. Dies zou men met naar Palermo te zeilen, en van daar weêr naar Melasso te keeren, veel tydts vruchteloos hebben gespilt. Den vyfentwintighsten zondt de Heer de Ruiter den Kommandeur Verschoor, den Kapitein Berkhout, en zyn Secretaris van der Poort, om met den Onderkoning van zy nent weegen te spreeken: doch zy konden, wegens de drukke plechtigheden Ga naar margenoot+van 't hooge Kersfeest, geen gehoor krygen. Daarna beval d'Onderkoning den Prins van Montesarchio, met een brief, dat hy met zyn scheepen naar Melasso zoude koomen, en zich by de Hollandtsche vloot voegen. Doch de Prins schreef hem tot antwoordt, 't welk op Ga naar margenoot+Kersdagh was geteekent, dat hy zyn begeerte zoude nakoomen, en zich tot het vertrek gereedt maaken: maar met eene verzocht hy, dat zyn Excellentie ten dien einde aan de Bewindtsluiden te Palermo ordre geliefde te geeven, om hem te helpen aan 't geen hy noodt zaaklyk van doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 932]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hadt, te weeten, zeilen en touwen, en dat men zeeker schip, met die behoefte geladen, hem op 't spoedighste zoude toezenden. Voorts gaf hy te kennen, dat hy, vertrekkende, niet naar Melasso behoorde te koomen, maar dat men, buiten 't eilandt om zeilende, van d'andre zyde den vyandt, die men verstondt dat van Messina vertrokken was, moest tegen koomen en aantasten. Aan den Heer de Ruiter schreef hy ter zelver Ga naar margenoot+tydt, dat hem niet geraaden dacht des Onderkonings ordre naa te koomen, om de tweede ramp niet aan den tooren van de Faro onderworpen te zyn; dewyl het inkoomen daar zeer moeilyk en bezwaarlyk was. Hy zagh op d'enge straat, of doorvaart, tusschen Sicilie en Italie, die men, van Melasso naar Messina willende, moest doorzeilen: daar Ga naar margenoot+hy, niet lang, geleeden, door storm, eenige scheepen hadt verlooren. Dees brieven quaamen den achtentwintighsten ter handen: en dus versleet men den tydt van doen met woorden: ook kon men uit het schryven aan den Onderkoning wel afneemen, dat de Spaansche scheepen noch ongereedt waaren; dewyl 'er zeilen en touwen ontbraaken. Hier quam noch by, dat Montesarchio, zelfs achterblyvende, ook den Viceadmiraal de Haan met 's Landts scheepen, die te Palermo laagen, ophieldt, waar door de Hollandtsche vloot niet in staat was om iet van belang t'onderneemen of te werk te stellen. Doch hy verzocht in zyn brief aan den Heer de Ruiter, dat hy hem zyne meening zou laaten weeten, die hy stip beloofde te zullen volgen. Daar byvoegende, dat hy zyne ervaarentheit zeer hoogh achtte, en zekerder en vaster hieldt te zyn dan de zynen, tot dienst van zynen Koning: en dat hy, zoo haast als 't moogelyk was, zyn groot verlangen, om onder de bescherming van zoo groot een Generaal ten oorlogh te moogen dienen, verhoopte te voldoen. De Heer de Ruiter hadt aan den Viceadmiraal de Haan geschreeven, dat hy zonder eenig uitstel zich op het allerspoedighste met 's Landts scheepen, die by hem waaren, naar de baay van Melasso zou begeeven: en nu verstaande uit zyn schryven, dat hy door den Prins van Montesarchio (die ook door een brief was verzocht's Landts scheepen te laaten vertrekken) werdt opgehouden, schreef hem nochmaals met den zelven boode die 's Prinssen brieven hadt overgebraght, dat hy zyne reize, zonder ergens naa te wachten, zoude vorderen. Doch Ga naar margenoot+op den zelven dagh dat dien brief afging, ging de Haan onder zeil. Ga naar margenoot+Midlerwyl zondt de Heer de Ruiter zynen Secretaris van der Poort naar de stadt, om by den Onderkoning aan te houden, ten einde dat hy eenigh besluit naame op de voorslaagen door hem, de Ruiter, en van zynent wegen meermaalen gedaan, strekkende om iet tegens Messina aan te vangen. Daar op bewillighde eindelyk d'Onderkoning, dat de L. Admiraal het Faro, of naauw van Messina, met 's Landts vloot zou door zeilen, om aan de Zuidtzyde van 't eilandt, tusschen den kaap del Arme, en den kaap de la Molina, te kruissen, en die van Messina en Augusta (welke leste stadt de Franschen in de maandt van Augustus hadden verovert) alle toevoer af te snyden. Immiddels nam zyn Excellentie aan ordre te stellen, dat de Spaansche scheepen, binnen Palermo leggende, op het spoedighste gereedt gemaakt zouden worden, en beval dat het Spaansch oorlogschip, genoemt Nostra Signora del Rosario, op hebbende vyftig stukken en driehonderdt man, en gevoert wordende by den Kapitein Mattheus de Laye, zich by 's Landts vlagge zou voegen, en dan noch negen galeyen, onder Don Beltran de Guevarra, Luitenant en Gouverneur Generaal over de Napelsche galeyen. Dit was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 933]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+al de hulp die de Spaanschen te dier tydt verschaften. Den volgenden Ga naar margenoot+dagh, den lesten van 't jaar, quam de Viceadmiraal de Haan met elf scheepen in 't gezicht van Melasso, en den eersten dagh van Januarius des jaars mdclxxvi in de baay der zelve stadt behouden ten anker; Ga naar margenoot+te weten, met de volgende scheepen:
Twee van deeze scheepcn, gevoert wordende door de Kapiteinen Schey en Noirot, waaren, door ordre van den Heer de Ruiter, van Calari naar Napels gezonden, om den Viceadmiraal de Haan op te zoeken, en d'andre negen waaren met de Haan, buiten ordre, naar Napels, en in geen zeven weeken by de vlagge geweest: tot geen kleen gevaar van 's Landts vloot, die ondertusschen, inzonderheit in 't naaderen van Sicilie, een quaade ontmoeting van veel grooter zeemaght der vyanden onderworpen was, en in zulk een gevalle, door 't missen van zoo veel hulps, groote schade hadt konnen lyden. De Viceadmiraal de Haan braght verscheide klaghten en smeekbrieven van de Hongarische Predikanten, boven gemeldt, van Napels, dien hy den Heere de Ruiter ter handt stelde, als ook een brief en resolutie der Heeren Staaten Generaal, hun aangaande geschreeven en genoomen, met de bylaagen, en een brief van den Heere Abraham Malapart, Resident tot Frankfort, te Bazel geschreeven: welke stukken en schriften hier worden ingevoeght; op dat men de gelegentheit der gantsche zaake, en d'ellende van die ongelukkige Predikanten, te klaarder zou konnen zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[11 November 1675]De Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden.
Edele, Gestrenge, vroome, lieve getrouwe,
Ga naar margenoot+Wat wy hebben geresolveert aangaande de gevangene Hongarische Predikanten, zult U E. hebben te verneemen uit de hier achteraanvolgende resolutie, huiden in onze vergaderinge genoomen, waar naar U E. zich zult hebben te reguleren: ende ons daar toe verlatende, beveelen U E. in Godes heilige protectie. In den Hage, den 11 November 1675.
Ter ordonnantie van de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal. Extract uit het register der resolutien van de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden. Lunae, den 11 November 1675.
Ga naar margenoot+Ontfangen een missive van den Resident Hamel Bruinincx, geschreeven tot Weenen, den 27 October lestleden, geaddresseert aan den Griffier Fagel, houdende een korte deductie van 't geene hy Resident in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 934]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zaake van de Hongarische Predikanten hadde gedaan ende verricht. Waar op gedelibereert zynde, is goedtgevonden en verstaan, dat copye van de voorschreeve missive gestelt zal werden in handen van de Heeren van Heukelom, ende andere haar Hoog. Moog. Gedeputeerden tot de buitenlandtsche zaaken, om te visiteren, examineren, de retroacta naa te zien, ende van alles alhier ter vergaderinge rapport te doen: dat voorts extract uit de voorschreeve missive, mitsgaders copye van de missive van den voornoemden Resident Hamel Bruynincx, geschreeven tot Weenen, den 22 September lestleden, in de notulen van den 4 October lestleden breeder vermeldt, als mede copye van de missive van den Resident Malapert, geschreeven tot Bazel, den 19 October lestleden, en in de notulen van den 30 der voor schreeve maandt gementioneert, beide het voorschreeve subject concernerende, zal werden gezonden aan den L. Admiraal de Ruiter, om daar uit den miserabelen ende droevigen staat der Hongarische Predikanten te komen afnemen, ende dat de zelve daar nevens zal werden aangeschreeven, alle bedenkelyke en meest krachtige devoiren en goede officien by den Heere Prinsse de Montesarchio, commanderende de Spaansche galeyen, ende alomme daar zulks van vrucht zal weezen, onophoudentlyk aan te wenden, ten einde de voorschreeve Hongarische Predikanten van de galeyen verlost, ende in volkoomen vryheit gestelt moogen werden, zonder daar van eenighzints in gebreeke te blyven, geconsidereert haar Hoog. Moog. de voorschreeve zaake ter herten gaat, ende ten hooghsten ernst is, ook haar Hoog. Moog. berichtende, wat by hem deezen aangaande zal weezen geëffectueert: ende zal den geschreeven brief aan den voornoemden L. Admiraal, met de bylagen van dien, gezonden werden aan den Konsul van Dalen tot Napels, met last en ordre, om den zelven ten spoedighsten op de bequaamste ende zeekerste maniere den voornoemden L. Admiraal de Ruiter toe te zenden.
E. VAN BOOTSMA. Vt. Accordeert met het voorschreeve register. H. FAGEL. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[22 September 1675]Hoog. Moog. Heeren.
Ga naar margenoot+Myne Heeren. Ik kan niet onderlaaten U Hoog. Moog. op 't serieuste ende kraghtighste te verzoeken, ende te bidden om Christi wille, haare bermhertige reflexien te nemen op den miserablen toestandt van de arme bedroefde en vervolghde Predikanten in Hongarien, die haaren toevlucht tot U Hoog. Moog. met haar verzoek ende smeek schriften hebben genoomen, ende myne voorspraak by de zelve hebben verzocht, ten einde zy van haare bandenen slavernye, die zy in de gevangenisse, en op de Napelsche ende andere galeyen lyden en uit staan moeten, moogen werden verlost. Het zal U Hoog. Moog. noch wel indachtigh zyn, hoe dat de zelve den Heere Heemskerk en my, een geruimen tydt geleden, gelast ende bevolen hebben gehadt, voor de Hongarische Predikanten by zyn Keizerlyke Majesteit te intercederen, ende ook tot dien einde brieven aan zyn Majesteit toegezonden hebben gehadt; maar alzoo die geclausuleert waaren, dat U Hoog. Moog. niet voor de rebellen, maar voor den onschuldigen en onnoselen pretendeerden te intercederen, zoo is men zeer veerdigh geweest ons te gemoet te voeren, dat zy alle rebellen waaren, volgens haare eigen confessie, ende de bewyzen, die haar daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 935]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van hadden overwonnen: zulks dat wy ons daar door vonden versteeken van alle hoop, van 't geringhste in haar faveur by zyn Keizerlyke Majesteit, die van die opinie vooringenoomen was, te zullen obtineren: het en zy dan dat men haar onschult aanwees, ende klaar en naakt ontledighde, dat de proceduren in Hongarien tegens de Evangelische wel haar pretext hadden in 't point van rebellie, maar in der daat alleen aangezien waaren om de Evangelische Religie in Hongarien te vervolgen en uit te delgen. Dat in 't byzonder de Evangelische Predikanten aan de gepretendeerde rebellie geenzints schuldigh, maar t'eenemaal onnozel waaren. Dat men zyn Keizerlyke Majesteit by sub- ende opreptie misleyde ende quaalyk informeerde, als of zy de rebellie bekent, ende daar van overwonnen waaren. Maar myn onbequaamheit hier ontrent aanmerkende, zoo in myn zelven, als door gebrek van volkomene informatie, ende gelegentheit om die te bekoomen, zoo hebbe ik zoo ras met myne voorgenoomen deductie niet vaardig konnen zyn als ik wel geerne gezien ende gewenscht hadde, ook somtydts gedespereert die ten einde te zullen konnen brengen. Maar door Godts genaade moedt scheppende, zoo ben ik zoo verre gekoomen, dat ik U Hoog. Moog. eerst daaghs myn deductie verhoope te zullen konnen toezenden, ende mits deezen dezelve durve verzeekeren, dat U Hoog. Moog. d'onschult van d' Evangelische Hongaarische Predikanten, ende in 't byzonder van de Gereformeerde of Switsersche confessie, in haare deliberatien ondertusschen vry moogen supponeren, ende haare conclusien onbeschroomt daar op moogen neemen, om de voorschreeve arme, bedrukte, beroofde, vervolghde, onnozele en onschuldige Predikanten door d'uitterste vigeur te verlossen, en ook te beschermen, is't noot, naar dat alle minnelyke, matige ende zedige intercessie ende interpellatie niet zouden moogen helpen, by aldien de vergaaderinge daar toe zoude konnen verst aan. Ik geeve U Hoog. Moog. onderdaanigh te bedenken, of myn gedachten niet bequaamelyk met hoop van succes in 't werk zouden konnen ende dienen te worden gestelt, namentlyk, dat haar Hoog. Moog. hier te Hoof, ende aan 't Hof te Madrid, neffens brieven aan de respective Majesteiten, op 't vriendtlykste, en niet min serieuste en krachtighste, zouden verzoeken en doen negotieren, dat men alle noch gevangene en verzonde Gereformeerde Predikanten op de galeyen herwaarts en derwaarts in haare handen zoude willen overgeeven, om in en onder haaren Staat zoo lange te moogen verblyven, tot dat zyn Keyzerlyke Majesteit haare onschult aangeweezen zoude zyn, alzoo hier door de Predikanten, by provisie, uit de banden en yzers, elende en slavernye, zouden werden verlost, daar 't anderzints zeer langhzaam mede toe zal gaan, ende veele geen einde van zullen zien als met de doodt; alzoo ook op dit fondament, en deeze vertroostinge, met d'aanwyzinge van haar onschult voort gegaan zoude konnen worden, ende door dien den Staat daar door geen bezwaarnisse anders gegeeven of veroorzaakt zal werden, als die de barmhertige ende vroome harten vrywilligh met vreughde en zeer geerne zullen draagen, volgens de ordre en opzicht daar ontrent te beraamen: behalven dat U Hoog. Moog. hier door een aangenaame offerhande aan Godt en onzen Heilandt en Zalighmaaker Jesu Christo, (die haar zoo genaadighlyk uit de jonghste dreigende gevaaren hebben verlost) tot troost, blydtschap en verquikking van d'ingewanden aller geloovigen, ende versterkinge van de dwalende schaapen Christi in Ungaren, zonder tydelyken Harder en Opziender, ook zonder twyffel tot vermeerdering van Godts genaadi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 936]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen Ga naar margenoot+zegen over der zelver gantschen Staat, ende allen en een ieder ingezeten in 't bezonder, zullen koomen te bewyzen. Godt beweege U Hoog. Moog. barmhertige herten tot mededoogentheit over de voor schreeve benaauwde, bedroefde, bekommerde en vervolghde herten, van welkers benaautheit ende droefheit ik een waarachtigh getuige ben voor Godt mynen vader ende Zaligmaaker Jesu Christo, voor dewelke ik ook getuigenisse geeve haar er onschult, naar een ryp ende alle moogelyk onderzoek in oprechtigheit mynes geloofs ende gewisse, waar van ik U Hoog. Moog. met den eersten breeder zal verzeekeren, door een pertinente communicatie van myne ondervindinge en arbeit. Hier mede Hoog. Moog. Heeren, &c. Weenen, den 22 September 1675.
Geteekent, HAMEL BRUININCX. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[27 Oktober 1675]Weledele, Gestrenge Heer,
Ga naar margenoot+‘Den 24 deezes heb ik den Heer Hofcancelier overgelevert myne deductie, aangaande de Predikanten in Hongarien, met verzoek, om die te leezen, ende zyn Keizerlyke Majesteit te behandigen. Zyn Excellentie heeft my het leezen versprooken, doch het overleveren niet. Ik presumere dat hy het eerst heeft willen leezen, eer hy het overleveren op zich heeft willen neemen, daar ik hem geen ongelyk in kan geeven. Ik hebbe hem ook bekent gemaakt, dat ik een brief van haar Hoog. Moog. hebbe aan zyn Keizerlyke Majesteit, over het subject van de Predikanten in Hongarien, doch dat die wat out van datum is, door dien ik het overleveren hebbe gediffereert gehadt, tot dat ik my over de onschult of schult der Pedikanten hadde geinformeert, volgens de ordre van haar Hoog. Moog. dewyl haar intentie niet en was, noch als noch is, voor den schuldigen aan de rebellie te intercederen, maar voor de ontschuldige. Dit informeren heb ik hooghnoodigh geacht, om d'intercessie van haar Hoog. Moog. niet alleen kracht te doen hebben, maar ook den quaadtwilligen alle middelen te benemen van haar Hoog. Moog. intercessie, zoo wel als die van alle andere Koningen, Chur-en Vorsten te illuderen, door het voorgeeven van dat de Hongaren rebellen waaren, om een ieder daar meede af te spyzen, gelyk zy den Heer Ambassadeur Oxenstiern, en alle andere Deensche, Brandenburghsche, Lunenburghsche, &c. Ministers de facto daar mede afgespyst hebben. Derhalven, dewyle de Ministers, die ik d'ordre van haar Hoog. Moog. ende daar benevens der zelver modestie bekent maakte, in plaats van haar daar door te beweegen, om de beschuldigingh der Predikanten naaukeurigh te onderzoeken, en de bewyzen, tegens haar overgelevert, met een onpartydigh oordeel te examineren, de maniere van procederen, tegens haar gehouden, en de allegatien der Predikanten voor haar onschult wel in acht te neemen en te overweegen, zich datelyk ende prompt, gelyk als met de uiterste asseurantie, bedienden van de zelve antwoordt, dat de Predikanten rebellen waaren, niet tegenstaande noch d'een noch d'ander het proces tegens de Hongaren noch geleezen, noch gezien hadde, gelyk zy zelfs daar naar genoegh doen blyken ende bekent hebben, zoo hebbe ik my, om myn conscientie ende plicht voor Godt, U Hoog. Moog. myn medegeloovigen, ende alle goede Christenen genoegh te doen, verobligeert gevonden de handt aan 't werk te slaan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 937]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ende de schult of onschult der Predikanten te examineren, niet tegenstaande my dit in den beginne uit verscheide redenen ende reflexien zeer zwaar voorquam, en onder de handt onmoogelyk scheen; doch Godt zy gelooft, dat hy my de genaade gedaan heeft, dat ik het werk ('t geen ik hoope dat hy door een gelukkige uitkomste, ende verlossinge van de armen en bedrukten, vervolghden en benaauwden, verder zal zegenen) zoodaanigh uitgewerkt hebbe, dat ik vertrouwe, dat de onschult der onnozelen zonneklaar aan den dagh gebraght, en de waarheit, die in ongerechtigheit ondergehouden wierde, naakt ontdekt is geworden: waaromme ik den titul aan 't werk te recht gegeeven meine te hebben, Veritas & innocentia nuda & conspicua. De waarheit en onnozelheit naakt en klaar ontdekt. Ga naar margenoot+‘De pointen, daar by gedediceert, zyn in 't gros deeze vier. Voor eerst, Amicam D.D. Ordd. Foederati Belgii intercessionem pro innocentibus Praedicantibus in Hungaria, nihil Regii derogare juris: Dat de vriendelyke intercessie van de Heeren Staaten der vereenighde Nederlanden voor d'onschuldige Predikanten in Hongarie het Koningklyk recht niet benaadeelt. Omme voort te bouwen, ende om verre te werpen het bedrieghlyk pretext van zommigen, als dat deeze intercessie een onlydelyke indraght was van vremde in de domesticque affairen van zyn Majesteit, omme haar Hoog. Moog. en aller andere intercessien daar door verhaat te maaken. Ga naar margenoot+‘Ten tweeden, Persecutionem Religionis omnem, praecipuè in Hungaria, terris haereditariis, totique Orbi Christiano ac socialibus armis, omnino damnosam, periculosam, homini Christiano semper indignam atque saluti aeternae noxiam esse: Dat alle vervolging ter zaake van de Religie, inzonderheit in Hongarie, voor d'Erslanden, en de geheele Christe werelt, en t'zaamen verbonde wapenen, zeer schandelyk, gevaarlyk, en een Christen mensche altydts onbetaamelyk, en voor d'eeuwige zaaligheit nadeelig is. Omme tegen te gaan 't geen de Roomsche Geestelykheit meest en in 't gemein in den boezem voert, ende daar zy alle Koningen en Potentaten, die van haar ingenoomen zyn, en, onder den schyn van zielbezorgers, dependeren, door verleiden, ende ellendigh in 't gevaar storten van een eeuwige straffe ende verdoemenisse, naamentlyk, dat de Evangelische ketters zyn, dat men Godt door het uitroeijen der ketters te vuur en te zwaart een aangenaame offerhande doet, ende daar door by Godt een stoel in den Hemel verdient: ende alzoo te verhinderen dat zyn Keizerlyke Majesteit, bezorght ende bekommert zynde voor zyn zaligheit, zoo het uitterlyk te oordeelen is, zich door een valschen schyn niet laate bedriegen en misleiden, ende zich alzoo niet moetwilligh en storte in een tastelyk gevaar van een eeuwige verdoemenis, die aan alle vervolgingen vast is, voornaamentlyk der geenigen, die niet anders trachten als om rechte Christenen te moogen zyn en blyven, naar de gezonde leere des Evangeliums, ons naargelaaten in de heilige Schriften der Evangelisten ende Apostelen. Want zoo lange dit in 't gemoedt des Keizers ingeprent blyft, dat hy den Hemel, door 't vervolgen der Evangelische te vuur en te zwaart, kan verdienen, zoo hebbe ik geoordeelt, dat het te vergeefs was eenigh effect van haar Hoog. Moog. intercessie te hoopen, ende mitsdien van mynen plicht geacht, deeze prejudicie uit des Keizers gemoedt wegh te neemen, door de demonstratie van 't voorschreeve tweede point, op hoope, dat noch eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 938]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vroome zielen onder de Roomsche Geestelykheit gevonden zullen worden, die deeze demonstratie of in 't geheel, of ten deele, als dat het niet vervolgen in allen gevalle het zeekerst is voor des Keizers zaligheit, zullen bystemmen ende seconderen, voornaamentlyk dat Godt de zelve zal koomen te zegenen door zyne oneindige wysheit ende moogentheit, waar door hy alles regeert ende bestiert, ten besten van zyne geloovigen, ende het poogen en trachten van den onvermoogenen en zwakken met een goede uitkomste zegent ende kroont, op dat hem d'eere zy, de welke hem toekomt ende blyven zal in eeuwigheit. Ga naar margenoot+‘Ten derden, Posoniensis judicii processum, non rebellionis, sed Religionis Evangelicae, non rebellium, sed Predicantium meram persecutionem esse, atque sub & obreptionibus optimum falli Principem: Dat het vonnis van Presburg een loutere vervolging is, niet over oproer, maar om d'Evangelische Religie, niet tegens oproerigen, maar tegens Predikanten, en dat de goede Vorst met bedekte streeken wordt misleidt. Omme daar door wegh te neemen de prejuditie waar mede den Keizer zoodanigh is ingenoomen geworden, dat die gelooflyk bezwaarlyk weghgenoomen zoude konnen worden, het en zy dan dat men ondernam zyn Majesteit naakt en klaar aan te wyzen, Non rebellionem sed Religionem Posoniensi in Hungaria peti judicio: Dat met het vonnis van Presburg in Hongarie niet het oproer maar de Religie wierdt vervolght: ende dat op de zelve hoop, als op het tweede aangeroert is. Ga naar margenoot+‘Ten vierden, Non convictos verum innocentos esse Praedicantes Evangelicos in Hungaria, quotquot Anno 1674. ad pur gandam tuendamque innocentiam, citationi parendo, ad Posoniense comparuere judicium, ac proindè iniquissime ad Reversalium subscristionem urgeri Praedicantes: Dat d'Evangelische Predikanten in Hongarie, die in 't jaar 1674, om zich zelve te zuiveren, en hun onschuldt te toonen, de daghvaarding gehoorzaamende, voor 't Gerecht van Presburgh zyn verscheenen, van geen misdaadt overwonnen, maar onschuldig zyn; en dat daarom de Predikanten met groot onrecht tot het ondertekenen der Renversalen worden gedrongen. Omme de voornaamste prejudicie wegh te neemen, waar mede het gemoedt van zyn Keizerlyke Majesteit ingenoomen ende belegert wordt, als dat de Hongarische Predikanten schuldigh zyn aan de groote misdaadt van wederspannigheit en hoogh verraadt tegens de Koninklyke achtbaarheit, ende 't geene den quaadtwilligen of ongenegenen diende om alle intercessie te illuderen, dewyle een ieder de modestie gebruikt van te verklaaren, dat zy niet en intercedeerden voor den schuldigen aan hoogh verraadt of rebellie, maar voor den onschuldigen aan die misdaadt: als meede om de replicque, die gegeeven wierdt op d'antwoordt, van dat het niet genoegh was iemant van rebellie te beschuldigen, maar dat men den beschuldighden van de misdaadt wettelyk moeste overtuigen, uit den wegh te ruimen, daar inne bestaande, dat alle de Predikanten van de misdaadt overwonnen waaren. ‘Ik hebbe in de gemelde deductie bezonderlyk de Christelyke zeedigheit ende modestie, tegens zyn Majesteit voornaamentlyk, ende ook tegens de hooge Ministers, zoodaanigh in acht genoomen, dat ik niet en meine dat iemant zich daar ontrent over eenigh exces met reden zal konnen beklaagen. Want al hoewel ik eenige dryvers ende voornaamste autheurs van deeze vervolginge in Hongarien niet hebbe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 939]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verschoont, zoo heeft de waarheit dat van my gevorderdt, op dat die bekent moghten werden, ende de schult niet gegeeven wierde aan de zachtmoedige, hoewel ik voor my niet en twyffele of de politique schuilen onder deeze vervolginge met de Geestelyke dryvers onder een dekmantel, ende helpen malkander de handen wasschen: die, om een absolute heerschappye, onder vernietinge van de Hongarische voorrechten, als hinderpaalen aan het voorhebben, in Hongarien in te voeren: deeze, om haar geestelyke maght door het gantsche Koninkryk over alle zielen en persoonen te verbreiden, tot gelyke verzadigingh van haar gierigheit en geestelyke heerschzucht. Zulks dat alle 't geene in Hongarien omgaat tegenwoordigh, ende 't geene een tydt herwaarts geschiet is, niet anders is als een procedure, die ex retroactis hervat wordt, zoo dat misschien iemant niet verre van de waarheit zoude dwaalen, die in 't generaal zoude willen stellen, Hongaros rebelles non fuisse, sed factos esse, vel expugnata quorundam tandem patientia, vel falsa rebellionis imputatione: Dat de Hongaren geen rebellen zyn geweest, maar dat ze 't zyn gemaakt: of dat zommigen van hun, door de valsche opdichting van rebelly, ten lesten hun geduldt verlooren. Nademaal dit myn voorschreeve zeggen zyn patrocinium vindt, niet alleen by veele vroome Roomsgezinde, zoo in Hongarie, als in d'andere Erflanden, gelyk ik daar van een medegetuige ben, neffens anderen, die dat dikwils ende rondt uit van haar hebben hooren bekennen, maar voornaamentlyk by Paulus Prasecius Episcopus Praemisliensis in Polonia, in zyn Chronica gestorum in Ga naar margenoot+Europa ad Annum 1604: Paulus Prascecius, Bisschop van Przemysl of Premislavo, in Poolen, in zyn Kronyk van de geschiedenissen in Europa tot het jaar 1604. voorgevallen: alwaar hy deeze leeswaardige woorden heeft over d'oorzaake, waaromme de Hongaren te dier tydt Ga naar margenoot+van den Keiser afvielen. Daarna begon ook de trouw van 't Hongarisch Ryk, ten aanzien van den Keiser, te waggelen, en dat des te lichter, om dat al die volken nu al een langen tydt, door de bittere verongelykingen, met de welke zy onder zyn regeering geduurighlyk werden geplaaght, waaren ontroert. Want de Keiser vergaf al de beste landtvooghdyen en waardigheden, zoo wel krygs- als rechterampten, niet aan ingeboore Hongaren, gelyk hy, uit kracht van zyn eedt, gehouden was, maar aan uitheemsche Duitschen. D'edelste maaghden, die veel huwlyksgoedt hadden, konden niet dan met des Keisers bewilliging trouwen: en, in hun ten huwlyk te besteeden, helde des Keizers gunst altydts aan de zyde der Duitschen. Indien iemant veel erfgoedt bezat, met hem een kleen lak van ontrouw op te leggen, wierden zyne goederen verbeurt gemaakt, en de zelve goederen werden niet aan andre getrouwer Hongaren, maar aan Duitschen overgelevert. Op dat de Duitschen in 't kort, onder den tytel van huwlyksgoedt, en den naam van verbeurtmaaking, de vruchtbaarste akkers, naa 't verdryven van d'oude Hongarische landtbouwers, zouden bezitten, en op dat de Hongaren, van de Magistratuure en alle maght van regeering ontbloot, als in een vreemt landt, die vreemde Heeren zouden moeten gehoorzaamen. Ook wierden de schattingen niet met bewilliging der Gespanschappen, maar gelyk het den Keiserschen Heerscheren lustte, opgeleght. En de Duitsche soldaat woedde tegens dat volk, door een ingebooren haat, veel meer dan de Turk. Maar verschillende in 't stuk van de Religie, hebben ze by dusdaanig een ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 940]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meene Ga naar margenoot+zaak hun eige gevoeght: meenende dat een bequaame gelegentheit zou zyn, om hunne zaaken te vernieuwen, en hunne vryheden te bevestigen: en inzonderheit waaren ze ontstelt, door het besluit van de Landtsvergaadering, in 't verleeden jaar te Presburg gehouden, by 't welk het gebruik van alle kettersche secten in dit Ryk werdt verboorden, en den aanhangeren van zoodaanige secten met de straffe der ballingschap zwaarlyk gedreight. Hier tegen hebben ze de hooge aantuiging van ongelyk, die in de Galsatische byeenkomste was gestelt, tot meermaalen vernieuwt, naa dat de Graaf van Belgiojosa, Steehouder van Georg Basta, Keiserlyke Overste van Cassovia of Caschaw, hun alle tempelen hadt benoomen, en aan een ieder allerley oeffening, ook in 't byzonder, van zyne secte verbooden. En als de Hongaren over zulke zaaken hun beklagh in 't Hof van den Keizer braghten, en dikwils herstelling verzochten, zoo wierden ze van de Ministers van dat Hof, die alle Duitschen waaren, of aan de Duitschen naauw verbonden, afgeweezen, en men liet hun nooit toe by den Keiser te koomen, zoo dat ze niet dan een droevige weigering t'huis braghten. Het verzoek en slot van de voorschreeve deductie is tot onslaginge van de gevange Predikanten, herstellinge in de bedieninge van haar beroep, op de reden van haar onschult, of, zoo die voor suffisant voor als noch niet aangenoomen konde werden, tot revisie ende nader examen van het proces tegens de voorschreeve Predikanten gehouden, met de acten, actitaten en bewyzen daar toe gedient hebbende, door onpartydige Rechters, geschikte, godtzalige en vroome luiden, uit alle de drie Confessien, in een gelyk getal te deligeren, ende by provisie tot herstellinge als voor, onder cautie. ‘Ik zal niet onderlaaten de deductie, zoo die by my aan den Heer Hofcancelier overgegeeven is, haar Hoog. Moog. te laaten toekoomen, hebbende noch al bedenken, waaromme ik dat met den post niet hebbe kunnen goedtvinden, hoewel ik zeer wensche, dat haar Hoog Moog. die tegenwoordigh hadden, dewyl ik uit de notulen gezien hebbe, dat de zelve ontrent die materie in deliberatien begrepen zyn, op het loflyk aandringen van de Provintie van Uitrecht, &c. Waar mede, Weled. Gestr. Heer, &c. Weenen, den 27 Octob. 1675.
Geteekent, HAMEL BRUININCX. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[19 Oktober 1675]Hoogh Edele, Gestr. Heer.
Ga naar margenoot+Myn Heer, &c. Ik neeme de vrymoedigheit van de arme gevangene Hongarische Predikanten, die tot Napels op de galeyen in de uiterste miserie en slavernye leeven, Uw Hoogh Ed. mitsdeezen indachtigh te maaken. Verscheide droevige en lamentable brieven van deeze onnozele menschen heb ik, niet zonder traanen, gezien. Op den 5 September resteerden noch tot Napels 27 van 41, die men met de Keiserlyke militie uit Hongaryen gevoert heeft. Zes, van honger, dorst, slagen, en door de yzere banden gematteert, en jammerlyk verwondt, heeft men niet langer konnen nasleepen, maar moeten achterlaaten. Twee andere stokoude luiden, van honger en kommer gefatigueert, hebben den loop hares leevens dicht by Napels geëindight. Drie hebben haar met de vlucht gesalveert, en de resterende heeft men (geschooren en gekleedt na de maniere van Mooren en Turken) op de galeyen gezet, daar ze in de uiter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 941]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ste Ga naar margenoot+miserie daagelyks de doodt voor oogen zien, ende door de zelve haare verlossinge hoopen, gelyk ook op den 2 July lestleden drie op de galyen dit droevigh leeven met het gelukzalige hebben verwisselt. Ik werde om Godts barmhertigheit wille verzocht, haar Hoog. Moog. dit alles te remonstreeren, ende de zelve tot prompte en spoedige hulpe te bewegen, en verzoeke derhalven U Hoogh Ed. met behoorlyk respect, deeze zaake, naa zyn bekenden yver, tot Godts eere te behertigen. Waar mede, Hoogh Edele, Gestr. Heer, &c. Basel, den 19 October 1675.
Geteekent, A. MALAPERT. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[23 Oktober 1675]Hoogh Edele, Gestr. Manhasten Heer.
Ga naar margenoot+Myn Heer. Onder alle de uitsteekende qualiteiten, waar mede Uwe Hoogh Ed. begaaft is, kan men met recht den eersten rangh geeven den yver tot Godes eere, en tot soulagement van zyn kerke, die in deeze werelt altydt is militerende, en niet als in den Hemel met haaren Zalighmaaker zal triumpheren in alle eeuwigheit. Deeze consideratie doet my de vrymoedigheit neemen, Uwe Hoogh Ed. met behoorlyke eerbiedigheit, te recommanderen een zaake, waar door Uwe Hoogh Ed. niet alleen zyn zelven, naa de vreeze Godts, die in hem woont, zal konnen voldoen, nemaar ook arme onnozele Christen menschen verlossen, ende veele Evangelische en Gereformeerde Gemeenten, Steden en Provincien verheugen. Om met weinigh woorden de geheele zaake te remonstreren, zoo is 't zulks, dat men zedert eenigen tydt herwaarts in 't Koninkryk van Hongaryen die van onze Gereformeerde, als ook Luitersche Religie, zoodaanigh heeft gepersecuteert, dat het schynt een besluit te zyn, de zelve t'eenemaal uit te roeijen, en inzonderheit, onder pretext van rebellie, die eenige quaade menschen hebben verwekt, alle de Gereformeerde en Luitersche Predikanten te extermineren. Op den 18 Maart deezes jaars heeft men 41 Predikanten, die volstandigh hebben geweigert de Roomsche Religie aan te neemen, of haare Predikampten neer te leggen, ofte van zelfs haar Vaderlandt te verlaaten, uit de gevankkenisse, gebonden, aan de militie (die in de Keiserlyke Erflanden, ten dienste van Spanjen geworven, gereet stondt om naar Napels te vertrekken, en van daar tegens de Messinezen zoude werden geëmployeert) overgelevert, en de zelve op de lange reis zeer mishandelt. Zes, van honger, dorst, slaagen, en van de yzere banden zeer vermoeit, en erbarmlyk verwondt, heeft men niet langer konnen naasleepen, maar moeten achterlaaten. Twee, door mishandelinge en gebrek van spyze en drank gefatigueert, hebben den loop haares levens dichte by Napels geëindight. Drie andere hebben haar, tot verwonderinge, alzoo ze quaalyk van vermoeitheit en ellende voort konden, met de vlucht gesalveert. De resterende heeft men, op zyn Turksch en Moorsch, de hairen en baarden geschooren, in vreemde kleederen gesteeken, en op de galeyen gebraght, daar ze een leeven leiden dat erger is als de doodt. Op den 2 July zyn drie daar van in zee zaligh in den Heere gestorven, zoo dat op den 5 September van 41 niet meer als noch 27 over waaren. Het geruchte van alle de miserien, die deeze Dienaaren Godts uitstaan, geevende getuigenis der waarheit des woordts Godts tot in der doodt, ontsteekt in alle vroome Gereformeerde Christenen een hertelyk medelyden. De Evangelische Switsersche Cantons betuigen groote liefde voor deeze Geloofsgenooten. In Duitslandt wer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 942]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+hier en daar voor de zelve eenige collecten gedaan. Ik heb (daar toe by de Evangelische Cantons verzocht) haar Hoog. Moog. daar van verwittight, en met onderdaanighst respect verzocht, alles te willen helpen contribueren wat tot verlossinge van deeze onnozele menschen dienen kan, vertrouwende dat haar Hoog. Moog. in deeze zaake, volgens haare groote liefde voor alle die geene, die om de belydenisse haares zaligmaakenden geloofs vervolginge lyden, meer zullen doen als men van de zelve verwacht. Maar aangezien de distantie tusschen de vereenighde Nederlanden en Napels, en geconsidereert dat de voorschreeve resteerende Predikanten misschien haast van ellende en miserie moghten vergaan, zoo en heb ik geen tydt willen laaten verlooren gaan, Uw Hoogh Ed. daar van kennisse te geeven, en met eenen de zelve ootmoedelyk te recommanderen, te meer, alzoo door des zelfs faveur en intercessie haare verlossinge zonder groote moeite kan werden geobtineert van den Viceroy van Napels, die Uw Hoogh Ed. deeze geringe vriendtschap niet en zal weigeren. Ik laate aan Uw Hoogh Ed. wys oordeel de maniere op de welke haare ontslaaginge zoude konnen werden bevordert, sustinerende, onder correctie, dat men zonder groot gerucht te maaken van het engelyk dat ze lyden alderbest daar in zoude reüsseren, en verzoekende zeer gedienstelyk, in cas van succes, de voorschreeve Predikanten op zyn onderhebbende scheepen te willen verdeelen, ofte addresse te geeven om herwaarts over te koomen, en tot Zurich haare vordere hulpe te haalen. Uw Hoogh Ed. zal hier door meer en meer den zeegen des Alderhooghsten op zyn persoon en entreprises doen nederdaalen, en deeze verloste Dienaaren des Heeren onzes Godts zullen, nevens veele duizenden, haare gebeden voor Uw Hoogh Ed. uitstorten, en zeekerlyk verhoort werden. Ik bidde dien grooten Godt onophoudelyk, Uw Hoogh Ed. en alle zyn actien, met alle gewenschte successen te kroonen, en blyve, Hoogh Ed. Gestr. Manhaften Heer,
Uw Hoogh Ed. Ootmoedigen en gehoorzaamen Dienaar, Bazel, den 23 Octob. 1675. A. MALAPERT.
De L. Admiraal de Ruiter deeze brieven en schriften geleezen hebbende, besloot zyn uiterste best voor die Hongarische gevangene Predikanten te zullen doen, gelyk hy alreedts hadt begonnen, en stelde terstondt ordre, ten einde, dat door den Marquis de Villa Franca, aan den Marquis de los Velez, Onderkoning van Napels, over hunne zaak moght worden geschreeven, en om hunne verlossing aangehouden. Ter zelver tydt hadt de Heer de Ruiter, die naa de Haans komst niet langer met 's Landts vloot stil wou blyven leggen, (en door den Onderkoning tyding hadt ontfangen, dat men ontrent Livorno eenige Fransche zeilen meende gezien te hebben) aan zyn Excellentie door zynen Ga naar margenoot+Secretaris laaten weeten, dat hy, met zyn goedt believen, nu voorneemens was, met de vloot d'enghte van de Faro te passeren, en aan de Zuidtzyde van 't eilandt op de Fransche scheepen te kruissen, en die aan te tasten. Hier op antwoordde d'Onderkoning ten zelven daage Ga naar margenoot+met een brief, dat zyn toeleg tot grooten dienst van zyn Majesteit zou strekken, en dat hy aan zyn beleidt en ervaarentheit het uitwerken van 't geen hy raadtzaamst zou achten, ten dienst van zyn Koning, t'eene- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 943]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maal Ga naar margenoot+bevoolen liet. Hier op werdt terstondt sein gedaan, om onder Ga naar margenoot+zeil te gaan, en 's Landts vloot lichtte d'ankers, zonder naar den Prins van Montesarchio en de Spaansche scheepen te wachten: want die hadden noch gebrek van verscheide noodtwendigheden; en de Prins schreef aan den Heer de Ruiter, dat de scheepen, die de krygsbehoeften in hadden, Ga naar margenoot+te Melasso door den Onderkoning werden opgehouden. Doch Ga naar margenoot+ten zelven daage zagh men etlyke scheepen, door ordre van den Onderkoning, uit Melasso naar Palermo t'zeil gaan, om de Spaansche vloot van masten, stengen, kabels en ankers, en teer, te voorzien. De Heer de Ruiter stelde zyn koers by de wal langhs naar 't naauw van Faro, dan men kon door stilte en tegenwindt niet veel vorderen. Hy ontfing noch ten zelven daage een brief van den Onderkoning, met Ga naar margenoot+ordre, om alle scheepen en vaartuigen, naar Messina willende, aan te haalen, en naar Melasso op te zenden, hebbende tot bylaage een plakkaat van den Koning van Grootbritanje, by 't welk zyn Majesteit alle zyne onderdaanen verboodt, eenige soort van bystandt of hulp aan die van Messina, of eenige andre onderzaaten, wederspannigen van zyn Katholyke Ga naar margenoot+Majesteit, te zenden, op peene van gestraft te worden naar de wetten, en als verbreekers van de vreede tusschen de twee Kroonen. Dit plakkaat was den zeventienden van Junius uitgegeeven, en door den Spaanschen Gezant, Don Pedro Ronquillo, naar Madrid, en van daar Ga naar margenoot+door den Koning naar Melasso gezonden. Den tweeden van Januarius Ga naar margenoot+zagh men van 's Landts vloot, dat Spaanschen en Franschen te landt met musketten sterk op malkanderen schooten. Toen werdt Ibiso, een sterkte, ruim acht Italiaansche of twee Duitsche mylen van Messina gelegen, door de Spaanschen aangetast, en naa eenige tegenweer verovert, twee Kornellen, met tzeventigh van de bezettelingen bleeven gevangen, tzestig werden doodtgeslaagen, daar d'Onderkoning den Heer de Ruiter Ga naar margenoot+van verwittighde. Den volgenden dagh werdt hem, voor het punt van Rasocalmo zeilende, door den Onderkoning een brief van zyn Majesteit van Spanje toegezonden, die den zesten der verleede maandt was Ga naar margenoot+geteekent, in den welken de Koning hem nochmaals verwittigde, dat de tydt van zyn verblyf met 's Landts vloot in Sicilie door de Heeren Staaten noch zes maanden was verlenght, en den brief met deeze woorden sloot: Ik verhoope dat gy vaardighlyk en stip zult uitvoeren al 't geen in den brief van den achtentwintighsten November is beraamt, gelyk men u in den zelven voor af heeft bevoolen, my beloovende van uw beleidt, dat dees dienst my beweeghredenen zal geeven om u met gunsten en eeren t'overstorten, naar gelang van 't geen gy gedaan zult hebben, en verhoope dat gy zult doen in een zaake van zoo grooten gewichte. Doch de Heer de Ruiter verstondt, dat hy op dat aanschryven van 't verlengen van zyn verblyf in Sicilie niet gerust kon zyn, voor dat hem zulks met brieven van de Heeren Staaten Generaal, of van zyn Ga naar margenoot+Hoogheit den Prinsse van Oranje werdt bevoolen. Den vierden zagh hy 's morgens vroegh, zeilende tusschen 't eilandt Stromboli en het Faro van Messina, van verre twee scheepen, doch hy vondt niet geraaden daar op 't onzeeker jacht op te maaken, en van zyn post af te wyken, denkende dat het wel een veinsstreek van den vyandt kon zyn, om 's Landts vloot te verleiden. Doch men werdt zedert gewaar, dat het Engelsche scheepen waaren. Daarna kreeg hy een felouk aan boordt, met bericht, dat zy den voorgaanden dagh by 't eilandt Alicur acht df negenentwintig zeilen hadden gezien: waar op hy besloot, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 944]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor als noch dwars van Melasso met de vloot af en aan te kruissen. Hy ontfing dien zelven dagh een brief van den Marquis de los Velez, Onderkoning van Napels, met een felouk afgezonden, den zesentwintigsten van December des verleeden jaars geschreeven, meldende, dat de Kastelein van Gorgona (een kleen eilandt in de Toskaansche zee) eenendartig zeilen daar voorby hadt zien zeilen, die men meende de Fransche vloot te zyn, die te Toulon, tot bystandt van Messina, was Ga naar margenoot+toegerust. Ook quam noch 's avondts ten tien uuren een Kapitein der galeyen aan des L. Admiraals boordt, verhaalende, dat de wachters op het eilandt Lyssiko twintig zeilen in 't gezicht hadden: en een felouk braght ter middernacht tyding, dat men zeventien scheepen van 't geberghte Ga naar margenoot+van Lyfsiko hadt zien zeilen. Den vyfden van de maandt zaagen de Hollanders met den dagh noch geen vreemde zeilen, en de negen Spaansche galeyen quaamen uit Melasso, door last van den Onderkoning, by 's Landts vloot; doch ontrent den middagh begon de windt zoo op te steeken uit den Zuidtoosten, dat de galeyen weêr naar Melasso moesten keeren, maar de Hollandtsche vloot hieldt af en aan. In den avondt deeden die van 't eilandt Lipari sein met vuuren, dat zy een vloot scheepen zaagen. Hier op besloot de Heer de Ruiter (ziende dat hy met die tegenwindt doch het naauw van de Faro niet kon passeren) den volgenden morgen te wenden, en Westwaarts heen te stevenen, om de vyanden op te zoeken, t'ontdekken, en daar van kennis te neemen, maakende zyn voorneemen aan den Onderkoning door een brief bekent. De Marquis de Villa Franca, Onderkoning van Sicilie, liet den Heer de Ruiter dien zelven dagh door een brief weeten, dat hy de galeyen hadt bevoolen weer zee te kiezen, om hem by te staan: dat men zeide dat de Prins van Montesarchio met vyf scheepen van Palermo was t'zeil gegaan, daar hy zekerheit van verwachtte: voorts dat hy van de Hongarische Predikanten aan den Marquis de los Velez, volgens zyn begeerte, Ga naar margenoot+hadt geschreeven. Den volgenden dagh zeilde 's Landts vloot tusschen Stromboli en Lipari, tot dicht by Lipari, maar men kon van de stengen geen vyanden ontdekken, en quam 's avondts, zonder vyanden te zien, by 't eilandt Salino, daar drie felouken, aan de Ruiters boordt koomende, Ga naar margenoot+verhaalden, dat ze ontrent dertig zeilen van de hooghte op 't eilandt hadden gezien, en daar onder twaalf of veertien groote scheepen. De Heer de Ruiter zocht uit hun te verneemen, hoe de vyanden van 's Landts Ga naar margenoot+vloot af laagen, en werwaarts heenen zy met het hooft stevenden, om t'eerder daar by te zyn. Het eerste wisten zy wel eenpaarighlyk te zeggen, maar in 't tweede verschilden zy d'een van den ander zeer veel: zoo dat hy zich genoodtzaakt vondt, een van zyne Luitenanten, met den loots van de Faro, en eenige van d'ervaarenste felouquiers, met met een felouque naar 't eilandt Salina te zenden, om, waar 't moogelyk, van de bergen, die daar ongemeen hoogh zyn, kennis van zaaken te neemen, en te zien wat koers de vyanden hielden. De negen Spaansche galeyen roeiden toen onder het landt van Lipari. De gemelde Luitenant, te rug keerende, zeide dat ze achtentwintig of dertig zeilen in 't Ga naar margenoot+Noordtwesten hadden gezien, zes mylen van hun af. De Heer de Ruiter vondt toen goedt, den gantschen nacht Noordt aan naar hen toe te leggen, en hen zoo op te zoeken: beveelende, dat, by aldien iemant door mist of ander ongeval van de hooftvlagge af raakte, tot naader Ga naar margenoot+ordre, de verzamelplaats in de baay van Melasso zou zyn, daar men de vlagh of naader ordre zou vinden, en beval dat niemant van de hooft- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 945]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlagge Ga naar margenoot+zou afwyken, als door hooghdringenden noodt. D'Onderkoning Ga naar margenoot+liet hem door een briefGa naar margenoot† weeten, dat hy zich zeer verblydde over zyn voorneemen, van de vyandtlyke scheepen te gaan zoeken: vermits 'er toen geen gelegentheit was van over d'andre zyde van de Faro te gaan: daar by voegende, Ik verhoope dat de groote dapperheit, en lange ervarentheit van Uw Excellentie, den Koning, mynen Heere, te lichter aan een gelukkige uitkomst zullen helpen, die zyn Koningklyke dienst van nooden heeft, en dat gy uwen naam in Italie onsterffelyk zult maaken. Hy schreef ook, dat de galeyen hem zouden navolgen, indien het weder dat toeliet, en dat de Prins van Montesarchio, den vyfden Ga naar margenoot+van Januarius, met drie scheepen van Palermo zou vertrekken. Den zevenden van Januarius, met het aanbreeken van den dagh, zaagen de Hollanders de Fransche vyandtlyke vloot in 't Noordtwesten, drie mylen van hun af, wendende Westnoordtwest over. De windt was toen Ga naar margenoot+Zuidtzuidtwest, en de L. Admiraal de Ruiter deedt met 's Landts vloot, gevolght van de Spaansche galeyen, zyn uiterste best, zettende braamen Ga naar margenoot+lyzeilen, en al wat goedt kon doen, by, om de vyanden op te zeilen, en ontrent den middagh quam hy hun (alzoo eenige van hun met d'onderzeilen opgegyd naar de traage en onbezeilste scheepen moesten wachten) met tien scheepen vry naa; maar zyn achterste en minst bezeilste scheepen konden by hem niet koomen, en veel minder by den vyandt, die ondertusschen zoo naa by de windt kneep als moogelyk was, om eenigh voordeel op de Hollanders te bekoomen. Ontrent ten drie uuren deedt de Heer de Ruiter sein, op dat de Hooftofficieren, Kapiteinen en Kommandeurs op hun rang zouden zeilen, en op dat elk zich by zyn bescheiden man, volgens de beraamde ordre, zou vervoegen: Ga naar margenoot+'t welk van allen werdt nagekoomen. Doch de strydt werdt wederzydts, om dat de dagh te zeer verloopen, en d'avondt op handen was, tot den volgenden morgen uitgestelt. Daar op beriep de L. Admiraal al de Hooftofficieren, Kapiteinen en Kommandeurs aan zyn boordt, hen beveelende zich tegens 's anderendaaghs tot slaan klaar en gereedt te maaken Ga naar margenoot+en te houden, en hen daar nevens ten hooghste vermaanende, dat ze ter liefde van 't Vaderlandt, en om te eerder tot een eerlyke en vaste vreede te koomen, hun eer en eedt als mannen zouden betrachten. Dit beloofden ze hem alle, met handttasting, te zullen doen. Ontrent den avondt liep de windt Zuidtzuidtoost, en 's Landt vloot en de vyandt zeilden Zuidtwest, doch ter middernacht quam de windt uit den Zuidtwesten en Zuidtwesttenwesten, en de Hollanders zeilden Noordtwesttenwesten aan. De Heer de Ruiter hadt dien nacht een zoo genoemde halve galey ter halver baan tusschen beide de vlooten gezonden, met last om op de beweegingen van de vyanden te letten, en zoo lang als zy met 's Landts vloot een koers zouden houden, by ieder glas een schoot te schieten, maar hen ziende wenden, dan al schietende naar 's Landts vloot te wyken. Dan in de nanacht begost zich de windt zoo styf uit den Westzuidtwesten te verheffen, dat die halve galey niet alleen genoodtzaakt was zyn post te verlaaten, maar dat ook d'andre negen Spaansche galeyen de zee moesten ruimen, en de wal kiezen, gelyk zy dan, om zich te bergen, naar 't eilandt Lipari zyn gelenst. Toen de nacht byna ten einde was deeden de vyanden sein om te wenden: Ga naar margenoot+waar op de Heer de Ruiter insgelyks met hun heeft gewendt. Den dagh aanbreekende, kreegh 's Landts vloot de vyanden weer in 't gezicht, die ’t met haar heen leiden. Men hadt den verleeden nacht wederzydts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 946]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+groote vlyt aangewendt om de windt te winnen, en de loef te krygen: maar de windt was midlerwyl wel zes streeken, en zoodaanigh voor de Hollanders gescherpt, dat de Franschen 't voordeel van de loef bequaamen. Ontrent ten acht uuren zagh 's Landts vloot de vyanden anderhalf myl te loefwaart van haar af. Men telde, toen beide de zeemaghten elkanderen Ga naar margenoot+bet naderden, in de Fransche vloot (die den zeventienden van December van Toulon en van d'eilanden van Hyeres was vertrokken) ontrent dertigh zeilen, en daar onder twintig of vierentwintig kloeke oorlogscheepen van vyftig tot tachtig stukken geschuts, vier branders, een galjoot, en een satye: zoo dat ze de Hollandtsche vloot niet alleen in getal, maar ook in grootheit van scheepen, veelheit en zwaartte van Ga naar margenoot+geschut, merkelyk overtrof. Dit braght den Heer de Ruiter in geen kleene bekommering: want men hadt hem te vooren verzeekert, dat de Fransche vloot, die tot bystandt der Messinezen werdt verwacht, slechts bestondt uit twaalf oorlogscheepen, en dat voorts d'andere niet dan lyftoghtscheepen waaren: maar nu zagh hy dat de minste van de vierentwintig kloeke scheepen (weinige uitgezonderdt) zoo groot waaren dan zyn Admiraalsschip. Zoo dat hy niet anders scheen te konnen verwachten dan geslaagen te worden, zoo ten opzicht van de grooter maght der vyanden, als van de loef, die zy hadden verkreegen. Doch des niet te min verstondt hy, dat het nu geen tydt was om te wyken of te loopen: dat de noodt der zaaken, en de dienst van den Koning van Spanje, tot wiens hulpe hy van de Heeren Staaten was gezonden, vereischten, dat men de vyanden moest bevechten, hunne Ga naar margenoot+maght wederstaan, en waagen om te winnen. Dies bleef hy by zyn voorgaande besluit, van de vyanden aan te tasten. De Heer du Quesne, L. Generaal van de Koning van Vrankryks zeemaghten, hadt het oppergebiedt over deez' Fransche vloot als Admiraal, en voerde de bataille of middeltoght. Deez', een ervaaren en dapper Zeeman, deedt openbaare belydenis van de Gereformeerde Religie, en vondt zich hier, door het onrechtvaardig lot des oorloghs, genoodtzaakt tegens de Ruiter en de Hollanders, zyne geloofsgenooten, te stryden, en dat tot voorstandt van weerspannelingen. Hy hadt de Fransche vloot in drie esquadres verdeelt. De Marquis de Preuilly-Humieres hadt het gebiedt over d'avantgarde of voortoght, en de Heer Gabaret over d'arrieregarde of achtertoght. Ga naar margenoot+De Hollandtsche vloot bestondt, gelyk hier boven in de lyste is aangeweezen, in niet meer dan achtien scheepen van oorlogh, en daar onder slechts twee met zesentzeventig stukken; voorts in zes snaauwen of lichte fregatten, elk gemonteert met acht stukken; en noch vier branders, en twee behoeftscheepen. Ook waaren de Hollandtsche scheepen veel minder bemant dan de Fransche. Men zagh ze nu in drie esquadres verdeelt, en dat in de volgende ordre:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 947]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch op deezen dagh hadt de Schoutbynacht Verschoor in 't gevecht d'avantgarde of voortoght, de L. Admiraal de Ruiter de batailje of middeltoght, en de Viceadmiraal de Haan d'arrieregarde of achtertoght. De Heer de Ruiter, met 's Landts vloot de vyanden getroost, hieldt zoo dicht by de windt als hy konde, en wende met de Hollandtsche scheepen (daar zich ook het Spaansch schip, onder 't gebiedt van Mattheus de Laye, by liet vinden) zoodanig tegens hen aan, dat ze hunne reize naar Messina niet konden voortzetten, of zy moesten daar door heen slaan. Ook zochten ze 't gevecht zoo zeer als de Heer de Ruiter, en quaamen ten negen uuren op hem af, in zoo goede ordre gerengeert, dat hy zedert edelmoedighlyk, tot lof zyner vyanden, verklaarde, dat hy nooit in eenigh gevecht ter zee de vyanden in beter Ga naar margenoot+ordre hadt zien aankoomen. Toen hen met dè zynen, insgelyks wel gerengeert, kloekmoedighlyk afwachtende, begosten de voorste scheepen van wederzydts vlooten ten tien uuren op malkanderen te schieten. Ga naar margenoot+De Hollanders werden aangevoert door den Schoutbynacht Niklaas Verschoor, en de Franschen door den Marquis de Preuilly-d'Humieres. De plaats van 't gevecht was tusschen d'eilanden van Stromboli en van Salino. Naa dat de voorste aan malkanderen waaren, raakte ook de middelste, aan d'eene zyde onder 'tbeleidt van den L. Admiraal Generaal de Ruiter, en aan d'andere zyde onder den Generaal du Quesne, in 't gevecht, en ten laatsten ook de Viceadmiraal de Haan met d'achterhoede, die te stryden hadt met den Heer Gabaret, Bevelhebber over d'achterhoede der Fransche vloote. In 't eerste aankoomen quaamen de twee Hooftadmiraalen elkanderen onder 'tgeschut, zonder in eenigen tydt een schoot te schieten, tot dat de Ruiter, zyn tydt waarneemende, zynen vyandt de gantsche laage gaf, daar ook du Quesne terstondt, en van naby, Ga naar margenoot+met zyn geheele laage op antwoordde. Daar op ging de strydt van alle kanten aan, en 'tschutgevecht was zoo schrikkelyk en verwoedt, dat de Heer de Ruiter daar na aan de Heeren Staaten schreef, dat hy in al zyn leeven nooit scherper strydt hadt bygewoont. Naa dat men dus drie uuren lang hadt gestreeden, met groote schaade aan scheepen Ga naar margenoot+en menschen, beval de Generaal du Quesne aan den Ridder de Tourville, dat hy 't brandtschip van den Kapitein Champagne, onder de kracht van zyn geschut, en met behulp van den dikken rook, aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 948]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ruiters boordt zou brengen. Dees brander quam met groote stoutheit, zonder 't schieten der scheepen, die zich ontrent den Admiraal onthielden, Ga naar margenoot+t'ontzien. Maar de Ruiter schoot hem, eer hy aan zyn boordt kon koomen, zyn steng af, en buiten eenige maght om te zeilen. Hier door vondt zich de Kapitein Champagne gedrongen zyn eigen brandtschip in brandt te steeken, op dat het niet in de handen der Hollanders zou vervallen. Een andere brander, onder 't gebiedt van den Kapitein Beauvoisis, Ga naar margenoot+op de Ruiters schip af koomende, meende beter geluk te vinden, doch die werdt masteloos, en de Kapitein Beauvoisis met een kanonkoegel doodtgeschooten. Dies werdt dat brandtschip van 't bootsvolk, dat zich met de sloep bergde, insgelyks verbrandt. Een andere brander, onder 'tgebiedt van den Ridder de la Galissonniere, werdt tusschen beide de linien Ga naar margenoot+der vlooten in de grondt geschooten. De Fransche verhaalen, dat de Generaal du Quesne, ziende dat de L. Admiraal de Ruiter zich door de hitte van 't gevecht hadt laaten af leiden, en dat zyn achterhoede, onder den Viceadmiraal de Haan, een merkelyk rak van hem was afgezonderdt, den Ridder de Tourville last gaf, om met vier scheepen op d'achterhoede der Hollanders te naaderen, en die tusschen die vier scheepen en d'achterhoede der Franschen, onder den Heer Gabaret, te besluiten en te beknellen: doch dat 'er te dier tydt een groote stilte ontstondt, die dien toelegh belette, en waar door de hitte van 't gevecht verminderde. Van den Ridder de Lhery, voerende een schip onder 't smaldeel van den Generaal du Quesne, werdt verhaalt, dat hy byna in 't midden van de Hollandtsche achterhoede was geraakt, en dat hy met een groote bestendigheit 't gevecht van vier Hollandtsche scheepen, die vinnig vuur op hem gaven, uitstondt, en noch eindelyk behouden by de zynen quam. Tot ontrent ten halfvyven in den avondt duurde 't gevecht van de voor- en middeltoght der Hollanders: d'eerste, gelyk gezeit is, onder 'tbeleidt van den Schoutbynacht Verschoor, en de tweede onder den L. Admiraal de Ruiter. Maar d'achterhoede, onder den Viceadmiraal de Haan, die, volgens zyn rang, laatst aan den man quam, was wat laater in't gevecht, dat door de duisterheit werdt gescheiden. Ontrent het ondergaan der zonne zagh men van de Ruiters schip een Ga naar margenoot+groot Fransch Konings oorlogschip zinken: en zommige willen dat 'er noch een tweede zou gezonken zyn, doch daar van hadt men geen zeker Ga naar margenoot+bescheidt. Dus eindighde de zeestrydt ontrent het eilandt Stromboli, Ga naar margenoot+in welken aan wederzyde met ongemeene kloekmoedigheit werdt gevochten. Ook betuighde de Heer de Ruiter in een brief aan de Heeren Staaten, 's daaghs naa den slagh geschreeven, dat al de Hooftofficieren en Kapiteinen van hunne Hoog. Moog. vloote dapper, en zonder eenighzins te bezwyken, hadden gevochten, gelyk de vyanden van hunne kant insgelyks hadden gedaan. Hy zeide of schreef ook in zekre aanteekening van dien zeeslagh, Ik moet met waarheit zeggen, dat deeze Fransche Konings scheepen zich zeer manlyk hebben gedraagen. Aan Ga naar margenoot+de zyde der Hollanders was de Schoutbynacht Niklaas Verschoor in den slagh geschooten, en, in 't betrachten van zyn plicht, op het bedde van eere overleden, en niemant van d'andre Hooftofficieren of Kapiteinen Ga naar margenoot+gewondt of verzeert. Van 't getal der dooden en gequetsten onder de Hollandtsche matroozen heb ik, by gebrek van aanteekening, geen ander bescheidt konnen bekoomen, dan dat het niet groot was. Op de Ruiters schip waaren zeven dooden en dertigh gequetsten, doch daar onder zes met zwaare wonden. Maar 't is zeeker dat de Hollandtsche vloot, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 949]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+inzonderheit de Ruiters schip, groote schaade aan allerhande rondthout, Ga naar margenoot+staande en loopende wandt, en zeilagie hadt geleeden. Ook hadt het schip Essen, 't welk door den Kapitein Gillis Schey werdt gevoert, een of meer schooten onder water bekoomen, waar door het veel waters hadt ingekreegen, en al zyn kruidt nat geworden was. Hier over quam de Kapitein 's nachts aan de Ruiters boordt, zyn noodt vertoonende, met verzoek, dat men een Timmerman aan zyn boordt zou zenden, om 't lek te helpen zoeken, dat zyn volk niet kon vinden. De Heer de Ruiter zondt terstondt de Kapiteinen Jakob Berkhout en Jan van Abkoude, Ga naar margenoot+met zyn Meestertimmerman derwaarts om hem te helpen, doch zy hebben 't lek wel gehoort, maar niet konnen vinden. Toen liet de Heer de Ruiter aan Don Beltran de Guevarra, Generaal van de negen galeyen, (die 's avondts naa den slagh weêr by 's Landts vloot waaren gekoomen, en het daar den gantschen nacht by hielden) verzoeken, dat hy 't schip Essen door twee galeyen naar Palermo, of naar een andre haven daar de windt best toe diende, zou boeghchaarden: 't welk de gemelde Guevarra terstondt toestondt. Daarna beval de Heer de Ruiter den Kapitein Schey, dat hy 't gemelde schip in d'eerste en bequaamste haven zou doen sleepen, en zoo haast als 't moogelyk was wederom te kalfaaten en herstellen. De Kommandeurs Wybrandt Barentszoon, voerende een snaauw, en Jakob Stadtlander, voerende een behoestfluit, werdt belast, zich by en ontrent den Kapitein Schey te houden, op dat hy uit de voorzeide sluit zoodaanige behoesten zou konnen lichten, als Ga naar margenoot+hy zou van nooden hebben. Maar daarna verstondt men, dat het schip Essen den volgenden morgen ten negen uuren, eer men 't te Palermo of elders hadt konnen inbrengen, was gezonken, doch dat de galeyen 't volk hadden geberght, 't welk daarna in de vloot werdt verdeelt. Dit was 't eenige schip dat de Hollanders ter gelegentheit van dien zeeslagh Ga naar margenoot+verlooren. Dat 'er een groot Fransch oorloghschip, geduurende den strydt, was gezonken, en dat ze drie branders verlooren, is boven aangeroert. Ook is 'tzeeker dat 'er verscheide Fransche scheepen zoodaanig waaren gehavent, dat 'er in langen tydt geen dienst van stondt te wachten. Doch 't getal van hunne dooden en gequetsten werdt zeer verscheidelyk verhaalt. Eenigen zeggen, dat 'er vyftienhonderdt Franschen zyn gesneuvelt. Doch in zeeker Fransch verhaal, dat in de Fransche vloot was gestelt, en korts daarnaGa naar margenoot† te Parys door den druk werdt in 't licht gegeeven, wordt gezeidt, dat 'er aan hunne zyde vierhonderdt matroozen of soldaaten waaren doodt gebleeven, of in staat van geen dienst te konnen doen, en stellen onder de dooden den Heer van Villeneufve Ferriere, Kapitein van een oorlogschip, den Heer van Beauvoisis, Kapitein van een brander, den Luitenant van den Ridder de la Galissonniere, en andre mindere Bevelhebbers. De Heer du Quesne, L. Generaal der vloote, de Heer de Valbelle, Hooft van een esquadre, de Heer Cipriaan Chaber, Kapitein, de Heeren Féquiéres, des Goutes, Coriton, de twee Boissiéres, Michel, Chevalier en eenige andre mindre Officieren waaren gequetst, doch niet gevaarlyk. In dat zelve verhaal Ga naar margenoot+werdt met grooten lof van den Heer de Ruiter gewagh gemaakt, en van hem getuight, dat hy door gantsch Europe werdt erkent voor den grootsten zeeman: en dat hy zich in deeze groote gelegentheit hadt gequeeten met al d'ervaarentheit en bestendigheit, die men van zyn grootachtbaarheit hadt te verwachten. En van den L. Generaal der Fransche vloote werdt gezeidt, dat hy van zyn zyde deedt blyken, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 950]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hy waardigh was tegens den Heer de Ruiter gestelt te worden, zoo om zyn bequaamheit als om zyn kloekmoedigheit. Zedert schreef zich elk d'overwinning toe: maar die in de naastvolgende daagen 't hervatten van 't gevecht minst schuwde, hadt meest te roemen. Doch 't is buiten twyffel dat vrienden en vyanden den Heere de Ruiter d'eere gaven, dat hy met 's Landts vloote de vyandtlyke zeemaght, uit meer en veel grooter scheepen bestaande, door kloek beleidt en groote manhaftigheit, Ga naar margenoot+hadt wederstaan. In de nacht naa 't gevecht was men in 's Landts vloot zonder ophouden bezigh met wangen, andre stengen en raas op te zetten en by te maaken, lekken te stoppen, nieuwe zeilen aan te slaan, het staande en loopende wandt te splitzen en te knoopen, zoo dat meest alle de scheepen den volgenden dagh in staat waaren om de vyanden 't hooft te konnen bieden. Dien zelven dagh schreef de Heer de Ga naar margenoot+Ruiter aan de Heeren Staaten Generaal 't geen zedert zyn komste in Sicilie was voorgevallen, met naamen in 'tgevecht tegens de Fransche vloot: welke brief hier niet werdt ingevoeght, om geen een zaak tweemaal te verhaalen; dewyl de gantsche inhoudt in de voorgaande vertellingen wordt gevonden. In de morgenstondt was 's Landts vloot door stilte gedreeven tot ontrent het eilandt Alicur, een van de vooreilanden van Sicilie, van oudts Ericusa genoemt. Hier zagh men de vyandtlyke vloote wel vyf mylen in 't Noordtnoordtwest in ly van 's Landts Ga naar margenoot+vloot leggen. Maar 't was zulk kalm weder dat men dien dagh niet by den anderen kon koomen. Dien zelven dagh kreegh 's Landts vloote den Prins van Montesarchio met negen Spaansche Konings scheepen in 't gezicht, van Palermo koomende, die zich 's avondts by de vlagge voeghde. Des anderendaaghs zondt de gemelde Prins het volgende Ga naar margenoot+briefken aan den Heer de Ruiter: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[10 Januari 1676]Ga naar margenoot+De Heer Prins van Montesarchio wenscht van den Heer Michiel Adriaanszoon de Ruiter, volgens zyn ervaarentheit, te weeten, wat wy in den tegenwoordigen staat moeten doen, zynde myn gevoelen van den vyandt op te zoeken, eer hy de haven van Messina kan inkoomen, hem af te snyden, en te dwingen de zee in te loopen: ende in gevalle wy 't ongeluk hadden dat het hem gelukte te Messina aan te koomen, men dan te raade zal roepen, en daar van zyn Excellentie kennis geeven, op dat hy, de maght van den vyandt, en die hy in de gemelde haven heeft leggen, en de maght die wy hebben bekent hebbende, zich daar over zou moogen beraaden op het geen wy moeten uitwerken. Op den Koninglyken Admiraal, den 10 van Januarius 1676.
Uw grootste dienaar en vriendt, die uw handen kust, DON ANDREA DE AVOLOS.
Hier op liet de Heer de Ruiter op de rugh van 't briefken dit antwoordt schryven: Ga naar margenoot+De Generaal Michiel Adriaanszoon de Ruiter zeght goedt te keuren den inhoudt van 't geen op d'andre zyde deezes is geschreeven, in alle zyne punten oordeelende zeer recht te zyn, en allernutst tot dienst van zyne Katholyke Majesteit. Op den Admiraal van Hollandt, den 10 van Januarius 1676.
MICHIEL ADR. DE RUITER.
Ga naar margenoot+Doch 't was wel vier uuren op den avondt eer men de Franschen in 'tgezicht kreegh, daar de Hollanders met de Spaanschen terstondt jacht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 951]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op maakten. Doch verscheide Hollandtsche scheepen waaren bezigh Ga naar margenoot+om 't geberghde volk van Kapitein Schey, dat op 't schip van de Haan gebraght was, en onder de vloot verdeelt werdt, over te haalen, 't welk hen veel verachterde. Ten zeven uuren was 't zeer donker. De Hollanders en Spaanschen staaken by, Noordtwest aan, en kort daar aan zaagen zy des vyandts vuuren, die Noordtwest aan leiden. Ten drie uuren naa middernacht wende de Heer de Ruiter Zuidtzuidtwest aan, Ga naar margenoot+met styve koelte. Den elfden zaagen de Hollanders en Spaanschen de vyanden in 't Noorden, daar zy terstondt naar toe zyn gewendt, en de windt quam al Westzuidtwest, zoo dat ze al Noordtwest aan zeilden. Zy zaagen een Fransch schip, dat reddeloos was, naar Messina zeilen. De windt daarna al Zuidtwest en voort al Zuiden loopende, zoo begaf zich de Heer de Ruiter van 't eilandt Stromboli West over. Tegen den avondt zeilde hy West aan, en de vyanden desgelyks, wel twee mylen in 't Ga naar margenoot+Noordtwesten van 's Landts vloot af. De Ruiter zocht hen van Messina West op te leiden: want als men weer slagh zoude leveren, en iemant van de Hollandtsche of Spaansche scheepen aan masten of rees reddeloos moght raaken, zoo was daar op de geheele kust niet een plaats om te konnen ankeren, of een schip te bergen, en de vyandt hadt de schoone haven van Messina altydt achter zich oopen. Maar ter zelver tydt werdt men gewaar, dat de Fransche vloot met twaalf kloeke scheepen van vyftig tot vierentachtig stukken, en noch vier fregatten, en vier branders, uit Messina gekoomen, was versterkt: en des niet te min zich in geen tweede gevecht hadt willen inlaaten. Maar de Heer de Ruiter aan d'andre zyde, ziende den aanwas der vyandtlyke maght, vondt ook veel grooter zwaarigheit om die aan te tasten, dan voorheenen. Ga naar margenoot+De Prins van Montesarchio verzocht dien dagh door een brief, aan hem geschreeven, dat hem een afschrift van de seinen, die hy in 's Landts vloot gebruikte, in 't Spaansch vertaalt, zoude over zenden, om zich zelve met zyne scheepen daar naar te moogen richten: hem daarenboven afvraagende, wat 'er nu tegens de vyanden verder stondt Ga naar margenoot+te doen? De Ruiter antwoordde, dat dit een zaak was van 't uiterste gewicht, daar hy geen besluit op kon neemen, zonder daar over met wederzydts Hooftofficieren op t Spaansch Admiraalsschip te beraadtslaagen. Ga naar margenoot+Hier toe werdt de volgende dagh beraamt. Met het opgaan der zonne bevondt zich 's Landts vloot vier mylen dwars van 't eilandt Salinas, en men zagh de vyanden wel vier mylen van zich af in Ga naar margenoot+'t Noordtnoordtwesten. De Heer de Ruiter stelde zyn koers West aan, en beriep zyn Krygsraadt aan boordt, om hunnen raadt op den tegenwoordigen standt der zaaken te verstaan. Hier werdt overwoogen, dat de vyanden nu al tot in de veertigh scheepen waaren versterkt, en 's Landts vloot alleen uit zeventien scheepen bestondt, waar onder slechts twaalf oorlogscheepen en vyf fregatten waaren; want van de zes lichte snaauwen hadt men weinig dienst te verwachten, en noch min van de twee behoeftscheepen: en dat de Spaanschen slechts vier oorlogscheepen en vyf fregats hadden; zoo dat de vyandt, door 't getal en de grootte zyner scheepen, en de veelheit van veel zwaarder geschut, 's Landts vloot en de Spaanschen wel vyftig ten honderdt zou overtreffen. Dat daar uit bleek, dat het hachlyk zou zyn zich met zulk een overmaght, inzonderheit dewyl 's Landts scheepen in den lesten slagh merkelyk waaren beschaadight, in een tweede gevecht te begeeven. Dan niet tegenstaande deeze zwaarigheden werdt by den Kryghsraadt eindelyk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 952]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verstaan, dat men den vyandt uit d'enghte, en van zyn voordeel, in Ga naar margenoot+de ruime zee zou trachten te lokken, en daar, onder Godts zeegen, op halve kans slagh te leveren, op hoope van een goede uitkomst te bevechten. Naa den middagh voer de L. Admiraal Generaal de Ruiter, de Viceadmiraal de Haan, de Graaf van Styrum, en de Kapitein van de Ruiters schip, Geeraard Kallenburg, nevens zyn Secretaris van der Poort, aan 't boordt van den Prins van Montesarchio, om daar met den Spaanschen Krygsraadt verder te beraadtslaagen. In deeze vergadering verscheenen van de Spaansche zyde de gemelde Prins, als Opperhooft van de Spaansche scheepen, Don Francisco Pereira Freire de la Zerda, Viceadmiraal Generaal, de Kornel Don Francisco de Cardenas y Zuniga, en Don Jan Francisco Roco de Castilla, Generaal van d'armade, genoemt de H. Dryeenigheit: en van de Hollandtsche zyde, de L. Admiraal Generaal de Ruiter, de Viceadmiraal de Haan, de Graaf Ga naar margenoot+van Styrum, en de Kapitein Kallenburgh, boven gemeldt. De Prins van Montesarchio begeerde, dat al de Leden van den Krygsraadt zouden overweegen en besluiten, 't geen men tot des Konings meesten dienst zou verstaan uit te voeren, in den tegenwoordigen staat der zaaken, nu men gezien hadde dat de Fransche vloot tot ontrent vierenveertigh scheepen was aangewassen, beveelende dat een ieder daar op zyn raadt en stem zoude inbrengen. Hier op werdt aangemerkt hoe veel maghtiger dat de Fransche vloot was geworden dan de Hollandtsche en Spaansche, zoo in getal als grootheit van scheepen; en dat de Hollandtsche scheepen noch merkelyk beschaadight waaren van den voorgaanden slagh; dat ook onder de scheepen van Palermo gekoomen, maar vier waaren bequaam zynde om met de groote Fransche scheepen te vechten. Daar Ga naar margenoot+eindelyk, naa ryp overleg, dit besluit op volgde, Dat de Hollandtsche en Spaansche vlooten haar koers zouden neemen naar de kaap van Melasso, kruissende in het Kanaal van Lipari en Rasicalmo. Voorts dat Ga naar margenoot+men van stonden aan dit besluit en den standt der zaaken aan den Heere Marquis de Villa Franca, Onderkoning van 't Ryk van Sicilie, met een brief zou verwittigen: op dat hy, kennis van alles hebbende, zoude ordonneeren 't geen men behoorde te doen. De plaats om te kruissen werdt tusschen Lipari en Rasicalmo genoomen, als d'eenige en de bequaamste in den tegenwoordigen staat, om met den vyandt, als hy 't naauw van de Faro zou trachten in te loopen, te vechten, (indien de Heer Marquis zou verstaan dat men zou slagh leveren) of ten minsten d'arrierregarde of achtertoght van den vyandt aan te tasten, wanneer hy Ga naar margenoot+de Faro zoude inzeilen. Zy verstonden, dat het zeer gevaarlyk zou zyn, met het gros van de vyandtlyke vloote te slaan: voor zoo veel men staat moght maaken, (dewyl de vyandt zoo veel maghtiger was) dat men den goeden uitslagh, dien men wenschte, niet zou konnen bekoomen. Voorts dat men eens de nederlaagh krygende, en deeze maghten gebrooken zynde, het onmoogelyk zou zyn die weer op te rechten, en dat het dan den vyandt vry zou staan om al zyn aanslaagen tegens dit Ryk, en ook dat van Napels, te werk te stellen. Dat men op deeze redenen hadt te letten: vermits die van zoo grooten gevolg waaren, gelyk als was het verlies van d'achtbaarheit der Koningklyke wapenen, en van die van Hollandt; en 't gevaar van twee Koninkryken, Sicilie en Napels, dat aan 't verlies van eenen slagh, misschien 't verlies van die twee Ryken hing. Dat men ook inzonderheit moest weeten, dat, indien dit voorviel in 't gezicht van d'inwoonders van Sicilie, zy dan al de getrouwheit, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 953]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die ze tot noch toe hadden behouden, zouden verliezen. Al deeze inzichten en redenen, en 't besluit by den Krygsraadt genoomen, werden door den Prins van Montesarchio aan den Onderkoning, den Marquis de Villa Franca, overgeschreeven, en de brief door een felouque naar Melasso afgezonden. De Heer de Ruiter heeft in den gemelden Krygsraadt gevraaght, wat post de Prins van Montesarchio met de Spaansche scheepen ten daage van 't gevecht zou willen neemen. Daar hy op antwoordde, dat hy zich met de zynen in de batailje of middeltoght Ga naar margenoot+zoude onthouden. Den volgenden morgen stelden 's Landts vloot en de Spaanschen hunnen koers, volgens 't besluit van den Krygsraadt, naar de kaap van Melasso. Eerst hadden ze veel stilte, en 's avondts, by 't eilandt Salinas koomende, mosten ze weer 't zeewaarts wenden: door Ga naar margenoot+dien de locht zeer zwart en buijigh stondt, ook zagh men twee hoozen of onweershoofden op de vloot aankoomen, die zomwyle scheepen te gronde slaan, maar dicht by koomende, verdweenen ze schielyk. Terwyl men den koers naar de beraamde post vervolghde, verloor men den vyandt, door 't hardt weder, uit het gezicht: en de Heer de Ruiter vondt Ga naar margenoot+geraaden, zyn Krygsraadt den veertienden aan boordt te beroepen, om een ieder zyn gevoelen, aangaande het vechten of niet vechten met een vyandt, die zoo maghtigh was, af te vraagen: en by alle werdt eenpaarighlyk Ga naar margenoot+verstaan, geen slagh te waagen; dewyl men naar alle schynbaarheit te zwak zou vallen. Daarna voer hy met etlyke Officieren naar 't boordt van den Prins van Montesarchio, daar de zaak met den Spaanschen Krygsraadt op nieuw werdt overleidt, en eenstemmighlyk goedtgevonden, het gevecht te myden, en den koers te stellen naar Palermo, om daar de Hollandtsche scheepen te herstellen, en hunne gequetsten wat te ververschen. Zy oordeelden eenstemmighlyk, dat het tegens alle soldaat- en zeemanschap zou stryden, en niet te verantwoorden zou zyn, dat men zich zoo reukeloos in een gevaar zou werpen, daar men zoo weinig schyn van hoope zagh om zich uit te redden: en 't was, meenden ze, ver best, dat men 's Landts vloote tot beter gelegentheit, ten dienst van den Koning, bewaarde. Dien zelven dagh ontfing de Heer de Ruiter, zeilende in 't Kanaal van Lipari en Penadensa, van den Onderkoning, den Marquis de Villa Franca, de volgende begroeting over den lesten zeeslagh. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[12 Januari 1676]Excellente Heer,
Ga naar margenoot+Myn Heer, Zoo haast als de Kapitein van de felouque, Cesar Galupi, hier is aangekoomen, en my verhaalt heeft de gelukkige uitslagh, die Uw Ed. in den slagh tegens de vyandtlyke scheepen van Vrankryk, den achtsten deezer, heeft bekoomen, heb ik Uw Ed. myne blydtschap betuight, Uw Ed. zeer bedankende: 't geen ik nochmaals vernieuw met deezen brief, ter zaake van den byzonderen yver, dien Uw Ed. te werk stelt, tot dienst van den Koning mynen Heer. En ik verhoope dat door behulp van uw beleidt, dapperheit en ervarentheit, zyn Majesteit de herstelling van Messina, en den ondergangk van zyne vyanden zal bekoomen. Ook heb ik 't geen Uw Ed. tot deezen einde heeft uitgewerkt zyn Majesteit bekent gemaakt: op dat hy Uw Ed. daar over zyne dankbaarheit met 'er daadt zou doen blyken. Voorts aangaande de tyding, dat de vyanden zich met de scheepen, die van Messina zyn uitgekoomen, hebben vereenight, daar over zal ik Uw Ed. inzichten en goedtdunken met zorgh verwachten te verstaan, blyvende tot uwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 954]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dienst met volle en zekere wille bereidt. Godt bewaare Uw Ed. de lange jaaren die ik Uw Ed. wensche. Te Melasso, den 12 van Januarius 1676.
Excellente Heer, Ik kusse de handen van Uw Ed. als zyn grootste Dienaar, DE MARQUIS DE VILLA FRANCA.
Diergelyke dankzegging, met betuiging van hooghachting, heeft ook d'Onderkoning daarna noch in etlyke zyner volgende brieven herhaalt, en alles aangewendt om den Heer de Ruiter met heusheit meer en Ga naar margenoot+meer tot den dienst van zynen Koning te verplichten. Doch hy hadt gaarne gezien, dat men zich zonder uitstel in een tweede gevecht hadt ingewikkelt, schryvende tot dien einde aan den Prins van Montesarchio, tot antwoordt op zyn brief van den twaalfden, boven gemeldt. Hy meende dat de meerder maght van den vyandt de hoope van te winnen, als men tot slaan zou koomen, niet wegh nam. Want waaren de Franschen versterkt met de scheepen uit Messina, zoo was ook de Hollandtsche vloot met de Spaansche scheepen uit Palermo. Ook braght hy verscheide redenen van Staat by, om den Prins tot zyn ooghmerk te beweegen. Het afschrift van dien brief quam den Heer de Ruiter den Ga naar margenoot+vyftienden by 't eilandt Vulcaan ter handen. Doch hy bleef by zyn besluit, oordeelende dat de Spaansche hulp te weinig zou konnen bybrengen tegens zulk een sterken vyandt, en dat men met 's Landts scheepen zich in geen gevecht moest inlaaten, voor dat ze, ten aanzien van Ga naar margenoot+verscheide schaade, in den slagh ontfangen, waaren herstelt. Het splitzen, knoopen, en herstellen, na den slagh geschiedt, was slechts by maniere van voorraadt, en niet genoeghzaam om iet van nadruk te bestaan. De Ruiter zelf hadt drie schooten in zyn groote mast. Veele scheepen hadden groote schaade aan masten, raas en wandt, en eenige Ga naar margenoot+waaren zeer lek. De vloot, in deezen staat zeilende, miste den zestienden in de morgenstondt Montesarchio, met vyf Spaansche en twee Hollandtsche scheepen, en quam 's avondts by den kaap Bongerbino, die beoosten Ga naar margenoot+Palermo leit. In den volgenden morgen kreegh men hardt weder, en de windt liep tegen. De Hollandtsche vloot was zeer verstrooit, doch Montesarchio quam met de vermiste scheepen weer by de vlagh. Zommige waaren zeer verre te lywaart, jaa eenige wel twee mylen en een half. De scheepen van de Kapiteinen Andringa, en van der Zaan, waaren zoo lek, dat men zonder ophouden most pompen. Ga naar margenoot+De Heer de Ruiter, geen kans ziende om met dien windt Palermo te bezeilen, besloot, met goedtvinden van den Prins van Montesarchio, draagende te houden, en den koers naar Melasso te stellen, daar hy Ga naar margenoot+den achtienden op den middagh aanquam. Hier ontfing hy brieven van Ga naar margenoot+den Nederlandtschen Konsul te Napels, doch geen taal noch teeken van hunne Hoog. Moog., noch zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje, en vernam niet een woordt van 't verlengen van den tydt die hy met 's Landts vloot in dit gewest most verblyven. Naa den middagh voer d'Onderkoning met een groot gevolg van Edelen aan zyn boordt, hem verwellekoomende. Hier werdt te dier tydt den Onderkoning afgevraaght, wat antwoordt dat 'er van Napels was gekoomen, aangaande de Hongarische Predikanten? Hy zeide, Zoo gunstig een antwoordt, dat ik aan hunne verlossing niet kan twyffelen. Doch evenwel was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 955]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+d'ontslaaging niet gevolght, en daar most noch grooter ernst worden Ga naar margenoot+gebruikt, te zyner tydt te melden. Daarna verzocht d'Onderkoning met veel redenen, dat de Heer de Ruiter noch voor een wyl tydts ontrent Sicilie met 's Landts vloot zou verblyven, en zich tegens de Fransche maght laaten gebruiken; dewyl de dienst van zynen Koning, en de toestandt der zaaken in dit Ryk, dat ten hooghsten vereischte. Hy vondt zich op dit verzoek in groote verlegentheit. Ter eenre zyde zagh hy den noodt van Sicilie, en ter andre zyde was hy aan zyn ordre verbonden, Ga naar margenoot+en de tydt van zyn verblyf liep ten einde. Hy voerde dan den Onderkoning te gemoet, dat zyn last daar lagh, en dat hy die niet moght te buiten gaan. Ook stelde hy ordre om alles te vervaardigen tot het vertrek. Dien zelven dagh quam het Koningklyk Admiraalsschip, dat, ontrent drie maanden geleden, door vyf van 's Landts scheepen uit Biscayen Ga naar margenoot+al te Kadix was gebraght, te Melasso op de reede. Den negentienden, schoon 't een Zondagh was, werdt in de Hollandtsche scheepen sterk gearbeidt, zonder rusten, om alles klaar te maaken. Met het Ga naar margenoot+opgaan van den dagh liet de Heer de Ruiter zyn schip krengen, om de schooten, die hy nevens of onder 't water hadt, wel dicht te krygen. Hy liet noch een wange op zyn groote mast leggen. Ook hermaakten al d'andre scheepen 't geen beschaadight was, en men haalde water tot nootdruft. Naa den middagh zondt d'Onderkoning zynen Secretaris, Don Pedro de Castro, met een brief van Don Julio Pinatelli, Gouverneur van Trapano, een stadt by den Westelyken uithoek van 't eilandt Sicilie, aan den Onderkoning geschreeven, en den zeventienden der maandt Ga naar margenoot+geteekent, hem bekent maakende, dat men den zestienden ontrent den avondt van 't kasteel van Maritimo een deel zeilen in zee hadt gezien, koomende van 't Noorden, en zeilende naar het Zuiden: eerst een esquadre van vierentwintig, en daarna een van tien scheepen, en noch andere kleender scheepen in groot getal. Dat de windt Noordtwestelyk was, met hardt weder: zoo dat de barquiers verwonderdt waaren, dat die scheepen al hunne zeilen konden gebruiken. Dat ze het punt van Marsala naarderden: en dat het gemeene gevoelen was dat ze hun best deeden om naar de Zuidtkust van Sicilie te zeilen. Men bevondt daarna dat dit de Fransche vloot was geweest, die, hoewel ze zoo merkelyk uit Ga naar margenoot+Messina was versterkt, evenwel het tweede gevecht met de Hollandtsche vloot niet hadt gezocht, en, om dat t'ontwyken, het geheele eilandt van Sicilie om zeilende, den twintighsten voor Augusta quam, en den eenentwintighsten te Messina. Ondertusschen was men den twintighsten in 's Landts vloot noch doende met de scheepen te krengen, schoon te maaken, Ga naar margenoot+en zoo veel als moogelyk was te voorzien: voorts met water en Ga naar margenoot+brandthout te haalen. Den volgenden dagh seinde de Heer de Ruiter Ga naar margenoot+al de Kapiteinen 's morgens vroegh aan zyn boordt, hun beveelende, zich gereedt te houden om 's avondts onder zeil te gaan, en hy liet den Onderkoning en den Prins van Montesarchio bekent maaken, dat hy met 's Landts vloot, volgens zyn ordre, naar 't Vaderlandt most vertrekken. Daar op quam d'Onderkoning ter zelver uure noch aan zyn Ga naar margenoot+boordt, en zocht hem van zyn voorneemen af te brengen, met hooge aantuiging van 't nadeel dat des Konings zaaken by zyn vertrek zouden lyden. Hy zeide dat zyn Majesteit verlenging van den tydt zyns verblyfs van de Heeren Staaten hadt verkreegen: daar de Heer de Ruiter Ga naar margenoot+op antwoordde, dat hem daar van niet was gebleeken. Men zou, zey d'Onderkoning, met dat vertrek het Ryk aan de vyanden overgeeven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 956]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voorts vraagende, of 'er lyftoght of iet ontbrak, met aanbieding van alles te zullen verschaffen. Eenigen verhaalen, dat hem d'Onderkoning te dier tydt een zwaare goude keeten en goude penning, van groote waardy, Ga naar margenoot+(dien de Koning voor hem gezonden hadt) aanboodt, om hem door die Koningklyke gunst en mildaadigheit tot zyn meening te trekken. Ga naar margenoot+Maar hy sloeg dat geschenk grootmoedelyk af, om dat het toen juist werdt aangebooden, en een erkentenis vereischte, die hy niet van zins was te geeven: zeggende tot den Onderkoning, dat hy om gantsch Sicilie niet eenen dagh zou blyven, buiten ordre van den Staat: maar indien hem nieuwe last van zyn Heeren en Meesters wierdt getoont, dat hy dan zou blyven. Hy zey te dier tydt al boertende tot zyn Predikant Westhovius, Domine, d'Onderkoning is zoo verlegen met zyn goude keeten en penning, dat gy ze slechts naamt. Daar d'ander op antwoordde, dat ze hem zoo wel niet zoude passen. Ook werdt verhaalt, dat d'Onderkoning den Heer de Ruiter drie of vier daagen te vooren een vereering van honderdtduizendt guldens hadt aangebooden, op hoope van hem daar door tot langer verblyf te beweegen; maar dat hy, zyn vryheit niet willende verkoopen, die groote gift vah de handt wees. Doch d'Onderkoning, om niet ongedaan te laaten 't geen strekken kon tot het ophouden van 's Landts vloot, zondt den tweeëntwintighsten 's morgens vroegh den volgenden brief, die 's avondts te vooren geschreeven was, aan den Heer de Ruiter, behelzende verscheide beweeghredenen, tot zyn ooghmerk dienende: en luidende, uit het Spaansch vertaalt, gelyk volght. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[21 Januari 1676]Zeer uitneemende Heer,
Ga naar margenoot+Myn Heer, Zoo even ontfang ik Uw Ed. briefken, gisteren geschreeven, waar by 't u belieft my uw onverwacht besluit, van u met de scheepen, staande onder uw bewindt, naar Hollandt te keeren, bekent te maaken, onder voorwenden, dat de tydt van uwe bystandt in deeze uitwerkinge van verrichtingen, volgens den last die Uw Ed. van den Heere Prinsse van Oranje heeft ontfangen, zou zyn verstreeken. Ende kan ik Uw Ed. verzeekeren, dat deeze tyding myn gemoedt tot op het alleruiterste punt heeft ontstelt: want by aldien Uw Ed. zich onttrekt van deeze uitwerking der verrichtingen, in de tegenwoordigen toest andt van zaaken, zoo zal daar uit ontstaan het geheel verlies van dit Koningryk, door d'uiterste mismoedigheit die 't zelve in d'inboorlingen zal veroorzaaken: hebbende een ieder met het grootste verlangen gehoopt op Uw Ed. aankomste, en begost t'ondervinden de gelukkige uitslagh van uw bystandt, in 't geen Uw Ed. verricht heeft op den achtsten dagh van deeze loopende maandt. Ik, myn Heere, en heb geen kennis van den dagh op den welken Uw Ed. uit zyne havens is vertrokken, om daar uit de reekening te konnen maaken die Uw Ed. my aankundight. Doch ik sla daar gantsch geen twyfsel aan, of de gestelde tydt zal wel zyn verstreeken, vermits Uw Ed. zulks zeit. Maar 't geen hier aan te merken staat, is, dat ik, zoo weinig daagen geleeden, Uw Ed. in den naame van den Koning mynen Heere heb verzocht, dat de zelve zich alhier noch twee maanden, boven de zes van 't verdragh, zou willen ophouden, en dat Uw Ed. daar toe beliefde te verstaan: ende moetende die loopen van den tydt van myn verzoek af, zoo ben ik wel verzeekert, dat Uw Ed. eer dat de zelve verstreeken zullen zyn, de bescheiden van de Heeren Staaten Generaal zal hebben, om zich hier op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 957]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te houden voor de zes maanden der verlenging, die geslooten is door den Koning mynen Heer. Ende dewyl zyn Majesteit my zulks by zyn Koningkfyk bescheidt van den achtentwintighsten November verwittight, 't welk ik Uw Ed. met het eigen handtschrift heb bekent gemaakt, zoo schynt het dat 'er niet aan te twyffelen is, of Uw Ed. zal hier in 't korte de zeekre ordre ontfangen van de Heeren Staaten Generaal: de welke, door de naauwe vriendtschap, die zy met den Koning mynen Heere opentlyk onderhouden, en 't verbondt dat 'er is tot bevordering van des eens en des anders belang, Uw Ed. met de scheepen onder uw bewindt staande hebben afgezonden, om zyn Majesteit bystandt te doen; ten einde, dat hy zich zou moogen ontwikkelen van zulk een naadeeligen oorlogh, en dat door middel van uwe dapperheit en ervarentheit, en die van uwe Kapiteinen, Messina weer magh gewonnen en tot gehoorzaamheit gebraght worden, gelyk wy dat alle verhoopen. Dewyl dit dan het ooghmerk van Uw Ed. komst is, zoo magh Uw Ed. niet gedoogen dat daar uit zulk een tegenstrydige uitwerking ontsta, gelyk als zyn zou 't verlies van dit Koningkryk, by aldien Uw Ed. zich onttrok van 't verder bedryf in deezen standt van zaaken, laatende de wapenen van den Koning mynen Heere daar toe in den noodt, zoo dat onze gemeene vyandt de triomfen zou konnen verkrygen die hy wenscht: daar zich alle de bondtgenooten en de vrienden van de Koningklyke Kroon, en inzonderheit de Heeren Staaten Generaal, zoo veel aan moeten laaten gelegen zyn. Ook bied ik aan, van nu af, in den naame van zyn Majesteit en in den mynen, in gereeden gelde, alhier, of ter plaatze daar Uw Ed. zulks zal ordonneren, te voldoen en te betaalen de schaade, die de Heeren Staaten Generaal zouden moogen lyden, door Uw Ed. op te houden tot d'aankomste der bescheiden van de verlenging der zes maanden, ofte van de tyding dat de Heeren Staaten Generaal daar toe niet hebben verstaan: want, gelyk ik Uw Ed. heb verhaalt, die tyding kan niet lang vertoeven. Ten laatsten moet ik Uw Ed. in hoogen ernst aantuigen, gelyk ik doe by deezen, dat, by aldien Uw Ed. zich in deeze gesteltenisse van zaaken onttrekt van deeze uitwerkinge der verrichtingen, daar uit alsdan niet alleen zal ontstaan het verlies van dit Koningkryk, maar ook veele andre nadeelen van de Koningklyke Kroon zyner Majesteit. Derhalven blyve ik t'eenemaal in dat vertrouwen, dat Uw Ed. op 't inzien van deeze redenen, zyne reize zal goedtvinden op te schorten: en den Koning mynen Heere nieuwe beweeghredenen geeven om de bezondre waarde, daar hy Uw Ed. persoon in houdt, te vermeerderen. Ook vertrouw ik vastelyk, dat Uw Ed. hier mede den Heeren Staaten Generaal een zonderlingen dienst zult doen: dewyl de zelve zoo groot een belang hebben in 't geen zyne Majesteit betreft. De goddelyke genade bewaare Uw Ed. de langduurige jaaren, die ik hem toewensche. Melasso, den 21 Januarius 1676.
Zeer uitneemende Heer, Ik kusse Uw Ed. handen, des zelfs geringhste Dienaar, DE MARQUIS VAN VILLA FRANCA.
Ga naar margenoot+Ook zondt d'Onderkoning eenige Heeren aan den L. Admiraals boordt, van zynent weegen voor 't lest verzoekende, dat hy noch veertien daagen met 's Landts vloot zou blyven. Doch hy, noch zyn Krygsraadt, Ga naar margenoot+daar over by een geroepen, konden daar toe verstaan; vermits Ga naar margenoot+de tydt van zyn ordre verstreeken was. Hy wist ook hoe quaalyk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 958]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat het den L. Admiraal Tromp werdt afgenoomen, dat hy, Spanje ten gevalle, in den jaare mdclxxiv, na half October, den tydt die vast gegestelt was tot het uitblyven der vloote, tot ontrent December was uit geweest: en dat de Heeren Staaten van Hollandt hadden geëischt, dat de Hoofden der vloote rekenschap zouden geeven, waarom dat ze zoo veel langer waaren in zee gebleeven: en dat de lasten der equipagie of toerusting, na half October, te dier zaake gedraagen, werden gerekent, voor de drie Kollegien ter Admiraaliteit van de Maaze, Amsterdam, en 't Noorderquartier, tot over de negenhonderdtduizendtGa naar margenoot† gulden te beloopen. Maar inzonderheit werdt by den Heer de Ruiter en den Krygsraadt aangemerkt, dat 's Landts vloot weinig hulp van Spanje hadt te verhoopen: dat de Spaanschen nu slechts tien scheepen by der handt hadden, en daar onder vyf slechte, die ook maar voor twaalf daagen scheepsbehoeste in hadden: zoo dat het groot geweldt van de Fransche zeemaght op 's Landts zeventien scheepen meest zoude aankoomen. Derhalven verstondt men eenpaarighlyk, dat men 't vertrek niet zou uitstellen: 't geen de Heer de Ruiter den Onderkoning met een brief bekent maakte. Daarna ontfing hy noch van den gemelden Onderkoning een brief, die van deezen inhoudt was: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[22 Januari 1676]Zeer uitneemende Heer.
Ga naar margenoot+Myn Heer, Zoo terstondt ontfang ik Uw Ed. brief van heeden, waar by 't Uw Ed. belieft my te antwoorden op den mynen van gisteren, en blyve ik in de raadeloosheit die Uw Ed. kondt denken: nadien Uw Ed. volherdt in zyn besluit van zich deeze uitwerking uwer verrichting t'onttrekken. Ende in gevolge van 't geen ik in 't geschrift van gisteren Uw Ed. hebbe aangekundight, herhaale ik 't zelve wederom by deezen, in den naame van den Koning mynen Heere: stellende Uw Ed. de groote nadeelen, die hier uit te volgen staan, voor oogen. Ende al hoewel ik my noch voede met de hoope dat Uw Ed. zyn vertrek zal opschorten, zoo zai ik aanstondts de felouque, die Uw Ed. ordonneert dat hem zal volgen, afzenden, en ben ten dien einde bezich met schryven: niet twyffelende of te Napels zullen d'ordres van de Heeren Staaten Generaal worden gevonden, strekkende om ons uwe bystandt voor noch zes maanden in deeze uitwerking der verrichting te doen genieten: volgens het geene my de Koning, mynen Heere, heeft verwittight. Ende in gevalle Uw Ed. zyne reize in 't werk stelt, zoo verzoek ik dat Uw Ed. niet wil nalaaten Napels aan te doen; op dat noch erlanght magh worden, dat Uw Ed. zich zonder tydtverlies wederom begeeve op deeze hooghte. Ende ondertusschen wensch ik, dat Uw Ed. myne oprechte genegentheit noch meenighmaalen tot zynen dienst en welbehagen gebruike. Godt bewaare Uw Ed. noch veele jaaren, die ik hem toewensche. Melasso, den 22 Januarius 1676.
Zeer uitneemende Heere, Ik kusse Uw Ed. handen, als des zelfs geringhste Dienaar, DE MARQUIS VAN VILLA FRANCA.
Het leste verzoek van den Onderkoning, dat de Heer de Ruiter, met 's Landts vloot vertrekkende, eerst zyn koers naar Napels zou neemen, om te zien of hy daar geen andre ordre zou vinden, heeft hy toegestaan, indien windt en weder zulks kon toelaaten: en daar op ging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 959]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men noch ten zelven daage onder zeil. In 't uitzeilen werdt de Heer Ga naar margenoot+de Ruiter, of 's Landts vlagge, van 't kasteel noch met zeven schooten vereert, die hy met gelyk getal beantwoordde. Hy salueerde ook in 't voorby zeilen de vlagh van den Admiraal van Spanje, en die hem, Ga naar margenoot+met gelyke schooten. Buiten de baay gekoomen, stelde hy zyn koers, Ga naar margenoot+met een Oostelyke windt, naar 't eilandt Stromboli. Den drieëntwintighsten, voorby Stromboli geraakt, zondt hy twee persoonen, Albert Ga naar margenoot+en Pieter van der Sprang, voor uit naar Napels: den eersten met brieven aan den Onderkoning, en den tweeden aan den Nederlandtschen Konsul van Daalen, met brieven, om van daar aan de Heeren Staaten te bestellen, en om te verneemen of daar geen brieven van den Staat aan hem waaren gekoomen, aangaande zyn langer verblyf ontrent Sicilie, ten dienst van Spanje. Doch als dees afgezondenen zonder eenige nader ordre daarna te rugh quaamen, vervorderde hy zyn reize, zonder Ga naar margenoot+te Napels aan te loopen. Den lesten dagh der maandt kreegh men het Noordteinde van Sardinie en Corsica in 't gezicht. Toen gaf de Heer Ga naar margenoot+de Ruiter ordre, dat de Kapitein de Jong, als Kommandeur, nevens de Ga naar margenoot+Kapiteinen Broeder, Graaf van Styrum, Meegang en Noirot, voor uit naar Livorno zouden zeilen: om zich daar by de Smirnaasvaarders, die onder 't beleidt en geley van den Schoutbynacht de Ruiter, zynen zoon, naar Hollandt zouden zeilen, te vervoegen, en 't geley te versterken. De gemelde Schoutbynacht was den achtentwintighsten December te Livorno aangekoomen: en zommigen verhaalen, dat hy weinig daagen te vooren met de ryke Smirnische vloot de Fransche zeemaght, die toen, naar Sicilie zeilende, daar ontrent was, gelukkiglyk ontging, en dat hy binnen 't eilandt van Elba door zeilde, op den zelven dagh dat de Franschen hun koers buiten 't eilandt vervolgden. De Heer de Ruiter beval, naa 't afzenden van den Kommandeur de Jong naar Livorno, aan d'andre scheepen, die hy by zich hieldt, dat ze koers zouden stellen bezuiden Minorca, Majorca, en Yviça, zoo de windt daar toe wou dienen, of anders benoorden om: en stelde, indien iemant door ongelegentheit van de Hooftvlagh moght geraaken, de rendevous Ga naar margenoot+of verzaamelplaats in de baay van Alicante. Daar op voortzeilende, en den vierden van Februarius ontrent Gorgona (een kleen eilandt ten Zuidtwesten der stadt Livorno) koomende, kreeg hy vyf scheepen in Ga naar margenoot+'t gezicht, en begost, toen ze naarder quaamen, te merken, dat het de scheepen waaren die hy den lesten der verleede maandt naar Livorno hadt afgezonden. Deez', 's avondts laat by hem koomende, braghten hem een brief van zyn Hoogheit den Prins van Oranje, den negentienden December des verleeden jaars geschreeven, luidende als volght. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+[19 December 1675]Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere,
Al hoewel de conventieGa naar margenoot1, tusschen haare Hoog. Moog. en den Koning van Spanje aangegaan, noopende de equipagieGa naar margenoot2 van 18 oorloghscheepen naar de Middellandtsche zee, U E. commandementGa naar margenoot3 aanbevoolen. alleen was geprojecteertGa naar margenoot4 voor den tydt van zes maanden, die met de aanstaande maandt Januarius mdclxxvi staan te expirerenGa naar margenoot5, ende dat U E. zich dienvolgende in verlegenheit zoude vinden, wat men met de voorschreeve scheepen zoude moogen uitrechten, sende of en wanneer die zouden moeten repatrierenGa naar margenoot6 en te rugge koomen, zoo hebben wy noodigh geacht U E. mitsdeezen bekent te maaken, dat den tydt van de voorschreeve zes maanden juist zoo precysGa naar margenoot7 niet is gedefinieertGa naar margenoot8, dat U E. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 960]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aanstondts met de expiratieGa naar margenoot9 van dien zoude moeten wederomme keeren, zonder het principaalGa naar margenoot10 ooghmerk van den Staat te hebben bereikt: en dat daarenboven tusschen zyne Majesteit en haar Hoog. Moog. van nieuws gehandelt wordt, omme den tydt van de voorschreeve zes maanden, voor noch andre zes maanden te prorogerenGa naar margenoot11. Wy zullen U E. dan van den uitslagh van dien, en wat U E. nader te doen zal hebben, adverterenGa naar margenoot12, en onze meininge en intentie laaten toekoomen, zoo haast van de voorschreeve zaake eene afkomst ter eenre ofte andre zyde zal zyn gemaakt, daar op U E. zich gerust kan houden, die wy hier mede, Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere, beveelen in de bescherminge van Godt almaghtigh. In 's Gravenhage, den 19 December 1675.
U E. goedtwillige vriendt, G. H. PRINCE d'ORANGE.
Ter zelver tydt werdt hem noch een brief ter handt gestelt, door den Secretaris ter Admiraaliteit t'Amsterdam, zes daagen later, geschreeven, en van deezen inhoudt.
Myn Heer.
Ga naar margenoot+Met de voorledene post heeft zyn Hoogheit, onder couverte van den Konsul tot Napels, aan U Weled. geschreeven over de provisionele continuatie van 's Landts vloote in de Middellandtsche zee, van welke missive gaarne hadde gezien dat met deeze post een dubbeldt was gezonden, dat door het vertrek van zyn Hoogheit uit den Haagh niet en heeft konnen geschieden: ende dewyle door haar Hoog. Moog. van de resolutie tot het langer verblyf noch geen aanschryvingh aan het Kollegie is gedaan, zoo is by haar Ed. Moog. geen ordre gestelt tot het zenden van eenige vivres, daar op dat U Weled. in het doen provideren van de scheepen reflexie gelieft te maaken, dat noodigh gevonden hebbe over te schryven: ontwyffelyk dat den Viceroy van Napels zal bezorgen dat de scheepen geprovideert zullen konnen worden, aan de welke dat daar toe door de Spaansche Ministers alhier verzoek is gedaan. De jonghste advyzen, die wy van U Weled. gehadt hebben, zyn van den eersten November, en brengen ons in verlangen om naader tydingen te krygen. Met dat V Weled. van de publicque advyzen is gedient, zal my tot de zelve niet inlaaten, ende voor U Weled. particulier zeggen, dat het met U Weled. familie noch wel is. Waar mede dat, naar myn gebiedenis aan alle de bekende, verblyve,
Myn Heer, U Weled. ootmoedige Dienaar, J. DE WILDT.
Ga naar margenoot+De L. Admiraal de Ruiter, den brief van zyn Hoogheit geleezen en overwoogen hebbende, besloot, dat hy met 's Landts vloot, zonder uitstel, te rugh naar Napels, en voorts naar Sicilie zou zeilen, om de Ga naar margenoot+Franschen alle moogelyke afbreuk te doen, vertrouwende dat hy te Napels naarder aanschryving van hunne Hoog. Moog. zou vinden. Hy stelde derhalven zyn koers terstondt naar d'eilanden Capraia en Elba, en voorts naar Napels. Doch hy gaf zyne Hooftofficieren en Kapitei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 961]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen Ga naar margenoot+te kennen, wat hem door zyn Hoogheit was aangeschreeven: stellende, indien iemant van de Hooftvlagh afdwaalde, de baay van Napels Ga naar margenoot+tot rendevous, of verzaamelplaats. Den tienden der maandt quam Ga naar margenoot+de vloot ontrent het eilandt Ischia, dat ten Westen van de golf of zeeboezem van Napels leit: doch men hadt de windt uit de golf Noordtoosttenoosten, en dat zeer ongestaadigh, dan stilte en dan koelte, zoo Ga naar margenoot+dat men weinig kon vorderen. De Heer de Ruiter zondt toen met een felouque een brief aan den Onderkoning van Napels, den Marquis de los Velez, en een ander aan den Nederlandtschen Consul van Dalen, om zyn komst bekent te maaken. Daar op quam noch 's avondts ten zes uuren de gemelde Consul, met een Luitenant Generaal, aan zyn boordt, en braghten hem een brief van den Onderkoning, die zich over zyne komste ten hooghsten verblydde, hem heuschelyk begroette, en noodighde om in de stadt te koomen. In 't slot van den brief las men de volgende woorden: D'ontslaaging van de Hongarische Religieusen (zoo werden de Predikanten hier genoemt) is vergunt, zoo draa ik maar geweeten heb dat het Uw Excellenties believen was dat zulks zou geschieden: en ik wachtte, om die in 't werk te stellen, alleen naar Vw Excellenties komste; op dat zy die genade door uw handt zouden ontfangen. Doch, niet tegenstaande die milde toezegging van vrylaating, scheen d'Onderkoning daarna te aarzelen, en de Heer de Ruiter moest daar noch ernstig om spreeken, eer hy ze ontsloegh. Ga naar margenoot+Men deed voorts dien avondt en den gantschen nacht zyn best om de baay van Napels in te laveeren: doch het duurde noch tot den volgenden avondt eer men in de baay en voor de stadt ten anker quam. D'onderkoning Ga naar margenoot+van Napels, de Marquis de los Velez, liet zich noch den Ga naar margenoot+zelven avondt met verscheide vaartuigen, prachtig toegerust, nevens veele Grooten en Edelen, aan zyn boordt brengen, hem verwellekoomende, groot genoegen en vreught betoonende over zyn aankomst. De Consul van Dalen hadt hem 's avondts te vooren genoeghzaam verzeekert, dat de Hongarische Predikanten waaren ontslaagen, daar nochtans niet op volghde. Doch nu zocht hy, door zyn Predikant Westhovius aangemaant, zich van de tydt en gelegentheit te dienen, om hunne verlossing te bevorderen. Toen de drang in de kajuit verminderde, en dat veele Edelen zyn schip van boven tot beneden gingen bezien, nam hy zyn slagh waar, en sprak den Onderkoning met deeze Ga naar margenoot+woorden aan: Daar is aan Uw Excellentie tot tweemaalen voor de Hongarische Predikanten, die op de galeyen zyn gebannen, geschreeven, met verzoek om hunne ontslaaging. Daar op zeit men dat hunne banden nu wel eenighzins zyn verlicht, maar ze zyn noch niet in vryheit gestelt: dat ik nochmaals van Uw Excellentie verzoeke; nadien ik niet en weete dat die mannen zulk een straffe hebben verdient. Uw Excellentie doet my d'eere van my te verwellekomen, met veele teekenen van achting en genegentheit, daar ik my in behoore te verblyden. Doch Uw Excellentie gelief te weeten, dat ik nu niet bly kan zyn. Wat vreughde zou ik konnen scheppen uit al d'eere die my geschiedt, zoo lang als myn lieve broeders, die Predikanten, daar op de galeyen zitten, en zoo mishandelt worden. Wil derhalven Uw Excellentie iet voor my doen, en toonen dat hy my genegen zy, gelyk hy zeght, hy ontslaa dan deeze ellendigen uit hunne banden. Dit sprak hy met zulk een ernst en nadruk, dat hun beide, zoo wel die hoorde als die sprak, de traanen uit d'oogen borsten. De brieven, zey toen d'Onderkoning, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 962]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+daar Uw Ed. van spreekt, heb ik ontfangen, en met opmerking geleezen, en 't doet my zelf wee dat die goede luiden tot die uiterste ellende der galeyen zyn gebraght. Maar Uw Ed. weet dat ik onder mynen Koning en Heere staa, wiens meening my in deezen onbewust is, en dat ik, geen volkoomen maght hebbende om hier in te treeden, niet kan doen wat ik wel gaarne zou willen. Ook zyn 't des Keizers gevangenen. 'T is my leedt dat Uw Ed. iet van my eischt dat aan my niet staat, maar aan den Koning mynen Heer, en aan zyn Keizerlyke Majesteit, aan wien men daar over zou moeten schryven. Dit zeggen bedroefde den Heer de Ruiter dermaate, dat men 't aan zyn gelaat kon zien, ook werdt het gemerkt van den Onderkoning, die, zich by zich zelven wat bedenkende, en de zaak overweegende, zich eindelyk tot de Ruiter Ga naar margenoot+keerde, met deeze woorden, Wel nu myn Heer, wie zou zulk een Admiraal, die de beschermer en behouder is van deeze Landen, en daar wy zoo zeer aan zyn verplicht, iet konnen weigeren? Ik zal ze dan om uwent wil doen ontslaan: doch onder voorwaarde, dat gy ze op de vloot zult houden, en niet onder 't gebiedt van mynen Koning of van den Keizer aan landt zult laaten zetten: op dat hun niet erger overkoome. Ik zou hen dan niet konnen beschermen, en doe dit nu zonder last. Maar ik meen dat ik mynen Koning, met u dit in te willigen, al is 't zonder zyn verlof, dienst doe: en daarom heb ik 't geen gy zoo ernstig verzoekt niet willen weigeren. Hunne vryheit is u geschonken. De Heer de Ruiter bedankte daar op den Onderkoning, en zeide, dat hy zyn Predikant terstondt zou zenden om hen af te haalen. Dit stondt d'Onderkoning toe, en beloofde ordre te zullen stellen, ten einde dat men ze zyn Predikant zou overgeeven. Hy was zoo haast niet van boordt vertrokken, of de Predikant Westhovius, vergezelschapt met den Predikant van den Viceadmiraal de Haan, AEgidius Viret, voer met drie sloepen naar de galeyhaven, en verzocht, zich naar 't Hof begeevende, aan zyn Excellentie, dat men de gemelde Hongaren in zyne handen zou stellen. Toen gaf d'Onderkoning terstondt bevel aan den Prins van Piombino, Generaal der Napelsche galeyen, dat hy ze zou ontslaan: Ga naar margenoot+die daar op zich met zyn gevolg naar de galeyen begaf, en den Predikant Westhovius drieëntwintig Hongarische Predikanten toetelde, die men dien avondt noch op 't schip van den Viceadmiraal de Haan braght. Den volgenden dagh haalde de gemelde Westhovius noch een Hongarisch Predikant uit het slaaven gasthuis, daar hy ziek en aan een zwaare keeten geslooten lagh, en noch twee uit een gevangkenis. Dus werden dees Predikanten, tot zesentwintig in getaale, (onder de welke drie Rectors of bestierders van schoolen waaren) ten lesten uit hunne bange slaverny, (die zy nu meer dan negen maanden, zedert den achtsten May des voorleden jaars, op de Napelsche galeyen hadden geleden) door de voorspraak van den Heere de Ruiter, verloft. Zy quaamen in een jammerlyke gestalte in de Hollandtsche vloot, met verscheurde kleederen, half naakt, met uitgemergelde lichaamen, afzienlyk door builen en wonden; zoo dat men ze niet zonder medoogen kon aanschouwen: te meer, om dat daar onder waaren mannen grys van ouderdom, die door hun deftig, bleek en vervallen weezen, eerbiedenis en erberming verwekten. Ter gedachtenis van hunne volstandigheit in 't uitstaan van zoo veel ellenden, om de belydenis van hunnen godtsdienst met gedult verdraagen, zal ik de lyst van hunne naamen hier invoegen: en eerst die de Gereformeerde Religie beleeden, te weeten, Stepha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 963]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nus Ga naar margenoot+Kallai, Johannes Szomodi, Stephanus Bátorkessi, Franciscus Foris Otrokocsi, Johannes Jablonczai, Basilius Köpeci, Georgius Alistali, Johannes Ujvári, Stephanus Ladmoci, Stephanus Sellyci, Stephanus Harsanyi, Petrus Kalnai, Georgius Körmendi, Petrus Czeglédi, Michaël Karasznai, Michaël Szalochi, Martinus Szent-Peteri, Andreas Szodoi, M. Thomas Steller, Valentinus Kocsi, en Petrus Simoni. De drie leste waaren Rectoren van Gereformeerde Schoolen geweest, en de volgende vyf waaren Leeraars van d'Aughsburghsche belydenisse, naamentlyk, Samuel Nicletius, Balthazar Nicletius, Nicolaus Leporinus, Stephanus Sedenyi, en Nicolaus Buganyi. Zy werden daarna gezaamentlyk aan 't boordt van den L. Admiraal gebraght, daar zy hunnen verlosser met onuitspreekelyke vreughde voor hunne verkreege vryheit Ga naar margenoot+bedankten. Hy zeide daar op, Dankt uwen Godt, ik heb niet meer gedaan dan ik schuldig was. Maar ik heb verstaan dat eenige van u luiden Gereformeerden en zommige Lutherschen zyn. Zy zeiden, Dat 's waar: en hy daar op, Nu hebt gy ondervonden dat de Papisten, uwe vyanden, u als eenerley volk en op eene wyze hebben gehandelt, en even zeer geplaaght. Wy zyn ook, zeide een der Gereformeerden, onder 't gemeene kruis als broeders, jaa als een hert en ziel geweest; en als wy eenige aalmoes van geldt of onderstandt kreegen, 't was ook voor de Luterschen; en als zy iet ontfingen, 't was ook voor ons. Op welke woorden de Heer de Ruiter hun met deeze noodige en nutte vermaaning liet gaan, Gaat dan heenen, en doet uw best, een ieder by de zynen, dat gy, t'huis koomende, een mooght zyn of worden, en ik zal nooit aangenaamer dank ontfangen. Dus toonde dien Christen oorlogsheldt zyn liefde tot de vreede der kerke. Daarna werden de verloste Predikanten op verscheide oorlogscheepen verdeelt, en den Kapiteinen bevoolen, hen, die met verscheurde kleederen half naakt waaren, op nieu te kleeden, en, naar de waardigheit van hun ampt, wel t'onthaalen en te verzorgen, ter tydt toe dat men gelegentheit zou vinden om hen naar eenige veilige verblyfplaats te brengen of te zenden. De Heer de Ruiter hieldt den Lutherschen Predikant, genoemt Samuel Nicletius, Ga naar margenoot+op zyn schip. Ten zelven daage, den twaalfden der maandt, voer de Ga naar margenoot+L. Admiraal, met de Hooftofficieren en Kapiteinen, naar de stadt Napels, om den Onderkoning te begroeten, daar hy op een heerlyke wyze ten Hove werdt ingehaalt, ontfangen en bejegent. Hy bedankte toen Ga naar margenoot+zyn Excellentie voor de vrystelling der Predikanten. Ten zelven daage gaf hy zyn Hooftofficieren, Kapiteinen en Kommandeurs, schriftelyke last, dat ze zich, boven de tydt van acht maanden, die ze zich door ordre van d'Admiraaliteit van vivres hadden voorzien, noch zouden op nieuw voorzien voor den tydt van tien weeken, of zeventigh daagen. Zederdt werden eenige daagen met vlyt besteedt, om zich van water, brandthout en alle behoefte te voorzien, om de scheepen te krengen, Ga naar margenoot+te teeren, en te verzorgen. Den zeventienden werden de Hooftofficieren en Kapiteinen aan des Admiraals boordt geseint, en hy belastte dat zich een ieder klaar zou maaken, om 's anderendaaghs t'zeil te gaan. Naa den middagh vereerde d'Onderkoning aan hem, en den Viceadmiraal de Haan, eenige geschenken, ook zondt hy veel verversching voor al de Kapiteinen. De Heer de Ruiter werdt op dien dagh, wegens zyn Majesteit van Spanje, met zyn Koningklyke afbeelding beschonken. Dees beeltenis was konstig op goudt geamailleert, omringt en verciert met acht roozen van diamanten, en etlyke honderden dia- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 964]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mantsteenen, Ga naar margenoot+onder de welke acht uitstaaken in grootte en waarde. Ook was daar een goude keeten by, dienende om die beeltenis op de Ga naar margenoot+borst te hechten. Eenige melden dat de L. Admiraal met een konstig gedreeve zilvre schootel werdt vereert, ook met een staf met diamanten omzet. Ook is 't zeeker dat hem d'Onderkoning een Koningklyk rapier met een gevest van bloedtkoraal, dat men zyn Hoogheit Don Jan van Oostenryk, indien hy te Napels waar gekoomen, hadt toegeschikt, vereerde. Doch of dit op dien zelven dagh geschiedde, is my onbewust. Den volgenden dagh werdt men opgehouden door 't sluiten en vereffenen der reekeningen met den Nederlandtschen Consul en de koopluiden, ter zaake van de geleverde levensbehoefte. De L. Admiraal zedert zyn verblyf in de baay van Napels geen nader aanschryven van de Heeren Staaten, aangaande zyn verder verblyf, ontfangen hebbende, schreef daar over voor zyn vertrek naar Sicilie aan hunne Hoog. Ga naar margenoot+Moog., dat hy, tot zyn leedtweezen, noch geen zeekerheit van zyn langer verblyf in die gewesten hadt, dan de brief van zyn Hoogheit van den negentienden December, derhalven verzoekende dat hem hunne Hoog. Moog. ordre en meening dien aangaande als noch op 't spoedighste moght worden toegezonden. Wyders, dat hy hoopte dat het hunne Hoog. Moog. wel zou gevallen dat hy de vloot noch voor tien weeken hadt doen voorzien. Dees brief was den achtienden van de maandt geteekent. Den volgenden nacht quam hem een brief van den Marquis de Vayona, Generaal van de galeyen, uit Napels, ter handen, hem raadende, (dewyl'er tyding was dat de Franschen, wel veertigh zeilen sterk, op eenigen aanslagh stonden uit te koomen) dat hy met de Hollandtsche vloot zyn koers zoude stellen recht naar Palermo, om daar met de Spaansche vloot te vereenigen, en dat hy hem daar met twee galeyen Ga naar margenoot+zou volgen en vinden. Hier op ging hy den negentienden voor daage Ga naar margenoot+met 's Landts vloot onder zeil. Hy salueerde de stadt Napels met elf schooten; de Viceadmiraal met negen, en de Schoutbynacht met zeven. Maar de stadt en de kasteelen schooten wel honderdt schooten, daar men met zeven voor bedankte. De koers werdt gesteldt naar de baay van Palermo, daar men, van de vloot afdwaalende, de vlagh zoude opzoeken. |
|