Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter
(1988)–Geeraardt Brandt de jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het leven van den heere Michiel de Ruiter,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wordt aangeteekent, dat het Hof van Engelandt te dier tydt al hadt beslooten Ga naar margenoot+de vreede met de Staaten te breeken, en dat de Koning, een oorlogsvloot tegens de Turken in zee zendende, om met de Hollanders, gezaamentlyk, of elk op zich zelve, de roovers te bevechten, toen hy wist dat de Nederlandtsche oorlogscheepen op de kust van Barbaryen, verre van der handt, op de Turken pasten, den Kapitein Holmes naar de kusten van Afrika zondt, met heimelyke last om daar de Westindische Maatschappy alle afbreuk te doen, en hunne scheepen en sterkten wegh te neemen. Wat 'er van zy, 't is zeeker dat de Heeren Staaten, Ga naar margenoot+oordeelende, dat ze weinig hulp van anderen tot demping der zeerooveren hadden te verwachten, beslooten voor hunne ingezetenen zelfs te zorgen, en weêr een vloot oorlogscheepen, onder 't gebiedt van den Viceadmiraal de Ruiter naar de Middelandtsche zee te zenden. Deeze vloot bestondt uit twaalf scheepen, en een behoeftfluit, gewaapent, verzien en gemant gelyk in de volgende lyst wordt aangeweezen,
Ga naar margenoot+Men zondt ook den Heer Johan Bartram van Montaigne, als Kommissaris van den Staat op de kust van Barbarye, naar Algiers, om, nevens den Fiskaal der vloote Gilbert de Viane, met de Regeering van die stadt in handeling te treden, volgens den last hun by hunne Hoog. Moog. gegeven. Het berichtschrift, daar zich de Viceadmiraal de Ruiter, mitsgaders de gemelde Kommissaris, en Fiskaal in den toght en handeling met de roovers naar hadden te draagen, behelsde de volgende punten, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20 Augustus 1664]Ga naar margenoot+Instructie van de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden voor Michiel Adriaanszoon de Ruiter, Viceadmiraal, Jan Bartram van Mortaigne, gedesigneerde Kommissaris naar de kust van Barbaryen, en Mr. Gilbert de Viane, Fiskaal over's Landts vloote, gaande naa de Middelandtsche zee, waar naa zy zich zullen hebben te reguleren. Ga naar margenoot+D'opperhoofden met's Landts vloote gekoomen wezende in de Straat, ofte wel in de Middelantsche zee, zal de voornoemde Kommissaris Mor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+taigne op 't schip van den Viceadmiraal de Ruiter overgaan, en met den zelven zeilen naar Algiers. Ga naar margenoot+Voor Algiers met de voorschreeve vloote gearriveert wezende, zullen zich de voornoemde Kommissaris en Fiskaal gezamentlyk, ofte by indispositie, ofte ander belet van een van de twee, de Kommissaris ofte Fiskaal afzonderlyk, zich aan landt en in de stadt begeven, ook haare komste, volgens de maniere aldaar gebruykelyk, bekent maaken, 't zy door den Konsul van den Burgh, ofte ander sints. Ga naar margenoot+Ende vervolgens, audientie verzoeken in de Douane, ofte by die van de regeeringe aldaar, en, naa overleveringe van haare brieven van credentie, proponeren, Ga naar margenoot+Dat haar Hoog. Moog. hen expresselyk met 's Landts vloote derwaarts hebben gezonden, om te eisschen, en te vorderen reparatie en vergoedinge van de groote schaade, die de scheepen van Algiers d'onder daanen en ingezetenen van den Staat, door rooven, plonderen, en nemen van haare scheepen, en goederen, sedert eenigen tydt herwaart, tegens het tractaat van vreede, hebben aangedaan, en daar op ernstig aanhouden en insisteeren. Ga naar margenoot+Ten anderen, mede om te hebben restitutie van de goederen, die uit de scheepen dezer Landen zyn gelicht, onder pretext dat die andere natien, niet zynde in vreede met die van Algiers, zouden toebehooren, ofte ten minsten de waardye van dien. Ga naar margenoot+Ende ten derden, relaxatie van de slaaven sedert den getroffe vreede gemaakt, van wat natie die ook moogen wezen, kosteloos en schaadeloos, ook straffe tegens de contraventeurs van de zelve vreede. Ga naar margenoot+Ingevalle daar tegens moghte werden geallegeert, dar het voorschreeve tractaat van vreede, van dezer zyde zelfs niet is naargekoomen, door dien de Christe slaaven tot noch toe niet zyn gelost, ende afgehaalt geworden. Ga naar margenoot+Zullen daar op antwoorden, dat haar Hoog. Moog. zoo haast als de zelve kennisse hadden bekoomen, van het sluiten van het meergemelde tractaat, aanstondts serieuse besoignes hebben aangestelt, en haare gedachten laaten gaan, om het zelve van haare zyde, hoe eer zoo liever, in allen deelen te voldoen, en naar te koomen, ende onder anderen, mede om penningen uit te vinden, tot lossinge van de gedestineerde Christe slaaven noodigh. Ga naar margenoot+Dat dan tusschen den Viceadmiraal de Ruiter, en hen onderlinge geconvenieert ende verdragen zynde, dat de voorschreeve lossinge zoude geschieden binnen den tydt van vyftien maanden, te reekenen naa het voorschreeve sluiten, en naderhandt, te weten, in April lest leden, by hun aan den voornoemden Fiskaal Viane toegezeght, en belooft weezen, dat zy noch den tydt van vier maanden zouden patienteren, en middelertydt niet ondernemen, dat in prejudicie van de vreede zoude moogen strekken. Ga naar margenoot+Dat zyluiden niet alleen voor d'expiratie van de voorschreeve vyftien maanden, maar zelfs, voor dat de voorschreeven vier maanden waaren verstreeken, het voorschreeve tractaat, in veele punten hebben overgetreden, en daar door d'onder danen, en ingesetenen dezer Landen de voorschreeve schaade daar van nu reparatie en vergoedinge, ook restitutie geëischt wordt, dien contrarie toegebraght. Ga naar margenoot+Zulks dat haare Hoog. Moog. met goedt recht en fondament genootzaakt zyn geworden, den voornoemde Konsul van den Burgh, den ze- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
venden Ga naar margenoot+July left leden aan te schryven, en te beveelen, dat hy zoude hebben te bevorderen een prompte, en onvertooge restitutie van de geloste goederen en contanten, mitsgaders vrystellinge der gemaakte slaaven van 't schip genoemt Sint Jan den Evangelist, van wat natie die ook moghten wezen, kosteloos en schaadeloos: met aanmeldinge, dat van dezer zyde alle de voorschreeve geënt ameer deGa naar margenoot† besoignes, tot vor der accomplissement van 't voorschreeve tractaat, zouden zyn en blyven gestateertGa naar margenoot‡, ter tydt en wyle toe, dat op den voorschreeven rechtmaatigen eisch, by die van Algiers voornoemt, zoude weezen gedisponeert, en by haar Hoog. Moog satisfactie genoomen, met dien verstande, dat als de voorschreeve reparatie zoude wezen geobtineert, haar Hoog. Moog. het voorschreeve tractaat van dezer zyde zouden accomplisseren. Ga naar margenoot+Dat daar uit mitsdien klaarlyk blykt, dat niet haare Hoog. Moog. maar die van de regeeringe van Algiers, oorzaake zyn geweest, en noch zyn, dat de besoignes, tot accomplissement van 't voorschreeve tractaat, zyn gestaakt, zulks dat zy dies aangaande het zich zelfs hebben te wyten. Ga naar margenoot+In gevalle de meer genoemde Kommissaris en Fiskaal, naar alle moogelyke en krachtige aangewende devoiren, egeen apparentie en zien, om tot alle 't geene voorschreeve is te geraaken. Ga naar margenoot+Zoo zullen zy trachten de zaake in der minne, en by compositie, af te handelen, en ter neder te leggen, daar toe zy luiden geauthoriseert werden mits dezen, in volgende manieren. Ga naar margenoot+Of het moghte komen te gebeuren dat die van Algiers quamen te eysschen vergoedinge van den prys van de Christe slaaven die tsedert eenigen tydt, naa het sluiten van het meergemelde tractaat, zyn gestorven, ofte wel andere pretensien, ten laste dezer Lande te maaken, zoo ter zaake van de scheepen en gevangenen, door dezen Staat, t sedert eenigen tydt herwaart, op haar genoomen, als ander sints, ende daar van niet willende afwyken. Ga naar margenoot+Zullen alsdan moogen toestaan, dat de voorschreeve pretensien zullen komen in compensatie, jegens 't geene by en van wegen dezen Staat wordt geëyscht, en dat de voorschreeve respective reparatie en restitutie by dezen Staat te verzoeken, naar advenant, by rescontre zullen worden gediminueert, en ter concurrentie van dien gedefalqueert, en dat het zelve tractaat voortaan wederzydts naar de letter zal worden geobserveert; behoudelyk, dat het zelve tractaat, tot voorkoominge van alle disputen en misver standen, alvooren in klaare en duydelyke woorden zal worden geëlucideert, met de clausule van vry schip, vry goedt. Ga naar margenoot+Des zullen in zoodanigen kas trachten t' obtineeren, dat de voorschreeve tydt van vyftien maanden, op het afhaalen en lossen der Christe slaaven geprefigeert, ten minsten zoo lange magh werden geprolongeert, als die van Algiers oorzaake zyn geweest, door haare gepleeghde infractie en hostiliteit, dat haare Hoog. Moog. deliberatien tot het voorschreeve accomplissement zyn gesurcheert geworden, by resolutie van den zevenden July lest leden, als boven verhaalt. Ga naar margenoot+Zoodaanige prolongatie te weege gebraght en vast gestelt zynde, zullen als dan moogen beloven, dat men van wegen dezen Staat, voor de expiratie van de voorschreeve geprolongeerden tydt, alles zal presteren en voldoen, waar toe de zelve Staat, in krachte van het veel opgemelte tractaat van vreede, verbonden en geobligeert is, zelfs tot de mondeling beloofde presenten incluis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ende om die van Algiers te doen begrypen en gelooven dat het den Ga naar margenoot+Staat ernst is de voorschreeve negotiatie te faciliteeren, zullen den meergenoemden Viceadmiraal, Kommissaris en Fiskaal ter handen werden qestelt de penningen in de Provincie van Hollandt en Westvrieslandt gecollecteert, om daar mede te lossen zoodanige Christe slaaven, mitsgaders op alzulken ordre en forme, als het by de Ed. Moog. Heeren Staaten, of de Gecommitteerde Raaden van de zelve Provincie, opgegeven, en aanbevoolen zal worden. Ga naar margenoot+Doch in gevalle, boven vermoeden, en tegens alle verwachtinge, niettegenstaande de van dezer zyde gedaane presentatien, bygebraghte faciliteit, en gevoeghlykheit, egeen accommodement, op den voet als vooren, met die van Algiers en zoude konnen getroffen worden binnen den tydt van veertien dagen, te reekenen van den dagh af dat de voornoemde Kommissaris en Fiskaal haare eerste propositie van accommodement zullen hebben gedaan, zoo zullen zy Kommissaris en Fiskaal, met en nevens den Konsul van den Burgh, zich, of de beste ende bequaamste maniere, van daar aan boort van 's Landts vloote begeeven, de welke als dan zal ageren, volgens en in conformité van haare Hoog. Moog. resolutieGa naar margenoot* van den xxj Augusti lest leden. Dit schrift, en de last daar in begreepen, was den elfden van April ter vergaadering van hunne Hoog. Moog. vastgestelt. Ook werdt ter zelver tydt den Opperhoofden, Kommandeuren, en Kapiteinen der vloote, met een byzonder berichtschriftGa naar margenoot‡, voorgeschreeven, waar naar dat zy zich hadden te richten, om de Middelandtsche zee te beveiligen, en de Barbarische roovers in te toomen. Eenige daagen voor 't ontfangen van deeze berichtschriften vertrok de Viceadmiraal de Ruiter van Amsterdam naar 't Vlie, daar de verzaamelplaats der scheepen was. Ook werden te dier tydt de penningen, die in Hollandt, tot lossing der Christe slaaven, ter somme van ontrent tachtigduizendt guldens waren verzaamelt, t'scheep gebraght. Dan 't liep noch etlyke daagen aan eer Ga naar margenoot+men t'zeil kon gaan, en hy raakte eerst den achtsten van May met de zes scheepen van Amsterdam uit het Vlie in zee. Zyn eenige zoon, Ga naar margenoot+Jonker Engel de Ruiter, noch geen vyftien jaaren oudt, voer toen voor d'eerste maal op zyn schip, om 't soldaat- en zeemanschap onder zyne Ga naar margenoot+oogen te leeren. De Viceadmiraal Meppel was voor uit gezeilt naar Kadix, daar de Ruiter den eenentwintighsten van May aankoomende, hem, en d'andre scheepen uit Noordthollandt, vondt: ook voegden zich etlyke scheepen uit de Maaze onder zyne vlagge, volgens d'ordre te vooren beraamt. Den vierden van Junius hadt men de twaalf scheepen der Hollandtsche vloote voor Mallaga by een, die toen in twee esquadres of hoopen werden verdeeldt op de volgende wyze,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ontrent deezen tydt lagh de Viceadmiraal de Ruiter in een bekommerlyke ziekte, hem den tweeden der maandtGa naar margenoot† aangekoomen, die hem hardt trof, en ontrent tweeëntwintig daagen, met sterken bloedtgank, by bleef: invoege dat veele aan zyne opkomst twyffelden, en weinig staat maakten op zyn leven. Doch men zagh hem, niettegenstaande deeze krankheit, de welstandt van 's Landts vloote, zoo veel hem mooghlyk was, bezorgen, en op alle voorvallende zaaken ordre stellen. Den Ga naar margenoot+dertienden der gemelde maandt zeilde de vloot voorby de stadt Kartagena, Ga naar margenoot+en stelde haar' koers naar Alikante. Hier kreeg men naa den middagh, tusschen 't eilandt Sint Paul en Alikante, jacht op acht zeilen, doch laat in den achtermiddagh daar by koomende, bevondt men dat het d'Engelsche Viceadmiraal Johan Lauson was, die met zeven oorlogsscheepen Ga naar margenoot+en een kits van Algiers quam. De Ruiter met de Hollandtsche vloot begroette hem met twaalf eerschooten en 't stryken der vlagge, daar Lauson met gelyk getal van schooten op antwoordde, doch zonder vlag te stryken. Hier op zondt de Ruiter zyn' Kapitein du Bois, en den Fiskaal Viane, met zyne sloep aan Lausons boordt, om hem mondeling te begroeten. Zy werden minnelyk bejegent, en d'Engelsche Viceadmiraal Ga naar margenoot+verzocht, dat men 't hem ten goede most houden dat hy de Koningklyke vlag niet hadt gestreeken; nadien hy van zynen Koning last hadde voor geen Koningen, Prinsen, noch vrye StaatenGa naar margenoot‡ te stryken. Hy liet ook de plichtpleeging der mondelinge begroetinge door twee van zyne Bevelhebbers aan de Ruiters boordt afleggen. Deeze verhaalden, dat ze t'Algiers hunne aangehaalde scheepen en volk hadden bekoomen en geloft, maar dat de roovers de goederen, die uit de scheepen waaren gelicht, hadden geweigert weêr te geven: en dat daar over d'Engelschen, naa veel woordentwist, hun den oorlogh hadden aangezeit. Doch dat de roovers den Engelschen Konsul, en eenige Engelsche koopluiden, aan landt, en vast hadden gehouden. Dat ze hunne roofscheepen hadden onttaakelt, die achter de moelje laagen, uitgenoomen eenige weinige fregatten, die noch in zee waaren, van welke d'Engelschen drie in de baay van Bogia, ruim twintig mylen beoosten Algiers, hadden gejaaght, daar ze die noch bezet hielden. Ook klaaghden ze, dat men hun t' Alikante, Ga naar margenoot+van waar ze nu quaamen, prattika, of vrye landing, hadt geweigert, en zeiden, dat ze de wil hadden naar Malaga, en misschien ook naar Tanger. De Viceadmiraal de Ruiter was niet wel te vreede, ter zaake dat Lauson, op zyn stryken der vlagge, niet wederom hadt gestreeken, en besloot dat hy d'Engelschen voortaan ontmoetende wel alle beleeftheit zou bewyzen, maar voor hun niet wederom eerst stryken. Hy zeide, dat hy mondelinge last hadde, die hem niet toeliet zulks te doen. Doch hier over schreef de Heer Johan Bartram de Mortaigne, Kom- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
missaris Ga naar margenoot+van hunne Hoog. Moog. tot d'onderhandeling met die van Algiers, en over 't lossen van 's Landts ingezetenen uit de slavernye van Barbaryen, die zich toen op de Ruiters schip onthielt, aan den Heer Johan de Wit, Raadtpensionaris van Hollandt, verhaalende wat in d'ontmoeting tusschen de Viceadmiraalen de Ruiter en Lauson, den dertienden van Junius, was voorgevallen, en de Ruiters voorneemen van niet wederom eerst te stryken. Hier op maakte de Raadtpensionaris dit voorval aan den Heeren Staaten van Hollandt bekent, en schreef daarna aan Mortaigne dit volgende antwoordt: dat ik, om 't gewicht der zaake, en 't bericht daar in vervat, noodig acht hier in te voegen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[22 Juli 1664]Myn Heer,
Ga naar margenoot+Ik hebbe aan de Heeren Staaten van Hollandt en Westvrieslandt gecommuniceert uw Ed. missive van den achtienden der verleede maandt, inhoudende onder andere 't geene tusschen den Viceadmiraal de Ruiter en den Viceadmiraal Lauson, in de jonghste ontmoetinge, is gepasseert, ontrent het stryken van de vlagge, en dat de Viceadmiraal de Ruiter geresolveert zoude weezen, in 't toekoomende aan de Engelschen wel alle beleeftheit te doen, maar voor haar niet wederom eerst te stryken, uit oorzaake dat de Viceadmiraal Lauson in gebreeke was gebieven de contrasalutatie in gelyke wyze te doen. Waar op haar Ed. Groot Moog. naagezien hebbende het tiende artykel van 't Tractaat, den veertienden van September des jaars zestienhondertentweeëntsestig met den Koning van Grootbritannie gemaakt, daar van ten overvloedt copie, met het translaat van dien, hier in geslooten is, zoo hebben de zelve geoordeelt, dat het voor een Officier en Dienaar van 't Landt, die meermaalen schriftelyken last ontfangen heeft, om zich naar 't voorschreeven en alle andere tractaaten van den Staat te reguleren, zeer bekommerlyk en geenzins geraaden is zich zelven daar van te dispenseren op 't fondament van eene mondelinge ordre, waar by de te doene salutatie aan eene contrasalutatie zoude weezen gerestringeert en gebonden: daar van, gelyk haar Ed. Groot Moog. geen kennis hebben, zoo moet ik ook bekennen nooit van zoodaanigen mondelingen last iet te hebben geweeten of gehoort. Ende hebben de voorgemelte Heeren Staaten my derhalven geordonneert, uw Ed. op des zelfs missive te rescriberen, dat de meer gemelte Viceadmiraal de Ruiter wel zal doen alle ontmoetinge van de Engelschen, zoo veel de gelegentheit zal toelaaten, te vermyden, en haar echter rencontrerende, van zyne zyde als noch in 't stryken van de vlagge, als naar gewoonte, te continueren: edoch in gevalle de voornoemde Viceadmiraal Lauson, ofte eenigh ander Opperhooft van de Engelsche vloote, buiten vermoeden, andermaal in gebreeke moghte blyven de contrasalutatie als boven te doen, dat hy Viceadmiraal voornoemt in zulken cas daar op zal dienen te verzoeken speciale resolutie en ordre van de Heeren Staaten Generaal, om zich daar naar onbekommert en veilighlyk te moogen reguleren. Uw Ed. gelieve te noteren, dat alhoewel het ingeleide tiende artykel van 't contract uitdrukt de Britannische zeen, daar onder de Middelandtsche zee notoirlyk niet en is begreepen, echter de intentie van den Staat altydt is geweest, daar ontrent geen onderscheidt van plaatzen te maaken, maar in alle gewesten indistinctelyk op eene en de zelve wyze de salutatie te laaten doen: op dat d' Engelschen, by contrapractyque, daar uit in tyden en wylen niet zouden koomen te allegeeren haar eenigh meerder recht over de Britannische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zee, als elders, in eenige afgelegene quartieren te competeren, en dat het stryken van de vlagge in de zelve zee voor haar zoude geschieden uit erkentenisse van haare gepretendeerde eigendom over de zelve zee, daar men van deezer zyde verstaat voor de Engelschen en voor alle andere Koningklyke vlooten te stryken uit respect voor haare respective Heeren en Meesters, als souveraine Monarchen, welk respect dan in de oope zee, niet wel binnen zeekere limiten bepaalt, maar alomme zonder onderscheidt van plaatzen gedraagen dient te worden. Ik bidde dan dat uw Ed. het bovenstaande, nevens myne dienstige gebiedenisse, aan den meergemelten Viceadmiraal de Ruiter gelieve te communiceeren, ende beveele uw Ed. beide hier mede in de bescherminge des Allerhooghsten, verblyvende,
Myn Heer, In den Haage den 22 Jul. 1664. Uw Ed. dienstwillige JOHAN DE WIT.
Het gemelde tiende punt van het verdragh des jaars zestienhonderdt-tweeëntsestig, in dien brief geslooten, luidde als volght. Item, dat de scheepen en vaartuigen der vereenighde Nederlanden, zoo wel van oorloge, en om de maght van den vyandt af te weeren uitgerust, als andere, de welke eenigh schip van oorlooge van den gedach. ten Koning van Grootbritanje in de Britannische zeen zullen koomen t' ontmoeten, de vlagge van den top van de mast zullen stryken en het marszeil laaten vallen, invoegen gelyk als ooit in voorige tyden gebruikelyk is geweest. Dan eer de gemelde brief tot kennisse van den Viceadmiraal de Ruiter quam, hadt hy noch tweederley ontmoeting met Lauson, hier na te melden. Uit het misnoegen dat de Ruiter tegens Lauson hadt, over 't niet stryken, kan men afneemen, dat d' Engelschen, als de Hollanders eerst voor hun hadden gestreeken, dan daarna gemeenlyk desgelyks streeken, en beleeftheit met beleeftheit erkenden. Dus ziet men ook daagelyks dat zelfs groote Koningen en maghtige Vorsten, als zy, in eenige ontmoeting, van persoonen, die zy hunne mindere achten, met ontdekking des hoofts, of anderszints werden begroet en vereert, dan daarna desgelyks den hoedt zullen lichten, en de beleeftheit van hunne minderen met heusheit bejegenen, zonder zich daarom, of daar door, te verkleenen. Ga naar margenoot+De Viceadmiraal de Ruiter quam den veertienden der gemelde maandt met de Hollandtsche vloot voor Alikante, daar hy eenige lyftoght zocht Ga naar margenoot+aan landt te brengen en te bergen; op dat men de scheepen te beter Ga naar margenoot+zou konnen gebruiken. Doch men weigerde den Hollanderen prattica, of verlof om aan landt te koomen, uit vreeze van de besmettelyke ziekte: dewyl de meeste scheepen van Amsterdam quaamen, daar men hieldt dat de pest, ten tyde van hun vertrek, noch woedde. Maar men hadt hun nochtans te Kadix en te Mallaga de vrye landing, naa 't onderzoek der gezondtheit, ingewillight. Dan die van Alikante beriepen zich op het verbodt, hun door den Onderkoning van Valentia, op peene des doodts, aangeschreeven. Naa veel vergeefs aanhouden gaven ze noch verlof, dat men de watervaaten aan landt zoude brengen: doch eerst mosten ze voor hunne oogen onder 't water door getrokken worden. Daarna lietenze die door hunne slaaven vullen, en, op kosten van de Hollanders, op de moelje brengen. Door dit middel verzagh zich de vloot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van water, en ging daar op t'zeil naar Algiers, daar zy den negentienden Ga naar margenoot+der maandt op de reede quam. Hier vernam de Ruiter, dat men den Nederlandtschen Konsul, Andries van den Burg, vyftien daagen in des Konings hof gevangen hadt gehouden, onder deksel dat hy in gebreeke Ga naar margenoot+bleef van etlyke Hollandtsche slaaven te lossen. Men hadt hem op d'aankomst der Hollandtsche vloot wel naar zyn huis laaten gaan, maar met Ga naar margenoot+wachten bewaart. De Ruiter verzocht met een' brief aan de Douane, of hooge regeering van Algiers, dat men den Konsul zou toelaaten aan zyn boordt te koomen, om met hem te spreeken: ten einde dat men daarna Ga naar margenoot+tot de vreedehandel moght treden. De Douane gaf den brenger van den brief mondeling antwoordt, zeggende, dat de Konsul wel naar boordt moght vaaren, mits dat men een' Kapitein in zyne plaats, als gyzelaar, aan landt zou zenden. Hier tegen beweerde de Ruiter met een' tweeden brief, dat de Konsul geen krygsgevangen, maar een vry persoon en Dienaar van den Staat was, en dat men 't zenden van iemant anders in zyn plaats, als in gyzeling, voor de Heeren en Meesters niet zou konnen ver antwoorden. Aly Aga, die toen d'Opperste van de Douane was, zocht te weeg te brengen, dat men den Konsul ontsloege, en naar de Ruiters boordt liet' vaaren: maar de Houtebassen stelden zich daar Ga naar margenoot+hardtnekkig tegen, en Aly Aga wendde alle middelen aan om hen tot Ga naar margenoot+reeden te brengen: maar vergeefs. Daarna liet Aly aan de Ruiter verzoeken, dat men hun te wil zou zyn; op dat d'onderhandeling niet langer uitgestelt wierde. Dit liet de Konsul aan den Viceadmiraal met een' brief weeten. Dees ontboodt den Heer Meppel en al de Kapiteinen aan Ga naar margenoot+zyn boordt, las hun des Konsuls brief voor, en verzocht, dat elk in zyn schip zou verneemen, of men niet iemant zou konnen vinden, die uit vrye wille in plaatze van den Konsul aan landt zou willen gaan, en daar afwachten alles wat voor moght vallen, in gevalle de Konsul zich Ga naar margenoot+niet weêr willig naar landt zou begeven. Dit werdt op al de scheepen voorgestelt, doch daar was niemandt, die zich, als borge voor den Konsul, in de handen der Barbaren wou stellen. Ten zelven daage ontfing de Ruiter een schriftelyk antwoordt van de Douane op zyne twee brieven, daar zy in zeiden, dat het gebruik van hun landt vereischte, dat men den Konsul niet toeliete aan zyn boordt te vaaren, voor dat een ander in zyne plaatze aan landt quaame, die zyn ampt waarnaame. Voorts dat ze bereidt waaren met hun vreede te houden, en met hun als broeders te leven: dat hunne woorden waaren vaste woorden, en hunne verbonden vaste verbonden: dat men, vreede begeerende, slechts iemandt aan landt zou zenden; en dan zou men straks beginnen te handelen. Men hadt hun aangaande den Konsul te gemoet gevoert, indien gy in tydt van vreede met onzen Konsul dus vremdt handelt, wat zoudt gy dan wel doen in tyde van oorlogh? Op dit zeggen hadden ze de schouders opgetrokken Ga naar margenoot+en gezweegen. Als men hen niet verder kon brengen, verzocht de Ruiter, om d'onderhandeling niet langer uit te stellen, dat de Douane Ga naar margenoot+eenige voornaame persoonen uit de hunnen aan zyn boordt zou zenden, om aldaar te verblyven, geduurende den tydt dat de Kommissaris Mortaigne, en de Fiskaal Viane, by de Heeren Staaten afgezonden om met hun te handelen, aan landt zouden zyn. De Douane, of Ga naar margenoot+regeering, schreef straks tot antwoordt, indien gyluiden de wil hebt met ons in vreede te handelen, gy zult in alle zekerheit op ons woordt aan landt moogen koomen, zonder de minste achterdocht of bekommering daar Ga naar margenoot+over te hebben. Die met een witte vlagge aan landt komt, zal zoo wel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hier als door de gantsche werelt vryheit genieten; want zulks komt met onze wet overeen, daar niet aan te twyffelen is. Onze woorden zyn Ga naar margenoot+waarachtigh.. Op deeze schriftelyke verzeekering voer de Kommissaris Joan Bartram van Mortaigne, verzelt met Jonker Reinout van Koeverden, des anderen daaghs, den drieëntwintighsten van Junius, aan landt. Ga naar margenoot+De Fiskaal Viane werdt door zyne ziekte verhindert de handeling by te Ga naar margenoot+woonen. Mortaigne zocht, volgens zynen last, te weegh te brengen, dat men een' aanvang zoude maaken van 't lossen der gevangenen, volgens het laast gemaakte vreéverdragh: en dat men daarna zou handelen van eenige punten, raakende het volbrengen van 't verdragh. Op Ga naar margenoot+dit voorstel antwoordde de Douane, dat zy tot het wisselen der gevangenen, en 't lossen der oude slaaven niet konden treeden, voor dat ze wisten op wat voet de vreede zou worden geslooten of voltrokken. De Ga naar margenoot+Kommissaris Mortaigne zeide, dat zulks op zyn tydt zou geschieden, maar dat men de handeling met het lossen der gevangenen wel kon beginnen, en dat op dat goedt begin wel een goedt einde zou volgen. Naa veele woorden en weêrwoorden beslooten die van de Douane, hunne meening op het stuk der vreedehandeling schriftelyk aan de Ruiter te zenden. In dat geschrift gaven ze hun oogmerk op deeze wyze te kennen, Ga naar margenoot+Indien gyluiden met oprechter harte genegen zyt vreede met ons te maaken, zoo lang als de werelt zal staan, zal ook de vreede aan onze zyde bestendig blyven: maar by aldien uwe scheepen d'onze in zee bejegenen, en dat uwe scheepen met verboodeGa naar margenoot† goederen gelaaden zyn, dan zullen uwe Schippers daar niet van verzwygen, maar alles openbaaren, en zy zullen tot Algiers opgebraght, ontlaaden, en tot onzen voordeele Ga naar margenoot+verbeurt gemaakt worden: maar de vrachten zullen den Schipperen, rykelyker dan hun de Christenen beloost hadden, betaalt worden. In gevalle ook d'onzen eenig schip ontmoeten, daar een of twee Hollanders op moghten zyn, en dat het een Staaten vlagge liet waaijen, en, door d'onzen verovert wordende, t' Algiers wierde opgebraght, dan zal de Nederlandtsche Konsul de zee- en vraghtbrieven van 't schip onderzoeken, en bevindende dat ze valsch zyn, zal't schip aangehouden worden, en prys zyn. Indien ook door de vrachtbrieven beweezen wordt, dat in 't zelve schip eenige Hollandtsche goederen zyn geladen, dan zullen die by ons niet aangeroert, maar in handen van den Konsul vrygestelt worden; en wy zullen ons hier in naar de verklaaring van den Konsul draagen, en vrienden blyven als te vooren. Maar waarom of uit wat reeden hebt gyluiden twee van onze scheepen genoomen, en twee pryzen uit onze handen ontzet? Indien gyluiden moght zeggen, dat het is geschiedt ter oorzaake dat wy 't sluit schip den Tyger hebben genoomen, dan antwoorden wy, dat wy dat schip hebben opgebraght om dat daar een Venetiaansche vlagge, en Venetiaansche brieven in zyn gevonden, waar uit bleek dat het schip te Venetie t' huis hoorde, en dat de Kapitein daar vrou en kinderen hadde. Op de boven verhaalde voorwaarden zyn wy gezint vreede te maaken, daar wy nu antwoordt op verwachten. Van dat vreêbesluit zullen twee brieven geschreeven worden, waar van d'eene in uwe, en d' andere in onze handen zal blyven: op dat zoo lang de weerelt weerelt is, de vreede onverbreekelyk en vast magh blyven, en dat wy, zoo 't Godt belieft, altoos als broeders met elkandere moogen omgaan. Met dit geschrift quam de Kommissaris Mortaigne 's avondts aan de Ruiters boordt; doch als hy 's anderendaaghs Ga naar margenoot+gereedt stondt om met schriftelyk antwoordt aan landt te vaaren, zagh | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men twee zeilen oostwaart van de Hollandtsche vloot. Waar op degantsche Ga naar margenoot+krygsraadt terstondt by een werdt geroepen, en in beraadt geleidt, of men met de onderhandeling zou voortgaan, dan of men op die scheepen, op 't onzeker, jacht zou maaken, en de handeling afbreeken. Doch men besloot, dat men zich stil zou houden, en voor al op de lossing der slaaven arbeiden. Korts daarna zeilden twee Turksche roovers binnen de moelje, en tegen den avondt noch een, dat de Hollanders met groot leedtweezen mosten aanzien. Het antwoordt dat de Kommissaris Mortaigne (die nevens Jonker van Koeverden weêr naar landt voer) ten zelven daage aan de Douane, ofte aan de Heeren Aly Aga, Tiahia Ojahia, Bachalas Masul Aga, Bulkebassen en Odebassen, overleverde, was Ga naar margenoot+van deezen inhoudt, Alwaart 't dat wy de reeden van onze komste voor deeze stadt langer verzweegen, echter houden wy voor gewis, dat niet alleen uwe Heerlykheden en d'ingezetenen van Algiers, maar ook een groot Ga naar margenoot+deel van de werelt niet onbewust is, uit wat oorzaak wy hier uit den naame en van weegen de Hoog. Moog. Heeren Staaten, onze Heeren en Meesters, verschynen. Want wie heeft geen kennis van het vreêver dragh, den twintighsten van November in den jaare zestienhonderttweeëntsestig, tusschen de hooghgemelde Heeren Staaten en deeze hooge Regeering van Algiers, door den Viceadmiraal de Ruiter geslooten? Wie weet ook niet, dat het gemelde verdragh zyn begin neemt met de belofte, dat indien uwe oorlogsscheepen onze koopvaarders moghten ontmoeten, zy de zelve geen leedt zullen doen, maar alle hunne ingelaadene goederen en persoonen, van wat natie die moghten zyn, vry en onverhindert laaten passeeren? En dewyl dit eerste punt uwe Heerlykheden niet min dan de geheele werelt bekent is, zoo konnen hunne Hoog. Moog. de Heeren Staaten niet bevroeden, onder wat deksel, of schyn van reden, uwe Heerlykheden hebben konnen gedoogen, dat hunne onderdaanen dat gegeven Ga naar margenoot+woordt ('t welk tot die tydt toe zoo hoogh werdt geacht) zoo weinig ontzich hebben gedraagen, dat ze onze koopvaardyscheepen niet alleen hebben berooft, maar eenige der zelve alhier t' Algiers opgebraght, de goederen prys gemaakt, en de persoonen tot slaaven verkocht, zonder dat men op de meenighvuldige klaghten, door den Konsul van den Burg over die mishandelinge gedaan, de minste voldoening of vergoeding heeft willen doen. Dit strekt niet alleen tot smaadt van hunne Hoog. Moog. maar ook tot groote schaade van hunne onderdaanen. De Staaten der vereenighde Nederlanden hebben dat der halven niet langer konnen gedoogen, zonder zich daar over gevoelig te toonen, en dienvolgens aan hunne Schoutbynacht Tromp ordre gegeven, dat hy niet alleen onze koopvaarders met de sterke handt zou beschermen, maar ook de verbreekers der vreede afbreuk doen. Dit zyn de redenen waarom de gemelde Schoutbynacht twee Algiersche roofscheepen heeft genoomen, en met het zelve recht twee pryzen, by d'uwen t'onrecht genoomen, ontzet. Ook hebben uwe roofscheepen, zonder eenige reeden, en met groot onrecht, het schip den Tyger genoomen, en t' Algiers opgebraght, als of dat schip, ter oorzaake van de vlagge en eenige brieven daar in gevonden, den Venetianen toequam: daar nochtans klaarlyk kan beweezen worden dat het zelve schip aan Hollandtsche reeders toebehoort, die, zoo wel als de Schipper, in Hollandt woonen. Doch dewyl de Hoog. Moog. Heeren Staaten vastelyk vertrouwen, dat uwe Heerlykheden door de gemelde mishandelaars verkeert bericht zy gedaan, en dat daar uit de misverstanden zyn gereezen, zoo hebben hunne Hoog. Moog., als vreedelievende Overhe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+ons, om verder onheil voor te koomen, aan uwe Heerlykheden, en Ga naar margenoot+deeze doorluchtige vergaaderinge willen afzenden, omme als noch vergoeding en voldoening van de schaade, den hunnen door de roofscheepen van Algiers, tegens het meergemelde vreêverdragh, aangedaan, afteeischen. Zulks doende, zyn wy gemaghtight niet alleen 't gemelde vreêverdragh te bevestigen, maar ook, des noodts, tot wederzydts gerustheit, verder te verklaaren, en te verbeteren; op dat het in der eeuwigheit vast en onverbreekelyk magh blyven. Dit schriftelyk voorstel was door den Viceadmiraal de Ruiter, en voorts door Mortaigne en Viane onderteekent. Over den eisch der vergoeding van 't geen die van Algiers, sedert den twintighsten van November des jaars zestienhondertentweeentsestigh tot op deezen dagh toe, hadden gerooft en genoomen, stondt Ga naar margenoot+men verstelt. Daar over vielen veele woorden. De Turken zeiden, dat ze de Hollandtsche scheepen op zee wilden onderzoeken, en de vreemde goederen tot prys maaken: dat men deschaade, wederzydts gedaan en geleden, tegens den anderen stellende, en elkanderen quytscheldende, daar op de vreede kon sluiten. Mortaigne verklaarde, daar toe geen last te hebben, maar tot het tegendeel, te weeten, vergoeding der Ga naar margenoot+schaade te eischen. Voorts stondt hy op den eisch van Vry schip, vry goedt, vry volk, en verzocht schriftelyk antwoordt. De Douane zeide, dat ze niet kon antwoorden, om dat de vergadering niet vol was. Des anderendaaghs voer de Heer Mortaigne met Jonker van Koeverden weêr Ga naar margenoot+aan landt, maar men quam elkanderen niet naader. Elk bleef by zyn' Ga naar margenoot+eisch. Die van de Douane begeerden te weeten, hoe veel Turken dat men, als men tot de wisseling zou koomen, voor een Christen slaaf zou willen geven. Mortaigne antwoordde, man voor man, yder naar zyn staat en waarde, te willen wisselen. Hier op verklaarden die van de Douane, dat ze dat niet wilden doen, maar ten minsten drie Turken voor een' Christen begeerden. Voorts zeiden ze, dat Mortaigne wel wist op wat voet de Heeren Staaten hem hadden belast de vreede te sluiten, en begeerden, dat hy zich, zoo wel op het een als op het ander, terstondt zou verklaaren. Hy zeide, dat hy zulks niet kon doen zonder zich met de Heeren de Ruiter en de Viane, zyne lastgenooten, te beraaden, en derhalven aan boordt zou vaaren, om met hun te spreeken: verzoekende, dat ze desgelyks hun uiterste meening en besluit by geschrift zouden stellen. Hier op beloofden ze, tegens den achtentwintighsten der maandt, naa dat hunne groote vergaadering haare verklaaring op het stuk der vreede Ga naar margenoot+zou hebben gedaan, hun antwoordt schriftelyk over te geven. Zy beklaagden zich ook aan de Heeren Mortaigne en Koeverden, dat men de gevange Turken en Mooren, die op de Hollandtsche scheepen waaren, (dit gerucht liep toen door de stadt) hardt handelde, en dat ze aan handen en voeten met zwaare keetenen waaren belaaden. Hier op heeft Ga naar margenoot+Mortaigne, toen hy weer aan boordt quam, al de gevange Turken, in 't by zyn van den gevangen Turkschen Kapitein, daar over ondervraaght: maar zy verklaarden eenpaarighlyk, dat men t'onrecht over quaadt onthaal hadt geklaaght. Dit betuigden ze by monde, en ook met een schrift, dat aan de Douane werdt overgezonden. Men hadt op de Hollandtsche scheepen, behalven den Turkschen Kapitein, noch drie Onderkapiteinen, drie Bulkebassen, en twee Houtebassen, zevenentwintig Turken en ettelyke Mooren, die al t'zaamen met een' brief aan de Douane verzochten, dat yder, hooft voor hooft, tegens een' Christen van hunnen staat moght gelost worden, en de Turksche Kapitein zocht te weeg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te brengen, dat men hem voor den Schipper van 't schip den Tyger zou verwisselen. Vyfentwintig van deeze slaaven waaren door den Schoutbynacht Tromp, en den Kapitein Schey, genoomen: twee by de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam vry gegeven; vier te Kadix gekocht, en noch zes by eenige Spanjaarden in Spanje medegegeven, om tegens hunne landtsluiden te lossen. D'andere Turken uit de roofscheepen, onder 't beleidt van Tromp verovert, bekoomen, waaren Ga naar margenoot+in Spanje verkocht. De Fiskaal der vloote Mr. Gilbert de Viane, die zes daagen ziek was geweest, overleedt eindelyk op den zevenentwintighsten van Junius, des morgens, twee uuren naa middernacht. Hy hadt den Viceadmiraal de Ruiter in verscheide tochten, in de Middellandtsche Ga naar margenoot+zee, in Denemarken en elders, etlyke jaaren lang vergezelschapt, en 't gemeen, in veele gewichtige zaaken, met goedt beleidt en trou ten dienst gestaan, ook verscheide handelingen met de Turken helpen sluiten: weshalven de Heeren Staaten, ten aanzien van zyne bequaamheit en kennisse van zaaken, hem ook gelast hadden, nevens de Ruiter en Mortaigne, deezen vreedehandel te helpen uitvoeren. Men verzocht en kreegh verlof van de Douane, om zyn lichaam aan landt te begraaven. Hier toe werdt een plaatze aan een zandtbaay, ontrent een myl bewesten de stadt Algiers, daar men de Fransche en Engelsche Konsuls Ga naar margenoot+plag te begraaven, aangeweezen. Men zette 't lyk ontrent den middagh in Ga naar margenoot+de Ruiters sloep, die, met noch vier andere sloepen, met witte vreede-vlaggen, (daar zich de Kapitein en Schoutbynacht van der Zaan, Jonker van Koeverden, en andere vrywillige vrienden, in begaaven) onder 't geley van ettelyke soldaaten, naar landt voer: daar men 't lyk ter aarde braght, onder 't geluidt van vierentachtig eerschooten, die uit de scheepen geschiedde; zonder dat hun iemandt in 't begraaven de minste verhindering deê. Doch den volgenden nacht werdt het lyk, door eenige Turken en Mooren, opgegraven, en de kist opgebrooken, meenende dat hy met eenig goudt of juweelen was begraaven: maar niet vindende, hadden ze 't linne laaken, daar men 't lichaam in hadt gewonden, meêgenoomen, en lieten 't zoo ongedekt leggen. Dan toen de Konsul over die grasschending klaaghde, toonde de Douane daar over groot misnoegen: gaf last dat men 't lyk weêr zou dekken, en naar behooren begraaven. Ook liet men den Schout aanzeggen, dat, byaldien hy den man, die zulks gedaan hadt, niet kon vinden, men hem zelf met zyne dienaars aan den lyve Ga naar margenoot+zoude straffen. Dien zelven dagh zondt de Viceadmiraal Meppel zestien Turken of Mooren naar landt, waar tegens weêr zes Hollandtsche slaaven aan zyn boordt quaamen; volgens zeker verdragh tusschen de Turken en een' Schipper van Hoorn gemaakt, waar by bedongen was, dat Ga naar margenoot+de gemelde zestien Mooren tegens hem, en elf van zyn scheepsvolk, zouden worden verwisselt: doch de helft van die twaalf, en daar onder ook de Schipper, waaren in de slaaverny gestorven. Daarna ontfing de Ruiter het schriftelyk antwoordt van de Douane, op het voorstel, door Mortaigne den vierentwintighsten voorgedragen en overgegeven. Dit antwoordt, in d'Arabische taale geschreeven, gaf genoegh te kennen, dat ze niet in den zin hadden ter goeder trouwe te handelen: want zy beweerden, dat ze by 't eerste punt der gemelde vreede hadden bedongen, de Nederlandtsche scheepen t'onderzoeken, en de vreemde goederen te moogen prys maaken. Ook schreeven ze aangaande den Konsul, Indien gy geene vreede met ons wilt maaken, dan kont gy uwen Konsul, dewyl gy hem in vreede hier hebt gebraght, ook vry en in vreede met u nee- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, Ga naar margenoot+mits dat hy zyne schulden betaale. De Ruiter en Mortaigne hunnen Ga naar margenoot+brief geleezen hebbende, konden zich niet genoeg verwonderen, dat ze zeiden de vreede te willen houden, en dat ze 't eerste punt van 't vreêverdragh met het onderzoeken der scheepen en 't uitlichten der vreemde goederen wilden breeken: ook toonden ze in hun antwoordt, met Ga naar margenoot+het zenden van het afschrift van dat eerste punt, en van 't eigen verdragh, in 't Arabisch geschreeven, het tegendeel, en bleeven aanhouden op den voorgaanden eisch. Doch de Turken verklaarden eindelyk aan den Konsul Ga naar margenoot+van den Burg, dat ze zulk een vreede, zonder onderzoek van de scheepen en verbeurtmaaking van vreemde goederen, niet begeerden: daar by voegende, dat ze de slaaven voor den eersten inkoop niet wilden laaten volgen, maar dat men met hunne eigenaars of meestersGa naar margenoot† over den prys zou moeten verdragen. Zy schreeven toen ook een' brief aan de Ruiter Ga naar margenoot+en zyne Kapiteinen, die dus luidde, De groetenis aan den Heere Ga naar margenoot+Generaal, en alle Kapiteinen, groot en kleen. Wy hadden met u luiden stilstandt gemaakt voor zes maanden, en in die zes maanden is niemandt Ga naar margenoot+van u luiden by ons verscheenen, en volgens d'afspraak hebben wy dien tydt verwacht, zonder eenige van uwe scheepen aan te roeren, nochte eenige der zelver goederen daar uit te lichten: en dewyl gy luiden in den bestemden tydt niet zyt gekoomen, hebben wy de vreede daar door als voor gebrooken gehouden. Waar van gy luiden de schuldt hebt, en niet wy. Dus pooghden ze de schuldt van 't verbreeken der vreede, of stilstandt van vyandtschap, van zich af te wenden. Daar noch byvoegende, Ga naar margenoot+Indien gy luiden dan nu geen vreede wilt maaken, in voegen als wy u schriftelyk hebben opgestelt, zoo zullen wy uwen Konsul hier houden, tot dat gy luiden onze gevangens aan landt zult hebben gezet, en dan zullen wy uwen Konsul desgelyks aan boordt zenden. In vreede zyt gy gekoomen, in vreede kont gy gaan. Maar indien gy onze slaaven niet aan landt wilt zenden, zoo zal uw Konsul hier blyven zitten. Dit streedt tegens hunne eige aanbieding, 's daags te vooren by geschrift gedaan. Ga naar margenoot+Maar deeze Barbaaren maakten zoo weinig werks van hun woordt, als van 't gemeene recht der volken. De Konsul verzocht en badt, met Ga naar margenoot+verscheide brieven, aan de Ruiter geschreeven, dat men hem doch onder die Barbaren niet in slaaverny zou laaten. De Krygsraadt der vloot werdt hier over vergadert. Men overwoog zyn verzoek, en verstondt, dat het smaadelyk voor den Staat zou zyn, indien men de Konsul daar in de banden liet blyven, met gevaar van door de Barbaren mishandelt te worden, gelyk d'Engelsche Konsul. Dees hadt de steenkar, als een paardt, moeten trekken, en werdt van de jongens met vuiligheit en Ga naar margenoot+steenen zoodaanig beworpen, dat hy in onmaght viel. Daarna hadt men hem met slaagen weêr opgejaaght, en met een yzre keeten van vystig ponden zwaarte geboeit. Voorts liet men hem met eenige Engelsche koopluiden Ga naar margenoot+in de bangert van de Douane gekeetent bewaaaren, en gaf hem zoo weinig broodt en water dat hy van honger en dorst zou hebben moeten vergaan, indien hem de Hollandtsche Konsul in zynen noodt niet hadt verzorght. Ook hadt men de Turken te deezer tydt hooren zeggen, indien d'Engelschen met hunne vloote wederom voor de stadt Algiers koomen braveeren, en hunnen Konsul begeeren, dan zullen wy hem in een stuk geschut steeken, en schieten hem naar hunne vloot toe. Dewyl men dan van hunne wreedtheit en trouloosheit niet dan quaadt verwachtte, was men te meer voor den Nederlandtschen Konsul bekommert. Ook hadt men last, dat men hem, (volgens den inhoudt van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+berichtschrift †, by de Heeren Staaten aan de Ruiter, Mortaigne, en Ga naar margenoot+Viane gegeven) indien men de handeling afbrak, op de beste en bequaamste wyze most zien aan boordt te krygen. Hier by werdt aangemerkt, in gevalle men hem, met zynen Schryver en drie dienaars, daar liet blyven, dat dan de Heeren Staaten hem, en de zynen, daarna tot veel hooger prys zouden moeten lossen, dan de begeerde Turken waardigh Ga naar margenoot+waaren. Men oordeelde dat de Konsul, met zynen Schryver, en zyne drie dienaars, (die vrygekochte slaaven waaren, en dertienhondert en vyfentwintig stukken van achten hadden gekost) t'zaamen, als men den Konsul met zyn' Schryver op vierduizendt stukken van achten reekende, op vyfduizendtdriehonderdt en vyfentwintig van zulke stukken zouden staan, en dat d'aanstaande teerkosten van den Konsul en zyn gezin in 'tjaar wel tweeduizendt stukken van achten zouden beloopen: zoo dat de Staat ten leste wel zeven of achtduizendt stukken van achten voor hem, en de zynen, zou moeten betaalen: daar noch byquam 't gevaar van de steenkar te moeten trekken, en in zwaare keetenen geslooten te worden, tot groote smaadt van de Heeren Staaten der vrye Nederlanden. Hier tegens werdt uitgereekent, dat de zevenendertig geëischte Turken in Spanje, als men ze zou verkoopen, niet meer waardigh zouden zyn dan yder tzeventig van zulke stukken, dat niet meer zou bedraagen, voor den gantschen hoop, dan ontrent drieduizendt stukken van achten, 't welk veel verscheelde van zeven of achtduizendt van de zelve stukken, die men daarna voor den Konsul, en de zynen, zou moeten Ga naar margenoot+opbrengen. Derhalven werdt by de Ruiter, Mortaigne, en den gantschen Krygsraadt eenpaariglyk goedtgevonden en beslooten, de gevange Turken en Mooren tot verlossing van den Konsul aan landt te zenden. Den volgenden morgen liet men achtentwintig van de gevange Turken Ga naar margenoot+met twee sloepen naar Algiers brengen: ook zyn toen noch twee Turken, die anderen toebehoorden, steelsgewys in de sloep geraakt, zoo dat 'er dertig aan landt quaamen: te weeten, vyfentwintig door Tromp Ga naar margenoot+en Schey genoomen, en noch vyf anderen. Doch de Turksche Kapitein, die onder dat getal was, gaf, voor de Douane koomende, te kenken, dat de Ruiter noch zeven, zoo Turken als Mooren, in zyn schip Ga naar margenoot+hadt. Hier op besloot de Douane, den Konsul zoo lang te houden, tot dat men ook die andere zeven slaaven aan landt zou zenden. De Ruiter hadt die aan boordt gehouden, om dat ze den Staat niet toebehoorden, en meest in Spanje op de vloot waaren gebraght, op dat men daar Spaansche Christenen voor zou wisselen: dan toen hy zagh dat de Douane, tegens alle reeden, daar op stondt, en dat'er des Konsuls vryheit aan hing, besloot hy, met den Heer Mortaigne, ook dit over te stappen, Ga naar margenoot+om den Konsul te verlossen. Hy zondt ze dan ten zelven daage naar de stadt, daar men toen den Konsul straks ontsloeg, die tegens den avondt met de sloep, die de leste Turken hadt aan landt gebraght, nevens de zynen, aan de Ruiters boordt quam, tot geen kleene blydtschap des verlosten, en van zynen verlosser, die hem met zeven eerschooten verwellekomde. De Ruiter hadt, toen hy de leste slaaven zondt, met een beleefden brief verzocht, dat de Douane, dewyl hy zoo veele slaaven, (en daar onder eenigen die anderen toebehoorden) op hunne begeerte, voor Ga naar margenoot+den Konsul, dien ze met geen recht konden houden, vry liet, ook den Schipper van den Tyger, en ettelyke Hollandtsche slaaven, uit beleeftheit, zouden ontslaan. Maar dat verzoek sloegen ze in den windt. Daarna werdt een aanvangk gemaekt van 't lossen der Christe Hol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landtsche Ga naar margenoot+slaaven. De Konsul van den Burg hadt sedert het maaken der vreede op zyn geloof dertien slaaven gelost, welker losgeldt naa d'aankomst van de Ruiter was betaalt. Voorts zyn 'er den eersten, tweeden Ga naar margenoot+en derden van Julius noch ontrent vyfenvyftig slaaven vrygekocht. Onder die geloste slaaven was ook een Alkmaarder, Evert Gerritszoon, Ga naar margenoot+een jongeling van drieëntwintig jaaren, die, toen eenige van zyne makkers met blydtschap naar de Nederlandtsche scheepen voeren, aan landt bleef staan, daar men niet goedts uit vermoedde. Ook vonden hem de lossers den volgenden dagh noch in de stadt, en pooghden hem, eerst met goede woorden, en daarna met geweldt, aan boordt te brengen. Maar hy riep eenige Turken en Mooren te hulp, die hem strax by stonden, en in 's Konings huis braghten, daar hem, als een verloochenaar van den Heere Christus, en zynen godtsdienst, de kruin werdt geschooren. Ga naar margenoot+Geduurende dat lossen, werdt in de Douane beslooten, en vastgestelt, dat de Hollanders vier slaaven tot een hoogen prys zouden lossen: en als men daar toe niet wou verstaan, en zich over hunne onbillykheit beklaagde, Ga naar margenoot+eischten zy 't lossen van drie vreemdelingen van Lubek. Hier voor begeerden ze veel geldts, en lieten de Ruiter aanzeggen, dat men die most vrykoopen, of dat ze niet zouden toelaaten dat 'er meer Hollandtsche slaaven zouden worden gelost, noch aan boordt gebraght. Ook zagh men dat de prys der slaaven daagelyks meer en meer rees, zoo dat men nu geen Christenen zou konnen los koopen dan voor driehonderdtenvyftig stukken van achten het stuk, 't welk wel hondert stukken van achten boven den eersten inkoop was. Dies werdt eindelyk by de Ga naar margenoot+Ruiter en zynen Krygsraadt verstaan, dat men die van Algiers niet langer in hunne onredelyke begeerte zou te wil zyn: maar de lossing staaken, aan die van de Douane hunne onbillykheit by geschrift voor oogen stellen, en hun den oorlog aanzeggen. Dit geschiedde den vierden van Julius met een brief, door de Ruiter en Mortaigne onderteekent, in welken zy die van Algiers aanweezen, hoe ze het gemaakte vreêverdragh eerst hadden gebrooken: en wat 'er van der Staaten zyde gedaan Ga naar margenoot+was om de vreede te herstellen: hunne onbillykheit ontrent den Konsul Ga naar margenoot+van den Burgh, tegens het recht der volken, gepleeght: ook ontrent het lossen der Hollandtsche slaaven, en den drang, die men pooghde te gebruiken om hen te dwingen dat ze slaaven zouden lossen, die van hun volk niet waaren. Al die geweldenary, zeiden ze in 't slot van den brief, was strekkende tot oneere van den Staat der vereenighde Nederlanden, en tot schaade van hunne goede onderdaanen, die by hunne Hoog. Moog. de Heeren Staaten niet langer kon geleeden worden. Waar over zy Kommissarissen, uit den naame van hunne Hoogmoogentheden, hunne Heeren en Meesters, aan die van de Douane en hooge regeering te Algiers de vreede en vriendtschap opzeiden, en den oorlogh verklaarden: voor Godt en de werelt betuigende, dat ze onschuldig wilden zyn van al het bloedt dat daar over kon worden vergooten. Deezen brief, met noch een' anderen brief, tot naarichting en vertroosting der Hollandtsche slaaven, die men niet kon lossen, liet de Heer de Ruiter, door een sloep, aan een vaartuig, dat achter de moelje lag, bestellen, en de blaauwe vlagh waaijen, om t'zeil te gaan: doch 't werdt zoo stil Ga naar margenoot+dat men most blyven leggen. Den volgenden nacht waaghden vyf Christe slaaven hun leven, om vry te worden. Zy begaven zich te water, en zwommen naar de scheepen. Een Venetiaan, doch t' Amsterdam woonende, quam 's morgens vroeg aan 't boordt van den Viceadmiraal Mep- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pel, Ga naar margenoot+en twee Hollanders, een Noorman, en een Spanjaardt, raakten Ga naar margenoot+aan 't boordt van den Kapitein Sweers. De Hollandtsche vloot ging den Ga naar margenoot+zelven morgen van Algiers t'zeil. De Ruiter stelde zynen koers met de zes Amsterdamsche scheepen naar Alikante, om van daar hunne Hooghmoogentheeden, en de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam den uitslagh van d'onderhandeling met die van Algiers te verwittigen, en naar brieven uit het vaderlandt te verneemen. De Viceadmiraal Meppel zeilde met den Schoutbynacht Aart, en den Kapitein Jan van Nes, gebroeders, naar de kaap van sint Martyn en Valentia, om zich van water te verzien. De Kapitein Haakswant, als Schoutbynacht, werdt, nevens de Kapiteinen Pomp en 't Hoen, naar Majorka gezonden, om daar eenige lyftoght af te haalen. Daarna zouden Meppel, en d'andere Bevelhebbers, den Viceadmiraal de Ruiter tusschen Sint Martyn en Yviça Ga naar margenoot+al kruissende verwachten. Den zevenden der maandt quam de Ruiter met zyne zes scheepen voor Alikante, daar hy ten zelven daage zyne Ga naar margenoot+brieven afvaardigde. Met eene zondt hy de lyst der verloste slaaven, en 't geen datze hadden gekost, zoo wel de geene die door den Konsul van den Burg, voor zyne komst, waaren vry gekocht, als die men geduurende zyn verblyf voor Algiers hadt gelost: te weeten, dertien door den Konsul, die met d'onkosten boven de kooppenningen vierduizendt eenhondert en veertien stukken van achten en twee reaalen hadden gekost: en noch vyfenvyftig slaaven, door d'ordre, by hem en den Kommissaris Mortaigne gegeven, gelost, die gekost hadden veertienduizent negenhondert en taghtig stukken van achten en vier reaalen, t'zamen negentienduizendt en vierentnegentig stukken van achten en zes reaalen, 't welk in Hollandtsch geldt ontrent vyfenveertigduizendt achthondert en vyfentwintig Ga naar margenoot+guldens bedroeg. Op den zelven dagh dat de Viceadmiraal de Ruiter voor Alikante quam ontfing hy 's avondts een' brief van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, geschreeven den zes-entwintighsten van May, dienende om hem bekent te maaken, dat d'Engelschen onlusten opwierpen tot laste van den Staat: doch dat men vertroude dat de beduchte ongemakken zouden weghgenoomen worden, en dat daar toe by en van weegen hunne Hoog. Moog. alle noodige voorzieningen werden gedaan. Dat men derhalve noodigh hadt geacht, hem daar van te verwittigen; op dat hy door byzondre tydingen niet zou worden misleidtGa naar margenoot†, of buiten zyn plichtGa naar margenoot‡ vervoert: en hem te beveelen, met d'Opperhoofden, Kommandeurs en Kapiteinen van 't Engelsche volk in die gewesten, tot naarder ordre, het noodig onderling verstandt, en behoorlyke vriendtschap, volgens zyn berichtschriftGa naar margenoot↓, t'onderhoudenGa naar margenoot†: nochtans met zoodaanige voor- en omzichtigheitGa naar margenoot†, dat hy zich buiten gevaar zoude houden van verrast oft overvallen te worden, in gevalle de zaake, buiten hoope, tot meerder verwydering en vreedebreukGa naar margenoot* moght komen uit te barsten, 't welk van die zyde zoude moeten beginnen, en van dezer zyde niet eerst aangevangen worden: daar van men hem vervolgens, en des noodts, by een byzonderen boodeGa naar margenoot↓ zoude verwittigen: waar naar hy zich in 't verdeelen ofte byeenhouden van de esquadres zou konnen richten: ook in 't geeven van kennisse, door een post, aan hunne Ed. Moog. in gevalle hy zoude verneemen dat de Viceadmiraal Lauson, met zyne geheele vloot, die gewesten schielyk zoude koomen te verlaaten. Ten welken einde hy des zelfs bedryf, zoo veel doenlyk was, zoude doen waarneemen en naaspeuren: belastende ook alle zyne onderhebbende Bevelhebbers en Kapiteinen, zich daar naar te richten, en, om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de voorschreeve redenen, wel op hunne hoede te zyn, zonder ietwes daar van aan de voorschreeve Engelsche Bevelhebberen te laaten blyken, ofte eenige redenen tot aansloot te geven: en dat hy ook onder de handt alle voorbyzeilende koopvaardyscheepen deezer Landen zou doen waarschouwen. Uit dit schryven kan men afneemen, hoe te deezer tydt de vonken vast smeulden, die eerlang tot een grouwzaamen brandt van oorlogh tusschen Engelandt en de vereenigde Nederlanden uitborsten. Wat naayver van staat, wat opgevatte wederwil, wat ingebeeldt ongelyk, wat geheugenis van ouden smaadt, wat vergeetelheit van versche weldaaden, wat begeerte om zich tot naadeel der naagebuuren te verryken, zich de meesterschap der zee aan te maatigen, en aan yder de wet te zetten, daar oorzaak toe gaf, zal ik hier niet ontvouwen, om niet te verre van 't ooghmerk deezer Historie af te treeden. Doch die daar breeder bericht en klaarder opening van begeert, leeze de Historien van Staat en oorlogh, die de voorvallen van dezen tydt beschryvenGa naar margenoot†. Naa dat de Ruiter het gemelde aanschryven hadt ontfangen, en den inhoudt aan zyne Kapiteinen bekent gemaakt, ging hy met zes scheepen, die zich met water, en verversching, zoo veel doenlyk was, (want men kon hier geen vrye landing bekomen) hadden voorzien, den elfden weêr onder zeil, om den Viceadmiraal Meppel, den Kommandeur de Wildt, en den Schoutbynacht Aart van Nes, met d'overige scheepen, by de kaap van Sint Martyn op te zoeken. Hy zondt zyn Schoutbynacht van der Zaan, met de Kapiteinen Isaak Sweers, en Jakob Korneliszoon Swart, om twee koopvaardyscheepen tot ontrent Yviça te geleiden, en dan weêr by de vlag te koomen. Daarna Meppel ontmoettende, verstondt hy dat zyne scheepen te Valentie vrye landing en goedt water hadden bekoomen. Waar op hy goedt vondt ten eersten derwaart te zeilen, en zyne scheepen beter te voorzien: want het water dat men t'Alikante hadt gehaalt, was zoo brak en salpeterachtig, dat men 't naaulyks kon gebruiken om te drinken, of te kooken, 't welk een groot gebrek is voor een Ga naar margenoot+vloot van scheepen. Den vyftienden der maandt quam de vloot in 't gezicht van Valentie, by de mondt van de stroom Turias, weleer Guadalaviar Ga naar margenoot+genoemt, op de reede, voor het dorp Grao, ten anker; en men verkreeg 's daaghs daar aan niet alleen 't verlof der vrye landing, maar verscheide Spanjaarden van naame quamen den Viceadmiraal de Ruiter op zyn schip begroeten. Ter zelve tydt is ook de Schoutbynacht van der Zaan, met de Kapiteinen Sweers en Swart, op de reede van Grao aangekoomen. Ga naar margenoot+Den volgenden dagh liet de Markgraaf van Sint Roman, Onderkoning van Valentie, den Heer de Ruiter, nevens zyne andere Bevelhebbers, ter maaltydt noodigen. Hy ging met de zynen by het dorp Grao Ga naar margenoot+aan landt, en d'Onderkoning zondt drie karossen, om hen af te haalen. In d'eerste karos zat de Heer de Ruiter, de StadtvooghtGa naar margenoot† van Valentie, de Kommandeur de Wildt, de Kapitein van der Zaan, Jonker Engel de Ruiter, en Jan Pauluszoon van Gelder, voorzoon van de Ruiters huisvrouw; de tweede karos voerde den Kommissaris Mortaigne, en eenige Bevelhebbers: en in de derde koets was 't ander gevolg. Zy reden langs een vermaakelyke wegh met schoone lusthoven beplant, en zaagen de zywormen by duizenden in de moerbesieboomen zitten. Buiten het dorp Grao koomende, werden ze met het losbranden van 't geschut, en in de stadt, voor het paleis van den Onderkoning, met trompetteklank en schalmeyspel vereert. D'Onderkoning, hun daar verwellekomende, hadt een bril op de neuze, naar 't gebruik der Spanjaarden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tot betoog van deftigheit. Toen ging men ter taaffel, daar veele Graven Ga naar margenoot+met de Hollanders aanzaaten, en de spyze in 't zilver werdt opgedischt. 'T onthaal was koningklyk. Naa de maaltydt dansten eenige Edelen en Joffrouwen een dansspelGa naar margenoot†, met kastiljetten, dat is Spaansch speeltuig daar men meê op de vingers klonk, en twee jonge maagden speelden op de harp. De Heer de Ruiter bedankte den Onderkoning, met beleefde woorden, voor de vriendtschap en gunst, aan de Hollandtsche oorlogs vloote, door 't vergunnen der vrye landing, beweezen. Daar d'Onderkoning op zeide, dat hy daar toe last hadt van zynen Koning, en zelf wel wist wat zulk een vloot van noode hadde: dat ze geen goedt water kon ontbeeren. Geduurende de maaltydt toonde d'Onderkoning zich zeer geneegen om 's Landts vloot te zien. Hier op noodigde hem de Viceadmiraal tegens den volgenden middagh aan zyn boordt. Hy beloofde te koomen, doch tegens den avondt, als de meeste hitte der zonne zou voorby zyn. Daarna braght men de Ruiter ontrent den avondt met zyn gezelschap, onder 't geley van vyftig ruiters, en 't losbranden van 't geschut, daar 't Admiraalschip op antwoordde, met de karossen weêr naar 't dorp Grao, op het strandt. Doch de zee brandde zoo hardt aan, dat de sloepen byna in de grondt raakten. Dies begaf zich de Ruiter in een Spaansche bark, die hem buiten de barning braght, en raakte met den donker aan boordt: maar d'andre Bevelhebbers mosten om 't harde Ga naar margenoot+weder in het dorp Grao vernachten. Des anderendaags quaamen veele menschen de Hollandtsche oorlogscheepen bezien: ook voer d'Onderkoning, met den Stadtsoverste, en andere Grooten, 's avondts ten vyf uuren aan de Ruiters boordt, die hen met veel bewys van eere ontfing, Ga naar margenoot+en beleeft onthaalde. T'zyner aankomst vereerde hem alle de scheepen der vloote, elk naar rang, met eenige eerschooten: en op de zelve wyze voer hy ook 's avondts, ontrent het ondergaan der zonne, onder 'tlosbranden van 't geschut, met groot genoegen weêr naar de stadt. Ga naar margenoot+Ondertusschen hadden zich de scheepen van water, dat daar zeer versch en zoet valt, voorzien: en de Ruiter ging den negentienden weêr onder Ga naar margenoot+zeil, quam ontrent den avondt by den Viceadmiraal Meppel, en den Ga naar margenoot+eenentwintigsten voor Alikante, daar hy een brief ontfing, van gelyken Ga naar margenoot+inhoudt als de voorgaande van den zesentwintighsten May. Daar op Ga naar margenoot+werdt by den Krygsraadt goedt gevonden, met de vloot West aan te zeilen, tot voor Malaga, wel verspreit: te weeten, de Ruiter met de zes Amsterdamsche scheepen naar de Barbarische, en van Meppel met d'andere zes naar de Christe kust: voorts dat ze alle Nederlandtsche koopvaardyscheepen, hun ontmoetende, onder hunne bescherming zouden neemen, en, zoo veel als doenlyk was, geleiden. Men vernam midlerwyl, al kruissende, naar de toestandt en 't bedryf der Engelschen in dat gewest, die noch niets ondernaamen. Daar was toen ter tydt t'Alikante en in andere Spaansche steeden een groot geroep van oorlogh, die tusschen d'Engelschen en de Hollanders zou ontstaan. De Ruiter geleide te Ga naar margenoot+dier tydt, laveerende en kruissende, drie Amsterdamsche koopvaarders tot Malaga toe, daar hy den negenentwintigsten der maandt aanquam. Ga naar margenoot+Doch toen hy zyn sloep met de gezondtbrieven van Valentie en Alikante Ga naar margenoot+naar landt zondt, hadden de Spanjaarden eenige soldaaten aan strandt gestelt om 't landen te beletten. Men weigerde de gezondtbrieven aan te neemen, of te hooren leezen. Zy zeiden, dat de Stadtsoverste op nieuw brieven van den Koning hadt ontfangen, met streng bevel, dat men de Hollandtsche oorlogsvloot in de Spaansche havens geen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vrye landing zou vergunnen. De Ruiter liet hun vraagen, hoe lang dit verbodt zou duuren? daar op geantwoordt werdt, dat zy 't niet wisten. Het quam hem vremdt voor, dat men hem en de zynen te Malaga de vrye landing weigerde, en te meer toen hy verstondt dat men d'Engelschen, onder den Viceadmiraal Lauson, die zoo wel van Algiers, daar de pest was, quaamen dan de Hollanders, te Kadix vryheit van landing gaf, en gedoogde dat ze hunne scheepen daar schoonmaakten. Hy verstondt ook dat d'Engelschen daar noch laagen, en uitstrooiden, dat ze met de Hollanders eerlang in oorlog zouden zyn. De Ruiter meende, dat men hem en de zynen ettelyke legdaagen behoorde te stellen, en naa 't verloop van dien tydt, vryheit van landing te geven, zeggende, dat men, dat weigerende, met hem en de zynen harder handelde, dan met de scheepen die uit d'allerbesmetste en pestigste steeden van Italie quaamen. Hy vertoonde ook dat in de gantsche vloot byna geen zieken waaren, en niet een die de pest hadt, maar 't moght niet helpen. Den Ga naar margenoot+lesten dagh der maandt ging hy weêr onder zeil naar de kaap van Molina, Ga naar margenoot+daar men eenig water haalde. Toen hieldt hy zich ettelyke daagen al kruissende af en aan tusschen de kaap van Molina en de Barbarische Ga naar margenoot+kust. Korts daarna quam hy ontrent Molina by Meppel en d'andere Ga naar margenoot+scheepen. Hy liet toen den Krygsraadt by een roepen, daar overleit werdt wat men met de vloot zou doen. Men vondt zich zeer verleegen. De scheepen waaren in vyf maanden niet schoongemaakt, en zeer vuil, en des Konings verbodt belette hun de vrye landing. Doch dewyl Lauson en d'Engelschen te Kadix hadden schoongemaakt, en zich daar noch Ga naar margenoot+onthielden, werdt verstaan dat men naar Kadix zou zeilen, en alle vlyt aanwenden om desgelyks verlof van landing te moogen krygen. Dit werdt te meer goedtgevonden, dewyl de Heere de Ruiter last hadt ontfangen, om een waakende oog op d'Engelschen te houden, en op hun bedryf te letten. Dit kon hy niet doen, of hy most ontrent hen zyn. Dat passen op d'Engelschen verhinderde hem naar Tunis te zeilen, daar zyn last uit te voeren, en daarna op de Turken van Algiers te kruissen. Hy hadt te deezer tydt groote moedt om de roovers, als zyne scheepen schoon zouden zyn, t'achterhaalen en aan te tressen; ter zaake Ga naar margenoot+dat de zes Amsterdamsche scheepen nu ongemeen snel zeilden, inzonderheit het schip Edam, dat gevoert werdt door Kapitein Swart, daarna de scheepen van de Wildt, van der Zaan, de Ruiter, en Sweers. Maar 't schip van Henrik Adriaanszoon, Damiaten, was wel 't slechtste, doch het zeilde nochtans veel harder dan de beste scheepen uit de Maaze, Ga naar margenoot+of uit Noordthollandt. Den vierden van Augustus quam de vloot weêr voor Malaga, daar men te vergeefs naar brieven uit het vaderlandt vernam. Doch men verstondt hier dat d'Engelschen noch te Kadix laagen. Derhalven bleef de Ruiter by zyn besluit van op het spoedighste derwaart te zeilen, en nam acht Nederlandtsche koopvaardyscheepen, Ga naar margenoot+die hier klaar laagen, onder zyn, geleide. Ten zelven daage ontfing hy een brief van den Nederlandtschen Konsul Drillenburg, uit Malaga, die Ga naar margenoot+hem te kennen gaf, dat d'Engelschen, zich daar onthoudende, tyding uit hun landt hadden, meldende, dat men daar met de toerusting der scheepsvloote sterk voortging; dat ze wel vyftien duizendt soldaaten gereedt hadden; en dat de Hartogh van Jork daar zelf mee in zee zou Ga naar margenoot+komen. Hier op schreef hy dit antwoordt, Uw brief, met de tyding uit Engelandt, is my wel ter handt gekomen, verhaalende hunne groote toerusting, Ga naar margenoot+en dat de Hartogh van Jork zelf in zee komt: Maar daar is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+niet aan gelegen; nadien 't slechts een mensch is om in den strydt te staan, en niet meer dan een ander. Doch die voor dreigen vervaart is, moet niet in den oorlogh komen. Wy zullen stilzwygen, en zien wat Godt zal geven. Dan indien gy iet byzonders verneemt, laat my dat ten eersten weeten, zoo wel over Gibraltar als over Kadix. Daarna den zevenden Ga naar margenoot+der maandt voor Kadix koomende kon hy noch geen vryheit van landing, noch verlof om schoon te maaken, en zyn behoefte van landt te Ga naar margenoot+haalen, bekoomen. Hy verstondt toen dat d'Engelschen twee daagen te vooren, naa dat ze d'een naa den ander hadden gekielhaalt, naar Tanger waaren verzeilt, en men hadt geen nader kennis van hun voorneemen, nochte hoe de zaaken tusschen hunnen Koning en de Staaten stonden. Hy vondt hier ook een groot getal van Neêrlandtsche koopvaardyscheepen, die, nevens etlyke Smyrnaasvaarders, onder 't gelei van de Kapiteinen Verburg en Ooms, Straatwaart in wilden: desgelyks den Kapitein Blok, uit Zeelandt, die 't met een' koopvaarder naar Malaga hadt Ga naar margenoot+gemunt. Men ley toen in beraadt wat men met 's Landts vloot zou ter handt neemen, en oordeelde dat men de gemelde koopvaarders door 't Ga naar margenoot+naau van de Straat in goede verzeekering zou brengen, en tegens alle en een ygelyk, die de zelve zouden willen beschaadigen, beschermen. Dit werdt vastgestelt, met onderlinge belofte, dat men elkanderen, in gevalle van gevecht, uit geen reden ter werelt zou verlaaten, maar trouwelyk bystaan. Den elfden der maandtGa naar margenoot* riep de Ruiter al de Kapiteinen Ga naar margenoot+en de Schippers der koopvaarderen, met het seyn der witte vlagge, aan zyn boordt: daar beslooten werdt, dat men niet by nacht, maar by Ga naar margenoot+daagh door 't naau zou loopen; op dat d'Engelschen, die noch voor Tanger laagen, niet zouden denken dat men hen ontzagh. Des anderendaaghs quam de Nederlandtsche vloot, met de koopvaarders tweeëndertig zeilen sterk, voor 't naauw van de Straat, en liep in 't gezicht van Tanger, en d'Engelsche vloot, die uit dertien Konings scheepen bestondt. Ga naar margenoot+De Nederlandsche oorlogscheepen lieten 't door dryven tot dat de achterste Ga naar margenoot+man by hen was, en toen wederom afhaalende, gingen hunnen koers Oost ten Noorden aan. Toen begroette de Viceadmiraal Lauson den Viceadmiraal de Ruiter, en de Hollandtsche vloot, met elf eerschooten, daar de Ruiter met elf, en Meppel met negen schooten op antwoordde, zonder vlagge te stryken. Den dertienden ontmoette de Ruiter Ga naar margenoot+in 't gezicht van den Granaatberg, by Modril of Mortil, tusschen Veles Malaga en Almeria, den Kapitein Jan de Liefde, met vier Nederlandtsche koopvaarders, en een Engelsman, koomende van Sicilie en Sardinie, Ga naar margenoot+met kooren gelaaden, die naar Kadix en voort naar Hollandt wilden. Ga naar margenoot+Dies vondt hy geraaden Verburg en Ooms met de Smyrnaasvaarders en d'andre scheepen, dewyl die nu door 't Naau en buiten gevaar van d'Engelschen waaren, voort te laaten zeilen, en Jan de Liefde met Ga naar margenoot+zyne byhebbende scheepen inwaart te geleiden. Daarna ontrent Malaga koomende, kreegh hy tyding dat daar acht rykgelaade Nederlandtsche koopvaarders op de reede laagen, met de Kapiteinen Jan van Amstel en Adriaan van Reede tot hun geley, koomende van Livorno en Genua, en de wil hebbende naar Texel. Hy verstondt ook dat de Viceadmiraal Ga naar margenoot+Lauson daar met elf scheepen voor de waterplaats, onder de kaap van Molina, lagh, dien hy, derwaart zeilende, en tusschen de gemelde waterplaats en de stadt Malaga ten anker koomende, met elf eerschooten Ga naar margenoot+begroette, daar Lauson met gelyk getal op antwoordde, zonder Ga naar margenoot+dat van d'eene of d'andere zyde eenige vlagge werdt gestreeken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Daarna liet hy den Engelschen Viceadmiraal Lauson, die de vlag van boven voerde, door zyn' Kapitein de Bois, uit de sloep, by zyn boordt roeijende, mondeling begroeten: ook zondt Lauson zyn' Kapitein aan de Ruiters boordt om de zelve plichtpleeging waar te neemen: zoo dat men wederzydts teekenen van vriendtschap toonde: doch geen van beide de Kapiteinen quaamen in des anders schip; om dat de Nederlanders geene vryheit van landing hadden, en op dat d'Engelschen de hunne door 't onderling bezoek niet zouden verliezen. Lauson liet te dier tydt zyne boots en sloepen (dewyl die aan landt moghten koomen) Ga naar margenoot+den Viceadmiraal de Ruiter aanbieden, om voor zyne scheepen water en andere vervarsching te haalen. Voor deeze heusheit werdt Ga naar margenoot+hy beleefdelyk bedankt. D'Engelschen gelieten zich als of zy ontrent Algiers zouden kruissen, doch onder zeil gaande zagh men dat ze hunnen koers Zuidt aan stelden, zoo lang men die kon beoogen, Ga naar margenoot+'t welk de Ruiter quaadt vermoeden gaf, denkende dat ze 's nachts wel moghten zien West te bekoomen, om alzoo de gemelde koopvaarders ontrent Tanger, of voor Kadix, een voordeel af te zien: dit was te meer waarschynlyk, om dat d'Engelschen een' breeden Westen windt hadden om Oost aan te zeilen. Hier op werdt in de Hollandtsche vloot beslooten, dat men de gemelde tien scheepen door 't naau van Gibraltar, voorby Tanger, en voort tot voor Kadix zou geleiden. Dit oordeelde de Ruiter met d'andre Bevelhebbers der vloote voor dien tydt ten meesten dienste van den Lande te strekken; alzoo zy gestaadig op de posten mosten wachten, om te weeten wanneer 's Landts vloote zich zou moogen verspreiden; want zoo lang zy hun oog op het doen der Engelschen mosten Ga naar margenoot+houden, moghten zy niet verder Straatwaart in zeilen. Hy braght dan de acht koopvaarders tot voor KadixGa naar margenoot‡ buiten 't gevaar. Hier heeft men de scheepen gekrenght, in der yl wat schoon gemaakt, en met de boots eenig water gehaalt. Daarna ging men weêr t'zeil, Straatwaart inGa naar margenoot↓, naar Ga naar margenoot+Malaga en Alikante; om te zien of men de Smyrnische koopvaardy-vloot, die onder 't geley van de Kapiteinen van Braakel, en van Meeuwen, verwacht werdt, zou konnen aantreffen, met voorneemen die desgelyks Ga naar margenoot+een stukweegs te geleiden, en voor alle overlast te bevryden. Midlerwyl hadden de Spanjaarden d'Engelsche oorlogscheepen ook te Malaga vrye landing verleent, daar men de Hollanders afwees, hoewel tusschen beide geen onderscheidt was. Dit werdt zommige bewindtsluiden der Spaansche regeering geweeten. Men gaf voor, dat de Hollanders eenige goederen, koomende uit ongezonde plaatzen, zochten aan landt te brengen, daar niet aan was: en onder dat deksel werden ze over al op de Spaansche kust, met groot ongerief en ongemak, voor 't hooft gestooten. Ondertusschen vielen elders zaaken voor die de Ruiter, met de vloot, in Ga naar margenoot+naar een ander gewest der werelt riepen. In de maanden van MayGa naar margenoot† en Junius quam in Hollandt tyding dat d'Engelschen, onder 't gebiedt van Kapitein Robert Holmes, by Kabo Verde zeker schip, de Bril genoemt, en het jacht de Neptunus, toebehoorende de Nederlandtsche Westindische Kompagnie, in de maandt van Januarius lestleden hadden genoomen: dat het Engelsch schip, 't welk den Neptunus nam, een Staatenvlagh van boven voerde: dat ook Holmes den eenendertighsten van die maandt de sterkte van Kabo Verde, op het eilandt Goerede, hadt opgeëischt, daarna beschooten, en gedwongen zich den eersten van Februarius, met het jacht den Krokodil, over te geven: dat hy 's avondts te vooren noch twee scheepjens, de Vischkorf en den Visscher, hadt vermeestert: dat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+volk der Nederlandtsche Kompagnie, ontrent hondert en veertig man sterk, van Holmes hadt bedongen, dat hy hun het genoome schip, de Bril, zoude geven, om met het zelve naar 't vaderlandt te keeren: maar dat hy, ziende de meenighte der goederen, die daar gereedt laagen, om naar Hollandt gevoert te worden, het schip weigerde te geven: zeggende, dat hy 't van doen hadt om die goederen naar Sierra Liona te brengen. Doch dat hy eindelyk den Nederlanderen, op hun aanhouden, hadt toegestaan, dat ze op een Portugeesch schip, dat aan Kabo Verde lagh, zouden overgaan. Uit dat Portugeesch schip waaren onder anderen twee van de gemelde Nederlanders, op een ander Portugeesch schip overgegaan, en eindelyk over de Vlaamsche eilanden in Hollandt gekoomen. Dees waaren Jan Jakobszoon Buis van Amsterdam , die op 't gemelde jacht Neptunus voor Stuurman, en Lieve Zierx Instma, die op 't zelve jacht voor matroos hadt gevaaren: welke beide korts daarnaGa naar margenoot† in den Haage voor den BeamptschryverGa naar margenoot‡ Johan Beekman en twee getuigen verklaarden, dat ze 't bovenverhaalde met oogen gezien en met ooren gehoort hadden. Daarna kreeg men in de maandt van Julius noch naarder bericht van 't vervolg der vyandtschap op de kust van Guinea: dat d'Engelschen den Ga naar margenoot+eenentwintighsten van April het fort Takorary vyandtlyk en stormenderhandt hadden verovert, het volk gevangen genoomen, en zich meester gemaakt van alles wat daar in was. Dat ze den drieëntwintighsten der zelve maandt met elf scheepen, en daar onder twee groote Konings scheepen, die des Konings vlagge lieten waaijen, onder 't gebiedt van den Kapitein Holmes, voor het kasteel van Sint Georg del Mina waaren Ga naar margenoot+gekoomen: onder welke elf scheepen drie Nederlandtsche genoomen scheepen waaren, de Bril, de Krokodil en Walcheren: dat ze den volgenden nacht met elf sloepen, en drie groote boots, vier scheepen, voor del Mina leggende, meenden af te loopen, maar dat ze ontrent de barning koomende, en ziende dat de Nederlanders wel op hunne hoede waaren, te rugh keerden. Dat ze daarna aan den Generaal Valkenburgh schreeven, dat hy de gevange Nederlanders (die ze meest in 't schip Walcheren en 't fort Takorary hadden bekoomen) zou laaten afhaalen: dat men uit dat volk verstondt hoe d'Engelschen voorgaven, dat de geheele kust van Afrika hun, uit een gift des Konings van Portugaal, toequam, en dat zy in 't kort hunnen standaart op 't kasteel del Mina meenden te planten: dat 'er noch elf scheepen, t'hunner hulpe, en aflossing, uit Engelandt werden verwacht, om zich meester van de geheele kust te maaken. Dit alles verklaarde ‡ Andries Korneliszoon Verthoolen, Schipper van 't schip d'Eendraght, onder eede, voor den Heer Willem Goes, Raadt in den Hove van Hollandt, en Willem van Alphen, Geheimschryver in den zelven Hove, zelf gezien en gehoort te hebben: daar by voegende, dat d'Engelschen, voor zyn vertrek, van del Mina naar Kabo Kors waaren gezeilt, en dat ze daar wel duizendt schooten met grof geschut op schooten: en dat hy daar op, door ordre van den Generaal en den Raadt, van del Mina met zyn schip naar Nederlandt was vertrokken: met last van zyn water onder weegen te Axem in te neemen, en aldaar een' brief van den Generaal af te wachten. Doch dat hy aldaar vier daagen gelegen hebbende, twee Engelsche scheepen hadt vernoomen, die, buiten de voorzeide elf scheepen, versch scheenen aan te koomen: en dat een der zelve naar hem toe zette, hem najoeg, en naar hem schoot, maar dat hy, naa twee etmaal en een half jagens, hem ontzeilde, en, niet weêr konnende opkoomen, genoodtzaakt was, hebben- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+den loef van den Engelschman gekreegen, naar 't vaderlandt te zeilen. Ga naar margenoot+Dit alles werdt aan hunne Hoogmoogentheit van weegen de Westindische Kompagnie bekent gemaakt, en in 't breede vertoont, dat de geheele goudtkust, dat kostelyk juweel voor den Staat, in gevaar stondt van door d'Engelschen t'eenemaal vermeestert te worden; ten waare hunne Hoog. Moog. daar in vaardighlyk, en zonder verzuim van tydt, met zoodaanige behulpmiddelen, als de zelve daar toe best en noodig zouden Ga naar margenoot+oordeelen, geliefden te verzien. De Heeren Staaten Generaal zonden de blyken en bewyzen der gepleegde vyandtschap aan hunnen Gezant in Engelandt, met last, dat hy aan den Koning van Grootbritanje over de daatelykheden, by zyne onderzaaten tegens d'onderdaanen van den Nederlandtschen Ga naar margenoot+Staat gepleeght, uit hunnen naame zou klaagen, en verder verzoeken, en aanhouden, ten einde dat alles herstelt of wedergegeven, en de schade vergoedt moght worden: voorts dat men naauwe ordre zou stellen tot verhoeding van diergelyke in 't toekoomende. Op deeze klaghte, en 't verzoek daar by gevoeght, werdt wel met beleefde en goede woorden geantwoordt, doch zonder uitdrukkelyke beloften Ga naar margenoot+van vergoeding. De Gezant Douning gaf in den Haage aan de Heeren Staaten te kennen, dat zyne Majesteit ordre hadt gestelt om de klaghten, Ga naar margenoot+raakende 't geen op de kust van Guinea was geschiedt, t'onderzoeken; en dat hy, na ingenoome bericht van wederzyden, daar in zoodaanig zou handelen, als naar recht en reden zou bevonden worden te Ga naar margenoot+behooren. Doch de Heeren Staaten konden gantsch geene gerustheit in staaten niet die woorden vinden: dewyl des Konings onderzaaten niet min dan een Ga naar margenoot+openbaare oorlog, in dat gewest der werelt, tegens den Nederlandtschen Staat, door het beschieten en vyandtlyk inneemen van sterkten, het neemen van scheepen, en 't rooven van goederen, hadden aangevangen. Zy verstonden dat dit zaaken waaren die met geen schyn van reeden gebillykt konden worden, daar men niet onweetendt van kon zyn, nocht die men kon ontkennen: dat ze derhalve van des Konings rechtvaardigheit niet anders hadden konnen verwachten dan voor eerst en voor al een vaste en zeekere belofte van herstelling en vergoeding. Maar in plaats van zulk een toezegging te bekoomen, vernaamen ze, dat men noch meerder maght uit Engelandt naar die gewesten zondt, of zou zenden. De Heeren Staaten hadden over dit werk het goedtdunkenGa naar margenoot* en den raadt der Gemaghtigden uit de Kollegien ter Admiraaliteit willen weeten. Dees oordeeldenGa naar margenoot†, dat zoodaanige geweldenaaryenGa naar margenoot‡ niet Ga naar margenoot+konden geleeden worden, maar dat die kloekmoediglyk en met kracht mosten worden tegengegaan en gesluit, zoo om 't gevolg dat daar in stak, ten aanzien van andere vergeleege gewesten en bezittingen, als anderszins. Dies verstonden ze, dat men de Westindische Kompagnie (die den Staat in verscheide gelegentheden groote diensten hadt gedaan) in hunne bezittingen, op de kusten van Afrika en Guinea, behoorde te herstellen, en het overige dat ze daar noch bezaaten te behouden; zoo ten aanzien van d'achtbaarheitGa naar margenoot↓ van den Staat, als om den grooten handel die in die gewesten met merkelyke voordeden werdt gedreeven. Hier toe meenden ze dat men ten allerspoedighste twaalf kloeke oorlogscheepen behoorde toe te rusten, en naar de gemelde kusten van Afrika en Ga naar margenoot+Guinea te zenden: zes met veertig stukken geschuts, bemant met hondert en vyftig matroozen en vyftig soldaaten: d'andere zes van tweeëndertig tot vierendertig stukken toe, en bemant met honderdt veertig matroozen en veertig soldaaten, en alle voet den tydt van twaalf maanden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+met lyftoght verzien: voorts dat men de Westindische Kompagnie zou zien te beweegen, om, behalven hunne vier koopvaardyscheepen, (die men van meening was derwaart re zenden) daar noch twee bequaame scheepen van oorloge by te voegen. Op deezen voorslagh werdt by de Ga naar margenoot+Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden met grooten ernst geraadtslaaght. De Heeren Staaten van Hollandt lieten hunne toestemming den zesten der maandt daar toe inbrengenGa naar margenoot†. Ook schreeven de Heeren Staaten van Uitrecht aan hunne GemaghtighdenGa naar margenoot‡, dat ze in hunnen naame in de vergaaderinge van hunne Hoog. Moog. zouden helpen bevorderen, ten einde de Westindische Kompagnie op het spoedighste met hunne Hoog. Moog. hulpe zulks moght bygesprongen en geholpen worden, als hunne Hoog. Moog. tot hunne meeste achtbaarheit, mitsgaders den dienst, welstandt, en behoudenis van de gemelde Kompagnie, in haar Ga naar margenoot+ongeluk, zouden verstaan en bevinden te behooren. Hier op werdt den negenden van Augustus ter vergadering van hunne Hoog. Moog. verstaan en beslooten, dat men de Westindische Kompagnie met de maght van den Staat zou styven en bequaam maaken, om haar recht en langduurig bezit, in de gewesten van Afrika en Guinea, te handthaven, en alle indraghten tegen te gaan en af te weeren: ook herstelling en vergoeding van 't geen by d'Engelschen, eerst by Kabo Verde, en vervolgens Ga naar margenoot+mede op Takorary, Kabo Kors, en voorts op de gantsche kust van Guinea Ga naar margenoot+was ondernoomen, te bekoomen. Tot dien einde werdt verstaan, dat de Kollegien ter Admiraaliteit, in 't verwachten van de inwilligingenGa naar margenoot† eeniger Provincien op den eischGa naar margenoot‡ van zesmaalhondertduizendt guldens, (by den Raadt van Staate ten dien einde den vierden der maandt Ga naar margenoot+gedaan, en by Hollandt op den zesten toegestaan) ten spoedighsten twaalf kloeke scheepen of fregatten van oorloge zouden toerusten, verzien en gemant, gelyk in den voorslagh, boven gemeldt, was uitgedrukt: voorts dat men zou zien uit te werken, dat de Bewindthebbers der gemelde Kompagnie, boven hunne vier koopvaardyscheepen, daar noch twee scheepen van oorloge zouden byvoegen. Dan ter zelver tydt werdt by eenige voornaame Heeren en leden van hunne Hoog. Moog. vergaadering, ziende dat al de Provincien genegen waaren om de Westindische Kompagnie by te staan, aangemerkt, dat de hulp der twaalf scheepen, die men haar toestondt, en noch zou toerusten, licht al te Ga naar margenoot+laat zou bykoomen: derhalven meenden ze, dat men den Viceadmiraal de Ruiter, met zyne vloote, uit de Middelandtsche zee naar Kabo Verde, en de kust van Guinea zou konnen zenden. Hier toe most men, verstonden ze, hem last en maght stieren: doch men diende het besluit, daar over te neemen, en d'ordre, hem toe te zenden, geheim te houden; op dat d'Engelschen, daar kennis van krygende, hem (dewyl het zyn tydt most hebben, eer hy die last kon ontfangen, en zich tot de reize bereiden) met geen meerder maght moghten voorkoomen, of het hooft bieden. Hier vondt men zich wat verleegen: want zulk een voorslagh in de volle vergaderinge van hunne Hoog. Moog. te doen, en daar besluit op te neemen, kon onder zulk een groot getal van persoonen, Ga naar margenoot+van allerley aardt en zin, bezwaarlyk verborgen blyven. Men most dan dit stuk door eenige weinigen beleiden. Hier toe zocht men of vondt men bequaame geleegentheit. Eenige Heeren, en daar onder de Raadtpensionaris van Hollandt, Johan de Wit, quaamen, volgens het besluit van hunne Hoog. Moog. den vyfden van Augustus genoomen, zeven in getaale, byeen, om den inhoudt van den brief, dooe den Viceadmiraal de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ruiter en den Kommissaris Mortaigne, den zevenden der verlede maandt, raakende 't verhandelde voor Algiers, geschreeven, naa te zien en t overweegen. By deeze zeven Heeren werdt den voorslag, van de Ruiter naar Kabo Verde en naar Guinea te zenden, niet alleen goedtgevonden, maar ook by forme van resolutie op 't papier gestelt, en daarna ter vergaadering van hunne Hoog. Moog. op Maandagh, den elfden van Augustus, als wanneer, onder andere zaaken, ook de resolutieGa naar margenoot†, op Saterdagh te vooren, den negenden, (aangaande het toerusten van de twaalf oorlogscheepen) genoomen, in resumptieGa naar margenoot‡ werdt gebraght, met eenen daar van rapportGa naar margenoot↓ gedaan, en 't opgestelde geleezen. Doch men hadt de zaak zoo beleidt, dat men eenige Heeren, dien men 't geheim niet toebetroude, met behendigheit belette naar 't rapport en 't leezen te luisteren. Eenige Heeren hieldt men aan 't glas van een venster, en elders, aan de praat; andere braght men onder 't een of 't ander voorwendtsel uit de vergaadering: ook werdt, zeit men, het ontwerp der resolutie zoo ras geleezen, dat zelf de PresidentGa naar margenoot† der vergaaderinge, daar iemant, meent men, in gesprek meê was geraakt, den rechten inhoudt niet merkte. Dus werdt, volgens dien voorslagh, beslooten, de Ruiter Ga naar margenoot+naar Kabo Verde, en Guinea te zenden, en met eenen goedtgevonden, dat men dees' resolutie (als een ampliatieGa naar margenoot† van de voorgaande) zou brengen onder de Notulen, of aanteekeningen, der resolutien op Saterdagh, den negenden, genoomen. Hier op staat aan te merken, dat eenige Heeren, die op Saterdagh, den negenden, in de vergaadering tegenwoordig waaren, en zelf de Heer, die op dien dagh President, en op Maandagh, den elfden, niet tegenwoordig was, van de zaake, en 't geheim geen kennis hadden, en dat de Heer, die op Maandagh President, en op Saterdagh niet tegenwoordig was, niet anders meende, dan dat dees' resolutie, die by de resolutien van den negenden werdt gevoeght, ook op Saterdagh, den negenden, was genoomen. Waar op dan volgde, dat d'afschriften, die aan den Viceadmiraal de Ruiter werden Ga naar margenoot+gezonden, door den Heer, die op den negenden President was, onder veele papieren werdt ondertekent. Dit teekenen geschiedde met 'er haast, zonder de resolutie naa te leezen. Want het gebeurt veeltydts in de vergaderinge van hunne Hoog. Moog. dat 'er veele resolutien te teekenen zyn, welke dan tevens door den Griffier aan den President worden ter handt gestelt, die ze dan, als gerust op de trou van den Griffier, meest altydt zonder naa te leezen teekent. Van zommigen werdt sedert aangemerkt, dat dit behendig beleidt, noch dit geheim besluit niet streedt tegens het eerste besluit, door hunne Hoog. Moog. op den neegenden genoomen, strekkende om de Westindische Kompagnie met twaalf scheepen by te staan: maar diende alleen om zulks met andere twaalf scheepen, door de Ruiter, wat vroeger te doen: en dat men 't voor eenige weinigen (want de meeste Leeden der vergaaderinge hadden kennis van de zaake) geheim hieldt, hadt geen ander oogmerk, dan om de meening der Heeren Staaten te zekerder te bereiken, en te beeter uit te voeren. De gemelde resolutie, daar seedert zoo veel op te zeggen viel, luidde van woordt tot woordt gelyk volght, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[9 Augustus 1664]Extract: uit het Register der secrete Resolutien van de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden. SabbatthiGa naar margenoot† den 9 Augusti 1664. Ga naar margenoot+Is gehoort het rapport van de Heeren van Brakel, en andere haare Hoog. Moog. Gedeputeerden, hebbende, in gevolge en tot voldoeninge van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+der zelver resolutie commissoriaal, in dato den vyfden deezer loopende maandt, gevisiteert en geëxamineert de missive by den Viceadmiraal de Ruiter, en den Kommissaris Mortaigne, te zaamen aan haare Hoog. Moog. geschreeven, uit 's Landts schip de Spiegel, leggende op de reede voor Alikante, den zevenden der verleede maandt. Waar op gedelibereert zynde, is goedtgevonden en verstaan, dat, tot prompter en vigoureuser uitvoeringe van haare Hoog. Moog. goede meeninge ontrent het gepleegde van de Engelschen aan Kabo Verde, Takorary, Kabo Kors, en andere plaatzen in die gewesten, vervat in haare Hoog. Moog. resolutie over 't zelve subject, en op 't equipeeren van twaalf scheepen en fregatten van oorlooge, huiden genoomen, den voornoemden Viceadmiraal de Ruiter, tegenwoordig en chef kommanderende over twaalf 's Landts oorlogsscheepen, kruissende in de Middelandtsche zee, of den geenen, die, by overlyden en andre ongelegenheit van den zelven, de voorschreeve vloot staat te kommanderen, van weegen den Staat gelast en geordonneert zal worden, gelyk den zelven gelast en geordonneert wordt mits deezen, zich met alle zyne onderhebbende maght op 't aller spoedighste in stilligheit en secretesse te begeven naar Kabo Verde, en aldaar, onder Godts zegen en toelaatinge, te herneemen het fort ofte forten, die d'Engelschen onlangs deezen Staat en de Westindische Kompagnie in de zelve by surprise en met geweldt afhandig gemaakt hebben; mitsgaders ook te libereren alle alzulke scheepen van de gemelde Kompagnie, of andere ingezetenen van deeze Landen, als by de voorschreeve Engelschen oft iemandt anders zouden moogen weezen genoomen, en by hem aldaar of elders bejegent, ofte geattrappeert konnen worden: met speciale authorisatie en expres bevel om alle de geenen, die zich tegens d'uitvoering van 't geen voorschreeven is zouden moogen koomen t'opposeeren, ofte hem daar inne hinderlyk te zyn, met vigeur aan te tasten, te veroveren of te ruineren, plegende in alles soldaat- en zeemanschap, zulks en in diervoegen als hy 't zelve in tyden en wylen zal willen en konnen verantwoorden: dat wyders hy Viceadmiraal voornoemt, 't geene voorschreeven is omtrent Kabo Verde verricht hebbende, de voorgeroerde fort ofte forten behoorlyk verzien en verzekert laatende, zich verders met zyne onderhebbende maght zal hebben te vervoegen naar en langs de gantsche kust van Guinea, en aldaar uit de bedienden van den Staat, en van de gemelde Westindische Kompagnie, ofte andersints, verneemen wat verdere feitelykheden by d'Engelschen aldaar, 't zy op de forten, 't zy op scheepen van den Staat, en van de meergemelde Kompagnie, ofte van andere ingezetenen deezer Landen, moogen weezen gepleeght, en specialyk in wat staat Takorary en Kabo Kors t'zyner aankomst aldaar zal werden bevonden: ten welken einde hem brieven van addres aan den Gouverneur Generaal Valkenburg zullen toegezonden worden, en een open patent met last aan alle Ministers van de gemelde Westindische Kompagnie, om den voornoemden Viceadmiraal van alles pertinent bericht te geven, en hem, zoo veel in haar is, in d'uitvoeringe van haare Hoog. Moog. ordres behulpzaam te weezen. Ende zal de voornoemde Viceadmiraal, ten aanzien van de voornoemde forten, en van alle andere kasteelen, sterkten en scheepen van deezen Staat, en van de gemelte Westindische Kompagnie, ofte andere ingezetenen deezer Landen, die d'Engelschen insgelyks geoccupeert, genoomen, ofte geincommodeert moghten hebben, procederen of doen procederen even en in zulker voegen als ten aanzien van Kabo Verde in 't particulier, en van de scheepen die d'Engelschen, als boven, moghten heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben Ga naar margenoot+genoomen, in 't generaal hier vooren breeder staat geëxpresseert; trachtende in alle manieren volkoomentlyk te herstellen, te libereren en te verzekeren 't geene bevonden zoude moogen worden deezen Staat en de Westindische Kompagnie, of andere ingezetenen van den Lande, by weegen van feiten en met geweldt ontnoomen, bezet, oft anderssins in eeniger manieren geincommodeert te weezen. Ende zal hy voorts, volgens de generaale ordre, doorgaans aan alle Kommandeurs en Kapiteinen ter zee gegeven werdende, hebben te veroveren of te ruineren alle zoodaanige scheepen, als d'ingezetenen van deezen Staat hebben beschaadight, beschadigen, oft zulks poogen te doen; zonder anderssins de scheepen ofte subjecten van de Engelschen, ofte andere geallieerden, die zich op de voornoemde kust, en in de voorschreeve gewesten zouden moogen bevinden, of aldaar noch koomen t'arriveren, voor zoo veel en zoo lange de zelve geen schaade oft ongelyk aan de forten, scheepen ofte onderdaanen van deezen Staat hebben toegebraght, ofte koomen toe te brengen, eenighsins te molesteren, ofte in hunne trafycque aldaar te beletten of t'incommoderen. Ende in gevalle hy eenige zoodaanige scheepen, die d'ingezetenen van deezen Staat hebben beschadight, beschadigen, ofte zulks poogen te doen, komt te veroveren, zal hy de zelve by zich en omtrent de vloote hebben te houden, tot nader ordre; edoch wat de persoonen belanght, die hy, 't zy op de voorschreeve forten, 't zy op de voor schreeve scheepen, zoude moogen koomen maghtig te worden, de zelve zal hy voor eerst met zich hebben te voeren, en daarna aan landt te zetten aan Kormantin, oft eenige andere plaatze, die d'Engelschen in de voorschreeve gewesten wettelyk zouden moogen bezitten; met alle doenlyke zorghvuldigheit belettende, dat niemant van de zelve mooge eschapperen, ofte naar Europa overkoomen, om eenige tydinge van 't gepasseerde in Engelandt te brengen. Dat wyders het Kollegie ter Admiraliteit tot Amsterdam by aanschryvinge zal worden aanbevolen, de bovenstaande ordres aan den voornoemden Viceadmiraal, of den geenen die by zyn overlyden, of andere ongelegentheit van den zelven, de voorgeroerde vloot zoude moogen commanderen, in alle spoedt, secretesse en zekerheit toe te zenden, ook den zelven tot zyne naarichtinge t'informeren van alle kundtschappen, die men alhier van de voorschreeve geperpetreerde feitlykheden, en van de verdere toebereitzelen der Engelschen albereits heeft ontfangen en successivelyk noch zoude moogen bekoomen, ook voorts alles te bezorgen en te verrichten 't gunt tot uitvoering van de bovenstaande ordres zoude moogen weezen gerequireert: bevelende den meergemelden Viceadmiraal dat hy de zelve ordres aan niemandt ter werelt, zelfs niet aan zyne byhebbende hooge ofte mindere Officieren, zal hebben bekent te maaken voor en aleer hy Straatwaart uitgezeilt zal zyn, en zyn koers in de ruime zee naar Kabo Verde voornoemt gezet zal hebben.
JOHAN VAN REEDE. Vt. Accordeert met het voorschreeven Register. N. RUYSCH.
Het patent of d'ope brief, in deeze Resolutie gemeldt, was van den volgenden inhoudt,
Ga naar margenoot+De Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden lasten en ordonneeren mitsdeezen allen Oversten, Kommandeurs, Kapiteinen, Bevel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebberen Ga naar margenoot+en Officieren der zelve Landen en van de Geoctroyeerde Westindische Kompagnie. te water en te lande, zich bevindende op, voor, en ontrent de kusten van Afrika en Guinea, als elders, dat ze den Viceadmiraal Michiel Adriaanszoon de Ruiter, en zyne onderhebbende vloote, alle hulpe, bystandt, en adresse zullen hebben te doen en te geven, in 't uitvoeren van de ordres en beveelen by ons aan hem gegeven, zonder van des te doen eenighsins in gebreeke te blyven: want wy zulks ten dienste van den Lande hebben bevonden te behooren. Aldus gedaan onder onzen cachette, paraphure van den Heere presiderende in onze Vergaderinge, en de signature van onzen Griffier, in den Hage den 9 Augusti 1664.
JOHAN VAN REEDE. Vt. Ter ordonnantie van de hooghgemelte Staat en Generaal N. RUYSCH.
Ga naar margenoot+Hier by was ook een brief, aan den Heer Johan Valkenburg, Directeur Generaal over de Noordtkust van Afrika, en over Guinea, gevoeght, waar by hem uit den naame van hunne Hoogmoogentheeden Ga naar margenoot+desgelyks werdt belast, den Viceadmiraal de Ruiter, en zyne vloote, alle hulpe, en bystandt te doen. D'afschriften van de gemelde resolutie, met den brief aan Valkenburg, en den open brief aan allen Oversten en Bevelhebberen op de kusten van Afrika en Guinea, behoorlyk onderteekent, werdt uit den naame van hunne Hoogmoogentheden ten zelven daage aan de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam gezonden, met verzoek en begeerte, dat ze 't zelve, op de spoedighste, geheimste en zeekerste wyze, aan den Viceadmiraal de Ruiter zouden afzenden, en hem aanbeveelen, den inhoudt van dien, naar zyne forme en inhoudt, ten spoedigste in 't werk te stellen. De Heeren Raaden ter Admiraaliteit, (of de geenen die onder hen kennis hadden van 't geheim) by de meergemelde resolutie gemaghtigt, om de Ruiter over deeze zaak, en 't geen tot uitvoering van zyn' last werdt vereischt, nader te berichten, schreeven aan hem een' brief van den volgende zin, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[14 Augustus 1664]Edele, manhafte, vroome discrete,
Ga naar margenoot+U.L. zal voor den ontfang van deezen apparentelyk door schryvens van particulieren verstaan hebben, in welker voegen d'Engelsche Royale Kompagnie, geassisteert met eenige Konings oorlogsscheepen, in het einde van January, jongstleden, hebben bemaghtight het fort oft de forten aan Kabo Verde, mitsgaders eenige scheepen van de Westindische Kompagnie dezer Landen, aldaar negotieerende, en vervolgens gezeilt waren naar de kusten van Guinea, om ook aldaar de forten van de gemelde Kompagnie, mitsgaders haare scheepen te bemagtigen, gelyk daar van met de verovering van het fort Takorary, en 't schip Walcheren, een begin gemaakt hadden, wyders attacquerende Kabo Kors, daar van U.L. de particulariteiten uit de bylagen zult vernemen. Het welke de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal in dier voegen ter herten genoomen en geapprehendeert hebben, dat haare Hoog. Moog. den negenden dezer kopende maandt, goedtgevonden en geresolveert hebben, de gemelde Kompagnie te assisteren met een secours van twaalf goede scheepen van oorloge, die hier te lande in aller spoedt zullen worden geëquipeert, en naar de voorschreeve quartieren afgevaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digt, Ga naar margenoot+met apparentie van in 't begin der aankoomende maandt te zullen vertrekken. Edoch, om middelerwyle de zaken aldaar te herstellen, aan U.L. te ordonneren 't gunt by der ze her resolutie, mede ten dage voorschreeve genoomen, hier nevens gaande, punctueelyk, en in wel klaare termen, zult vinden geëxpresseert, dewelke om U.L. ten allerspoedigsten over te zenden, (gelyk huiden op Kadix, Malaga en Alikante per expresse geschiedt) met byvoeging van 't gunt tot U.L. nader instructie wordt gerequireert, ons aanbevoolen is. Dienvolgens dan U.L. zonder van den inhoude van dien in 't minste niet iemant te melden, voor en aleer U.L. buiten 't naau van Gibraltar in de ruime zee gekoomen zult wezen, deszelfs byhebbende scheepen respectivelyk, onder eenig ander pretext, naa gelegentheit van zaken te bedenken, al t'zamen tot twaalf in getaale, ten minsten voor twee maanden van water zult doen voorzien, en voor acht maanden victualieeren, van alles compleet, om de reize naar Kabo Verde en de kust van Guinea voorschreeven te konnen doen, en zoo al haar victualie, van hier medegenomen, zoudt konnen bergen, zoude des te beter en ons aangenaam zyn, ladende zoo veel doenlyk in het fluitschip van den Kapitein Enno Doedeszoon, die nevens U.L. reizen zal, en het overig in de Zuidten Noordthollandtsche oorlog scheepen, zoo des noodig moghte weezen, en gebrek zouden hebben, dat anders niet gesuppleert zoude konnen worden, het welk anderszints liever tot haar en laste van landt af, zult doen geschieden, alwaar 't dat tot dien einde haar met eenig credit zouden versterken, alleenlyk bezorgende dat de zaake daar door zoo weinig als moogelyk worde geretardeert, en in allen gevalle niemant occasie en worde gegeven, van de aanstaande reize iet zekers te besluiten, ten welken einde op de uitreize, eenige scheepen op dees zyde van de Kanarische eilanden bejegenende, door de Kapiteinen, die ze verspreeken, zult doen voorgeven derwaart te gaan, om eenige Turksche scheepen te vervolgen, die zich naar de voorschreeve eilanden zouden hebben begeven, en zich daar ontrent onthouden, oft iet anders dat beter dienstig zult oordeelen. Op alle welke zaaken in diervoegen goede ordre gestelt hebbende, zult van den ontfang van deezen, noch van het gunt U.L. dienvolgens ter handt zult neemen, geen rescriptie doen, noch aan de hooghgemelde Heeren Staaten Generaal, noch aan haare Ed. Groot Moog. noch aan ons, oft aan eenig ander Kollegie, maar alleen aan den ondergeschreeven onzen Secretaris, met U.L. eigen handt, met weinige en generaale woorden, naamelyk, dat U.L. de voorschreeve haare Hoog. Moog. resolutie hebt ontfangen, en zult achtervolgen, die daar van t'zyner tydt wel kennisse geven zal ter plaatze daar het behoort, op dat het voornemen niet ruchtbaar werde. Zoo dan in Godts naame, reize vorderende, zult U.L. reguleeren als vooren verhaalt is, naar de voorgemelde haare Hoog. Moog. resolutie en ordres, en met goede correspondentie en onderlinge intelligentie van den Generaal Valkenburgh, op de kust van Guinea ageren, de Officieren, matroozen en soldaaten, buiten actie van oorloge, oft om water te halen, zoo veel mogelyk, van landt afhoudende, om door de landtziekte niet geinfecteert of besmet te worden; afwachtende alzoo de komste der voorschreeve twaalf scheepen op de kuste van Guinea, ontrent del Mina; naar het arrivement van de welke, U.L. met overleg van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Generaal Valkenburgh, met U.L. byhebbende scheepen wederkeeren zult naar Kadix in Andalusia, om haare Hoog. Moog. oft onze ordre aldaar te vinden, latende de aangekoomen scheepen op de voorschreeve kuste, om haare ordre te volgen, ten ware U.L. presentie voor een korten tydt aldaar noch wier de gerequireert, in welken geval U.L. zich aan twee of drie weeken uiterlyk niet en zal binden, observerende en considererende de gelegentheit en proceduuren der Engelschen, die, buiten en behalven de scheepen albereits op de kuste zynde, in de voor schreeve bylage geëxpresseert, (bestaande uit twee Konings scheepen, en de rest veroverde en gemonteerde koopvaardyscheepen, te zamen elf in getale) zoo de jongste advyzen uit Engelandt melden, noch met twee Konings oorlogscheepen, en tien gemonteerde koopvaardyscheepen, om de voorgaande te vervangen, in Duins zeilvaardig leggende, versterkt zullen worden: doende aan den voornoemden onzen Secretaris, tot Kadix gekoomen wezende, by expressen, daar toe af te stuuren, omstandig bericht van al het gepasseerde, journaals wyze, om te dienen naar behooren. En hoewel in de meergemelde haare Hoog. Moog. resolutie in generale termen wordt gesprooken van het aan landt zetten van het volk, dat by de scheepen van U.L. esquadre, in kas van rescontre, verovert mogte worden, zult de kommanderende Officieren behouden en stellen in bewaringe van den meergemelden Generaal Valkenburg, ter dispositie en tot nader ordre van haare Hoog. Moog. Waar toe ons verlaatende,
Edele, manhafte, vroome, discreete,
Beveelen U.L. in Godes heilige protexie. In Amsterdam den 14 Augusti, anno 1664.
D. VAN LEEUWEN. De Gecommitteerde Raaden ter Admiraaliteit, en t'hunner ordonnantie J. DE WILDT.
P.S. Oft, naa de reductie oft verovering van Kabo Verde, in de Forten eenig kargesoen moght worden gevonden, zult het zelve lichten, en, onder pertinenten inventaris, in U.L. onderhebbende scheepen verdeeden, om aan den Generaal Valkenburg tegens recepisse over te leveren, daar inne laatende alleenlyk volk, amonitie en vivres tot bezetting van de plaats, met ordre U.L. te volgen naar de kust, zoo wanneer de bovengemelde twaalf scheepen daar aankoomen zullen, en de bezetting door volk van de Kompagnie aflossen, 't welk tot dien einde met de bovengemelde scheepen gezonden zalworden. Datum als boven.
D. VAN LEEUWEN. Ter ordonnantie van de zelve J. DE WILDT.
Ga naar margenoot+Daarna werdt door eenige Heeren, met naame den Secretaris der Admiraaliteit t'Amsterdam, bezorght, dat drie afschriften van de gemelde resolutie en brieven (met de bylaagen van de getuighschriften, aangaande 't geen d'Engelschen ontrent Kabo Verde, en op de kust van Guinea, tegens de Nederlanders hadden gedaan) door een of meer loopboodenGa naar margenoot†, daartoe alleen afgevaardigt, naar drie steeden in Spanje werden gezonden: te weeten naar Kadix, Malaga, en Alikante; op dat die aan den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Viceadmiraal de Ruiter, op een van die plaatzen aankoomende, moghten Ga naar margenoot+worden ter handt gestelt. Doch alles werdt voorzichtelyk onder een omslaghGa naar margenoot‡ gezonden, om de Ruiter voor het openen van die bezeegelde schriften te waarschouwen, ten einde, dat hy die papieren (dit werdt hem in den omslagh bevoolen) niet dan by zich zelven, en alleen zoude openen en leezen, zonder aan iemandt, het zy hooge of laage BevelhebberenGa naar margenoot†, den inhoudt bekent te maakenGa naar margenoot*: beveelende ten tegendeeleGa naar margenoot↓ aan de Bevelhebberen, die by gevalGa naar margenoot‡, of op den ontfang des briefs, tegenwoordig moghten zyn, of anderen, die daar van iet moghten verneemen, op den eedt by de zelve aan het Landt gedaan, van den ontfang van zoodaanige geheime aanschryving, en veel min van d'ordre dienvolgens in tyden en wylen te bekoomen, in 't minste aan iemandt anders iet bekent te maaken, of te openbaaren, veel min daar van eenigh vermaan te maaken, door schryvens aan hunne vrouwen, oft anderen, op peene van te vervallen in de hooghste ongenade van den Staat. Dit schryven was desgelyks den veertienden van Augustus geteekent. Hier by voegde ook de Geheimschryver der Admiraliteit, de Wildt, Ga naar margenoot+een' bezondren brief, in welken hy schreef, te hoopen dat Godt in alles goedt gelukGa naar margenoot↓ zoude geven, daar toe, menschelyker wyze, het naaste en eenige middel de geheimhoudingGa naar margenoot† was, waar toe men goede ordre hadt gestelt, en dat derhalven ook aan geen van der Bevelhebberen en Kapiteins huizen van 't afgaan der loopboodenGa naar margenoot‡ kennis was gegeven. Dat hy Viceadmiraal, om de zaake voor de Bevelhebbers en anderen, ook de Spaanschen, geheim te houden, zich zoude veinzen ordre te hebben, om met de geheele vloot naar Kadix te zeilen, en, daar ontrent kruissende op de Turken, naader ordre te verwachten: onder welke voorwendingGa naar margenoot† hy de lyftoght van landt aan boordt kon doen haalen, de gebrekkige scheepen van alles verzien, de behoeftfluit medevoeren, en genoeghzaam water inneemen; ten waare hy iet beters zou weeten te bedenken, dat aan hem werdt toebetrout en aanbevoolen: Voorts, dat hy verdacht zou zyn, door deeze verandering der reize, den Kommissaris Mortaigne, Graaf Johan van Hoorne, noch niemant anders der ophebbende Adelborsten, of diergelyke persoonen, van de vloote te laaten afkoomen, en naar 't vaderlandt reizen, om geen achterdenkenGa naar margenoot† te geven; daar toe hy, ontrent Kadix koomende, noodige ordre op alle Ga naar margenoot+de scheepen hadt te stellen. De Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden, hoorende d'ongemeene toerusting ter zee, die in Engelandt op 't yverighste werdt gedaan en voortgezet, hadden ook te deezer tydt Ga naar margenoot+eenige voorbereiding ten oorlog gemaakt, om van d'Engelschen niet overvallen te worden. Men hadt een oorlogsvloot van dertig scheepen, onder 't gebiedt van den Heer van Wassenaar, L. Admiraal van Hollandt, toegerust, die zich meest op de Zeeusche kust, in Schooneveldt, onthieldt, zonder dat men ze verder liet uitgaan, om d'Engelschen geen Ga naar margenoot+gelegentheit tot misnoegen te geven. Ook werdt de toerusting der oorlogscheepen, die men, volgens het besluit van den negenden Augustus, van meening was naar Guinea te zenden, met ernst by der handt genoomen. By d'Admiraaliteit in de Maaze werden twee scheepen toegerust, Ga naar margenoot+t'Amsterdam vier, in Noordthollandt twee, en ook twee in Zeelandt. Maar in Vrieslandt heeft men zich in dit werk niet ingelaatenGa naar margenoot‡: zoo dat, in plaatze van twaalf, niet dan de gemelde tien scheepen werden klaar gemaakt. Maar toen ze gereedt waaren om onder 't gebiedt van den Kapitein Johan van Kampen zee te kiezen, werden ze in 't eerst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ettelyke weeken door tegenwindt belet uit te zeilen, en daarna door andere tusschenkoomende verhindernisse geheel opgehouden. De Viceadmiraal de Ruiter was, gelyk verhaalt is, van Kadix weêr Straatwaart in gezeilt, met meening om Malaga en Alikante aan te doen, op het bedryf der Engelschen acht te geven, en ondertusschen nader last en ordre van den Staat af te wachten. Dus kruissende, en ettelyke daagen in stilte Ga naar margenoot+dryvende, quam hy, den eersten van September, voor Malaga, en ontfing daar ten zelven daage de geheime resolutie van hunne Hoog. Moog. met d'andere brieven en bylaagen: 't welk zoo stil niet toeging dan het ooghmerk van de zenders scheen te vereischen: doch buiten zyne schuldt. Want toen hy iemant met de sloep naar landt zondt, om naar brieven te verneemen, vondt d'afgezonden eenige koopluiden en Schippers op het strandt, zeggende, dat'er een byzondere postGa naar margenoot† aan den Viceadmiraal Ga naar margenoot+was gekoomen, en dat het overzulks oorlogh was tusschen de Hollanders en de Engelschen: te meer dewyl d'Engelsche koopluiden zeiden, dat d'Engelschen drie van de verwachte Oostindische scheepen hadden genoomen: weshalven d'Engelsche en Nederlandtsche koopluiden ten hooghsten waaren ontstelt. Eenige andere sloepen der Nederlandtsche oorloghscheepen, desgelyks aan landt gezonden, om ook naar brieven te verneemen, hoorden diergelyke tyding. Waar over de Viceadmiraal Ga naar margenoot+Meppel, met al de Kapiteinen, in der yl aan de Ruiters boordt roeiden, hem vraagende, wat tyding de brieven, die hy hadt ontfangen, medebraghten, en wat van de zaak was, weegens den oorlogh tusschen den Staat en Engelandt? De Ruiter, ten hooghsten verlegen over 't gerucht dat d'aankomst van den loopboode hadt veroorzaakt, antwoordde Ga naar margenoot+voorzichtelyk, dat de brieven van hunne Hoog. Moog. en van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit daar niet een woordt van vermaanden, en dat men noch hoopte de wederzydtsche geschillen in der minne te zullen byleggen. Dit strekte om alle gedachten van oorlogh wegh te nemen. Hy voeghd' 'er by, dat men straks onder zeil zoude gaan naar Alikante, om 't fluit schip van Kapitein Enno Doedes van daar af te haalen. Dit was hooghnoodig, want men zou te Kadix niet konnen schoonmaaken zonder dat fluitschip by zich te hebben; dewyl het alle de zaaken, daar toe dienende, ook de lyftoght van den Kommandeur de Wildt, (wel voor zes of zeven maanden) en alle de behoefte van de Ruiters schip, in hadde. Ten zelven daage schreef de Ruiter aan hunne Hoog. Ga naar margenoot+Moog. en de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, dat hy de Resolutie, den negenden van Augustus in den Haage genoomen, en de brieven van den veertienden der zelve maandt, zoo daatelyk hadt ontfangen, en den inhoudt met alle neerstigheit zoude waarneemen, en, zoo veel als moogelyk was, achtervolgen. Hy ging 's avondts noch t'zeil naar Alikante, Ga naar margenoot+daar hy, door stilte en tegenwinden verhindert, eerst den achtsten van de maandt aanquam, en desgelyks de meergemelde geheime resolutie ontfing. Hier zocht hy eenigh broodt, ten behoeve zyner scheepen, te bekoomen, maar te vergeefs; naadien de bakkers voor de Fransche Ga naar margenoot+vloot, die toen in de Middelandtsche zee was, bakten. Derhalven werdt hy te raade desweegen aan zeeker Nederlandtsch koopman te Kadix over landt te schryven; hem verzoekende (onder dekzel dat 'er veel broodt in de vloot verdorven was) ettelyke duizenden ponden broodt tegens zyne komst aldaar te doen bakken: ook gaf hy hem ordre, dar hy etlyke booten met azyn, en pypen met oly, en eenige duizenden ponden stokvis, ten behoeve der vloot, zou koopen; dewyl men t'Alikante en in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Straat niet wou toelaaten dat zyn volk aan landt quam: hem verder belastende niemant te laaten weeten voor wien hy die dingen kocht, en alles zoo stil te houden als doenlyk was. T'Alikante vondt hy zich met Ga naar margenoot+negen scheepen, en liet toen de Kapiteinen aan boordt koomen, hun aanzeggende, dat zich yder most gereedt houden, om met 's Landts vloot weder West aan naar Malaga te zeilen: doch zy klaagden alle dat ze ten einde van brandthoudt waaren. Waar op de Krygsraadt verstondt, dat men 't naar 't eilandt Formentera zou wenden, en daar brandthoudt haalen: voorts dat men zich dan zou begeven naar Malaga, en van daar naar Kadix: daar zou men de vlagge afwachten, zich van alles dat noodig was verzien, en zyne naader ordre, op aanschryving van hunne Hoog. Moog., dit gaf de Ruiter voor, ontfangen. Voor 't eilandt Formentera gekoomen voer men met de boots en sloepen der gantsche vloote aan landt, en men kapte en haalde brandthoudt voor al de scheepen. Ga naar margenoot+Daar op ging men weêr 't zeil, en quam den achtienden voor Malaga. Ga naar margenoot+De Ruiter zondt terstondt een sloep aan landt, met verzoek aan den Stadtsoverste, dat men de Hollandtsche vloot prattica, of vrye landing, zou vergunnen, ofte ten minsten dat ze hunne lyftoght door 't scheepsvolk Ga naar margenoot+uit de pakhuizen moghten haalen: daar by voegende, dat de Stadtsoverste door wacht van soldaaten alle gemeenschap tusschen 't Hollandtsch volk met die van de stadt konde beletten; om daar door alle besmetting, daar men voor vreesde, voor te koomen. Doch alles werdt afgeslaagen. Men liet de lyftoght door Spanjaarden en Mooren op de moelje, of aan strandt brengen, daar de matroozen die afhaalden, ook eenig broodt, te Malaga, op de Ruiters ordre, gebakken. Dit ging langzaam toe: want de Spanjaarden en Mooren quaamen eerst 's morgens ten negen uuren aan 't werk, en scheiden daar ten twaalf uuren uit. Daarna begosten ze weêr 's avondts ten vier uuren te arbeiden, en ten zes uuren staakten ze hun werk. Zoo dat men wel vyf daagen beezigh was, eer men al de lyftoght en behoefte t'scheep kreegh, daar de Hollandtsche matroozen, hadt men 't willen toelaaten, wel alles binnen twee daagen Ga naar margenoot+zouden aan boordt hebben gebraght. Terwyl de vloot hier most wachten, zeilde d'Engelsche Viceadmiraal Johan Lauson, den drieëntwintighsten, des avondts, met twaalf Konings scheepen, die van Algiers quaamen, voorby de reede van Malaga. De Ruiter gaf toen last, dat men hem met het stryken der vlagge, en eenige eerschooten zou begroeten, Ga naar margenoot+daar hy met gelyk getal van schooten op antwoordde, doch Ga naar margenoot+zonder vlag te stryken. De Schoutbynacht van der Zaan werdt door de Ruiter aan zyn boordt gezonden, om hem mondeling te groeten, Ga naar margenoot+dien hy heusch bejegende en onthaalde: hem verhaalende, dat hy in elf daagen van Algiers quam: dat hy de vreede niet hadt konnen treffen, dewyl de roovers de schaade, die ze d'Engelschen sedert het leste verdragh hadden aangedaan, weigerden te vergoeden. Ook hadt hy den Engelschen Konsul niet konnen verlossen, hoe wel hy daar dertigh Turksche slaaven, en eenigh geldt voor hadt geboden. Hy zeide ook dat al Ga naar margenoot+de roovers binnen de haven waaren. Voorts toonde Lauson groote begeerte om te weeten wat ordre de leste loopboode † aan de Ruiter hadt gebraght, hebbende t'Alikante verstaan dat hy in negen daagen was overgekoomen. Van der Zaan antwoordde, dat de Hollandtsche vloot naar Ga naar margenoot+Kadix ging om schoon te maaken, en dat men dan voort Straatwaart in zou zeilen. Lauson zeide, dat hy met d'Engelsche vloot naar Tanger wilde, en daarna voortzeilende, gaf hy de Ruiter, tot zyn afscheidt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zeven eerschooten, daar met gelyk getal op werdt geantwoordt. Des Ga naar margenoot+anderendaaghs ging de Ruiter onder zeil naar Kadix, daar hy den zesentwintighsten in de baay ten anker quam. Doch terstondt quam iemant van Don Antony Pimentel de Prado, Gouverneur der stadt, afgezonden, hem aanzeggen, dat zyn volk met de boots of sloepen niet aan landt zoude komen, veel min dat de scheepen achter het puntaal zouden zeilen, om daar te kielhaalen en schoon te maaken. Dit hadt men verzocht, dewyl de scheepen, hoewel men ze om de acht of tien daagen Ga naar margenoot+hadt gekrenght, en gevarkent, zoo vervuilt waaren, dat het onmoogelyk was, zonder ze te kielhaalen, daar veel meê te verrichten: ook werden ze door de wormen zeer geschonden. Voorts zocht de Ruiter een nieuwe groote mast in te zetten, dewyl d'oude niet langer kon dienen. Hy hadt hier ook voorgeslagen en verzocht, dat de Spaanschen, tot kosten van de Hollanders, wachten zouden stellen, om de gemeenschap der matroozen, die aan landt zouden koomen, met d'ingezetenen te verhinderen. Doch d'Overste der stadt, noch de Hartogh van Medina Celi, Stadthouder van Andaluzie, wilden nergens naa hooren, en beriepen zich op d'ordre en 't bevel des Konings. Het ongerief, ongemak en verhindering, dat uit dit verbodt ontstondt, was grooter dan men kan zeggen; ook braght het de Hollandtsche vloot in merkelyke verlegentheit, en 't verwekte veel gemors onder de Bevelhebbers, die zich over de Spaansche bewindtsluiden, door welker beleidt zulks geschiedde, hooghlyk Ga naar margenoot+beklaagden. In de Hollandtsche vloote, zeiden eenigen, waaren meest al de matroozen en soldaaten kloek en gezondt: men wist byna van geen ziekte, veel min van pest. 'T was meer dan elf weeken geleeden dat deeze scheepen van Algiers waaren vertrokken, en hadt men derhalven geen reeden om voor de besmetting zoo beducht te zyn, als Ga naar margenoot+men voorgaf. Dit waaren, schreef toen de Ruiter (in zeekeren brief aan den Heer Henrik van Reede van Renswoude, Gezant der Heeren Staaten aan 't Hof van Madrid) slechte belooningen voor de goede diensten die de Hollanders den Spanjaarden in die gewesten hadden gedaan, waar door de Spaansche kasten nu zoo veylig door hunne scheepen, saty, en barken werden gebruikt, als of men geen Mooren noch Turken meer uit Barbaryen hadt te wachten of te vreezen. Het Duitsch oorloghsvolk, uit Italië naar Spanje gezonden, zou moogelyk zoo gerust niet zyn overgekoomen, indien de Hollanders de Straat zoo niet gevaaght en gevrydt hadden van de roovers. Doch de tydt zou konnen koomen dat de Spanjaarden de Hollanders, die ze nu zoo afweezen, wel gaarne in hunne havenen zouden ontfangen, als zy hun daar niet om zouden bidden, noch zich op hunne kusten zoo dikwils laaten zien. Doch dat klaagen kon niet baaten. Zy mosten gedult neemen en zich behelpen zoo zy konden. De Ruiter stelde terstondt ordre dat de boots zich naar de waterplaats zouden begeven en water haalen: doch daar quaamen zoo veel boots van Spanjaarden en Engelschen ten gelyken einde, dat de Hollanders zomtydts in een geheel etmaal maar tweemaal Ga naar margenoot+water konden bekoomen. Men zagh zomwylen achtien of twintig boots aan de waterplaats leggen, en yder most zyn beurt afwachten, daar veel tydts meê door liep. Inzonderheit gaven de Spaansche galjoenen, die reisvaardig naar Indië laagen, veel belets: ook braght het hardt weêr, met donder en blixem, veel verhindering by. De Ruiter hadt groot verdriet in al dat zukkelen: doch daar was niet tegen te doen, noch met geldt noch met naarstigheit. Om d'andre behoefte van broodt, en meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+noodtwendigheden aan boordt te krygen, werdt geen kleene vlyt aangewendt. De koopman Gysbrecht Mels, te dier tydt Kommissaris van hunne Hoog. Moog. hadt het inkoopen van de meeste leeftoght, voor een redelyke prys bezorght. Doch zommige dingen waaren om geen geldt te bekoomen, en andere quaamen byna de helft meer te kosten, dan of men ze zelfs hadt moogen koopen en afhaalen. De scheepen uit Noordthollandt mosten zich met tarruw behelpen tot hun potagie, en die tot gort maalen. Om 't gebrek zoo veel doenlyk was te vervullen, most men zich van verscheide persoonen dienen, en 't gekochte t'scheep zenden; 't geen zoo stil niet toeging, of 't gaf by zommigen achterdocht van eenigen toght en aanslagh. D'Engelsche oorlogsvloot, onder Lauson, lagh den derden van October, sterk dertien scheepen, tusschen Rota en de baay van Kadix ten anker, en de Ruiter verstondt uit eenige koopluiden, dat d'Engelschen zeekre kennis meenden te hebben van d'ordre hem toegezonden. Doch men zocht hun een' anderen tocht in 't hooft. Ga naar margenoot+te brengen, en sprak verscheidelyk van zyne reize. D'eene zeide, dat men eenig geschil hadt met Portugaal, en dat hy zou kruissen op de Brazilsche suikervloot; een ander, dat hy naar nieuw Nederlandt zou gaan; een ander naar de kaap de bona Esperança, of het Hooft van goeder Hoope, den Zuidelyksten en uitersten uithoek van 't Zuider deel van Afrika, om daar d'Oostindische scheepen t'ontmoeten. In die tydt Ga naar margenoot+vondt zich de Ruiter in geen kleene bekommernis. Hy most zyne ordre geheim houden, en hy wist niet of hy Stuurluiden in de vloot hadt, die in de gewesten, daar 't op gemunt was, bekent waaren, en of men wel genoegzaame boeken en kaarten van die kusten by der handt hadt. Hy hadt daar nooit gevaaren, en hy kon, zonder 't geheim van den toght en toeleg in gevaar te stellen, en eenigzins t'ondekken, niet verneemen of 'er anderen van zyne zeeluiden waaren geweest. Daar was in die onkunde, verstondt hy, wel kans om die landen te vinden, maar niet met zoodanige verzekertheit, veiligheit, vertrouwen en voordeel, dan of men op die kusten was bedreven. Dat zyn zorge niet ongegrondt was, heeft d'ondervinding in 't kort geleerdt. Te deezer tydt werdt by Ga naar margenoot+den Krygsraadt, eer men noch t'zeil ging, om te beter ordre en tucht op de vloot te houden, goedtgevonden, iemant in de plaats van den Heer Viane, voor Algiers overleden, tot Fiskaal over de vloot te kiezen, en werdt Johan de Witte, de Ruiters schoonzoon, by maniere van voorraadt, en op goedtkenning van hunne Hoog. Moog. de Staaten Generaal, en de Ed. Moog. Raaden ter Admiraaliteit te Amsterdam, in dat ampt gestelt. Hy hadt eenigen tydt te Kadix gelegen, om zyn uitstaande schulden in te vorderen: doch toen hy weinig kon krygen, begost hem dat te verdrieten, en besloot derhalven een toght met zyn' schoonvader en 's Landts vloot te doen. Voorts gaf de Viceadmiraal de Ruiter ordre, zorgende voor de gezondtheit van 't volk, dat men etlyke duizenden limoenen zou opkoopen, en liet aan elk man vyfentwintig Ga naar margenoot+stuks tot een verversching uitdeelen. Den vyfden van October dreef de Hollandtsche oorlogsvloot, nu van alles, zoo veel als men hadt konnen bekoomen, verzien, uit de baay van Kadix: bestaande, gelyk meermaalen is gemeldt, in twaalf oorlogsscheepen, en de behoeftfluit de groene Ga naar margenoot+Kameel. De Ruiter zeilde dien zelven dagh voorby den Engelschen Viceadmiraal Lauson, die toen met dertien Konings scheepen voor de baay, of tusschen Rota en de baay, ten anker lagh, hem vereerende met het vlaghstryken en neegen eerschooten. Ook zondt hy den Kapitein | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+du Bois aan zyn boordt om hem te begroeten. Lauson beantwoordde d'eerschooten met gelyk getal, en liet ook de Ruiter door den Engelschen Kapitein Klerk van zynent wegen zynen dienst beleefdelyk aanbieden. Men meent, dat Lauson toen geloofde dat de Hollandtsche vloot naar Saleé ging. De Ruiter gaf dien zelven dagh aan de Bevelhebbers en Kapiteinen der vloote de noodige ordre, aangaande den koers, dien men voor eerst hadt te houden: hun beveelende dat ze, indien ze van elkanderen moghten geraaken, de vlagge drie mylen bewesten Saleé zouden opzoeken. Ga naar margenoot+Naa twee daagen zeilens, werdt, ten derden daage, tusschen de kaap van Sint Vincent en de kaap van Kantin, op de hooghte van vyfendertig Ga naar margenoot+graaden, een bark verpreit, die de Spaansche galjoenen (twee daagen voor de Ruiter t'zeil gegaan) tot de Kanarische eilanden toe most volgen. Waar op de Ruiter zyn' koers West ten Noorden stelde, om den bark, die Zuidtwest aan zeilde, te mompen, en de gedachten te Ga naar margenoot+beneemen als of de Hollandtsche vloot naar Kanaria en verder zoude zeilen. Tegen den avondt liet hy de witte vlag waaijen, op welk sein alle d'Opperhoofden en Kapiteinen aan zyn boordt quaamen, dien hy te dier tydt het geheim besluit, by hunne Hoog. Moog. den negenden van Augustus genoomen, ontdekte. Toen werdt by den gantschen Krygsraadt Ga naar margenoot+beslooten, dat men met 's Landts vloot den koers zou stellen naar 't eilandt Groot-Kanaria, beoosten tusschen 't eilandt Lancerota en Kanaria door. Maar of 't gebeurde dat de scheepen door storm, mist, of andre toevallen van elkanderen afdwaalden, dan zou de verzamelplaats zyn tusschen Kanaria en Lancerota, dichst by Kanarie, op de breedtte van Groot-Kanaria. Daar men elkanderen vier daagen zoude inwachten. Doch men zou alle vlyt aanwenden om by elkanderen te blyven. Indien men eenige vreemde scheepen vernam of sprak, dan zou men zeggen dat de vloot van de West quam, om zestien Turksche roovers, die ontrent Kanaria waaren, te vervolgen. Daar op zeilde de vloot weêr Zuidtwest aan met goeden voortgangk. Des anderendaaghs zaagen de Hollanders de Spaansche galjoenen in 't Zuidtwest, zoo ver als ze van de stengen konden zien, en zy zeilden, op de Ruiters ordre, eenigen tydt Ga naar margenoot+Zuidtoost op, om uit hun gezicht te blyven. Den elfden October raakte de vloot voorby Groot-Kanaria, en liep tusschen dat eilandt en Lancerota door, vervolgende haar' koers naar Kabo Blanko, (een uithoek in Afrika, op de Westkust van 't landtschap Arguyn, tusschen de Kanarische eilanden Ga naar margenoot+en Kabo Verde) die men den dertienden in 't gezicht kreegh. Weêr en windt dienden naar wensch, en men zeilde, behoudens koers, met ongelooffelyke Ga naar margenoot+spoedt. Ondertusschen liet de Ruiter op al de scheepen onderzoeken oft men geen Bevelhebbers, Stuurluiden, matroozen, en soldaaten, of iemant anders kon vinden, die goedt bericht konden geven van den toestandt van Kabo Verde; op dat men zoodaanige persoonen daar over naader moght ondervraagen. Maar naa dat men eenige zeeluiden, door Ga naar margenoot+welke men kennis van die gewesten verhoopte te bekoomen, hadt ondervraaght, vondt men niet dan een' Quartiermeester, dienende onder den Kapitein Pomp, die iet wist van de gelegentheit der sterkten, op het eilandt van Goereede gelegen. Doch men vondt geen Stuurluiden, noch andere zeeluiden, die op die kusten waaren bevaaren, of de Ga naar margenoot+waare gelegentheit van die landen wisten. Dat te verwonderen was, ten aanzien van het groot getal der zeevaarderen, die zich hier by een vonden. In deeze verlegentheit werdt op d'ordre van de Ruiter groote voorzichtigheit en vlyt gebruikt, om zich, in 't opdoen der kusten, buiten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gevaar te houden. Hier most men eveneens te werk gaan gelyk d'ontdekkers en vinders van nieuwe Landen gewoon waaren te doen. Men zondt dikwils sloepen voor uit, en wierp het dieploot, om te weeten of men grondt vondt, en op hoe veel vadem; ook of'er geen verborge zanden, of blinde klippen laagen: men nam naukeurig acht op de strekking of't vallen der stroomen, en 't geen wyders vereischt werdt om onbekende kusten aan te doen, en vremde havens in te loopen. Gelyk een blinde op het gevoelen den wegh zoekt, en naar den muur tast, zoo mosten de Leidts- en Stuurluiden deezer vloote, in de blindtheit hunner onkunde, naar vaarbaare diepte en goede havening zoeken. Wyders werdt Ga naar margenoot+ook onder 't zeilen beraadtslaaght op wat wyze men het bevel der Heeren Staaten zou uitvoeren. De Krygsraadt verzochtGa naar margenoot† den Kommissaris Johan Bartram van Mortaigne, dat hy zich tot Kornel en Opperhooft over de soldaaten en matroozen, die men zou moeten landen, om de Ga naar margenoot+genoome sterkten te herneemen, zou laaten gebruiken, 't geen hy aannam. DaarnaGa naar margenoot‡ werdt beslooten hoe men zoude voortzeilen, en dan den Ga naar margenoot+aanval doen: Dat men eerst zoude zeilen naa 't eilandt Goereê, aan Kabo Ga naar margenoot+Verde. Dat men dan met hondert en achtien matroozen en tweehondert en zesentwintig soldaaten, onder den Kornel Mortaigne, en d'andre Bevelhebbers, t'zaamen sterk driehondert en vyftig mannen, met boots en Ga naar margenoot+sloepen zou landen, en d'Engelschen aantasten. Doch of 't gebeurde dat daar eenige maght van Engelsche scheepen lag, dan zou men voor eerst niet landen, maar de scheepen gezaamentlyk aantasten, en, waar 't moogelyk, veroveren, of vernielen, zonder daar van in gebreeke te blyven, Ga naar margenoot+op de peene daar toe gestelt. De zeemaght der Engelschen zou men in goede ordre, alwaar 't onder de Forten, of Sterkten, aantasten. De Viceadmiraal Ga naar margenoot+Jan Korneliszoon Meppel zou met zyn' bystander den voortoght Ga naar margenoot+hebben: de Viceadmiraal de Ruiter zoude met zyn bystander den tweeden inval doen, daar 't de meeste noodt zou vereischen: de Schoutbynacht Ga naar margenoot+Aart van Nes zou met zyn' bystander den derden, de Kommandeur Ga naar margenoot+Gideon de Wildt met zyn' bystander den vierden, en de Kapitein Ga naar margenoot+Leendert Haakswant, als Schoutbynacht, met zyn' bystander den vyfden inval doen, en men zoude elkanderen daar 't noodt deedt te hulp Ga naar margenoot+koomen. Indien ze, voor 't eilandt Goereê gekoomen, zouden zien, dat eenige Engelsche scheepen zochten t'ontvluchten, dan zouden de Schoutenbynacht Van der Zaan en Haakswandt, en de Kapiteinen Pomp en Jakob Korneliszoon Swart, hen terstondt volgen, doch niet verder dan dat zy oordeelen zouden dien dagh, of te middernacht, weêr by de vlagh te konnen koomen; ten waare zy vry naa by de vluchtigen quaamen, en oordeelden die in 't kort te konnen veroveren: doch om geen reden zich langer dan vierentwintigh uuren van de vlagge afhouden. De Ga naar margenoot+buit, lyftoght en handtgeweer dat by de vier jaagende scheepen, oft 't geen op het eilandt Goereê, of elders, zou moogen verovert worden, zou over de geheele vloot, naar gelang van 't volk, verdeelt werden. De Ga naar margenoot+mannen die vierwerken of graanaten in de forten zouden werpen, zouden met vereeringen, ter bescheidenheit van den Krygsraadt, en naar de Ga naar margenoot+verdienste der persoonen, beloont worden. Alle Kapiteinen zouden zorge draagen om hunne kabeltouwen, paar de lynen, en werpankers wel gereedt te houden, met de boy en boyreeps, om des noodts de scheepen, die aan den grondt, oft andre ongelegentheit moghten raaken, met de boot, of des noodts met verscheide boots en sloepen, nevens het werptuig, te konnen Ga naar margenoot+redden. Die in zulk een noodt zou vervallen en hulp van nooden hebben, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zoude zyn vlagge van achteren in een sjouw laaten waaijen, en somtydts een schoot met scherp ontrent de naastbyleggende scheepen schieten: in welken gevalle dan die Kapitein oft Kapiteinen alle vlyt zouden doen, Ga naar margenoot+om 't schip, dat in noodt zou zyn, te helpen. Te dier tydt werdt het gebiedt over de matroozen, die in de landing de voortoght zouden hebben en den eersten aanval zouden doen, aan de Kapiteinen Jakob Korneliszoon Swart en Johan van Nes opgedraagen. Men hadt ook noch eenige Bevelhebbers over de soldaaten gestelt. Johan du Bois, Kapitein op de Ruiters schip, en Graaf Johan van Hoorne, die onder de vrywilligen voer, werden tot Steedehouders van den Kornel verkooren. Eenige anderen zyn tot Kapiteinen, Luitenanten, en Vendrighs gemaakt. Onder anderen gaf men ook een vendel aan des Viceadmiraals zoon, Jonker Engel de Ruiter. Toen werdt ook last gegeven dat men op al de scheepen der vloote eenige stormladders en granaattassen zou maaken, Ga naar margenoot+en alles vervaardigen dat tot een storm zou konnen dienen. Dat bevel werdt met vlyt verricht, en de vloot vorderde reize: by dagh en nacht het dieploot dikwils werpende, om t'aller uure den grondt te peilen. Ga naar margenoot+Dit duurde tot den zeventienden der maandt, op den middagh, Ga naar margenoot+toen draaide de Ruiter op de ly, en liet de Staatenvlag van de kampanje waaijen, tot een teeken dat men landt zagh: waar op al d'andere scheepen bystaaken. Men wierp toen 't dieploot op achtenveertig vaadem kleigrondt, en zagh het landt in 't Oosten tusschen de stroom Senega en Kabo Verde. 'T was laag landt, en duinig als Hollandt. Ten zelven daage liet de Heer de Ruiter al de Kapiteinen aan zyn boordt koomen, en gaf aan elk zyn ordre by geschrifte. Daarna voortzeilende kreeg men Ga naar margenoot+den twintighsten Kabo Verde in 't gezicht. Dit's een uithoek van Afrika, op de Westkust van 't Koningkryk Jaloffi, ten Noordtwesten van de riviere van Gambia, Kabo Verde, of de Groenkaap genoemt, weegens het groene landt dat men daar zagh. 'T leidt op de Noorderbreedtte van vyftien Ga naar margenoot+graden. Des anderendaaghs 's avondts ten negen uuren zeilde de vloot voorby het witte Vogeleilandt, zoo genoemt om dat de zeevogels daar Ga naar margenoot+veele yeren leggen, en dat het wit is van vogeldrek. Men quam 's morgens ten drie uuren by 't eilandt Goereê, 't welk ontrent een gooteling schoot van 't vaste landt van Kabo Verde leit, ten anker. Met den dagh zagh de Ruiter negen Engelschescheepen dicht onder 't benedenste kasteel leggen, Ga naar margenoot+en daar onder een Koningsschip met de wimpel van boven. Op beide de kasteelen of sterkten liet men de vlagh van d'Engelsche Kompagnie waaijen. Eenige van de Hollandtsche scheepen konden in 't eerst door stilte niet opkoomen, maar men kreeg straks daar aan een kleene koelte, zoo dat d'achterste by d'andere quaamen, en d'Engelsche scheepen Ga naar margenoot+werden in een halve maan bezet. Toen werdt by de Ruiter en zynen Krygsraadt beslooten, d'Engelschen met die ordre, en op zulk een wyze als te vooren was vastgestelt, aan te tasten, doch indien 't door stilte en andere ongelegentheeden moght werden verhindert den aanval op die wyze te doen, dan zou men gezaamentlyk aanvallen, daar men de meeste afbreuk zou konnen doen. Ten dien einde mosten de lichtste scheepen d'Engelsche lichtste scheepen, 't zy by of aan 't landt, daar ze die zouden konnen aantreffen, met kracht bevechten: en d'Opperhoofden Ga naar margenoot+zouden de wimpel van de bezaansroede laaten waaijen, tot een sein of teeken van den algemeenen aanval. Maar d'Engelschen, door de Ruiters komst zeer verschrikt, en zich niet in staat vindende van hem te konnen afweeren, zonden twee Gemaghtigden aan zyn boordt, te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+weeten Isaak Teyler, Kapitein of Schipper op het schip de Victorie, en Gillis Toorenburg, Schipper op het schip de Martha, hem vraagende, Ga naar margenoot+Tot wat einde hy, zoo gewaapent, zoo naa aan hunne scheepen en sterkten quam? Wat dat te zeggen was? Hy en zyn Krygsraadt gaven tot antwoordt, Gy kondt wel denken tot wat einde wy zyn gekoomen, en wy meenen, zoo haast de koelte komt, u noch naader te koomen, om de scheepen en sterkten aan te tasten en door Godts hulpe te vermeesteren. D'Engelschen vraagden, of de Hollanders dan geen vreede met Engelandt hadden? Men antwoordde, Ja wy hebben vreede met Engelandt, maar niet met zulk een volk, (meenende d'Engelsche Koningklyke Afrikaansche Kompagnie) dat de Hollandtsche Westindische Kompagnie haare scheepen en forten zoo onrechtmaatig en met bedrogh heeft benoomen. Wy zyn nu gekoomen om alles te herneemen, en ons te stellen tegens al de geenen die d'onzen zulk ongelyk deeden, of noch trachten te doen. Met dit bescheidt vertrokken d'Engelschen naar hun boordt. Hier op zondt de Ruiter den Heer Mortaigne, den Schoutbynacht van der Zaan, en den Kapitein Jan van Nes, naar 't Engelsch oorlogsschip, daar de Gouverneur van 't eilandt eh de Schippers der koopvaardyscheepen aan boordt waaren, den Kapitein van 't oorlogschip afvraagende, of hy ordre hadt de forten op het eilandt te beschermen? Hy zeide, alleen last te hebben om de scheepen te beschutten, indien ze wilden vechten, en met de forten niet te doen hadt. Hem werdt aangezeit, dat hy zich terstondt van d'andere scheepen zoude afzonderen, en de Hollanders in 't aantasten Ga naar margenoot+der scheepen en forten niet verhinderen. Maar d'Engelsche koopvaarders zonden ten eersten drie Schippers aan de Ruiter, zeggende, dat ze wel goederen van d'Engelsche Koningklyke Afrikaansche Kompagnie inhadden, maar dat ze van de Kompagnie waaren bevracht: met verdre aanbieding, dat ze alle die goederen zouden overleveren; mits dat men hunne scheepen zoude vry geven, en de bedonge vrachten betaalen. Dit werdt hun ingewillight. De Ruiter en zyn Krygsraadt beloofden, dat de Schippers, naa dat men de goederen, d'Engelsche Afrikaansche Kompagnie toebehoorende, ter gelegener plaatze zou hebben gelost, met hunne scheepen en verdre laading vryelyk naar Europa zouden keeren, en dat de Westindische Kompagnie hun in Hollandt de vrachten der geloste goederen Ga naar margenoot+zou voldoen. Naa 't sluiten van dat verdragh heeft men de Schippers Ga naar margenoot+van de Engelsche koopvaardyscheepen gelicht, en de Hollandtsche scheepen hebben zich dicht by hen gezet; op dat zy 't niet zouden ontzeilen. Ook zondt men met den avondt eenige gewapende boots en sloepen op de brandtwacht, om te beletten dat men 's nachts geen goederen uit die acht scheepen zou aan landt brengen, en t'zoek maaken. De naamen der gemelde scheepen en Schippers kan men zien uit de volgende lyste,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Deeze scheepen waaren hier voor acht of tien daagen uit Engelandt, met het gemelde oorlogschip, aangekoomen, en zouden de Nederlandtsche Westindische Kompagnie, buiten twyffel, veel afbreuk hebben gedaan, indien 't de Ruiter met de Hollandtsche vloot niet hadt belet. Doch het geen ontrent die Engelsche koopvaardyscheepen werdt gedaan, ten aanzien van 't ontlossen der koopmanschappen en andersins, geschiedde Ga naar margenoot+met groote bekommering en ongerustheit; want men twyffelde of de Ruiters last wel zoo ver ging: dewyl die medebraghtGa naar margenoot†, dat hy de scheepen van de Engelschen, die zich op de kusten van Kabo Verde en Guinea moghten bevinden, voor zoo veel en zoo lang de zelve geen schaade of ongelyk aan de forten, scheepen, of onderdaanen van den Staat hadden toegebraght, of quaamen toe te brengen, geensins zoude quellen, ofte in hunnen koophandel aldaar beletten. Doch hier tegen viel te bedenken, Ga naar margenoot+dat deeze scheepen, met geschut voorzien, in staat waaren gevonden om 't eilandt Goereê, 't welk de Westindische Kompagnie was benoomen, te beschermen; dat ze de Hollandtsche vloot, indien 't hun aan geen maght hadt ontbrooken, zeekerlyk zouden hebben tegengestaan: en dat ze, ten dienst van d'Engelsche Afrikaansche Kompagnie (die zoo groote vyandtschap pleegde tegens de Hollanders) gehuurt, veel meer voor vyanden dan vrienden waaren te houden. Ook hadt men hunne aanbieding van de goederen, die d'Engelsche Kompagnie toebehoorden, over te leveren, niet konnen afslaan; gemerkt de Hollandtsche Kompagnie, door d'Engelsche te vooren ten hooghsten was verongelykt en beschaadight. Maar ten quaadtste genoomen, alwaar 't dat men hier te haastig hadt toegetast, dat zou men met weêrgeven konnen vergoeden: doch indien men die scheepen onbeschadight hadt laaten vaaren, en dat daarna verstaan wierde, dat men ze hadt moeten neemen, of dat de last zoo ver strekte, dan hadt men dat verzuim niet konnen verbeteren. Ook heeft de tydt korts daarna geleerdt, dat men ontrent dit stuk niet hadt gedaan tegens de meening van den last, en 't oogmerk der lastgeveren. Naa dat men 't gemelde verdragh met d'Engelsche koopvaarders hadt geslooten, kon men, vermits het vallen van den avondt, en de duisternis des Ga naar margenoot+nachts, niet meer verrichten. Doch d'Overste van 't eilandt Goereê vondt zich ten einde raadt, oordeelende dat 'er met vechten niet viel te winnen; dewyl hy geen bystandt van 't Koningsoorlogschip, noch van d'Engelsche koopvaarderen hadt te verwachten. Dies zondt hy noch 's avondts in laat, ten tien uuren, iemandt met een' brief aan de Ruiters boordt, Ga naar margenoot+waar by hy aanboodt, het eilandt, met de sterkten, op eenige voorwaarden, die hy den Heer de Ruiter toezondt, over te geven. Hy verzocht ook vry geley voor eenige Gemaghtigden, om over d'opgestelde punten in onderhandeling te treeden. Dat verzoek werdt toegestaan, Ga naar margenoot+en 's anderendaaghs beriep de Ruiter zyn' Krygsraadt by een: Ga naar margenoot+met wien hy zich over de gemelde voorwaarden beriedt. Ook quaamen toen twee Engelsche Gemaghtigden aan zyn boordt. Doch als men de punten, by hen voorgestelt, overwoeg, bevondt men dat eenige der zelve onbillyk en onaanneemelyk waaren: onder anderen eischten d'Engelschen, dat ze al de goederen en slaaven der Engelsche Afrikaansche Kompagnie zouden moogen afvoeren. Ook vezochten ze tien daagen tydt, om te zien of 'er ondertusschen geen hulpe en ontzet uit Engelandt zou koomen. Doch de Ruiter, en zyn Krygsraadt, sloegen die twee punten Ga naar margenoot+af. Zy verstonden, dat d'Engelsche Afrikaansche Kompagnie te vooren de Hollandtsche Westindische Kompagnie t'onrecht hadt beschadight, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+toen ze haar haare goederen en slaaven met geweldt ontnam, en dat men daarom nu de goederen en slaaven van de gemelde Afrikaansche Kompagnie most aanhouden. Ook zeiden de Hollanders, dat ze hun den tydt van tien daagen uitstel om bystandt uit Engelandt te verwachten niet konden noch wilden toestaan. Over deeze punten was men den Ga naar margenoot+meesten dagh in gesprek, en, naa veel woordenstrydt, werden by de Ruiter, met kennis van zynen Krygsraadt, eenige andere punten van verdragh op papier gebraght, die men den Engelschen Gemaghtigden ter handt stelde: hun aanzeggende, dat ze de stadt op die voorwaarden hadden over te leveren, en dat men hun geen tydt van uitstel wilde geven, Ga naar margenoot+dan dien dagh, tot den volgenden morgen ten acht uuren: daar by voegende, dat men hunne sterkten, indienze zich voor dat uur niet opgaven, met alle kracht zou aantasten: maar zich tot dien tydt toe van alle vyandtschap onthouden. Met dit bescheidt voeren de Gemaghtigden weêr naar landt, daar ze de punten, by de Ruiter opgestelt, aan den Overste behandigden. Doch daar was niemant onder d'Engelschen die dat schrift, in 't Nederlandtsch gestelt, kon verstaan en vertolken. Dan men vondt een' van de acht Schippers der Engelsche koopvaarders, die 't Hollandtsch verstondt, en 't ontwerp van de voorwaarden in 't Engelsch vertaalde. Hier meê liep dien dagh ten avondt. Geduurende dees Ga naar margenoot+onderhandeling ging de Kapitein van het Konings oorlogschip onder zeil, meenende naar zyn welgevallen door te gaan: maar de Heer de Ruiter, dat gewaar wordende, deê hem door een schoot met scherp weder zetten. Daar op quam d'Engelsche Kapitein, Jakob Reinolds Kulpeper, Ga naar margenoot+noch 's avondts aan de Ruiters boordt, hem met hooge woorden verklaarende, dat hy geen last noch ordre hadt om eenige sterkten of scheepen, die de Hollanders of de Westindische Kompagnie toebehoorden, aan te tasten; of eenige andere onderdaanen van hunne Hoog. Moog. te beschaadigen, en verzocht derhalven verlof om te moogen vertrekken. De Ruiter hieldt zyn verzoek in bedenken, en liet hem weêr naar zyn Ga naar margenoot+schip vaaren. Men hadt dien dagh, om zich van d'Engelsche koopvaarders te verzekeren, in yder schip dartig Hollandtsche matroozen, en daar onder twee Bevelhebbers, gezet, en ontrent zoo veel Engelschen daar uit in de Hollandtsche scheepen gebraght. Den volgenden nacht liet de Ruiter eenige gewaapende boots en sloepen rondtom het eilandt Ga naar margenoot+op de brandtwacht leggen; op dat 'er niemant op zou koomen, en om te verhinderen dat men ook geen goederen van 't eilandt naar 't vaste landt van Kabo Verde zou vervoeren. Met het aanbreeken van den dagh quamen Ga naar margenoot+d'Engelsche Gemaghtigden met een vaartuig, ophebbende een witte vlag, weêr aan de Ruiters boordt, verklaarende dat d'Overste van 't eilandt en zyne andere Bevelhebbers d'opgestelde verdraghpunten aannaamen, en bereidt waaren 't eilandt Goereê met zyne sterkten, en de goederen der Koningklyke Engelsche Afrikaansche Kompagnie, op d'aangeboode voorwaarden, aan den Viceadmiraal de Ruiter en de Nederlandtsche Westindische Kompagnie over te geven. Hier op werden de verdraghpunten in de Hollandtsche, en ook in d'Engelsche taale, terstondt Ga naar margenoot+in 't net gestelt, uitgeschreeven, en noch ten zelven daage onderteekent, op den volgenden voet, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van wegen de Geoctroyeerde Westindische Kompagnie ter eenre, en den Heer Kapitein Sint George, Gouverneur van de forten op 't eilandt Goereê, uit den naam en van wegen de Koningklyke Engelsche Afrikaanschse Kompagnie ter andere zyde, rakende de overleveringe van 't voorschreeven eilandt en de forten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Was onderteekent,
Michiel Adriaanszoon de Ruiter. Jan Korneliszoon Meppel. Aart van Nes. Gideon de Wildt. Leendert Haakswant. Willem van der Zaan. Isaak Sweers. Dirk Gerritszoon Pomp. Govert 't Hoen. Jan van Nes. Hendrik Adriaanszoon. Jakob Korneliszoon Swart. Ter ordonnantie van de voorschreeve Krygsraaden, Paulus Adriaanszoon Klerk, als Secretaris.
De verdraghpunten, in 't Engelsch vertaalt, werden ondertekent door Sint George anders Aberkromby, Andries Milles, Huigh Aberkromby, Eduard Fitch en Johan Harington. Naa d'onderteekening van 't verdragh deeden de Hollanders eenige vreugdeschooten. Op den zelven dagh viel iet voor dat waardig is verhaalt te worden: een wonderbaare ontmoeting. Eenige van de Hollandtsche scheepen verzeilden beoosten het eilandt Goereê, en hunne boots voeren aan de kaap of het vaste landt Ga naar margenoot+om waater. Onder anderen begaf zich de Schoutbynacht van der Zaan aan landt, daar hy een' ouden Neger vondt, die Neêrduitsch verstondt en sprak, en hem vraagde, wie als Admiraal 't gebiedt hadt over de Hollandtsche vloot? Van der Zaan zeide, Michiel de Ruiter, De Neger daar op, Michiel, Michiel, Michiel de Ruiter, ik heb, ontrent vyf- of zesenveertig jaaren geleden, te Vlissingen een bootsmans jongen gekent, die Michiel de Ruiter heette. Waar op van der Zaan hem verzekerde, dat die Ga naar margenoot+zelve Michiel nu Admiraal van de vloot was. Maar de Neger kon 't bezwaarlyk gelooven, zeggende, Michiel, toen Bootmans jonge, en nu | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Admiraal, dat kan niet zyn. Als van der Zaan by zyn zeggen bleef, verzocht de Neger, Jan Kompany genoemt, dat men hem aan de Ruiters boordt zou brengen; op dat hy zyn' ouden makker en speelgezel, Ga naar margenoot+met wien hy gevaaren hadt, noch eens moght zien en spreeken. Men was hem te wil, en de Ruiter hem, naa 't verloop van zoo veele jaaren, ziende en hoorende spreeken, stondt niet min verwondert dan de Neger, over die zeldtzaame ontmoeting. Hier zagh de Neger dat de Bootsmans jongen, eertydts zyn medemaat, een Admiraal van deeze Hollandtsche vloote was geworden; en hy vertelde, dat het geluk hem, Ga naar margenoot+weleer een' armen slaaf, ook hadt begunstigt, en tot een' Onderkoning over eenige Negers van dat gewest verlieven. Daarna begost hy te spreeken van d'oude tydt hunner kindtsheit, en toonde een sterke ja byna ongelooffelyke geheugenis te hebben. Hy wist al de naamen der bruggen, straaten en kaajen te Vlissingen onderscheidelyk te noemen: en men hoorde hem veele voorvallen van zyne jeught, en al wat hem in 't gezelschap van de Ruiter, te waater of te landt, was bejegent, omstandighlyk verhaalen. De Ruiter onthaalde hem vriendelyk, en hadt groot vermaak in zyn gesprek, dat hem d'onnoozele geneughten van zyne kommerlooze jaaren in de gedachten braght. Hy vraaghde den Neger naar verscheide zaaken, en onder anderen, of hy noch een Christen was; dewyl hy weleer te Vlissingen was gedoopt Hy zeide, dat hy als een Christen 't Geloof en 't Onze Vader noch hadt onthouden, maar dat zyne kinders, en anderen, als hy van den Christelyken godtsdienst sprak, met hem lachten: dat hy daarom alleen by zich zelven een Christen bleef, en Godt naar zyne kennis diende. Men vraagde, of hy niet liever in Zeelandt dan in dit landt wou woonen? Maar hy antwoordde, Ik wil liever in dit landt, zoo armelyk als 't is, woonen en leven. Hy was toen ontrent tsestig jaaren oudt geworden, en hadt, geduurende zyn verblyf in dit gewest, den Hollanders en Zeeuwen, by alle gelegentheden, groote genegentheit getoont, en de Westindische Kompagnie veele diensten gedaan. De Ruiter, hem eenige kleederen en andere dingen, die in dat landt van waarde zyn, vereert hebbende, liet hem, met eenige eerschooten, ten hooghsten vernoeght en voldaan, aan landt brenge eerchooten, ten hooghsten vernoeght en voldaan, aan landt brendgen, daar hy 't alles vervulde met den naam van de Ruiter, de Negers van die landtstreeke den Nederlanderen veel vriendtschap: maaar d'Engelschen moghten ze niet lyden, en verheugden zich over hunne tegenspoendt, en vertrek. Den volgenden morgen heeft men hondert en acht soldaaten met zes sloepen naar 't eilandt Goercê gebraght: daar men ze onder vier vaandelen schaarde, en in slagorde stelde. Dees werden van d'Engelschen met het hoopen, d'eene onder 't gebiedt van Graaf Johan van Hoorne, Ga naar margenoot+en d'andere onder 't bevel van den Kapitein du Bois. Graaf Johan trokmet d'andere onder 't kasteel Oranje, dat aan 't Noordtwesteinde van 't eilandt op een berg was gesticht. D Engelsche bezetting begaf zich naar poort op den zelven tydt ann de Hollanders, volgenhet verdragh, werdt ingeruimt, en door den Kapitein Johan du Bois met d'andere vierenvystig Ga naar margenoot+mannen bezet. Toen heeft men de Staatenvlaggen op beide de sterkten geplant, en de musketten, tot een teeken van vreugde, driemaal losgeschooten. De Ruiter liet terstondt alle de goederen der Engelsche Kompagnie door twee Gemaghtigden aantekenen. Men vondt toen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in 't bovenkasteel, Oranje, acht stukken geschuts in hunne roopaarden, Ga naar margenoot+schietende vier en zes pondt yzer, en vier bassen met een kleen stuksken op den tooren: voorts tien vaaten buskruidt, yder naar gissing van hondert pondt, drie vaaten met musketkoegels, een ton met lont, en andere oorlogsbehoeften. In 't onderste kasteel Nassau laagen eenentwintig stukken geschuts, schietende twee yder zesendertig, twee andere yder vierentwintig, en d'andere twaalf, zes, en vier pondt yzer. De kruidtkamer was met ontrent drie duizendt pondt buskruidt, en tien vaaten met musketkoegels verzien. In de twee pakhuizen bequam men negenentwintig vaaten met broodt, met meer andere lyftoght, en veelerley koopmanschap; ook vyf slaaven, vier mannen en eene vrou, die de Westindische Kompagnie toebehoorden. Op de plaats van 't kasteel laagen eenentwintig vaaten met kalk, en elf vaaten met londt. Buiten 't kasteel werden in zeker huis duizendt en achtentnegentig drooge huiden gevonden. Ga naar margenoot+Ten zelven daage heeft de Ruiter, met goedtvinden van zyn' Krygsraadt, den Engelschen Kapitein Kulpeper toegestaan, dat hy met zyn oorlogschip werwaart dat hy wilde zou moogen zeilen. Men vondt Ga naar margenoot+te minder zwaarigheit in zyn vertrek, om dat d'aankomst der Hollanders nu genoeg was ontdekt: want men wist dat ze aan de riviere van Senega van drie Fransche handelaars waaren gezien, en dat men een Engelsch fregatken van Gambia naar de Goudtkust hadt afgevaardight, om d'Engelschen van hunne komst te verwittigen. Het Engelsch Koningsschip ging straks t'zeil, en wilde, zoo de Kapitein voorgaf, naar Sint Jago, het grootste der Zoute eilanden. Dus liet men dit schip vaaren; dewyl het zich stil hadt gehouden, en dat men noch geen uitdrukkelyken Ga naar margenoot+last hadt om 'sKonings scheepen aan te tasten. Ten zelven tyde, ontrent den middagh, ontstondt in 't kasteel Nassau een groote beroerte Ga naar margenoot+onder d'Engelsche soldaaten, door den drank veroorzaakt; dewyl zy 't geen hun voor den gantschen dagh was gegeven, teevens uitzoopen, en de Hollandtsche soldaaten, die de poort inhadden en bewaarden, den sterken drank met kalebassen, onder schyn van waater, toebraghten: zoo dat ze ook dronken wierden, en de Bevelhebbers genoeg te doen vonden om alle uitspoorigheit voor te koomen Maar aan d'Engelschen was geen Ga naar margenoot+houden. Zy braaken 'tontzich, stonden tegens hunnen Overste op, en dreigden hem doodt te slaan: jaa 't muiten liep zoo hoog, dat hy, te geen andere uitkomst ziende, zich genoodtzaakt vondt de Hollanders te hulp te roepen. Eenige der Hollandtsche Bevelhebbers, die by de poort stonden, stelden terstondt ordre, en dienden zich van eenige hunner soldaaten, Ga naar margenoot+die meest by zinnen waaren. Men greep de baldaadighsten der Engelsche muitelingen by 't hooft, benam hun 't geweer, en zondt ze, met een boot en sloep, tot zesentwintig in getaale, aan de Ruiters boordt; daar men ze, om hunne ongevalligheit, armoede en naaktheit, met meêdoogende oogen aanschoude. De Ruiter liet zes van deeze Engelschen op zyn schip blyven, en d'overige twintig op d'andere scheepen der vloote, tot naader ordre, verdeelen. Te dier tydt werden de Hollandtsche Ga naar margenoot+Opperhoofden der vloote, en der sterkten hen van een groot gevaar, en byna zekere neêrlaag hadt bevrydt. Men hadt, op het verkeert bericht van twee matroozen, die voorgaven dat ze op 't eilandt hadden gewoont en de gelegentheit kenden, voorgenoomen, indien d'Engelschen zich ter weer hadden gestelt, by nacht met vyfhondert mannen op zekere plaats te landen. Maar nu bevondt men dat die plaats, door de klippen, en bar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ning Ga naar margenoot+der zee, ongenaakbaar was: invoege dat men al de boots en sloepen, met volk met al, zou hebben verlooren, indien men daar by nacht waar aangekoomen. Voorts was daar 't landt steenachtig, en zoo steil om op te klimmen, dat een leêg mensch, zonder ladder of geweer, het quaadt genoegh hadt om op te stygen: ook stondt daar een boom in de weeg, wel vier vademen dik. Op zulk een plaats aanvallende, hadden d'Engelschen met weinig volks een groote maght konnen keeren. Maar hunne vertsaaghtheit strekte tot geluk der Hollanders, en gaf hun een onbloedige overwinning: ook was de verbaastheit onder d'Engelschen, op de Ruiters onverziensche komst, zoo groot, dat zeker Engelsch koopman van loutren schrik te bedt viel, en ten zelven daage, toen 't kasteel Ga naar margenoot+op den berg werdt overgelevert, den geest gaf. Den zesentwintighsten verstondt men uit de boots, die om water aan landt waaren gevaaren, dat de Negers al de pakhuizen der Engelschen, die onder Kabo Verde Ga naar margenoot+laagen, prys hadden gemaakt, en plonderden. Op den zelven dagh stelde de Ruiter ordre dat men de goederen der Engelsche Afrikaansche Kompagnie uit de acht koopvaarders zou lossen, en in d'oorloghscheepen Ga naar margenoot+laaden. In den Krygsraadt werdt beslooten dat de zes Amsterdamsche scheepen de goederen van vier koopvaarders zouden laaden: dat de drie Noordthollandtsche twee, en de drie Rotterdamsche scheepen d'overige twee koopvaarders zouden ontlossen, en de goederen inneemen. Doch dewyl de Rotterdamsche scheepen geen ruimte genoeg hadden om zoo veele goederen te bergen, werdt verstaan, dat men het achtste Engelsch schip gelaaden by zich zou houden, en met zich voeren, tot dat men plaats en gelegentheit zou vinden daar men 't zou konnen ontlossen. Met dit lossen en laaden was men beezigh rot het einde der maandt. Ga naar margenoot+Midlerwyl zondt de Ruiter den Kommissaris Mortaigne en den Fiskaal Johan de Witte met eenig volk naar Refusko, een groot dorp, op 't vaste landt, drie mylen beoosten het eilandt Goereê geleegen, om naar eenige huiden, die d'Engelsche Kompagnie daar in een pakhuis hadden, te verneemen. Zy vonden het pakhuis met twee Negers, wegens den Koning, of Alkayer, bezet, beweerende dat als eenig vyandt het eilandt inneemt, dan de goederen van den overwonnen aan den Koning vervallen, Ga naar margenoot+die 't voor zyn plonderagie houdt. Zy gingen by den Alkayer, zeggende, dat de Heer de Ruiter, Admiraal der Hollandtsche vloote, hem liet groeten: en dat die van de Hollandtsche Westindische Kompagnie, Ga naar margenoot+zyn oude vrienden, nu meester van 't eilandt waaren geworden: en weêr met hun handelen wilden als vrienden, gelyk voorheenen. Hy zeide, dat hem zulks lief was te verstaan, en dat's landts inboorlingen gaarne met de Hollanders zouden handelen. Maar als men te kennen gaf, dat men quam om de huiden der Engelschen, die in 't pakhuis werden aangehouden, af te haalen, toonde zich d'Alkayer met zyne Raadtsluiden zeer ontstelt; want dat volk is vasthoudende van aardt. Hy zeide, Het dunkt my vremdt, dat gy komt om vrindtschap met ons t'onderhouden, zonder geschenk of gifte. Daar op gas men hem een vaatken brandewyn van vier stoop. Maar hy verzocht ook iet voor zyne Raadtsluiden. Toen beloofden Mortaigne en de Witte dat men hun desgelyks vereeringen zou geven, indien ze Ga naar margenoot+de huiden wilden overleveren. 'T gevolg van die belofte hadt kracht, en men bequam korts daarna door dat middel elf honderdt dertig huiden, die, ten behoeve der Hollandtsche Westindische Kompagnie, in 't Engelsch Ga naar margenoot+scheepken, de Spion, ('t welk nu Goereê werdt genoemt, en prys was verklaart, om dat men naa 't lossen hadt bevonden, dat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+d'Engelsche Afrikaansche Kompagnie toequam) werden ingeladen. Men Ga naar margenoot+hadt toen ook op de Ruiters ordre, met kennis van den Alkayer, dertig ossen, in of ontrent het gemelde dorp, voor eenige waaren gehandelt en geruilt, die aan de Bevelhebbers en Kapiteinen, ten behoeve van de scheepsvolken, werden uitgedeelt: welke verversching zy tot hunne Ga naar margenoot+verquikking ten hooghsten van nooden hadden. Den dertighsten der maandt quam de Viceadmiraal de Ruiter op 't eilandt Goereê, om op Ga naar margenoot+d'uittoght van d'Engelschen ordre te stellen. Hy liet den Kapitein en Ga naar margenoot+Overste Sint George, met tsestig mannen van zyn volk, van landt haalen, en op het ontloste Engelsch koopvaardyschip de Hoopwel brengen, daar men ook de twee stukken geschut met hun toebehooren, by 't verdragh bedongen, hadt ingescheept. Met dit schip ging de gemelde Overste nevens dat volk naar de riviere van Gambia: onder belofte dat de Schipper Ga naar margenoot+Steven Nordts daar voor van de Westindische Kompagnie in Hollandt zou ontfangen de waarde van twintig daagen, of twee darde deel van een maandt scheepsgaadje, boven de vracht die hy van d'ontloste goederen hadt bedongen. Men heeft ook dit volk met genoeghzaame Ga naar margenoot+lyftoght, volgens den inhoudt van 't verdragh, verzorght. Ter zelver tydt werden noch tsestig Engelschen over de Hollandtsche scheepen verdeelt, om die ter gelegener tydt op de kust van Guinea te Kormantyn aan landt te zetten. Toen heeft men ook het vaandel der Engelsche Afrikaansche Kompagnie, dat, ter aankomste van de Hollandtsche vloote, van 't bovenkasteel woey, den Engelschen afgevordert. Daarna voer de Ruiter, onder 't losbranden van 't geschut der kasteelen, weêr naar boordt, ook werden al de musketten tot driemaalen t'zyner eeren en Ga naar margenoot+tot een teeken van vreughde gelost. In deezen tydt verzaagen zich al de Hollandtsche scheepen van waater, en alles werdt tot het vertrek vervaardight. Men hadt beslooten de geloste Engelsche scheepen, met Hollandtsch volk bemant, noch by de vloot te houden, tot naader ordre. Ga naar margenoot+Doch toen 't schip de Hoopwel, met de helft der Engelsche bezetting, naar Gambia vertrok, werdt ook toegestaan, dat de Schippers Benjanim Simons, en Jan Komes, met de scheepen Afrika en de Voorspoet, naar 't eilandt Barbades t'zeil gingen. In 't begin van November werden Ga naar margenoot+de kasteelen met alle krygsbehoefte verzien. Men braght daar veel steen, pannen, kalk en tras, uit een Engelsch schip gelost, en eenig timmerhout, om de vervalle muuren op te rechten, en de huizen te hermaaken. Eenige stukken geschuts, die uit de roopaarden laagen, werden in goede ordre gestelt, en op de noodighste plaatzen geplant. Ook braght men eenige lyftoght aan landt, en liet honderdt en tweeëndertig mannen, Ga naar margenoot+zoo soldaaten als matroozen, tot bezetting der twee sterkten: al t'zaamen gezondt rustig volk, en meest vrywillige, behalven eenige Ga naar margenoot+weinigen, met het lot daar toe gekooren. Johannes Cellarius, Fiskaal over de scheepen van Noordthollandt, werdt gestelt tot Gouverneur en Gezaghebber over 't eilandt en des zelfs kasteelen. Otto van Nieveldt, te vooren Adelborst, werdt tot Kapitein, Antony Korneliszoon tot Luitenant, Johan van Beek tot Vaandrig, en Marten Wouterszoon van Ga naar margenoot+Postrandt tot Majoor of wachtmeester over 't volk der bezetting verkooren: en dat alles by maniere van voorraadt, ter tydt en wyle by de Heeren Staaten, of de Westindische Kompagnie, daar anders in zou worden verzien. By dit volk liet men de vyf slaaven, die de Kompagnie toebehoorden. De Heer de Ruiter vermaande den Gouverneur Cellarius, met d'andere Bevelhebbers, en al 't volk, voor zyn vertrek, met een ern- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stige Ga naar margenoot+aanspraak, dat ze met elkanderen in goede vrindtschap zouden leven: Ga naar margenoot+dat de minderen hunne meerderen zouden gehoorzaamen: en dat ze 't eilandt, met des zelfs kasteelen, ten dienst des vaderlandts, en voor de Hollandtsche Westinditsche Kompagnie, tot de komste van de twaalf scheepen, die men uit Hollandt verwachtte, met mannelyke dapperheit tegens alle en yder, volgens hun eer en eedt, zouden beschermen. Ga naar margenoot+Weinig tydts te vooren, toen men noch bezich was met water Ga naar margenoot+te haalen, was de Ruiters sloep met den Kapitein du Bois, den Schryver van de Wildts schip, Joris Andringa, en andere Heeren en vrienden, aan 't vaste landt van Kabo Verde, ontrent de waaterplaats, om met de zeege te visschen. Men ving een groote meenighte visschen, daar de Negers zich over verwonderden. Zy gingen achter de zeege staan, en vingen de springende visschen in hunne kleedtjes of kleene schepnetjes, Ga naar margenoot+of schooten ze met pylen in 't water, als ze die zaagen zwemmen. Naa Ga naar margenoot+'t visschen ging men de neegery, of het dorp der Zwarten, bezien, dat uit veele huiskens bestondt, die de gedaante van biekorven hadden. D'ingangen van die wooningen waaren zoo laag, dat men der in most kruipen, en daar in zynde, kon men niet over endt staan, maar most op matjes nederzitten. Ook waaren deeze huiskens zoo vremdt omheint, dat, als men van 't een tot het ander, of tot een derde ging, men daar niet weêr wist uit te koomen, en als in een doolhof verdwaalde: op de wyze van het dorp Molkwern, in Vrieslandt, daar de vremdelingen in de straaten, steegen, en gangen, verdoolen. Maar de heiningen van dit dorp der Zwarten waaren niet hoog, zoo dat de Hollanders, met daar over te stappen, weêr te recht konden koomen. Hier zaagen ze te dier tydt een groote meenigte van kleene zwarte kinderen, die door de gantsche neegery in 't zandt kroopen als jonge biggen, en de zwarte moeders laagen daar by als zoggen: daar 't uit bleek dat die Ga naar margenoot+landtstreek vruchtbaar van zwarte menschen was. Terwyl de Hollanders dus alles doorwandelden, vonden ze eindelyk den ouden Neger Jan Kompany, weleer de Ruiters speelmakker, boven gemeldt, in zyn huisken zitten. Doch hy, hoorende dat 'er vrienden van de Ruiters schip waaren, oordeelde dat zyne wooning voor hun te kleen was, kroop daar Ga naar margenoot+uit, ging hun te gemoet, en ontfing ze vriendelyk: hen leidende onder een palmitboom, daar hy ze in de groente deê nederzitten. Hier gaf hy hun zeeker gestampt zaadt, dat de Negers in plaats van broodt gebruiken, en onthaalde hen verder met wyn van palm, en zoetemelk: want in dit gewest heeft men veele koebeesten. De Hollanders hadden broodt en kaas, en wyn by zich, ook brandewyn; daar Jan Kompany, met zyne zwarte vrienden en vriendinnnen, wel de beste smaak in vonden. Dus waaren ze met elkanderen vroolyk. Tegens den avondt zag men een Neger met zyn geweer naar al de wyken van 't dorp gaan, roepende, met luider stemme, dat men goede wacht zoude houden. Toen Ga naar margenoot+voeren de Hollanders weêr naar boordt. Daarna werdt by de Ruiter en den Krygsraadt goedtgevonden, dat het Engelsch scheepken de Spion, nu Goereê genoemt, ten dienste en tot voordeel der Hollandtsche Westindische Kompagnie zyn handel langs de kust zou dryven, stellende tot dien einde eenen Simon Klein van Vlissingen, Stuurman van den Schout-bynacht van Nes, daar op tot Schipper, die toen den eedt van getrouheit afley, en werdt hem van yder der twaalf oorlogscheepen een man bygevoeght. Ten zelven daage liet de Ruiter door den Predikant Flokkenius Ga naar margenoot+op 't eilandt een afscheidtpredikatie doen: daar hy zelf, met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Heeren van den Krygsraadt en de Kapiteinen, tegenwoordig was. De Ga naar margenoot+Leeraar predikte over de woorden van Moses, Verheugh u Zebulon over uwen uittoght, en Issaachar over uwe hutten: en hy badt Godt vieriglyk om zynen verderen zeegen over 't bedryf van 's Landts vloote. Ga naar margenoot+Daar op ging de Viceadmiraal de Ruiter den zesten van November met zyne twaalf oorlogscheepen, den behoeftsluit, en 't jacht Goereê, onder Ga naar margenoot+zeil. Hy hieldt ook vier Engelsche koopvaardyscheepen, de Victorie, de Sinte Martha, en den Dolfyn, die ontlast waaren, en 't Advys, dat noch Ga naar margenoot+vollaaden was, onder zyne vlagge. Tegens den avondt zondt hy 't jacht Goereê naar de riviere van Kasa Mança, ettelyke mylen bezuiden Gambia, met een' beslooten brief aan den Schipper Kornelis Jol, van wien hy verstaan hadt dat hy zich daar met een schip van de Westindische Kompagnie onthieldt: dienende om hem bekent te maaken, dat het eilandt Goereê weêr onder de Kompagnie was gebraght, en dat de Hollandtsche scheepen veilig derwaart konden zeilen. Men stelde toen Sierra Liona tot een verzaamplaats, indien de vloot by ongeluk moght verstrooit worden. Terwyl de Ruiter in dit gewest alle vlyt aanwendde om den last, hem gegeven, uit te voeren, werdt in Engelandt verscheidelyk van zyn toght geoordeelt en gesprooken: want daar quam geen tyding, dat hy met 's Landts vloot in de Middelandtsche zee, of op de kust van Barbaryen, ontrent Algiers, Tunis, of Tripoli werdt gezien, of iet verrichte. Ook was de Viceadmiraal Lauson met d'Engelsche vloot uit de Middelandtsche zee in October te Portsmuiden gekoomen: verhaalende dat toen de Ruiter te Kadix zyn afscheidt van hem nam, men voorgaf dat hy naar Saleé ging, en dat hy zich voor veele maanden van lyftoght hadt verzien, zonder dat men sedert iet van hem hadt vernoomen. Hier uit, en dat de Kapitein Jan van Kampen, die men meende dat met twaalf oorlogscheepen naar Guinea zoude gaan, om eenige scheepen der Westindische Kompagnie tot geleyGa naar margenoot† te dienen, (daar men toen Ga naar margenoot+veel van sprak, om d'Engelschen alle gedachten van de Ruiters tocht te beneemen) niet vertrok, begost men in Engelandt achterdenken te krygen, en te vermoeden dat de Ruiter naar Guinea was. Ook was moogelyk in Hollandt iet van den toeleg uitgelekt; want een geheim, daar meer dan een of twee persoonen kennis van hebben, kan zelden zoo dicht worden gehouden, dat men daar, op d'eene of d'andre wyze, geen lucht van kryght. Maar d'Engelsche Afgezant Georg Douning, die zich te dier tydt in den Hage onthieldt, hadt den Koning en 't Hof altydts verzeekert, dat daar niet aan was, en dat de Staaten zulk een besluit niet konden neemen, of hy zou daar kennis van hebben: meenende dat in hunne vergadering niet geschiedde, of 't Ga naar margenoot+werdt hem ontdekt. Doch deeze verzeekering kon den Koning en 't Hof hun ongerustheit niet beneemen. Dies werdt hem ernstelyk aangeschreeven, dat hy alle middelen zoude aanwenden om de waarheit deezer zaak uit te vorschen. Hier op besloot hy den Raadtpensionaris de Wit daar zelf over aan te spreeken: niet twyffelende of hy zou uit zyn antwoordt, hoedaanig 't ook moght zyn, wel Ga naar margenoot+eenigh licht scheppen. Hy gebruikte dan de stoutheit van den Raadtpensionaris af te vraagen, of de Ruiter last hadt naar de kust van Afrika te gaan? Hem voorts met hooge woorden verzoekende, dat hy hem in oprechtigheit en als een eerlyk man zou zeggen, wat van 't gerucht was dat daar af liep. De Heer de Wit, daar men van 't werdt bedroogen, Ga naar margenoot+dan in de keur van vrienden, antwoordde op deezen zin: Ik kan u ver zekeren, dat de Staaten van Hollandt aan de Ruiter geen last hebben ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven, Ga naar margenoot+daar de Koning uw meester ongerust over behoest te zyn: en Ga naar margenoot+wat de Staaten Generaal aangaat daar van behoest ik u niet te zeggen; dewyl daar niet omgaat 't geen gy niet uitvorscht: zoo dat gy 't uit my niet behoeft te hooren. Op dit zeggen verzeekerde Douning, die in Engelandt den naam hadt dat hy geheel Hollandt regeerde, aan zynen Koning, dat de Ruiter niet naar Guinea was gezonden. Doch toen 't anders bleek, klaagde hy, dat de Wit hem hadt bedroogen, en met klaare woorden verzekert, dat men zulke ordre aan de Ruiter niet hadt gezonden: want hy vondt geen ander middel om zich t'ontschuldigen, weegens 't onwaarachtig bericht dat hy den Koning hadt overgeschreeven. Dan 't liep zoo lang aan eer men in Engelandt de rechte zekerheit kreeg van den toght naar Guinea, dat het te laat werdt om daar tegens te voorzien. Maar laat ons de Ruiter weêr volgen, die, gelyk verhaalt is, van Kabo Verde, of 't eilandt Goereê, naar Guinea was t'zeil gegaan. Ga naar margenoot+Naa vier daagen zeilens, vondt hy zich met de drie geballaste Engelsche koopvaardyscheepen, die hy met zich voerde, de Victoria, de Sinte Martha, en de Dolfyn genoemt, verleegen; dewyl ze zoo slecht by zeilagie waaren, en de Hollandtsche scheepen, die hen dikwils mosten scheen inwachten, in hunnen voortgangk verhinderden. Derhalven werdt, met Ga naar margenoot+kennis en toestemming van den gantschen Krygsraadt, goedtgevonden, hen af te vaardigen en verlof te geven om huns weeghs te zeilen. Men gaf hun brieven met bevel aan alle Kommandeuren, Kapiteinen, en Bevelhebberen ter zee, in dienst van hunne, Hooghmoogentheden, of de Ga naar margenoot+Hollandtsche Westindische Kompagnie, dat ze hun op de kust van Afrika zouden laaten handelen en zeilen waar 't hun zou believen; ten waare de gemelde Kommandeuren en Kapiteinen bewuft waaren dat tusschen den Koning van Engelandt en hunne Hoog Moog. oorlog was ontstaan. Ook werdt bedongen, en belast, dat ze niet zouden handelen daar de gemelde Kompagnie haare komptoiren, of pakhuizen hadde, en dat ze d'onderdaanen der Heeren Staaten, nocht der voornoemde Kompagnie, niet zouden beschaadigen: op verbeurte van de vrachten, die zy, volgens 't verdragh met hun aangegaan, hadden te eischen. De Ruiter oordeelde dat het toen noch niet geraaden was hun afscheidtbrieven aan de Westindische Kompagnie in Hollandt te geven, ten einde dat die hun de gemelde vraghten van d'ontloste goederen zou betaalen: maar verplichtte hen, dat ze hunne vrachtbrieven voor het kasteel del Mina zouden afhaalen, die men hun daar ter goeder trouwe beloofde Ga naar margenoot+te zullen behandigen. Des anderendaags, op de hooghte van elf graden gekomen, werdt nieuwe ordre beraamt op het stellen van den koers, en Ga naar margenoot+vastgestelt, dat men met alle moogelyke spoedt naar de kaap das Palmas, op de Greinkust, zou zeilen: maar of 't gebeurde dat de vloot, door stroom, mist, of onweêr, van elkanderen geraakte, dat dan de vergaârplaats zou zyn voor 't kasteel del Mina: dat ook elk by dagh en nacht zoo veel zeil zou voeren als hy kon, maar in alles zeemanschap gebruiken. Doch de Zuidtzuidtweste winden, en de daagelyksche Ga naar margenoot+stilte, waaren hun zeer tegen, zulks dat ze in tien dagen tydts weinig of niet vorderden: ja zy bevonden, dat ze sedert den drieëntwintighsten tot den zevenentwintighsten van November, alle daagen aan de bekoome Ga naar margenoot+breedtte hadden verlooren, schokkende geduurig naar 't oost. Derhalven werdt by de Ruiter en den Krygsraadt der vloot beslooten, dat men den koers zoude stellen naar Sierra Liona: om daar het volk, dat Ga naar margenoot+ten meesten deele, geduurende de gantsche reize, niet aan landt was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geweest, eenige daagen te ververschen, de scheepen schoon te maaken, water in te neemen, en zich van brandthout te voorzien: en dat te meer om dat men van daar langs de kust naar del Mina geen bequaame ver-verschplaatzen meer zou vinden; ook om dat 'er slechts voor vyf weeken water in de vloot was, en dat men 't ondertusschen bezwaarlyk zou konnen bekoomen. Sedert zukkelde de vloot noch eenige daagen door stilte, tegenwinden en tegenstroomen, niet zonder bekommering, door d'onkunde en onervarentheit der Stuurluiden in dat gewest. Doch zy werden naa eenigen tydt zeilens gewaar, dat het alle glaazen by voeten drooghde, 't geen hunne omzichtigheit vermeerderde. Daar quaamen daagen dat men alle glaazen het dieploot wierp om den grondt te peilen: en dat men alle uuren den sloep op zyn dregh ley, om te verneemen hoe Ga naar margenoot+de stroomen vielen, en daar uit gissing te maaken. Den eersten December waaren de Hollanders dwars van 't Noordtwesteinde van de Baxos, of klippen van Sinte Anna, een groote bank of ondiepte, op de kust van Sierra Liona: en den tweeden meenden zy in de rivier van Sierra Liona te zeilen maar zy quaamen vyf mylen bezuiden de rivier, in een inham, die naar de mondt der riviere geleek: doch merkende dat ze zich vergisten, (want ze waaren tusschen de drie eilanden van Madre bombe), Ga naar margenoot+laveerden ze weêr uit den inham, en quaamen den vierden ter rechter plaatze, daar ze de rivier van Sierra Liona inzeilden. Dit Sierra Liona leit in Afrika, op de Westkust van 't landt der Negers, tusschen Gambia Ga naar margenoot+en de grenzen van Guinea: en niet alleen de rivier, straks gemeldt, maar ook een kaap, uithoek, of een berg als een hooft in zee uitsteekende, en aan den mondt der riviere leggende, draaght ook dien naam, insgelyks een gantsch Koningryk daar in 't landt gelegen. De Ruiter de rivier een stuk weegs op zeilende, bevondt dat ze hoe langs hoe drooger werdt, en de sloepen zochten vergeefs naa water: tot dat eenige voornaame Negers aan boordt quaamen, en hem zeiden, dat de scheepen wel anderhalf Ga naar margenoot+myl voorby de rechte waterplaats waaren gezeilt. Met het krieken van den volgenden dagh krengden eenige scheepen om schoon te maaken. Daarna quaamen de Negers, die 's daags te vooren met de Ruiter hadden gesprooken, weêr aan zyn boordt. Met deeze luiden sloot hy toen een vriendelyk verdragh: op dat men al de scheepen vryheit gave van water en brandthout te haalen. Ten dien einde vereerde hy aan de Negers Ga naar margenoot+een half oxhooft brandewyn, twee roers, twee deegens, twee kardoezen met buskruidt van twaalf pondt, vierentwintig messen, twee oude laakens, twee halfsleete hoeden, twee dasjes, en een leêge kist. Korts daarna dreeven de scheepen met de voorebbe den stroom af, naar de waterplaatzen, die wel drie in getaale by elkanderen laagen. Hier quaamen ook de scheepen die wat achterlyk waaren, en elk haalde terstondt water. Doch men stelde op de boots en sloepen, die derwaart voeren, eenige soldaaten met hunne wapenen, tot verzeekering en bescherming der matroozen. Eenigen zondt men aan landt met zaagen en bylen om brandthout te hakken, dat men daar wel kon bekoomen, Ga naar margenoot+dewyl den oever alom met boomen stondt bezet. De Kommissaris Mortaigne, de Fiskaal de Wit, Kapitein Pomp, en eenige vrywilligen, die Ga naar margenoot+op de vloot waaren, te weeten, de Jonkers Panhuizen, Bellechere, en Bielke, voeren den volgenden morgen met de Ruiters sloep de riviere een stuk weegs op, naar de Noordtzyde: om te zien of zy eenige verversching konden bekoomen. Doch d'inwoonders naamen, toen ze aan landt quaamen, straks de vlucht. Maar bemerkende dat men hen geen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+leedt zocht te doen, keerden ze weederom. Ook hadt de Ruiter bevoolen, dat men de Swarten met alle vriendtschap zou bejegenen. Zy raakten toen met de Hollanders in gesprek, en eenigsins verstaande wat zy Ga naar margenoot+zochten, braghten ze hen by een' Koning der Negeren, die hen op 's landts wyze beleefdelyk ontfing, maar daar was weinig te krygen. De Koning verhaalde, dat d'Engelschen daar ontrent, op een eilandt, daar etlyke lootsen of pakhuizen op stonden, een' Hollander met zyne vrou, en twee dochters gevangen hielden, en dat zy hen handelden als slaaven. Men zondt daarna van dagh tot dagh noch meer sloepen uit om verversching, die zomtydts etlyke limoenen, oranjeappelen, bananassen, ananassen, en hoenderen bequaamen. Ook begaf zich Jonker Engel de Ruiter, in 't gezelschap van etlyke Kapiteinen, ten zelven einde naar den Ga naar margenoot+gemelden Koning, die hen met zyn twee dochters, Dona Klara en Dona Philippa, heuschelyk onthaalde. De dochters, zoo wel als d'andere Negers, door den brandewyn vrolyk geworden, dansten naar 's landts wyze, en trommelden op een uitgeholde bak, daar zy twee- of driederley Ga naar margenoot+toonen op konden slaan, daarna brieden zy hoenderen aan een houtte spit, daar men hun boter toe gaf, om ze te droopen, en aaten met hunne gasten, die, met verlof van den Koning, tien oranjeboomen, by zyn huis staande, leêgh plukten, en hem met een half anker brandewyn, Ga naar margenoot+een roer, drie slaaplaakens, en eenige koraalen beschonken. Midlerwyl waaren al de scheepen beezich met schoon te maaken, water en brandthout te haalen, en zich tegens de reize te voorzien. De limoenen en andere vruchten, die men hadt bekoomen, werden onder 't volk uitgedeelt. Men begost ook het Engelsch schip, 't Advys, dat van Kabo Verde Ga naar margenoot+met de vloot was gezeilt, t'ontladen. Te dier tydt kreeg de Ruiter noch nader kennis van 't aanhouden en mishandelen der vier Hollandtsche gevangenen op 't Engelsch eilandt in Sierra Liona. Hem werdt wyders door eenige Negers aangedient, dat het volk der Engelsche Afrikaansche Kompagnie zekeren Hollander, Bremer genoemt, die op de rivier van Sierra Liona als koopman wegens de Hollandtsche Westindische Kompagnie hadt gelegen, en den koophandel gedreven, grooten overlast Ga naar margenoot+hadt gedaan: dat d'Engelschen de Hollandtsche logie, of 't pakhuis der waaren, hadden verbrandt, en de koopmanschappen en goederen wegh genoomen, of geplondert: dat ze ook ontrent zes weeken geleden een Hollandts schip, koomende om water en brandthoudt te haalen, hadden Ga naar margenoot+genoomen. De Ruiter, een aartsvyandt van alle ongerechtigheit en geweldenary, besloot hier op met zyn Krygsraadt, de gemelde gevangenen, Ga naar margenoot+indien men die niet goedtwillig wou ontslaan, met geweldt te verlossen: doch d'Engelsche Logie voor eerst niet aan te tasten, maar de zaaken, tot nader ordre, in staat te laaten, en ondertusschen de waarheit Ga naar margenoot+van 't misdryf t'onderzoeken. Daar op werdt goedtgevonden, dat men met vier van de lichtste scheepen de riviere op, en naar 't Engelsch eilandt zou zeilen, Zuidtoost heenen, van daar d'andere scheepen laagen. Hier toe heeft men zich gedient van de scheepen der Kapiteinen Henrik Adriaanszoon, Swart, Jan van Nes, en Pomp. De Ruiter met zyn' Ga naar margenoot+zoon en behoudtzoon, en andere vrywilligen, vervoegden zich op 't schip van den Kapitein Henrik Adriaanszoon, dat toen de vlag van de groote steng liet waijen. Meppel ging aan 't boordt van Pomp, en Aart van Nes op zyn broeders schip. Ook begas zich van der Zaan op een van deeze scheepen, die met de vloedt naar boven laveerden. Maar men most een myl bezuiden dat eilandt ankeren, dewyl men, om de stilte en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+drooghte, niet verder kon koomen, en dat het schip van Henrik Ga naar margenoot+Adriaanszoon aan de grondt raakte. De Ruiter zondt toen den Schoutbynacht van der Zaan, en den Fiskaal de Wit, met Graaf Jan van Hoorne, Jonker Reinout van Koeverden, en zyne zoonen Jonker Engel de Ruiter, en Jan Pauluszoon van Gelder, naar 't gemelde eilandt. Maar Ga naar margenoot+toen dit gezelschap met de sloep, en eenig handtgeweer van musketten en pieken, doch met de witte vreedevlagh, by 't eilandt quaamen, riepen d'Engelschen, Holla, komt niet naader, en smyt de dreg in den grondt. Sy stonden met vier stukken geschuts, tusschen vier bolwerkskens, op een effen vlakte, ontrent een vadem dik, van boomen t'zaamen gezet, en in 't midden met aarde gevult, gereedt om vuur te geven, en konden de sloep van alle kanten beschieten. Men wierp dan de Ga naar margenoot+dregh in den grondt. Toen quam een van d'Engelschen met een kano aan hun boordt, vraagende, wat zy daar hadden te doen? Zy zeiden, Wy koomen u bezoeken, en u zal van daagh geen leedt van ons geschieden, maar wy verzoeken aan landt te koomen, en met het Opperhooft te spreeken. Dat werdt toegestaan. Het Opperhooft der Engelschen, genoemt Abraham Hodge, braght hen in zyn huis, een boeren schuur. Ga naar margenoot+Zy vraagden hem, of daar Hollanders onder hen waaren? Hy bekende, dat 'er een man was met twee dochters, maar zeide, dat zyne vrou, drie weeken geleden, was gestorven: daar by voegende, dat de man met zyne dochters de rivier wel drie mylen op waaren gevaaren, uit vreeze voor d'aankoomende scheepen, en dat ze met hunne vrye wil by hen waaren gebleven. Doch men verstondt daarna, dat men ze met geweldt de rivier hadt opgebraght; op dat ze niet zouden bespieden waar d'Engelschen hunne koopmanschappen begroeven. De Hollanders zeiden, Ga naar margenoot+dat de Generaal de Ruiter, die hen hadt gezonden, die gevangenen terstondt wou hebben, het zy met vriendtschap of met geweldt: en dat, ten dien einde, vier oorlogsscheepen opquaamen: dat ze terstondt mosten zenden om ze te haalen. Dat men alleen om die gevangenen quam, en dat men 't, indien ze die niet overgaven, op hen zou verhaalen, en alles aantasten en bederven. Hodge gaf goede woorden, beloofde de gevangenen vry te leveren, en zondt terstondt een kano om ze te rug te brengen. Men hadt hen, vyf dagen geleden, aan een' Koning der Negeren gezonden, die hen weigerde op d'eerste boodtschap te laaten volgen, maar daarna, door een tweeden post bewoogen, liet hy ze gaan. De Hollanders, met de sloep tot den avondt vergeefs gewacht hebbende, voeren weêr te rugh naar de vier scheepen: zonder voor dien tydt iet meer te eischen: want zy dachten dat zy den Hollander met zyne dochters verlossende, dan wel klaar bescheidt van 't bedryf der Engelschen Ga naar margenoot+zouden bekoomen. Des anderendaaghs ging de sloep met de gemelde Ga naar margenoot+afgezondenen weêr naar 't eilandt, om den gevangen, met zyne dochters, af te haalen, die men toen gewillig overgaf. Dees by de Ruiter gebraght, Ga naar margenoot+verklaarde, dat hy uit den lande van Uitrecht was, genoemt Gysbert Ga naar margenoot+Hendrikszoon van Westbroek: dat hem d'Engelschen zeer quaalyk hadden gehandelt: dat hy door den Kapitein Holmes by 't eilandt Goereê, nevens zyne vrou en dochters, met het schip de Bril was genoomen, en derwaart vervoert: dat hy by de Negers, daar hy laatst was gebraght, niet wist of hy een uur levens hadt; zulk een geraas maakten ze, en daar ontrent waaren ook menscheneeters: dat d'Engelschen hier op 't eilandt twee Hollandtsche stukken geschuts hadden, die Holmes van Kabo Verde, of van 't eilandt Goereê, hadt gebraght: met veele goederen, de Westindische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kompagnie toebehoorende: dat een Engelsch schip met twaalf stukken, ontrent zes weeken geleeden, een Hollandtsch schip, dat te Lisbon door de Portugeezen was bevracht, en naar Sint Thomeé wilde, hier op de waterplaats, onder schyn van vriendtschap, met vuil bedrogh, hadt vermeestert. Ga naar margenoot+Op dit bericht besloot de Ruiter d'Engelsche logie op 't eilandt aan te tasten, en alles, ten behoeve van de Hollandtsche Westindische Kompagnie, aan te slaan. Ten dien einde zondt hy etlyke sloepen wel bemant naar 't eilandt. Men zagh toen twee kanoos, met Negers van 't vaste landt, hun te hulp koomen: maar beide werden ze door de Hollanders Ga naar margenoot+genoomen. Hier verdronken twee of drie Negers, en ontrent twintig werden gevangen. De Hollanders, zonder verder tegenstandt landende, maakten zich terstondt meester van 't geschut. Waar op eenige Negers, en de slaaven der Engelschen, met hun geweer in 't bosch vlooden. De Ruiter, die ook zelf aan landt was, om ordre te stellen, zeide tot den Ga naar margenoot+Engelschen koopman Hodge, dewyl men hier veele Hollandtsche goederen heeft gebraght, en ook geschut en goederen van Kabo Verde, zoo koomen wy hier om de goederen, die in de pakhuizen der Engelsche Afrikaansche Kompagnie leggen, aantetasten en na ons te neemen; op dat de Hollandtsche Kompagnie daar haar verhaal aan magh vinden. Daarna Ga naar margenoot+werden de pakhuizen geopent, alles daar uit gehaalt, en in de boots en sloepen gelaaden. Een van de dochters van den verlosten gevangen ontdekte aan de Ruiter, dat d'Engelschen vyftienhondert yzere staaven in een put hadden begraven, die men daar terstondt uithaalde. De matroozen, die overal liepen, en alles doorzochten om te plonderen, zaagen in 't bosch een groote kaale plek, daar ze naar groeven, en vonden daar tweehondert tseventig groote olyfantstanden. Ook werden uit de pakhuizen noch elfhondert vyftig kleender olyfantstanden gehaalt: t'zaamen veertienhondert en twintig tanden. Men bequam noch op dat eilandt negenhonderdtvyfenseventig koopre ketels, en bekkens: eenige kassen, kisten en vaaten met saaijen, bombazynen, pletzen, kleedtjens, Haarlemer stoffen, pakdoek, koraalen, kleene yzere kettingen, messen, en spykers: voorts ettelyke tinne kannen, eenige musketten, drie yzere stukken, en twee metaale bassen, tweeduizendt zeshondert en negenentachtig pondt rys, etlyke vaaten en zakken met grein, dertig zakken Ga naar margenoot+met zout, en andre koopmanschappen. De gevluchte Negers of zwarten schooten ondertusschen fel met vierroers uit het bosch. Waar op de Ruiter een' van de Negers, by de Hollanders gevangen, een Konings zoon, by hen in 't bosch zondt, om hun van zynent wegen aan Ga naar margenoot+te zeggen, dat indien zy een van de Hollanders quetsten, hy dan al de gevange Negers zou laaten doodtslaan. Dat dreigement braght 'er de schrik in, en zy hielden op van schieten. Het Hollandtsche volk bleef Ga naar margenoot+den gantschen nacht aan landt in 't volle geweer, en 's morgens met den dagh werden de goederen voorts gelaaden, en daarna aan de scheepen Ga naar margenoot+gebraght. Doch de Ruiter beval dat men eenige goederen aan landt zou laaten; op dat d'Engelschen, naa zyn vertrek, daar mede koophandel zouden dryven, en daar van leven. Hy liet hun tweehondert staven yzer behouden, twee kisten met messen, twee kisten met koraalen, twee halve oxhoofden Spaansche wyn, twee halve oxhoofden brandewyn, vyf vaatjes spykers, dertig last sout, een party deelen, steen, kalk en tras, met andre kleenigheden meer: zonder hunne huizen of boomen in 't minste te beschadigen. Zoo goedertieren en bermhertig handelde de Ga naar margenoot+Ruiter met deeze Engelschen: hoewel hy wist dat hunne landtsluiden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+met de Hollanders in deeze gewesten anders hadden geleeft. Hy nam den koopman Abraham Hodge, en zynen makker Richard Wicht, met zich aan boordt, om de lyst van 't geen uit hunne pakhuizen gehaalt, en van 't geen hun gelaaten was, t'overzien en t'ondertekenen; op dat men in tyde en wyle den Hollanders d'aangehaalde goederen, indien men, by verdragh, wederzydts schaade moght vereffenen, niet te dier noch te hoog zou konnen stellen, of aanreekenen. Ook liet de Ruiter d'olyfantstanden en 't kooper in alle de scheepen weegen: alle de kassen met goederen naazien, en alles voorzichtelyk aantekenen; om den buit te zyner tydt behoorlyk te konnen verantwoorden. D'olyfantstanden woegen zestienduizendtnegenhondert en negenenvyftig, en de keetels, bekkens, en ander kooperwerk, drieduizent honderdt en vyfendertig Ga naar margenoot+pond. Ter zelver tydt werden de gevange Negers ontslagen. Ook gaf de Ruiter last, dat men met het ontlaaden van 't Engelsch schip, het spoedig Advys, voort zou gaan, en de goederen der Engelsche Afrikaansche Kompagnie in een der oorlogscheepen laaden: 't welk met groote vlyt werdt uitgevoert. Daarna werdt het gemelde schip geballast, Ga naar margenoot+en vrygelaaten. De Ruiter gaf den Schipper, Timotheus Leeuwis, twee brieven aan den Secretaris der Admiraaliteit t'Amsterdam, David de Wildt; behelzende een verhaal van zyne verrichting by Kabo Verde en in de Sierra Liona; met belofte, dat indien den lesten brief in de maandt van Maart des volgenden jaars door zyne ordre wierde besteldt, hy daar voor duizendt gulden zou genieten: doch de brief laater ter handt koomende, zoude de brenger ter bescheidenheit van de Heeren Ga naar margenoot+Raaden ter Admiraaliteit worden betaalt. Den vyftienden van December ging de Ruiter met de vloot weêr t'zeil uit de Sierra Liona naar de kust van Guinea. Den volgenden nacht ontrent drie uuren zagh men Ga naar margenoot+daar een star met een' staart, die in 't oogh zoo lang scheen te zyn als een Noordtsche deel, en met den dagh ontrent het zuiden onderging. Ga naar margenoot+Dees scheen daar na noch verscheide nachten. Naa veel stilte, en tegenwindt met onweêr, quam de vloot den achtentwintighsten van December in 't gezicht van de Greinkust, zoo genoemt wegens zekere Ga naar margenoot+vrucht of graan, by de Hollanders grein, en by anderen malegette of manigette, en ook paradyskooren geheeten; 't welk op deeze kust in overvloedt en meer dan elders wast. Den volgenden dagh zagh men Kabo das Palmas ontrent vyf mylen noodtnoordtwest van zich leggen, en vervolgde den koers naar de Goudtkust. |
|