Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter
(1988)–Geeraardt Brandt de jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het leven van den herre Michiel de Ruiter, Hartog, Ridder &c L. Admiraal Generaal van Hollandt en Westvrieslandt. Vyfde boek.De Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden, weetende wat 's Landts ingezetenen aan 't beveiligen van de Straat en der Middelandtsche zee (daar men den handel dreef op Spanje, Sicilie, Italie, de Grieksche eilanden, Ga naar margenoot+Smirna, Alexandrie, en andere havens onder 't gebiedt van den grooten Heer of Keiser van Turkyen) geleegen was: voorts de groote schaade die ze leeden door d'Algiersche en andere Turksche roofscheepen, beslooten in den jaare mdclxi den Viceadmiraal weêr met een oorlogsvloot derwaart te zenden. Tot dien einde werden t'Amsterdam de volgende scheepen toegerust.
De Viceadmiraal de Ruiter, in 't einde van May met de meeste der Amsterdamsche scheepen uit Texel in zee geloopen, zette eerst zyn koers naar 't Doggers Zandt: last hebbende zich tusschen dat Zandt en 't Landt al kruissende, of ten anker, t'onthouden, d'andre oorlogsscheepen uit de Maaze, Noordthollandt, en Zeelandt, daar te verwachten: en geduurende dat wachten 's Landts ingezetenen tegens alle roveryen en overlast te beschermen, een waakende ooge op de visschery te houden, Ga naar margenoot+en alle roovers te vervolgen, te bevechten en te veroveren. Hy hadt ten dienst der scheepen ook ettelyke galjoots, om tot jachten te gebruiken. Daarna werdt de vloot op verscheide tyden, hierna aan te wyzen, noch met negen scheepen versterkt: te weeten drie van Rotterdam, drie uit Noordthollandt, en drie uit Zeelandt: van Rotterdam met de Kapiteinen Aart van Nes, Jan de Liefde, en Marinus de Klerk; uit Noordthollandt met den Viceadmiraal Jan Korneliszoon Meppel, en de Kapiteinen Kornelis Jakobszoon de Boer, en Evert Nachtglas; en uit Zeelandt met den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en de Ka- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
piteinen Ga naar margenoot+Adriaan Bankert, en Kornelis Evertszoon de Jonge. Terwyl Ga naar margenoot+de Viceadmiraal de Ruiter, volgens zyn last, ontrent het Doggers Zandt kruiste, ontmoette hy den zesentwintighsten van Junius zeven Oostindische scheepen, en een Westindischvaarder, verzelt met tien oorlogscheepen, vyf van Amsterdam, een uit de Maaze, twee uit Noordthollandt, en twee uit Zeelandt, die naar Hitlandt waaren uitgezonden om op hen te kruissen, hen op te wachten, te geleiden, en te beschermen. Hy voegde zich by deeze vloot, by haar blyvende tot dat d'Oostindische scheepen, die in Zeelandt en in de Maaze t'huis hoorden, van Ga naar margenoot+d'Amsterdamsche scheidden. De Kapitein Pieter van Braakel stelde met zeven oorlogscheepen, en vier Oostindischvaarders, te weeten, 'T waapen van Amsterdam , Malakka, en Amersfoort voor de kamer van Amsterdam, en de Nagelboom voor de kamer van Hoorn, zynen koers naar't Vlie. De twee Zeeusche oorlogscheepen bleeven by de twee Oostindischvaarders, die te Middelburg t'huis hoorden, naamelyk, het Hof van Zeelandt, en 't schip Oranje: het Rotterdamsch oorlogschip geleide 't schip de Maaze, dat te Rotterdam most zyn. De Ruiter zeilde tusschen beide, en braght de drie scheepen, die naar Zeelandt en in de Maaze wilden, als minst met gelei verzien, een stuk weeghs bezuiden Ga naar margenoot+Texel. Hy liet te dier tydt den Kapitein van der Zaan, ten opzicht van Ga naar margenoot+een aanhoudende ziekte, met een galjoot, nevens van Braakel, naar 't Vlie zeilen; om zich naar Amsterdam te begeven, op hoope van daar spoediger zyn gezondtheit te bekoomen, en tot 's Landts dienst weêr bequaam te worden. Ook bleef hy niet lang uit de vloote. Den volgenden Ga naar margenoot+dagh quam de Ruiter buiten Texel voor het Spanjaardts gat ten anker. Hier verstondt hy dat de Gemaghtigden van den Raadt ter Admiraliteit met hun jacht in Texel waaren, en kreeg last dat hy met de Ga naar margenoot+scheepen binnen Texel zou koomen: daar hy ten zelven daageGa naar margenoot† in liep. Toen ontfing hy ordre om zich op 't spoedighste naar de Middellandtsche zee te begeven: ten welken einde hier etlyke scheepen met lyftoght, oorlogsbehoefteGa naar margenoot†, en waater gereedt laagen, om de vloot van alle noodtwendigheden te verzien. Alles werdt toen spoedig klaar gemaakt, maar 't liep noch, door tegenwindt of stilte, tot den zeventienden van Ga naar margenoot+Julius aan, eer de vloot t'zee raakte. Zevenentwintig koopvaarders begaven zich onder haar geleide. De Viceadmiraal de Ruiter verdeelde daarnaGa naar margenoot↓ de vloot in drien, en gaf elk zyn ordre daar hy zich naar hadt te richten. Ga naar margenoot+Hy zelf zeilde, als Admiraal, met vier oorlogscheepen voor uit, de Kommandeur de Wildt, als Viceadmiraal, met gelyk getal in 't midde, en de Kapitein van der Zaan, als Schoutbynacht, met zyne onderhebbende drie oorlogscheepen hieldt zich achter in de vloot: om alzoo te beter alle onheilen van vyandtlyke ontmoeting te konnen verhoeden. Ga naar margenoot+Op de Noorder breedtte van zesenveertig graden gekoomen, beriep de Viceadmiraal den Krygsraadt en al de Kapiteinen, nevens de Schippers der koopvaardyscheepen, aan zyn boordt, om t'overleggen hoe men zich Ga naar margenoot+draagen zou in gevalle men d'Engelsche en Portugeesche scheepen voor Kadix moght verneemen, die hun 't inkoomen moghten willen beletten: want Portugaal, van Engelandt begunstight, was toen noch met Spanje in oorlogh. Men besloot te dier tydt de vloot in drie smaldeelen te verdeelen, om elkanderen in noodt by te staan: dat de Viceadmiraal de Ruiter door de Kapiteinen Ewout Jeroenszoon de Mooy, Jakob van Meeuwen en Joost Verschuur: dat de Kommandeur de Wildt door de Kapiteinen Ga naar margenoot+Hugo van Niehof, Aldert Matthyszoon en Jakob Kornelisz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Swart: en dat de Kapitein van der Zaan, als Schoutbynacht, door de Kapiteinen Niklaas Marrevelt, en Jakob Andrieszoon Swart zouden worden bygestaan: voorts dat ieder, als men in gevecht quam, zyn eer en eedt zou betrachten, en betoonen een lief hebber des vaderlandts te zyn. De Kapiteinen de Mooy, Marreveldt, en Jakob Andrieszoon Swart waaren toen wel by de vlagh, maar geschikt om etlyke koopvaarders naar Mallaga, Ga naar margenoot+en verder te geleiden. Twee daagen daarna quam de Hollandtsche vloot by vyf Engelsche Konings oorlogsscheepen en twee koopvaarders. Van de Konings scheepen voerde Huig Hyde de vlagge als Admiraal, Eduard Wye als Viceadmiraal, en Willem Fink als Schoutbynacht, die Ga naar margenoot+door den Viceadmiraal de Ruiter, den Kommandeur de Wildt, en van der Zaan, als Schoutbynacht, in rang met het stryken der vlagge, en ettelyke Ga naar margenoot+eerschooten, werden begroet: daar d'Engelschen tot dankzegging met gelyk getal van eerschooten, doch zonder stryken, op hebben geantwoordt. Toen zonden de drie Hollandtsche Opperhoofden elk een sloep aan 't boordt der gemelde drie Engelsche Bevelhebberen, om hen mondeling te begroeten. D'afgezondenen werden van hun heuschelyk bejegent, en verstonden, dat ze naar Lisbon wilden, en daarna ontrent Sint Vincent zouden kruissen, om den Admiraal Montagu, die met achtien oorlogsscheepen en twee branders voor Algiers was, en op ontbooden Ga naar margenoot+wierdt, te verwachten. Niet lang daarna zaagen de Hollanders ontrent Lagos vier scheepen, daar vier andere scheepen eenigh schutgevecht Ga naar margenoot+met hielden, en dat d'eerste het op een loopen stelden. 'T waaren Turksche roovers, daar de Kapiteinen Abraham van der Hulst, Ysbrandt de Vries, Jan de Haan en Thomas Fabricius jacht op hadden. Deeze, na den Viceadmiraal de Ruiter uit Texel geloopen, met last om hem op het spoedighste te volgen, quaamen daarna by zyne vlag, Ga naar margenoot+en verhaalden, dat ze tegens de vier Turken, om hunne bezeiltheit, niet konden verrichten. Toen werdt goedtgevonden, (naa dat men uit een Spaansch karveel hadt verstaan, dat voor Kadix geen Engelsche of Ga naar margenoot+Portugeesche scheepen laagen) dat de Kommandeur de Wildt, nevens de Kapiteinen van der Hulst, Nyhof, Jakob Korneliszoon Swart, en Verschuur, zich aanstondts, zonder te Kadix binnen te loopen, zouden vervoegen tot voor of ontrent het naauw van Gibraltar, om daar, tot afbreuk der Turken kruissende, het vaarwaater te veiligen: met last van met d'aankoomende nieuwe maan en springty te Kadix te koomen, en daar hunne scheepen op 'tspoedighste schoon te maaken. Dees ordre Ga naar margenoot+werdt gevolght zonder Turken t'ontmoeten. Den twaalfden der maandt Ga naar margenoot+quam de Kommandeur Kornelis Evertszoon, met de Kapiteinen Adriaan Bankert en Kornelis Evertszoon de Jonge, uit Zeelandt gezonden, te Kadix by de vlagge: daar ook in 't kort de Kapiteinen Aart van Nes en Jan de Liefde van Rotterdam by quaamen. Hier stelde de Ruiter ordre, dat ettelyke scheepen, by beurten, zouden schoonmaaken, en d'anderen onderwyl op de Turken kruissen. De Kapiteinen de Liefde, Aldert Matthyszoon en Verschuur, die den vierentwintighsten van Kadix waaren gezeilt, om den Viceadmiraal de Ruiter, toen hy met etlyke scheepen Ga naar margenoot+ontrent Gibraltar kruiste, op te zoeken, raakten den vierden dagh by vier Turken, daarze verscheide schooten op deeden, zonder die te Ga naar margenoot+konnen bezeilen. Den volgenden dagh, als de Viceadmiraal de Ruiter, met van der Zaan en van Meeuwen, van Mallaga naar 't naau van Gibraltar opzeilde, quam hy onder Fuengirola by ettelyke Engelsche scheepen, en onder anderen den Schoutbynacht der Engelsche vloot, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor Algiers was geweest: en zagh ten zelven daage den Admiraal Ga naar margenoot+Eduard Montagu, Graaf van Sandwich, met twee Konings scheepen en vier kitsen voor Fuengirola ten anker leggen, daar hy naar toe laverende, ook zyn anker liet vallen, hem begroetende naar 't gewoonlyk gebruik. Daarna zondt de Ruiter zynen Fiskaal Gilbert de Viane aan 't boordt van den Admiraal Montagu, om hem van zynent weegen te begroeten. Ga naar margenoot+Hy liet de Ruiter beleefdelyk bedanken, met aanbieding van alle dienst. Daarna verhaalde hy den Fiskaal zyn wedervaaren voor Algiers, hoe de Turken den vreedehandel met d'Engelschen hadden afgebrooken, Ga naar margenoot+den spot dryvende met het eerste verdraghpunt, by 't welk geëischt werdt dat d'Engelsche scheepen, wat goederen die ook in hadden, geen onderzoek zouden onderworpen zyn. Dat ze, op 't leezen van dat punt, den Konsul en vyf andere Engelschen straks bevaalen naar boort te vaaren, en dat ze zoo haast niet scheep waaren, of ze hadden van alle kanten op de vloot vuur gegeven: waar op eenige scheepen onder zeil gingen, en de stadt zochten te naaderen, om hun niet schuldig te blyven: maar dat de Mooren toen zoo fel schooten, dat d'Engelschen mosten afwyken. Dat ze daarna met hunne branders onder de Turksche scheepen meenden te koomen; doch dat de Mooren zich daar tegens met masten, reën, en keetens aan een geschaakelt, zoodaanig hadden verzien, dat ze vruchteloos, met verlies van veel volks, hadden moeten afwenden. Dat ze groote schaade aan masten en rondthout hadden geleeden: zoo dat eenige scheepen naar Lisbon mosten, om te vermasten. Dat de Viceadmiraal Lauson noch met tien scheepen voor Ga naar margenoot+Algiers was gebleven. Ter zelver tydt ontsing de Heer de Ruiter brieven uit het vaderlandt, met schriftelyke ordre van hunne Hoog.Moog. en de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, den achtsten en negenden Ga naar margenoot+van Augustus geteekent, hem beveelende, dat hy alle vlyt zoude aanwenden om de zilvre vloot, die uit Westindie werdt verwacht, te bejegenen, in behoude haven te geleiden, en tegens alle en een yder, die de zelve zoude willen beschaadigen, zonder onderscheidt, 't zy wie, of van waar de zelve moghten zyn, te beschermen: dat hy, om zulks te beter te konnen doen, met den Hartoge de Medina Celi in 't heimelyk verstandt zou houden, over de tydt en plaats daar de gemelde vloot zou konnen bejegent worden, om te konnen dienen tot narichting. Voorts, dat hy van deeze geheime ordre aan niemant kennis zoude geven, dan aan den Viceadmiraal Meppel, en den Kommandeurs Kornelis Evertszoon en de Wildt, onder beloste van 't by zich te houden op den eedt by hen aan 't Landt gedaan. De Viceadmiraal de Ruiter quam daar op den vyfden van September, met zyn by hebbende scheepen, weêr voor Kadix, en voer terstondt naar de stadt Puerto of Haven van Sinte Maria, om daar met den Hartogh van Medina Celi, aangaande de zilvre vloot, te spreeken. De Hartogh zeide, uit brieven van zyn Majesteit van Spanje, zyn ordre verstaan te hebben, en gaf hem een beslooten brief, waar in gemeldt werdt waar hy de verwachte vloot zou konnen bejegenen, met last van den brief niet te openen, voor dat hy, met zyne vloot, ontrent de Kaap of uithoek van Sinte Maria, by de Zuidtkust van Portugaal, Ga naar margenoot+zou zyn gekoomen. De Viceadmiraal Meppel, met de Kapiteinen Kornelis Jakobs de Boer en Evert Nachtglas, wegens d'Admiraliteit in Noordthollandt naar de vlagh van den Viceadmiraal afgezonden, quaamen den vierden in de Baay van Kadix. De Nederlandtsche oorlogsvloot was nu sterk zeventien oorlogsscheepen, die door ordre van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Viceadmiraal de Ruiter en zyn' Krygsraadt in vier smaldeelen werdt 1661, verdeelt, in maniere als volght:
By deeze scheepen voegden zich de Kapiteinen Abraham van der Hulst, Ewout Jeroenszoon de Mooy, Ysbrandt de Vries, Jan de Haan, en Thomas Fabricius, die geschikt waaren om 't verwachte zilver, voor zoo veel het in Nederlandt t'huis hoorde, derwaart te geleiden. Den achtsten der maandt vertrok de Nederlandtsche vloot (behalven de scheepen van Meppel, de Boer en Nachtglas, die noch mosten vertoeven om schoon te maaken) uit de baay van Kadix, om op de zilvre vloot te Ga naar margenoot+kruissen, waar toe de noodige ordre werdt gestelt. Dan bewesten de kaap van Sinte Maria koomende, vondt de Kapitein de Haan een Engelsch scheepken, genoemt de Duif, dryven, zonder volk. Doch men Ga naar margenoot+hadt het te vooren tweemaal zien wenden: waar uit men vermoedde, dat d'Engelsche Schipper, op het naajaagen van de Haan, zyn scheepken, hem Ga naar margenoot+voor een Turk aanziende, hadt verlaaten. De Viceadmiraal de Ruiter, zyn' Krygsraadt by een roepende, verstondt dat men 't scheepken door de Haan naar Kadix behoorde te zenden; op dat het weêr aan den rechten eigenaar moght werden gelevert: oordeelende dat de Christelyke medoogentheit dit behulp vereischte; om dat het verlaaten van 't scheepken door 't jaagen van zyne oorlogscheepen, die Turken zochten, en van den Schipper voor Turken waaren aangezien, was veroorzaakt. Zyn voorstel werdt goedtgevonden. Daarna kreeg hy bericht hoe d'Engelsche Schipper met zyn boot en volk tot Ayamonte was aangekoomen, en liet hem straks met een' brief weeten, dat hy ten eersten naar Kadix zou reizen, om daar zyn dcheepken kodteloos en dchaadeloos t'aanvaarden. Doch zes daagen daarna quam de gemelde Schipper, genoemt Jan Stook, nevens zyn volk, met een Spaansche bark aan de Ruiters boordt: zeggende, dat hy op den achtsten deezes by de kaap Sint Vincent met den Engelschen Admiraal Montagu hadt gesprooken, en uit hem verstaan, dat hy zich voor de Turken hadt te wachten; naadien d'Engelschen met hun in oorlogh waaren: en dat hy door die waarschouwing, en zyne al te groote vreeze, zyn scheepken zoo tydelyk en te vroeg hadt verlaaten: verzoekende de Ruiters voorschryven om 'tscheepken, met zyn laading, met meerder zekerheit te konnen eischen. Dit werdt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+terstondt ingewillight, en brieven naar Kadix afgezonden, met last aan den Viceadmiraal Meppel, en aan twee Nederlandtsche koopluiden, aan wien het scheepken was verschreeven, dat ze 't zelve onbeschaadight, zonder daar van eenigh berghloon te genieten, aan den Schipper zouden Ga naar margenoot+overgeven. Daarna quam de Viceadmiraal Meppel, met de Kapiteinen Ga naar margenoot+de Boer, en Nachtglas, ontrent de kaap van Sinte Maria by de vlagge: zoo dat de vloot, met de scheepen van Van der Hulst, de Mooy, de Vries, de Haan, en Fabricius, toen sterk was twee-entwintig scheepen van oorlogh. Ga naar margenoot+Ondertusschen hadt de Ruiter, met zyne scheepen op behoorlyke wydtte van elkanderen verspreidt, etlyke weeken, volgens het schriftelyk bericht van den Hartogh van Medina Celi, op de zilvre vloot, tusschen de kaap van Sint Vincent en de kaap van Sinte Maria gekruist: tien, twaalf, vyftien en twintigh mylen zuidelyk aan, zonder die te Ga naar margenoot+konnen aantreffen. Maar den tweeden van October verstondt hy uit elf Fransche scheepen, die, van Kadix koomende, hem by de kaap van Ga naar margenoot+Sint Vincent bejegenden, dat de lang verwachte Spaansche galjoenen, den vyftienden der verleede maandt in de haven van Korunna, een stadt in Gallicie, waaren gekoomen, en dat zevenentwintig Nederlandtsche koopvaardyscheepen, die derwaarts wilden gaan, ontrent acht of tien mylen Oostwaart van hun waaren. Op die tyding heeft de Viceadmiraal Ga naar margenoot+terstondt met zyn Krygsraadt beslooten, dat de Schoutbynacht van der Zaan, en de Kapiteinen van Meeuwen, Swart en Verschuur aanstondts zouden zeil maaken om de koopvaarders t'ontmoeten: dat ook de Kapiteinen van der Hulst en de Haan, als de best bezeilste scheepen hebbende, voor uit zouden zeilen, en dat ze, by de Nederlandtsche koopvaarders koomende, alle de Nederlandtsche koopluiden, daar toe genegen, zouden overneemen, en met hun naar de Corunna zeilen, ten spoedighste dat ze zouden konnen; om in tydts, en voor alle anderen, by de galjoenen te zyn, en ook de Fransche scheepen, straks gemeldt, die derwaarts wilden, waar 't moogelyk voor te koomen. Daarna gingen de Nederlandtsche Spaanschvaarders met veel zilvers naar 't vaderlandt, onder 't geleide van de vyf oorlogscheepen, boven gemeldtGa naar margenoot†, die zich nu eenigen tydt onder de Ruiters vlagge hadden onthouden. Den Ga naar margenoot+vyfden van October quam de Viceadmiraal de Ruiter met acht scheepen weêr in de baay van Kadix; daar de Viceadmiraal Meppel, de Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen van der Zaan, Swart en Verschuur daaghs te vooren waaren aangekoomen. Hier werden de scheepen op nieuw schoongemaakt, en van waater, lyftoght en andere noodtzaakelykheden, voor den tydt van vier maanden, verzien. Dit kostte ontrent acht daagen tydts eer de Ruiter weêr met zyn scheepen in zee raakte: met Ga naar margenoot+meening om kruissende Straatwaart in te zeilen, en de Turksche roovers op te zoeken. Hy beval den Kommandeur de Wildt, met de Kapiteinen Niehof, Swart, en Aldert Matthyszoon, voor uit naar Mallaga te zeilen, daar eenige lyftoght (die men daar te vooren hadt gebraght) in te neemen, en hem dan al kruissende ontrent de kaap van Molina in te Ga naar margenoot+wachten. Den negentienden quam de Wildt met zyne scheepen ontrent Ga naar margenoot+Molina by vyf Engelsche Konings scheepen, daar onder een was die de vlagge van boven voerde, waar op de Wildt en de zynen naar gewoonte hunne vlaggen streeken, en hun met etlyke eerschooten verwellekoomden: daar d'Engelschen hen met gelyk getal van schooten voor bedankten, zonder hunne vlaggen te roeren. Des anderendaaghs Ga naar margenoot+quam de Viceadmiraal de Ruiter ontrent de kaap van Molina, daar hy | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Kapiteinen Verburg en Schey met acht koopvaardyscheepen, die van Smirna en andere plaatzen quaamen, en naar Amsterdam wilden, ontmoette. Hy zeilde voort naar de reede van Mallaga, om daar lyftoght Ga naar margenoot+van landt te haalen. De Wildt quam met de zynen op de zelve reede by hem ten anker. Hier vondt de Ruiter den Engelschen Viceadmiraal Johan Lauson, met vier Konings scheepen: en men zagh d'Opperhoofden van de Nederlandtsche en Engelsche scheepen elkanderen met verscheide eerschooten begroeten. Lauson zondt zynen Schoutbynacht aan de Ruiters boordt, om hem te groeten en te verwellekoomen: en de Ruiter Ga naar margenoot+zondt den Kommandeur Kornelis Evertszoon, om Lauson met gelyke beleeftheit te bejegenen. Dit geschiedde met groot betoog van genegentheit ter weder zyde. Ook verzocht Lauson het Nederlandtsch sein te weeten, om elkanderen by dagh en nacht, in 't vervolgen der Turken, te konnen kennen. Doch of dit verzoek werdt ingewillight is my Ga naar margenoot+niet gebleeken. Korts daarna ging de Viceadmiraal de Ruiter met zyne vloot van zeventien scheepen, in drie smaldeelen verdeelt, met de behoeftsluit de Groene Kameel, weêr van Mallaga t'zeil, en deê groote neerstigheit, met de zee te kruissen, om eenige Turksche roovers t'achterhaalen, Ga naar margenoot+of te bezetten. Hy kreeg bericht, dat drie Turken tegens twee Ga naar margenoot+Hollandtsche koopvaardyscheepen, ('t eene genoemt Joffrou Anna, gemonteert met dertig stukken en vyftig mannen, en 't ander de Tyger, gemonteert met veertien stukken) en een Engelschen koopvaarder waaren slaaghs geweestGa naar margenoot†: dat d'Engelschman naa een lang gevecht was gevlucht en ontkoomen: maar de Tyger in den brandt geschooten, en dat het volk van de Joffrou Anna, ten lesten met de boot vluchtende, de londt by 't kruidt hadden geleidt, daar 't schip door in brandt sprong. Zulke tyding verwekte te grooter yver in den Heer de Ruiter om die algemeene vyanden der Christenen op te doen en te bevechten: maar meest vergeefs. Want in 't groote vak der ongemeete zee zyn geene weegen gebaant of beperkt, of kenbaar door spoor of voetstappen, en de vlieder vindt hier duizenderley weegen voor zich open. 'T is dan konst, of liever groot geluk, dat de vervolger uit ontelbaare koerssen juist den rechten treft, om jacht op zynen vyandt te maaken. Ook quam hier de snelheit in 'tzeilen, daar veele roofscheepen, door hunne lichtheit en rankheit, de meeste Hollandtsche oorlogscheepen in te boven gingen, wonderlyk te staade. Hier kon ook d'ongestaadigheit der winden groot belet geven. Men hadt zomwylen, in een kleene tusschenwydtte van een myl of anderhalf, op d'eene plaats voorwindt, op d'andere regenwindt, en op d'eene plaats styve koelte, op d'andere doodtsche stilte: 't geen zoo wel tot voor- dan tot naadeel der gejaagden kan strekken. Daarenboven wisten de roovers zich meesterlyk te dienen van 't voordeel des windts, of van hunne riemen, in tydt van stilte, en van de duisternis des nachts, om zich met wankoerssen t'ontdonkeren en wegh te maaken. 'T was dan geen wonder dat 'er zoo weinig roofscheepen werden verovert. Den Ga naar margenoot+zevenentwintigsten van Oktober, met den daage, zagh de Ruiter ontrent de kaap de Gata, of van Agates, zes scheepen uit het Oost koomen, daar hy met zyne andere scheepen, de windt Noordtnoordtooft, met topzeils koelte, terstondt jacht op maakte, haast merkende Ga naar margenoot+dat het Turksche roovers waaren. Maar tegens de middagh werdt het zoo stil, dat de Ruiter met tien riemen uit het schip, en met de sloep voor 't hooft, liet roeijen, en hun, met de Kapiteinen Aart van Nes, en Kornelis Evertszoon de Jonge, tot op anderhalf myl naa | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+naaderde, ja de Schoutbynacht van der Zaan quam hun zoo naa, dat hy hun kontoeschieten. Dit vervolgen met zeilen en roeijen duurde den gantschen dagh en een stuk van den nacht. De Turken lieten niet ongedaan om van de Hollanders af te koomen en verduisterden zich des nachts ten elf uuren uit hunne oogen, zoo dat ze hen daarna niet meer Ga naar margenoot+zaagen. Dan eerlang kreeg de Ruiter noch jacht op twee Turken, en quam den eenen zeer na, doch hy ontquam 't in de duisternis der nacht. Ga naar margenoot+Maar de Kapitein van der Zaan onderhaalde en veroverde, ten zelven daage, den tweeden Turk, genoemt den Eenhoorn, die tweeëntwintig stukken voerde, en honderdt vyftig man, verlossende zesendertig Christe Ga naar margenoot+slaaven. Korts daarna quam de Kapitein Marinus de Klerk met het schip de Vreede, te Rotterdam toegerust, by de vlagge, zoo dat de vloot Ga naar margenoot+toen uit achtien oorlogscheepen bestondt. In 't begin van December zondt de Viceadmiraal de Ruiter den Kommandeur de Wildt, met de Kapiteinen van Meeuwen, Niehof en Aldert Matthyszoon naar 't eilandt Minorka, of Minorika, om hunne scheepen in de haven van Mahon te laaten kielhaalen en schoonmaaken, en daarna al kruissende naar 't eilandt Majorka, tot voor de stadt van dien naam, en van daar naar Alikante te zeilen, daar zy naader ordre zouden vinden. Hy zondt ook andere scheepen ten gemelden einde naar Kadix, en andere Spaansche havens, met last dat ze daarna de vlagge by Sardinie zouden opzoeken. Anderen beval by etlyke koopvaarders, te Kadix en te Alikante leggende, van daar Straatwaart in, of naar Genua en Livorno te geleiden, en hem daarna, of zyne ordre, ter plaatze by hem genoemt, Ga naar margenoot+te vinden. In 't begin van Januarius des jaars mdclxii quam de Ruiter Ga naar margenoot+met vyf scheepen, en den Turkschen prys den Eenhoorn, te Minorika, in de haven van Mahon ten anker, hunne werpankers uitbrengende, Ga naar margenoot+en daar mede binnen kortende tot by de scheepen van den Kommandeur Ga naar margenoot+de Wildt, daar te vooren gekoomen. Daarna gaf hy aan de Wildt last, met vier scheepen naar Sardinie, tot voor de hooftstadt Kagliari, of Kalari, te zeilen, en een beslooten brief aan den Onderkoning van dat eilandt over te leeveren, voorts naar de Turksche roovers, en hun verblyf, te verneemen, en aldaar zyne komst af te wachten. De brief, straks gemeldt, was door den Hartog van Medina Celi geschreven, en behelsde een verzoek om den Nederlanderen alle gust te bewyzen, Ga naar margenoot+en hun behulpzaam te zyn. De Ruiter daarna voor Kagliari gekomen, stierde den Fiskaal Viane aan landt, om den Onderkoning Don Ga naar margenoot+Franciscus de Mora en Kortereal, Markgraaf van Kastelrodrigo, te begroeten. Dees zondt daar op terstondt een' eedeling, zynen neef, aan den Viceadmiraal, om hem al wat hy, en zyne scheepen, van nooden moghten hebben van 's Konings weegen aan te bieden, met verder verzoek, Ga naar margenoot+dat hy by hem aan landt zou koomen; dewyl hy zyn bezoek voor een groote eere zoude achten. Hier op begaf zich de Ruiter, ten vollen gerust in de vriendtschap, toen tusschen den Koning en den Nederlandtschen Staat bloeiende, naa den middagh, met eenige Bevelheberen en Jongelingen van goeden huize, die als vrywilligen met hem voeren, om den zeekryg te leeren, naar 't landt, daar twee karossen geedt stonden, die hem met zyn gevolg naar 't Hof van den Onderkoning braghten. Hier heeft hy zyn plicht van begroeting heuschelyk afgeleidt, Ga naar margenoot+en, naa eenig vriendelyk gesprek, voerd' Onderkoning, nevens eenige Edelen, met hem naar zyn boordt, en was daar vier of vyf uuren met hem vroolyk, tot dat hy 's avondts, wel voldaan, weêr naar 't | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+landt keerde. De Heer de Ruiter liet de zynen, geduurende hun verblyf ontrent deeze stadt, veelerly lyftoght van tarruw, broodt, spek, azyn en andre noodtwendigheden inkoopen, en beval hun zich van water Ga naar margenoot+te verzien. Verscheide scheepen van de vlag afgezonden quamen hem hier vinden. Hebbende toen dertien scheepen by een, verdeelde hy die Ga naar margenoot+in drie smaldeelen, op de volgende wyze: het eerste bestondt uit de scheepen van den Viceadmiraal de Ruiter, en van de Kapiteinen van der Zaan, van Kampen, van Meeuwen en Verschuur: het tweede uit de scheepen van den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en van de Kapiteinen Bankert, Jan de Liefde, en Kornelis Evertzoon de Jonge: en 't Ga naar margenoot+derde uit de scheepen van den Kommandeur de Wildt, en van de Kapiteinen Niehof, Swart, en Aldert Matthyszoon. Men besloot dat de Heer de Ruiter met zyn esquadre om de Zuidtoost zou zeilen, naar de Barbarische kust en Tunis: maar dat hy, Oost aan kruissende, het eilandt Malta zou aandoen, om daar naarder kennis van de Tripoleesche roovers te bekoomen. De Kommandeur Kornelis Evertszoon zou met zyn esquadre van Klagiari Oost aan, ter halve zee tusschen Sardinie en Sicilie, tot aan 't Zuidtoofteindt van Malta kruissen, en aldaar de Ruiter, of nader ordre vinden. Den Kommandeur de Wildt werdt bevolen, met zyne vier scheepen van Kagliari, al kruissende, Oost aan, naar 't Zuidtwesteindt van Sicilie, en van daar Oost aan tot het Zuidtoosteindt van Malta te zeilen, daar men elkanderen zou inwachten: doch die daar eerst aanquam zou iemandt met een sloep aan landt zenden, en den Grootmeester, uit den naame der Heeren Staaten, en van hunnen Vice admiraal de Ruiter, laaten begroeten, en voorts naar den toestandt der Turksche roovers van Tunis en Tripoli verneemen. Op deeze wyze koers stellende, zocht men de Turken tusschen beide te krygen, en t'achterhaalen. Ga naar margenoot+Den lesten van Januarius raakten de gemelde esquadres weêr in zee. Weinig daagen daarna quam de Ruiter voor Malta, daar ook de Kommandeur Ga naar margenoot+Evertszoon, en korts daar aan de Kommandeur de Wildt, met d'andre scheepen, aanquamen, en zich weêr by de vlag voegden. Men verstondt uit de Malthesers, dat die van Tripoli met vyf roofscheepen in zee waaren: dat ze acht daagen geleeden voor Malta waaren geweest, Ga naar margenoot+en zich, zoo men meende, ontrent de kaap van Passaro, den zuidt-oostelyksten uithoek van Sicilie, onthielden. Hier op werdt goedtgevonden, Ga naar margenoot+dat de vloot, blyvende verdeelt als vooren, van Malta af tot de kaap van Passaro, en voort tot de kaap van Spartivento, een uithoek van 't ryk van Napels, wel verspreit zou kruissen, zoo ver en naa by landt als weêr en windt zou willen lyden, en d'Opperhoofden zouden oordeelen ten meesten dienste te konnen strekken. De Ruiter zou zich met zyne scheepen in 't midden houden, de Kommandeur Evertszoon drie of Ga naar margenoot+vier mylen om de Zuidt van de Ruiter af, en de Kommandeur de Wildt drie of vier mylen om de Noordt. Hier op zyn ze van een gescheiden, om Ga naar margenoot+volgens de gestelde ordre te kruissen, en twee daagen daarna werdt de Ruiter vier Turksche roovers gewaar, daar hy jacht op maakte, maar zy waaren te vaardig in 't zeilen: ook hadden ze zulk een styve koelte, dat Ga naar margenoot+hunne scheepen helden, en de Hollanders dreeven van stilte, zoo dat de zeilen tegens de mast aansloegen. Van der Zaan, die 't bezeilste schip der gantsche vloot hadt, was juist, toen men de roovers eerst in 't gezicht kreeg, byna een myl te windtwaart van de Ruiter af, en toen hy 's avondts by de vlag quam, waaren de Turken wel twee mylen voor uit, en 't was juist een donkere maan, tot middernacht toe: derhalven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zyn zy 't met den donker ontzeilt. DaarnaGa naar margenoot† kreeg de Ruiter bericht, dat de Tripoleezen wel wisten, dat de Hollandtsche vloot van de kaap Passaro Oostwaart aan op hen kruiste: waar op hy korts daar aan, toen hy de smaldeelen der vloote weêr by een hadt, met zyn' Krygsraadt besloot, Ga naar margenoot+dat ze weêr West aan zouden zeilen, in voege als zy te vooren Oost aan waaren gekoomen: hy zelf met zyn smaldeel langs de Barbarische kust: Ga naar margenoot+de Kommandeur Kornelis Evertszoon ter halver zee, en de Kommandeur de Wildt om de Noordt, langs het eilandt van Sicilie heenen. Doch men hadt in 't gezicht van Kaljer, of Kagliari, weêr by een te koomen: om dan verder t' overleggen wat men zou onderneemen. Geduurende Ga naar margenoot+dit kruissen, zagh de Wildt, benoorden Malta zeilende, den vyftienden der maandt, twee scheepen, die hy met de zynen zocht in te zeilen, alles byzettende wat goedt kon doen. 'T waaren Turksche roofscheepen, Ga naar margenoot+die eerst om de Noordt en daarna om de West liepen, en zoo snel zeilden, dat ze de Hollanders handt over handt veel afwonnen. Ten leste lieten ze een roode vlag van achteren waajen, en schooten een schoot, als of ze zeggen wilden, wy lachen met uw zeilen. Doch in 't loopen hadden ze een polakker, dat's een soort van vaartuig, by zich, die ze hadden genoomen, en nu, na dat ze 't volk daar uit haalden, lieten dryven. De Kapitein Aldert Matthyszoon zondt zyn sloep met eenig volk om 't scheepken, dat half met tarruw was gelaaden, te bewaaren. Maar men vondt 'er niemandt op, noch iet daar men uit kon weeten wie d'eigenaars waaren geweest. Tegens den avondt staakte de Wildt zyn jacht, en draaide op de ly om 't verlaaten scheepken in te wachten. De Viceadmiraal de Ruiter werdt den volgenden morgen met het aanbreeken van den dagh, ontrent het eilandeken Pantalarea, by Ga naar margenoot+d'ouden Kossyra genoemt, tusschen Sicilie en de Barbarische kust, drie zeilen in 't Zuidtwest gewaar, daar hy met zyn vyf scheepen straks jacht op maakte, doch zy stelden 't op 't loopen. Tegens den middagh zag hy Ga naar margenoot+noch vyf andere scheepen uit het Zuiden van onder de kaap Bona (een uithoek van Afrika, in Barbarye, ten Noordtoosten van de stadt Tunis) opkoomen, die zich by de drie andere voegden. 'T waaren alle acht Turken, die hy lang vervolgde, en allengs naaderde, inzonderheit van der Zaan. Dees was hun wel een marszeil te kloek in 't zeilen, en deê verscheide schooten op hen, en zy op hem. Midlerwyl nam de koelte toe, en de Hollanders quamen hun noch naader. In dat naajaagen zeilde een Ga naar margenoot+der roofscheepen, genoemt Pastassa, dat van Tunis was, en gevoert werdt door den Kapitein Mustaffa Reys Rodeslee, zyn groote steng af. D'Admiraal der rooveren meende hem een kabel te geven om te sleepen, maar maakte hem noch meer reddeloos, zoo dat zyn fokkemast en boegspriet over boordt vielen. Al de zeven roovers zeilden by den reddeloozen Turk, en meenden de Hollanders door hun groot getal te vervaaren; maar ziende dat ze dicht op hen aanquaamen, verlieten ze hunnen makker, daar de Schoutbynacht van der Zaan naast was. De Turk, geen Ga naar margenoot+ontzet voorhanden ziende, streek zyne vlag, en van der Zaan zondt zyn sloep en boot met eenig volk aan zyn boordt om de Turken af te haalen. Ook beval de Ruiter den Kapitein Verschuur, dat hy by van der Ga naar margenoot+Zaan en den Turk zou blyven. Hy zelf met de Kapiteinen van Kampen, en van Meeuwen, vervolgden hunne jacht op de zeven andere Turken, hun zoo naa koomende, dat zy ze zekerlyk zouden hebben Ga naar margenoot+achterhaalt, indien hen de donker niet hadt overvallen. Hier door geraakten de Turken in de baay of haven van Farina, ontrent vier mylen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Noordtwesten van 't oude Karthago, of des zelfs overblyfzels en puinhoopen. De Ruiter vervolgde hen tot in de haven, en quam met zyn drie scheepen ontrent een groote schoot, om dat hy daar geen gronden Ga naar margenoot+noch diepten kende, ten anker. Hier lag hy een donkeren nacht over, hebbende drie sloepen op de brandtwacht; op dat ze tusschen 't landt en de Hollandtsche scheepen niet zouden doorzeilen. Doch zoo Ga naar margenoot+haast de dagh aanbrak, weeken ze, zonder dat het de Ruiter met zyn schieten kon beletten, onder drie sterke kasteelen, daar zy zich met kabeltouwen aan vast maakten, en hen niemant kon deeren. Ontrent ten tien uuren voor den middagh quaamen de Kapiteinen van der Zaan en Verschuur weêr by de Ruiter. Zy hadden van 't verovert schip Pastassa drieëntnegentig Turken, en eenentwintig Christe slaaven in hunne scheepen overgenoomen. Doch 's nachts ontstondt 'er zulk een ontstuimig weder, Ga naar margenoot+dat ze 't schip lieten dryven. 'T was een groot verzuim dat zy 't niet eerst in den grondt hakten, of 'er den brandt in staaken: dan 'tschynt dat ze, zich in 't harde weder zoo naa op 's vyandts kust vindende, in de duisternis zyn verbaast geweest, en te schielyk van 't schip af mosten: of dat ze niet meenden dat dit reddeloos schip ooit te recht zou raaken: Ga naar margenoot+doch het quam noch den volgenden dagh in de baay van Tunis dryven, daar 't werdt geberght. Ook waaren daar eenige Turken, die zich hadden verschoolen, in gebleven. Dit schip voerde zeventien stukken en Ga naar margenoot+hondertentien Turken, behalven de Christe slaven. Onder de slaven waaren zeven Nederlanders, uit Hollandt en Vrieslandt. De Kapitein der gevange Turken Mustaffa Reys, en zyn Schryver, verzeekerden de Ruiter dat die van Tunis de gevangens wel man voor man zouden wisselen, te weeren de Turken voor Christenen. Zy zeiden, dat te Tunis en in de scheepen van Tunis ontrent honderdt Nederlandtsche Christe Ga naar margenoot+slaven waaren. Hier op besloot de Ruiter, (die met de zynen voor de baay van Farina bleef leggen) aan den Koning van Tunis, Mahomet Passa, en aan den Bassa Dublet Lie Hadsje Mustaffa zoodaanig een wisseling der gevangenen met een' brief aan te bieden: daar by voegende, dat men Ga naar margenoot+bereidt was, indien ze naa die wisseling noch meer Nederlandtsche slaaven hadden, de zelve tot een redelyke prys voor geldt te lossen, en voorts in onderhandeling van vreede, vrye zeevaart en onderlingen koophandel met hun te treeden: met verzoek, dat men op dien voorslagh in 't Latyn, Fransch of Nederduitsch zou antwoorden. Hy schreef ook een' brief aan een' Christen slaaf, die men wist dat te Tunis woonde, hem zyn voorneemen, aangaande de wisseling en lossing der Nederlandtsche slaven, bekent maakende; en verzoekende, dat hy op het spoedighste, zonder moeite of tydt t'ontzien, naar 't getal en de naamen der Nederlandtsche slaven, zou verneemen, en hem hunne naamen ten eerste overzenden: inzonderheit de naamen van de Hollanders, Zeeuwen, en Vriezen; op dat hy die voor al moght lossen. Om deeze brieven, den zeventienden geteekent, te bestellen, werdt de gevange Turksche Schryver afgezonden. Men liet hem binnen de baay van Farina, met de sloep, op een plaats daar ze niet kon bezet worden, aan landt zetten, en naar Tunis reizen. Den volgenden morgen vertoonden zich eenige Turken met een witte vreedevlag op het strandt, daar de Ruiter zyn' Kapitein, en zyn' Stuurman Jan Leendertszoon, met den Turkschen Kapitein Mustaffa Ga naar margenoot+naar toe zondt. De vier Turken begaven zich straks in de sloep en voeren naar de Ruiters boordt. 'T waaren twee Kapiteinen, en twee andere Ga naar margenoot+Bevelhebbers. De voornaamste was een Enkhuizer Renegaat, genoemt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Gerrit Jakobszoon Admiraal, of op zyn Turksch Josef Reys, die 't gebiedt hadt op 't Admiraalschip van Tunis. Deeze Turken beweezen de Ruiter groote eere en vriendtschap, en baden Godt dat ze met de Hollanders een goede vreede moghten maaken: hun aanbiedende, dat ze vry aan landt moghten koomen, en alle verversching, en waater haalen. Zy toonden zich ook zeer genegen tot de wisseling der gevangenen, en verzochten drie daagen tydt, op dat de Koning en de Bassa de zaak moghten overweegen. Dit werdt hun ingewillight. Den volgenden Ga naar margenoot+dagh quamen ze weêr op 't strandt, en werden door de sloep van landt gehaalt. Zy braghten twee schaapen, eenige versche visch, twaalf hoenders, veel salade en andere groente: deeden de groetenis van den Admiraal van Tunis, en zeiden, dat men wat gedult most neemen, dewyl de Koning tydt vereischte om tot de vreede te besluiten. Terwyl men hier op wachtte, schreef de Schoutbynacht van Algiers, Sulleman Basja Reys, (die nevens d'andere Turksche roovers binnen de baay van Farina lag) den twintighsten der maandt, zeekeren brief aan de Ruiter, dien hy, geduurende d'enderhandeling met die van Tunis, door den Kapitein Josef Reys aan zyn boordt zondt, in welken hy deeze taale voerde,
Myn Heer, Ga naar margenoot+Hoewel ik uw wegens den Godtsdienst geheel tegen ben, evenwel verhoop ik dat gy myn verzoek zult toestaan. Gy hebt my tot drie toghten vervolght by Malta, by Sicilie, en nu by de haven van Farina, daar gy my hebt ingejaaght. Ik nam t'elkens de vlucht, niet by gebrek van moedt, maar door ongelykheit van maght; want ik heb slechts een bark tegens uw kasteel. Daarom doe my d'eere, en zendt tegens my, als Schoutbynacht van Algiers, uwen Hollandtschen Schoutbynacht, om schip Ga naar margenoot+tegens schip myn fortuin en 't geluk van den oorlogh te beproeven, en my te weeren als een soldaat. Worde ik overwonnen ik zal uw slaaf zyn. Win ik 't zal my eere zyn. Geef hier toe verlof, en indien ik dan niet uitkom, zoo ben ik als de bloodtste vrou in Holland. Myn Heer zyt gegroet van my uwen dienaar
SULLEMAN BASJA REYS, Schoutbynacht van Algiers.
Op deezen brief antwoordde de Ruiter, naa eenig overleg, noch ten Ga naar margenoot+zelven daage, dat hy zyn verzoek met aangenaamheit hadt verstaan, en toestondt: en dat zyn Schoutbynacht alleen met zyn schip, zoodaanig als hy hunne Hoogmoogentheden daar meê diende, hem met zyn schip, op zulk een plaats en uur als hy zou goedtvinden, zou verwachten: hem verder by zyne mannelyke waarheit beloovende en verzekerende, dat de Hollandtsche Schoutbynacht van hem, noch van d'andere Kapiteinen, 't zy met scheepen, boots, sloepen, of volk, 't zy voor of in 't gevecht, de minste hulpe niet zou worden gedaan. Ook verzocht hy, dat d'Admiraal van Tunis Rechter van dit gevecht zou zyn. Doch op dit schryven volgde geen gevecht. De Schoutbynacht van der Zaan quam wel in zee, en verwachtte den Turk ter bestemde plaatze, maar de trotse uitdaager en grootspreeker hadt geen hart genoeg om uit te koomen. Hy bleef by zyne makkers onder de veilige hoede der kasteelen leggen. Ter zelver tydt lieten de Turken een witte vlagge aan landt waayen. De Ruiter zondt zyn sloep aan landt, en de Heer Thomas | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Broun, Konsul der Engelschen te Tunis, die zich gewillig en trouhertig Ga naar margenoot+tot middelaar liet gebruiken, quam met noch een Engelsch koopman aan zyn boordt, hem aandienende, dat daar twee Gemaghtigden van den koning en van den Bassa van Tunis waaren gekoomen, om met hem over het wisselen der Christe en Turksche slaaven te spreeken: verzoekende Ga naar margenoot+dat hy drie Kapiteinen in hunne plaatze als gyzelaars aan landt zou zenden; op dat ze onbeschroomt aan zyn boordt moghten koomen. Hy stierde de Kapiteinen van Meeuwen en Verschuur, met noch eenige Ga naar margenoot+vrywilligen, aan landt. Waar op de twee Turken aan zyn boordt quaamen, zeggende, dat de Koning en Bassa hem hertelyk lieten groeten, en geneegen waaren om hun volk te lossen. Naa eenige onderhandeling werdt onderling verdraagen, dat al de Nederlandtsche slaaven, die onder 't gebiedt van Tunis waaren of behoorden, hooft voor hooft, voor Ga naar margenoot+zoo veele Turken of Mooren zouden gelost worden. Ook werdt bedongen, dat men d'overige Turken ieder voor hondert stukken van achten zou los laaten. Met dit besluit voeren de Turken naar landt, en de gyzelaars Ga naar margenoot+quaamen weêr aan boordt. Niet lang daarnaGa naar margenoot† werdt de boot van de Ruiter, met die van den Kapitein van Meeuwen, aan landt gezonden, om waater te haalen: maar de roovers van Algiers hadden 't versch waater in zee laaten loopen, zoo dat ze leedig te rug mosten keeren. Daarna quam d'Engelsche Konsul weêr by de Ruiter, hem bekent maakende, Ga naar margenoot+dat 'er vyf afgezanten van Tunis gereedt stonden om aan zyn boordt te koomen; mits dat hy drie als gyzelaars aan landt zou zenden. Men was hun te wil. Toen zyn in zyn schip drie Mooren verscheenen: d'Admiraal, met den Schoutbynacht van Tunis, en de twee voorgaande Gemaghtigden, die straks te kennen gaven, dat men met het verdragh Ga naar margenoot+niet te vreede was. Zy zeiden, dat de Koning en de Bassa van Tunis bereidt waaren hunne eige Christe slaaven voor zoo veel Turken te wisselen; maar dat ze d'andere slaven, die byzondere burgers of ingezetenen toebehoorden, niet man voor man konden leveren; dewyl Ga naar margenoot+zy die ten minste op vierhondert stukken van achten waardeerden. Naa veele woorden werdt hun ingewillight, dat men, de Christenen voor Turken wisselende, zes Turken, of Mooren, op den hoop zou toegeeven. Ga naar margenoot+Hier op beloofden ze, dat ze den volgenden dagh de Nederlandtsche Christe slaaven, die by der handt waaren, zouden leveren. Daar op volgde een storm uit den Noorden, en zoo haast de windt wat stilde, Ga naar margenoot+liet de Konsul Broun aan den Viceadmiraal de Ruiter met een' brief Ga naar margenoot+weeten, dat het den Koning en den Bassa van Tunis aangenaam zou zyn, dat hy met twee of meer oorlogscheepen voor Tunis zou koomen, om alles te eerder te verrichten, en ten einde te brengen. Hier op besloot de Ruiter met zyn schip, en dat van den Kapitein Verschuur, Ga naar margenoot+derwaart te zeilen; en zyn Schoutbynacht van der Zaan, met de Kapiteinen van Kampen, en van Meeuwen, noch ettelyke daagen voor de haaven Ga naar margenoot+van Farina te laaten. Den zesentwintighsten der maandt nevens Ga naar margenoot+Verschuur ontrent twee mylen beneden de kaap van Karthago koomende, zaagen ze te windtwaart van hun (de windt was Zuidtzuidtwest) een Turksch roofschip, de drie halve Maanen genoemt, dat naar Ga naar margenoot+de baay van Farina zeilde: doch die zeerooverwerdt door de Schoutbynacht van der Zaan, en de Kapiteinen van Kampen, en van Meeuwen, den pas afgesneeden: dies most hy wenden, en quam tegens den Viceadmiraal Ga naar margenoot+de Ruiter, en Verschuur, die hem zochten, aan. De Ruiter quam hem zoo naa, dat hy hem meende aan boordt te klampen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+doch het roofschip was te ras in 't draajen, en liep ontrent een vaam in ly van de Ruiter voorby, die hem de laage gaf van onder en boven, daar des roovers geschut niet op zweeg. Toen wendden de Ruiter en Verschuur met den vluchtenden roover Zuidt over, hem naa. Ook liepen Ga naar margenoot+ze hem min of meer in, tot dat hy, geen andere uitkomst ziende, ontrent den middagh, vier mylen beoosten van Tunis, tegens den wal aanzeilde. De Ruiter heeft het by hem op drie vaadem waters gezet, en hadt ook byna aan den grondt geklemt. Daarna schoot hy met Verschuur Ga naar margenoot+het roofschip in den grondt. Doch dewyl het tegens 't landt zat, kon 't niet diep zinken. Ondertusschen quamen de Kapiteinen van der Zaan, van Kampen, en van Meeuwen, van de baay van Farina by de Ruiter en den roover, dien men met al de boots en sloepen niet kon veroveren: want de Turken hadden acht vaaten met buskruidt, toen 't schip aan 't zinken was, boven gehaalt, en gaaven zoo vinnig vuur, Ga naar margenoot+met geschut en musketten, dat het kleen vaartuig most afwyken. De Ruiter beval toen dat Verschuur, als hebbende het lichtste en vlotgaanste schip, by hem op zyne zyde zou zeilen: 't geen hy deê op een halve Ga naar margenoot+kabel lengte. Dus leggende, en zyn geschut op hem los brandende, roeide en vielen de matroozen met de boots en sloepen, onder dat schieten, gelykelyk op den roover aan: maar vonden geen kleene tegenweer. De Turken en Mooren verweerden zich dapper, en hielden hun schip als mannen in. Zy sloegen 't bootsvolk weêr af: doch naa een Ga naar margenoot+hardt gevecht kreegen de Hollanders het bovenschip in: dan het duurde noch wel een groot uur eer zy om laag konden meester werden. Men haalde ten lesten ettelyke granaaten van de Ruiters schip, en wierp 'er drie op den overloop van den roover, die zoo veele Turken om hals braghten en quetsten, dat d'overigen 't schip straks opgaven. De Hollanders verlooren in dit gevecht elf mannen en zy hadden ontrent dertig zwaare gequetsten. Onder de dooden was ook de Luitenant van den Kapitein van Kampen. 'T verlies van de Turken was veel grooter. Een boot vol volks, die in 't eerst naar landt vluchtte, werdt in den grondt geschooten. D'andre Turken sprongen meest in zee, en zwommen aan landt, behalven vyftig of sestig, die met den Kapitein Hasan Reys en zyn' Onderkapitein werden gevangen: ook bequam men veertig Christe slaaven, en daar onder acht Hollanders. Al wat los was werdt uit het verovert roofschip gehaalt, maar het geschut kon men niet mede neemen; dewyl de groote mast overboordt was. De Ruiters schip lag in 't gevecht op drie vadem water, en kortte op vier en een halve vadem, maar verschuur raakte aan den grondt: doch werdt met groote moeite 's nachts los gewonden. Voorts deê elk zyn best om van 't landt te raaken, Ga naar margenoot+daar men geen musketschoot af was. Des anderen daaghs liet men de fokkemast en boegspriet van 't roofschip aan stukken hakken, en stak Ga naar margenoot+toen het schip op drie plaatzen in brandt, dat tot het waater toe afbrandde. De Mooren schooten toen met musketten fel van 't landt. Dit schip, gelyk gezeit is, de drie halve Maanen genoemt, was van Algiers, en 't voerde twintig stukken geschuts, en twee metaale bassen. 'T was met tweehondertentien Turken, en veertigh Christe slaaven bemant. Daarna zeilde de Ruiter naar Tunis, daar hy ontrent den middagh Ga naar margenoot+ruim een kanonschoot van 't kasteel Goletta ten anker quam. Hy begroette 't kasteel met zeven eerschooten, die met gelyk getal werden beantwoordt. Hier kreeg hy straks een Turksche bark aan boordt, met een Overste, die hem weegens den Koning van Tunis verwellekoomde, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en bekent maakte, dat alle de Hollandtsche slaaven in de Kasteelen waaren, en dat men geneegen was om de Turken te lossen. Daarna zondt de Viceadmiraal de Ruiter den Fiskaal der vloote Viane (na dat hy twee Turken tot gyzelaars aan zyn boordt hadt gekreegen) aan landt, om met den Koning daar over mondeling te handelen. Ook liet de Ruiter den Koning met een brief weeten, dat hy daar niet langer op de reede kon blyven dan tot 's anderendaaghs 's avondts, en verzocht tegens Ga naar margenoot+dien tydt onverwylt antwoordt. De Fiskaal Viane quam met den Koning en Bassa te woorde, en men werdt der zaake, op den voet die alreedts met den Engelschen Konsul Broun was beraamt, eens. De Koning zoude de Christe slaven den zelven dagh hebben overgelevert, maar dewyl de Fiskaal Viane de naamen van de eigenaars, daar de Nederlandtsche slaaven by woonden, niet wist, kon men die in dien korten tydt niet opzoeken. Dan evenwel zondt de Koning, om vast een begin der wisseling te maaken, terstondt elf Christenen, die zyn eige slaaven waaren geweest, aan de Ruiters boordt: begeerende, dat hy daar voor elf Mooren, welker naamen hy opgaf, aan landt zou zenden: dat straks werdt gedaan. Ga naar margenoot+Den eersten en tweeden van Maart quaamen noch dertig Nederlandtsche Ga naar margenoot+Christe slaaven aan de Ruiters boordt, en daarna noch anderen, tot vierenvyftig in getale. Noch zes andre slaaven, die te landtwaart in waaren, zyn daarna overgezonden, en een slaaf van Hoorn werdt uit de scheepen van Algiers voor hondertenzevenendartig stukken van achten vrygekocht. Hier tegens leverde de Ruiter aan die van Tunis, boven 't getal van sestig gevange Turken of Mooren, noch acht Mooren: zoo dat hy, op 't aanhouden van die van Tunis, in plaats van zes, gelyk eerst bedongen was, acht Mooren op den hoop most toegeven. D'overige gevange Turken, werden met geldt gelost, die van Tunis gaven voor yder man hondert stukken van achten. Zy zeiden, dat ze by menschen geheugenis nooit slaaven hadden ontslaagen dan voor geldt, en nooit man voor man, gelyk nu ten gevalle van de Hollanders was geschiedt: dat die daar uit konden afneemen hoe zeer dat ze genegen waaren om in goede vreede met hun te leven. De Fransche Konings scheepen, zeiden ze, waaren ook op hunne reede gegeweest, om hun volk te lossen, en hadden meermaalen verzocht met hun in onderhandeling van vreede te treeden, maar zy hadden hun geen gehoorGa naar margenoot† willen geven. Ook beweezen ze de Hollanders, terwyl ze op Ga naar margenoot+hunne reede laagen, groote vriendtschap. Zy lieten hen met de boots waater van landt haalen, en gedooghden dat de Fiskaal Viane eenige pypen oly, en veel Terneufsche visch, of bakkeljau, te Tunis opkocht, en aan de Ruiters boordt liet brengen. Men zondt hem ook veel verversching, Ga naar margenoot+en de zoon van den Bassa vereerde hem een Embder slaave, Ga naar margenoot+die vierentwintig jaaren in slaverny was geweest. Voorts betuighde des Konings Gezant, die den tweeden van Maart aan zyn boordt was, dat de Koning en Bassa geneegen waaren om met den Nederlandtschen Staat vreede te sluiten, en dat op de voorwaarden van 't verdragh met d'Engelschen Ga naar margenoot+gemaakt. Naa eenige onderhandeling werdt met deeze Turken, den zevenden van Maart, een stilstandt van wapenen beraamt: te weeten, voorden tydt van zes maanden, of tot zoo lang, dat hunne Hoogmoogentheden de Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden iemant zouden maghtigen, om zeeker ontwerp van vreede, by die van Tunis opgestelt, aan te neemen of af te slaan. De Heer de Ruiter oordeelde, dat d'opgestelde vreedepunten goede en voor den Staat voordeelige voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarden Ga naar margenoot+behelsden. Hy gaf ook aan die van Tunis ettelyke bevelbrieven, Ga naar margenoot+om door hunne Kapiteinen aan de Nederlandtsche Bevelhebbers, in zee, vertoont te worden: waar by hun belast werdt, d'onderdaanen van den Koning en Bassa van Tunis, geduurende den stilstandt, niet te beschaadigen, maar hun in 't regendeel alle vriendtschap te bewyzen. Deeze brieven werden niet alleen door de Ruiter, maar ook, op zyn verzoek, van den Engelschen Konsul, Thomas Broun, als getuige en borge, tot verzekering van die van Tunis, onderteekent. De Heer Ga naar margenoot+de Ruiter hadt zich in de verhaalde vreedehandeling met die van Tunis dus verre ingelaaten, zonder byzondre ordre der Heeren Staaren: doch hy vondt geraaden zich van de gelegentheit, die hem voorquam, en de genegentheit der Tunetaanen tot de vreede, te dienen, op vertrouwen dat hunne Hooghmoogentheden zyn doen zouden goedtvinden: te meer, om dat hy, last hebbende met die van Algiers van vreede te handelen, oordeelde, dat die vreede onnut zou zyn, 't en waar men zich ook met Tunis verdroeg; dewyl het te duchten stondt, dat, indien men met Algiers vreede sloot, zich dan al d'Algiersche roovers naar Tunis zouden begeven, en van daar op roof vaaren. Hier toe zou de haven van Farina, meende hy, hun konnen dienen: welke haven, daar men wel honderdtenvyftig scheepen in kon bergen, in zulk een gevalle, een quaadt roofnest zou konnen worden. Want men kon daar de scheepen onder de drie kasteelen, door die van Tunis, sedert dat d'Engelschen, zes jaaren geleeden, daar hunne scheepen verbrandden, aldaar gebout, veilig beschermen. Dit alles, en 't geen ontrent de verwisseling en lossing der Christe slaaven, inboorelingen van den Staat, was voorgevallen, schreef de Ruiter daarna aan de Heeren Staaten, hun de vreede met die van Tunis aanraadende: en daar by voegende, dat te Tunis noch veele andere Christe slaaven waaren, wel buiten de Nederlanden gebooren, maar nochtans onder de vlag van hunne Hooghmoogentheden genoomen, Franschen, Zweeden, Deenen, Lubekers, Hamburgers en Noorluiden, die jammerlyk klaagden over hunne slaaverny, en baaden dat men ze ook zou lossen. Deeze zou men, schreef hy, indien hunne Hoog. Moog. met die van Tunis vreede maakten, hooft voor hooft voor hondertenvyftig stukken van achten konnen los krygen. De Ruiter meende terstondt naar het teekenen van den stilstandt met de zynen van Tunis t' zeil te gaan: maar de windt liep Westnoordtwest, dies Ga naar margenoot+bleef hy leggen tot middernacht, en ging toen met beter windt onder zeil; stellende eerst zyn' koers naar de haven van Farina, en van daar Ga naar margenoot+naar de baay van Kagliari in Sardinie, (te vooren tot een verzaamelplaats Ga naar margenoot+gestelt) daar hy den elfden van de maandt den Viceadmiraal Meppel en den Kommandeur de Wildt met hunne scheepen vondt. De Kommandeur Ga naar margenoot+Evertszoon was 's daaghs te vooren vertrokken, om ontrent Majorka, Iviça, en Allikante te kruissen. Hier heeft de Ruiter zich met de Ga naar margenoot+zynen van broodt, waater, en andere behoefte, verzien. Hy zondt ook een felouk of bark naar Livorno, om van daar 't ontwerp van 't vreêverdragh, met die van Tunis beraamt, nevens zyne brieven aan de Heeren Staaten, naar Hollandt af te zenden. Daarna ging hy met eenige zyner scheepen naar Algiers onder zeil: maar hy werdt ettelyke daagen door tegenwindt, storm, en andere beletselen, opgehouden, en quam eerst den vyfden van April met neegen scheepen van oorlogh, die witte Ga naar margenoot+vlaggen van achteren lieten waayen, op de reede voorde stadt Algiers Ga naar margenoot+ten anker. De Ruiter vereerde de stadt, als Admiraal, met elf, de Vi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ceadmiraal Ga naar margenoot+Meppel met negen, de Kommandeur de Wildt met zeven, en d'andre Kapiteinen elk met vyf eerschooten. Daar de stadt niet op antwoordde. Hier op zondt de Heer de Ruiter den Fiskaal der vloote Gilbert de Viane, en Jonker Reinout van Koeverden, die als vrywillige met hem voer, met zyne sloep naar landt, om een' brief, door de Ruiter aan den Koning en de hooge Regeering van Algiers geschreeven, over te leveren, Ga naar margenoot+van den volgenden zin, Dat hy met eenige scheepen der Hollandtsche vloote daar op de reede was gekoomen, en hadt goedtgevonden hunne Doorluchtigheden een wisseling van eenige Turken van Algiers, by Tunis bekoomen, tegens gelyk getal van Christe slaaven voor te stellen: voorts, dat Ga naar margenoot+hy door verscheide persoonen en andre geruchten hadt verstaan, hoe hunne Doorluchtigheden wel genegen waaren om een vaste vreede en vriendtschap met hunne Hooghmoogentheden de Heeren Staaten te sluiten; en dat hy, vertrouwende dat hunne Hoog. Moog. daar toe ook gezint waaren, bereidt was met hunne Doorluchtigheden daar over in onderhandeling te treeden: verzoekende op die twee punten spoedig antwoordt. Ga naar margenoot+Op dit schryven werdt terstondt van den Koning en den gantschen Raadt der stadt Algiers geantwoordt, dat ze al voor vyf of zes jaaren gewenscht hadden met hunne Hooghmoogentheden vreede te maaken. Ga naar margenoot+Men verstondt daarna van goeder handt, dat de Ruiter met zyne scheepen een groote schrik onder d'Algiersche roovers hadt gebracht; want al waaren slechts weinige van hunne roofscheepen door hem genoomen, hy hadt hun tot verscheide maalen het padt zoo naau en bang gemaakt, dat zy 't moede wierden: jaa 't was tot Algiers zoo verre gekoomen, dat de soldaaten en Mooren niet langer in zee wilden, of d'Oversten mosten hun verzekeren dat ze hen, genoomen wordende, zouden lossen: weshalven nu ook twee roofscheepen bleeven leggen. Den volgenden daghGa naar margenoot† Ga naar margenoot+quaamen drie Gemaghtighden van Algiers aan de Ruiters boordt, die, terstondt in onderhandeling treedende, voor eerst toestonden, dat d'Algiersche Turken, onlangs by Tunis, op 't schip de drie halve Maanen gevangen, tegens zoo veel Christe slaaven, onderdaanen van hunne Hooghmoogentheden, zouden worden gewisselt. Ten tweede, dat alle andere onderdaanen van hunne Hoog. Moog. die t' Algiers in slaverny Ga naar margenoot+waaren, voor den eersten inkoop zouden worden gelost, zonder dat men ze zou moogen vervoeren. Dit verdragh werdt terstondt door de stadt Ga naar margenoot+alomme afgekundight en bekent gemaakt. Daarna quam men tot den vreedehandel, en werdt het in de meeste punten wel haast eens, behalven in twee: te weeten, het drieëntwintighste punt van 't vreêverdragh, in den jaare zestienhondertentwaalf met den Turkschen Keizer, en een ander verdraghpunt, in den jaare zestienhondert en eenenvyftig met die van Saleé geslooten: bedingende, dat de goederen, andere volken, met de Turken in vyandtschap staande, toebehoorende, niet uit de Nederlandtsche scheepen moghten genoomen worden: noch dat men eenige persoonen, koopluiden, of anderen, uit de landen van vyanden koomende, uit de Hollandtsche scheepen zou vermoogen te lichten, of hunne goederen tot buit te maaken. Tot het inwilligen van deeze twee punten wilden ze gantsch niet verstaan: zeggende, indien wy dat zouden toestaan, dan zouden wy onze scheepen wel moogen verbranden, en ons volk laaten beedelen. Maar wy willen liever eerlyk in den oorlogh (dus noemden ze hunne zeeroovery) sterven, dan beedelen. Zy verstonden, dat ze de vyanden, of vyandtlyke goederen, die ze in de Nederlandtsche scheepen zouden vinden, daar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uit zouden neemen, mits betaalende den Schipperen hunne vrachten. Eindelyk werdt den zesten beslooten, dat tusschen hunne Hooghmoogentheden Ga naar margenoot+en die van Algiers voor zeven maanden stilstandt van wapenen zou zyn: en dat eenige punten van vreede, by die van Algiers opgestelt, aan de Heeren Staaten zouden worden gezonden: op dat Ga naar margenoot+hunne Hoog. Moog. die gezien hebbende, daar op verder besluit moghten neemen, 't zy tot vreede, of tot oorlogh. Op dit verdragh en stilstandt van wapenen schoot de stadt, met haare kasteelen, al haar geschut, tot een teeken van vreughde, los: daar de Ruiter en zyne scheepen Ga naar margenoot+met etlyke schooten op antwoordden. Daarna werden ontrent veertig Christe slaaven by wisseling voor zoo veel gevange Algiersche Turken of Mooren gelost, en etlyke anderen voor het geldt van den eersten inkoop vrygekocht. Korts daarna zaagen de Hollanders zes Algiersche scheepen, die met soldaaten uit het OostGa naar margenoot† quaamen, en van zes Engelsche oorlogscheepen, onder den Viceadmiraal Lauson, werden vervolght, Ga naar margenoot+doch hun ontzeilden. De Ruiter hadt hun den wegh wel konnen afsnyden, maar hy wou de stilstandt van wapenen, twee daagen te vooren geslooten, niet breeken. Dies most hy ze, tot zyn leetweezen, zien inkoomen. Des anderendaaghs quam Lauson met zyne scheepen by de Hollandtsche vloot ten anker, zendende een sloep met een vreêvlagh aan landt, om ook in handeling te treeden: maar zyn afgezant most onverrichter zaake vertrekken. Dit was, zeit men, de vyfde maale dat d'Engelschen, sedert het breeken der vreede, den pais met die van Algiers Ga naar margenoot+te vergeefs zochten te hermaaken. Die van Algiers hadden te deezer tydt vyftien fregatten, en daar liepen, terwyl de Ruiter op de reede lagh, noch drie van de helling, en noch vier stonden op staapel, die binnen een maandt konden in 't water zyn. Invoege dat ze in 't korte tweeëntwintig roofscheepen in zee zouden brengen, en in staat waaren om 's Landts ingezetenen, indien de vreede geen voortgangk hadt, noch veel afbreuks te doen. Zy hadden daarenboven noch drie galeijen: en waaren van meening noch zes fregatten op te stellen, en in 't kort te Ga naar margenoot+bouwen. Ook waaren hier te dier tydt etlyke honderden, eenige meenen ontrent duizendt, gevangenen, die genoomen waaren, vaarende onder de vlagh van hunne Hoog. Moog. en daar onder ontrent tweehondert inboorelingen. Weshalven die van Algiers op de Ruiter verzochten, dat men daar ter steede een' Konsul zoude laaten, om de naamen der gemelde slaaven op te zoeken, en 't belang van hunne Hoog. Moog. Ga naar margenoot+waar te neemen. Tot dien einde werdt Andries van der Burg van Alkmaar, Bevelhebber over de soldaaten op 't schip van Verschuur, door Ga naar margenoot+de Ruiter, en zyn' Krygsraadt, by maniere van voorraadt, en tot naader ordre der Heeren Staaten, tot Konsul aangestelt. Den achtsten van Ga naar margenoot+April ging de Kommandeur de Wildt, met de Kapiteinen van Meeuwen en Niehof, door last van de Ruiter, naar Mallaga t'zeil, met ordre, dat ze daar eenige lyftoght zouden inneemen, en hem verwachten. Ook liet Ga naar margenoot+hy zyne brieven aan de Heeren Staaten en de Raaden ter Admiraaliteit door de Wildt over Mallaga afvaardigen. Hy zelf most noch tot den dertienden der maandt voor Algiers vertoeven, eer hy de punten van 't verdragh, dat men met den Staat zocht te sluiten, van den Koning en Ga naar margenoot+de Heeren van de Douane van Algiers kon bekoomen. Hier op ging giers hy dien zelven dagh, tegen den avondt, met d'andere scheepen onder Ga naar margenoot+zeil, stellende zynen koers naar Mallaga: doch de windt dreef hem Ga naar margenoot+naar Alikante. Van waar hy straks vertrok naar Mallaga, daar hy den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eenentwintighsten aanquam. Hier vondt hy de Kommandeurs Kornelis Ga naar margenoot+Evertszoon, en de Wildt, met hunne scheepen. Hy ontsing toen† eenige brieven uit het vaderlandt, als ook de vreedepunten met den Keizer van Turkyen in 't jaar zestienhondert en twaalf, en met die van Saleé daarna geslooten, en daar by zekeren last van hunne Hoogmoogentheden, getekent den zesentwintighsten van November des voorleden jaars: uit welken hy kon afneemen, dat de Heeren Staaten, hem beveelende met die van Algiers een verdragh te maaken, overeenkoomende met het verdragh over vyftig jaaren met den Turkschen Keizer geslooten, daar door verstonden, dat men most handelen naar den regel vry schip vry goedt, en dat hun dienvolgens den voorstel of 't ontwerp by die van Algiers opgestelt, niet zou behaagen. De gemelde last luidde gelyk als volght, Ga naar margenoot+De Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden allen den geenen die dezen zullen zien ofte hooren leezen, saluit. Doen te weeten, alzoo sedert eenige jaaren herwaarts tusschen dezen Staat ter eenre, en de Heeren Bassa, Aga, en Douane van Algiers verscheyde misverstanden, en onrusten zyn opgereezen en ontstaan, en dat wy van goeder handt bericht zyn en verzeekert van de goede inclinatie die by de zelve Heeren en der zelver ingezetenen zoude weezen om in vreede en vrundtschap met dezen Staat te leven, corresponderen en traffqueren, zoo te water als te lande, uit een vredelievendt gemoedt, tot nederlegginge en beslissinge van de voorschreeve misverstanden en onlusten, zoo is't, dat wy, ons volkomentlyk betrouwende op de wysheit, ervarentheit en getrouwigheit van den edelen, erentfesten, manhaften, vroomen, onzen lieven getrouwen Michiel de Ruiter, als Admiraal en opperhooft van een considerable vloote oorloghscheepen, tot weeringe der rooveryen gezonden in de Middelantsche zee, den zelven hebben gecommitteert ende geauthoriseert, committeren en authoriseeren mitsdezen, omme door zich zelven, ofte door anderen, by hem daar toe te authoriseeren, met de welgemelte Heeren Bassa, Aga en de Douane van Algiers te maaken en te sluiten een tractaat van vreede en vrundtschap, gefundeert op redelyke en wederzydts lydelyke conditien, over een koomende met het tractaat met den grootmachtighsten Keiser van Turkyen tot Konstantinopolen ontrent vyftig jaaren geleeden gemaakt, en tsedert onverbreekelyk gehouden, daar door de opgereze onlusten ter nedergeleit, en verdere bloedtstortinge voorgekomen moogen worden. Ende weetende, dat de zelve onze gecommitteerden en gesubstitueerden, omme te faciliteeren haare negotiatie en handelinge, en of dat die ten gewensten einde mag werden gebraght, van nooden hebben onze speciale procuratie, volkomen maght, authorisatie en bevel, omme alle scrupulen, die diesaangaande zouden moogen gemoveert werden, wech te nemen, hebben haar gegeven, gelyk wy hun geven in krachte dezes, volkoomen maght en authorisatie omme te moogen tracteren, acorderen, en besluiten met de meerwelgemelte Heeren Bassa, Aga en Douane van Algiers het voorschreven tractaat van vreede en vrundtschap, volgens de instructie by ons daar toe gegeven; ende van alle 't geene alzoo beraamt, gearresteert en beslooten zal wezen te maaken en te passeeren zoodanige instrumenten, contracten en beloften, in alzulken goeden en behoorlyken forme als nodigh zal wezen, en generalyk in 't geene voorschreeven is, ende wes daar aan en af defendeert, te verrichten en te handelen, gelyk als wy zelfs present wezende zouden doen, beloovende sinceerlyk, oprechtelyk en ter goeder trouwe te zullen houden voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aangenaam, vast, bundigh, en van waarden alle 't geene by de meergemelte onze Gecommitteerde, ofte gesubstitueerden, in de zelve qualité zal zyn gedaan, belooft, geconsenteert, en geaccordeert, 't zelve onverbreekelyk naar te komen, t'onderhouden en observeren, zonder daar tegens iet te doen ofte laaten geschieden, directelyk ofte indirectelyk, in wat manieren het ook zoude moogen weezen, maar alles te ratificeren en approberen: ook des noodt wezende daar van te verleenen brieven en instrumenten in der bester forme. Gegeven in den Haage onder onzen grooten zegele, paraphure, en signature van onzen Griffier, op den zesentwintighsten van November, zestienhondert een en sestigh.
M. STAVENISSE. Vt. Ter ordonnantie van de Hooghgemelde Heeren Staaten Generaal. N. RUYSCH. Met het af hangendt groot zegel in rooden wassche. Ga naar margenoot+Doch daarna gaven hunne Hoogmoogentheden in de volgende brieven noch klaarder te kennen, dat ze aan die van Algiers het onderzoek der Nederlandtsche scheepen, en 't uitlichten der goederen of persoonen, in de Landen van hunne vyanden t'huis hoorende, niet begeerden toe te laaten: met last, dat de Ruiter, geduurende den stilstandt van wapenen, alle vlyt zou aanwenden om die van Algiers tot afstandt der gemelde punten te beweegen: of dat hy hun, daar toe weigerende te verstaan, als vyanden Ga naar margenoot+zou bejegenen. Dat hy ook met alle moogelyke neerstigheit die van Tripoli hunne zeeroovery zou trachten te beletten: dat hy hun, ter plaatze daar ze zich zouden moogen onthouden, alle afbreuk ter zee zou doen, om hen daar door tot onderhandeling en vreede, op den voet als men met die van Algiers hadt te sluiten, te dwingen; of dat men, zulks niet konnende uitwerken, liever in oorlog zou blyven: dewyl 't van te schaadelyken gevolg, voor 't aanzien van den Staat onlydelyk, en by de naabuurige Christe Koningen en Prinsen niet te verantwoorden zou zyn, indien men aan die Barbarische roovers, tegens den inhoudt der verdraghpunten, van hunnen Overheer, den Turkschen Keifer, bedongen, een forme van onderzoekGa naar margenoot† ter zee, die ten opzicht van de naagebuuren niet werdt geleeden, zou gedoogen. Ondertusschen waaren d'Engelschen met eenige scheepen, onder 't gebiedt van den Ridder Lauson, weêr voor Algiers gekoomen, en hadden eindelyk op den tweeden van May de vreede met de Regeering van die stadt geslooten. Weinig daagen te vooren quam de Ruiter, met den Viceadmiraal Meppel, Ga naar margenoot+den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen Aldert Matthyszoon, Joost Verschuur, Adriaan Bankert, Kornelis Evertszoon de Jonge, de Turksche Ga naar margenoot+prys den Eenhoorn, en de behoeftfluit den Kameel, met ongestuimig weder binnen de baay van Kadix: daar ook in 't kort noch meer Kapiteinen, die onder zyne vlagge behoorden, aanquaamen. Hier leggende werdt ordre gestelt om de scheepen der vloote te kielhaalen en schoon Ga naar margenoot+te maaken. Ook ging de Kapitein van Meeuwen, met het schip de Vreede, en de Luitenant van den Kapitein van der Zaan, met de Turksche prys den Eenhoorn, in 't begin van MayGa naar margenoot‡ naar 'tvaderlandt t'zeil. Korts daarnaGa naar margenoot† zyn ook de Kapiteinen van Kampen, Aldert Matthyszoon, en Joost Verschuur (nevens de Kapiteinen van Braakel en van Reede, met eenige Smirnaasvaarders en andere koopvaardyscheepen) derwaart vertrokken. Van Meeuwen, van Kampen, Aldert Matthyszoon, en Ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schuur, Ga naar margenoot+waaren door de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam Ga naar margenoot+op ontbooden, en in hunne plaatze werden de Kapiteinen Isaak Sweers, Joris de Kaulery, Albert de Graaf, en Gerbrandt Boes, met de scheepen Kampen, het Raadthuis van Haarlem, Ylst en Wulpenburg, (alle met lyftoght voor den tydt van twaalf maanden verzien) derwaart gezonden. Deeze quaamen den vyfentwintighsten dermaandt, met twee scheepen, die lyftoght en andere behoefte voor de Ruiter, de Wildt en d'Amsterdamsche Ga naar margenoot+Kapiteinen inhadden, te Kadix onder de vlagge. Den tweeden Ga naar margenoot+der volgende maandt ging de Viceadmiraal de Ruiter met de vloot onder Ga naar margenoot+zeil: eerst naar Mallaga, en van daar naar Alikante. Hier ontfing hyGa naar margenoot† het besluit van hunne Hooghmoogentheden de Heeren Staaten, den zevenden van Junius, aangaande de vreedehandeling met de Turksche roovers genoomen: bevelende, gantsch niet te gedoogen dat de Turken eenig onderzoek, veel min uitlichting van goederen, aan of uit de scheepen der onderdaanen van hunne Hoog. Moog. zouden doen. Ook werden hem de punten van 't vreeverdragh, met den Turkschen Keiser Achmet in den jaare zestienhondert en twaalf geslooten, waar op hy met de roovers Ga naar margenoot+de vreede zou moogen maaken, toegezonden. Toen stelde hy met het meeste gedeelte zyner vloote zynen koers naar Algiers. Hy hadt te Ga naar margenoot+vooren de Kapiteinen de Graaf, de Klerk, de Boer en Boes, met hunne scheepen, tot gelei van ettelyke koopvaarders, naar Toulon en de kaap delle Mele gezonden; met last, dat ze daarna naar Yviça zouden zeilen, om daar nader ordre te vinden of af te wachten. Daarna liet hy door andere scheepen, naar Formentera en Yviça om brandthout gezonden, tot Yviça brieven aan landt brengen, by welke de gemelde Kapiteinen werdt bevoolen, dat ze, daar koomende, de vlagge voor Algiers Ga naar margenoot+zouden opzoeken. De Heer de Ruiter, door veele tegenwinden verhindert, quam eerst den zesten van Julius met elf scheepen van oorlog Ga naar margenoot+op de reede voor Algiers ten anker. Hy en de Viceadmiraal Meppel hebben de stadt, volgens het besluit te vooren by den Krygsraadt genoomen, Ga naar margenoot+elk met dertien eerschooten begroet: de Kommandeurs Kornelis Evertszoon en de Wildt schooten elk elf, de Schoutenbynacht elk negen, en d'andere Kapiteinen yder zeven schooten. Ten zelven daage Ga naar margenoot+zondt de Ruiter den Fiskaal Viane, nevens Jonker Reinout van Koeverden, naar landt, daar zy zyne volmaght, en de verdraghpunten, met den Turkschen Keiser weleer geslooten, door zynen last in 't Spaansch en Fransch vertaalt, met zyn' brief, den Koning en de Heeren der regeering ter handt stelden. De Ruiter verzocht in zyn' brief, dat ze de gemelde verdraghpunten zouden overweegen, om op dien voet in onderhandeling te treeden. De Turken naamen de schriften beleefdelyk aan, Ga naar margenoot+en beloofden daar 's anderendaaghs op te antwoorden. Doch als zy verstonden, dat men, volgens de verdraghpunten boven gemeldt, geen onderzoek van scheepen, noch uitlichting van goederen wou toestaan, toonden ze zich ten hooghsten ontstelt, en zeiden, dat ze dan geen vreede met hunne Hoog. Moog. konden maaken. Maar niettemin beloofden ze de verdraghpunten te zullen naazien, en daar 's anderendaaghs Ga naar margenoot+op te antwoorden. Den volgenden morgen quaamen de Nederlandtsche Gemaghtigden weêr met hun in gesprek, aan wien zy rondelyk te kennen gaven, dat ze op de punten, met den Grooten Heer geslooten, geen vreede konden maaken; dewyl die onder anderen medebraghten, dat men de Nederlandtsche slaaven zonder losgeldt zou moeten ontslaan, en dat men niet meer dan drie ten hondert voor tol | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van de koopmanschappen zou betaalen. Hier op werdt geantwoordt, dat het op die twee punten niet zoude aankoomen, dat men elkanderen Ga naar margenoot+daar over wel verstaan. Doch over 't onderzoek der scheepen, en 't uitlichten der goederen en persoonen, vielen veele woorden. Hier over hadt men groote moeite, zonder iet te vorderen. De Gemaghtigden voeren dagh op dagh aan landt, en hadden in de Douane, en daar buiten, veele byzondere gesprekken met de Turken, die stip op den eisch van Ga naar margenoot+'t onderzoek en d'uitlichting bleven staan. Korts daarna hadden de Nederlandtsche Gemaghtigden gehoor in de Kassavo of groote Vergadering, daar dit punt met grooten ernst, en niet zonder hevigheit werdt Ga naar margenoot+betwist. De Turken waaren 't zelf niet eens: eenige wilden d'onderhandeling straks afbreeken: andere zochten iet toe te geven; zoo dat ze Ga naar margenoot+met onderling misnoegen zyn gescheiden. Den volgenden dagh werdt door de Heeren van de Douane aangebooden, dat men 't oude vreêverdragh van 't jaar zestienhonderdt tweeëntwintigGa naar margenoot† met de Heeren Staaten zou vernieuwen: of dat men de verdraghpunten en voorwaarden, die zy, den Ga naar margenoot+tweeden van May lestleden, met d'Engelschen hadden geslooten, zou aanneemen. Ook zonden die van de Douane van Algiers twee Gemaghtigden aan de Ruiters boordt, die de gemelde aanbieding vernieuden, Ga naar margenoot+en 't in alle vaaten zochten te gieten, om 't geschil by te leggen. Zy gaven Ga naar margenoot+schoone woorden, met groote beloften, zeggende, dat men in 't onderzoeken der Hollandtsche scheepen heusschelyk zoude handelen: en dat men de Schippers, als ze hunne zeebrieven toonden, en zeiden, dat ze voor reekening van d'onderdaanen van hunne Hoog. Moog. waaren gelaaden, terstondt vry en onverhindert zou laaten heenen vaaren, zonder eenige dwang te gebruiken: daar by voegende, dat ze iet mosten doen om hunne gemeente te stillen en te voldoen. Maar de Ruiter antwoordde, Ga naar margenoot+dat men zonder bewimpeling of bepaaling vry goedt vry schip most hebben, of dat men anders tot geen verdragh kon koomen. Hier op zyn ze Ga naar margenoot+bedroeft van zyn boordt gescheiden, doch met eenige hoope dat men elkanderen in hunne groote vergadering, die den vyftienden der maandt stondt gehouden te worden, nader zou verstaan. Ter zelve tydt hoorden eenige Bevelhebbers den oppersten Konstapel, of Geschutlosser der Turken, die nevens de Gemaghtigden op de Ruiters schip was gekomen, Ga naar margenoot+verhaalen, dat de stadt Algiers, met haare waterkasteelen, (behalven de twee kasteelen op den berg) met zevenhondertenvyfentachtig stukken geschuts, die alle naar de zeekant gekeert stonden, tot haare bescherming Ga naar margenoot+was verzien. Den volgenden dagh ontfing de Ruiter 't afschrift Ga naar margenoot+van 't vreêverdragh, dat ze met d'Engelschen hadden geslooten, en den Nederlanderen aanbooden. Dit verdragh behelsde acht punten, en 't zevende, van woordt tot woordt vertaalt, was van deezen inhoudt, Indien eenige Algiersche kaapers d' Engelsche koopvaarders in zee ontmoetten, Ga naar margenoot+dan zullen de zelve kaapers hunne sloepen met twee mannen, behalve de roeijers, aan het boordt van d' Engelschen moogen zenden, welke twee mannen alleen zullen vermoogen over te koomen, en den Schipper te vraagen, of hy ook eenige Spanjaarden, Genueezen, of Portugeezen, of hunne goederen inheeft, en zal de schipper de zelve goederen of persoonen, aan den voorzeiden kaaper moeten overleveren; mits hem zyne vracht betaalende, maar de voorschreeve kaapers zullen den, Schipper, of zyn volk, niet met stokken, dreigementen, of slaagen, moogen dwingen om zulks te zeggen. Die van Algiers verzochten, dat men dat verdragh zou aanneemen, en hun den dertienden der maandt be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheidt Ga naar margenoot+laaten weeten. De Ruiter liet het terstondt uit het Turks in 't Nederduitsch vertaalen, en zondt eenige afschriften aan de Heeren Staaten. Doch aan de Douane of hooge Regeering van Algiers schreef hy den dertienden den volgenden brief, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[13 Juli 1662]Doorluchtige, hooghgeboore Heeren,
Ga naar margenoot+Ik bedank uwe Doorluchtigheden voor de gunst, my door 't overleveren van de vreedepunten, onlangs tusschen den Koning van Engelandt en uw Doorluchtigheden geslooten; beweezen: welk verdragh ik met myne Krygsraaden wel heb overwoogen. Doch lettende op het zevende Ga naar margenoot+punt, en daar by ziende, dat d'Engelschen het onderzoek der scheepen en 't uit lichten der goederen, die d'uwen verboode of onvrye noemen, onderworpen zyn, moet ik uwe Doorl. bekent maaken, dat hunne Hoog. Moog. dat zevende verdraghpunt, om hooghdringende redenen, niet konnen noch moogen aanneemen: te meer om dat hunne Hoog. Moog. met alle Christe Koningen, Prinsen, en Moogentheden, in zoodaanige vreede en verdragh staan, dat vry schip, vry goedt, plaats heeft. Hier komt noch by, dat onder schyn van onvrye goederen te lichten, gemeenlyk vrye en onvrye goederen worden weghgenoomem; waar door de koopluiden merkelyk worden beschaadight, en de Schippers in hunne reizen verachtert. Indien dan uwe Doorl. een goede en bestendige vreede met hunne Hoog. Moog. genegen zyn te sluiten, zoo zouden uwe Doorl. dat zevende punt moeten ver anderen. Ondertusschen zyn wy van onzent weegen bereidt, om alle andere redelyke voorwaarden en verzoeken aan uw Doorl. toe te staan. Waar op ik een spoedig en gunstig antwoordt verwachte. Hier mede eindigende, beveele ik uwe Doorluchtigheden de Goddelyke genade, en blyve,
Doorluchtige, hooghgeboore Heeren, In t' schip de Liesde, voor Algiers, den 13 van Julius 1662. Uw ootmoedige dienaar
MICHIEL ADRIAANSZ. DE RUITER.
Ondertusschen vernam de Ruiter uit de Turken, die zomwyle aan zyn boordt quaamen, dat men in de stadt ten hooghsten genegen was om met de Hollanders vreede te hebben, en dat zelf 't gemeene volk Ga naar margenoot+daar om riep. Den vyftienden der maandt quam de groote vergaadering der regeering t'Algiers by een, daar zich ook wederzydts Gemaghtigden lieten vinden. Hier verklaarden de Turken, dat veele van hunne Oversten met het leger te velde waaren, in wiens afzyn zy 't vreeverdragh niet Ga naar margenoot+volkoomentlyk dorsten sluiten. Zy verstonden, met reeden, dat al die deel aan de regeering hadden, ook gekent mosten worden ontrent de beraadtslaagingen en 't besluit over groote zaaken. Dus werdt de vreede, die d'Algierders noch niet konden of wilden aanneemen, niet verwonpen, maar alleen noch uitgestelt, en, naa eenig verder gesprek, beslooten, de stilstandt van wapenen, in April gemaakt, ter wederzeide, de Ga naar margenoot+volgende vier maanden, getrouwelyk uit te houden. Dit werdt vast gestelt, onder beding, dat d'Algiersche roofscheepen, geduurende dien tydt, geen Hollandtsche koopvaardyscheepen zouden moogen onder zoeken, noch daar eenige goederen, of persoonen uitlichten. Dat ook de Hollanders zulks aan die van Algiers niet zouden doen, maar dat men elkanderen alle vriendtschap zou bewyzen: voorts, dat de Viceadmiraal de Ruiter onderwyle aan de Heeren Staaten zoude schryven, en daarna weêr | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor Algiers koomen, om met elkanderen in nader onderhandeling te treden, op hoope van dan wel over een te koomen, en een goede vaste vreede te treffen. De Viceadmiraal de Ruiter vondt geraaden dit verdragh in te willigen: niet twyffelende, of de volkoome vreede zou daar, op billyke voorwaarden, zelfs met beding van vry schip, vry goedt, vry volk, op volgen; gemerkt de gemeene zucht tot vreede. Naa dat de zaak met die van Algiers dus verre was gebraght, werdt de Viceadmiraal de Ruiter door de hooge zee belet onder zeil te gaan, tot den achtienden der Ga naar margenoot+maandt, toen raakte hy met ettelyke scheepen buiten de baay: maar de Viceadmiraal Meppel bleef in de kalmte leggen, en most weêr ten Ga naar margenoot+anker koomen. De Ruiter beval, dat de Kapiteinen Aart van Nes en de Liefde by hem zouden blyven, en stelde met de zynen zyn'koers Noordt aan, naar Majorka, daar hy zyne andere scheepen zoude vinden. Hy hadt de Kapiteinen Kornelis Evertszoon de Jonge en Jakob Korneliszoon Swart naar Alikante gezonden, om daar zyne brieven, aan de Heeren Staaten en de Raaden ter Admiraaliteit geschreeven, over Madrid te laaten bestellen, de brieven, die daar moghten berusten, te vorderen, en dan de vlagge te Majorka op te zoeken. Den twintighsten der maandt zagh hy dat de Viceadmiraal Meppel, en de Kapiteinen van Nes en de Liefde hem volgden, en quam dien zelven dagh met hun, en Ga naar margenoot+zyn andere scheepen, voor de stadt Majorka, daar hy de Kapiteinen Ga naar margenoot+de Graaf en Boes vondt leggen. Hier werdt by hem en den Krygsraadt goedtgevonden, den Kommandeur de Wildt, en den Kapitein de Liefde, met brieven aan hunne Hoogmoogentheden, en de Raaden ter Admiraaliteit, naar Livorno te zenden, op dat die van daar met de post naar 't vaderlandt moghten afgevaardight worden. Dit schryven diende om 't geen t'Algiers was verricht, ook langs dien wegh, bekent te maaken. Den volgenden dagh weêr onder zeil gaande, quam hy den tweeden Ga naar margenoot+der volgende maandt voor Kagliari, daar zich de vloot van versch water verzagh. Daarna met den Viceadmiraal Meppel, den Kommandeur Ga naar margenoot+Evertszoon, en noch zeven Kapiteinen, voor Malta koomende, verstondt hy, dat 'er twee Tripoleesche roovers in zee waaren. Hier heeft men een' dagh of twee doorgebraght met de scheepen in der yl, zoo men best konde, schoon te maaken, en de vaaten weêr met water Ga naar margenoot+te vullen. Toen stelde hy zynen koers naar Tripoli, daar hy den zeventienden Ga naar margenoot+met tien scheepen op de reede ten anker quam, vereerende de stadt met elf schooten. Hy zondt straks twee van de zynen, Van Koeverden en Nieveldt, met de sloep, die een witte vreedevlagh liet waaijen, Ga naar margenoot+naar landt, om den Koning de vreede uit den naame der Heeren Staaten met een' brief aan te bieden: doch niet dan op lydelyke voorwaarden, volgens het vreêverdragh weleer met den Grooten Heer, daarna met die van Saleé geslooten, en by den brief gevoeght; of op den voet van 't bestandt, met die van Algiers lest beraamt, daar hy hem een afschrift, in de Turksche taale geschreeven, van toestierde. Dees brief werdt by den Koning straks beantwoordt. Hy zondt ontrent den avondt een Gezant, met een Noorman tot tolk, aan de Ruiters boordt, die Ga naar margenoot+'t antwoordt in geschrift overgaf: betuigende, dat hy ten hooghste genegen was om met hunne Hooghmoogentheeden, de Heeren Staaten, vreede te hebben, gelyk zyn Heer de groote Keizer met hun in vreede en vriendtschap leefde: maar dat zyne onderdaanen, inzonderheit de soldaaten en zeeluiden, geene vreede begeerden, dan zoodanige als zy met d'Engelschen hadden, dat is, met onderzoek der scheepen, en uit- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichting Ga naar margenoot+van vyandtlyke of onvrye goederen en persoonen. Dus werdt d'onderhandeling afgeweezen. Ook verhaalden Van Koeverden en Nieveldt, die aan landt waaren geweest, dat al 't volk zich tegens de vreede Ga naar margenoot+kantte. Zy wisten dat eenige voornaame Tripoleezen den Admiraal van Tripoli, poogende den Koning, die voor de vreê was, voor te spreeken, en zeggende, dat het goedt was in vreede te leven, schendig hadden overgehaalt, hem toesnaauwende, zyt gy bevreest om in zee te gaan, Ga naar margenoot+wy zullen wel een ander voor u vinden. Den volgenden morgen werdt de vreede plat afgezeit. Daarna zondt de Koning zynen Gezant, met den Noorman, een Renegaat, noch eens aan de Ruiters boordt, hem naader vraagende, op wat voet men zou willen handelen? Hy antwoordde, dat men voor eerst most vast stellen, dat de koopvaardyscheepen van d'onderdaanen van hunne Hoog. Moog. geen onderzoek, noch uitlichting van goederen of volk, mosten onderworpen zyn. Waar op zy straks zeiden, dat ze zulks niet konden, noch wilden toestaan. Doch zy waaren bereidt op de voorwaarden, die ze ten tyde van Kromwel met d'Engelschen hadden gemaakt, (over een komende met het vreêverdragh, onlangs tusschen die van Algiers en den Koning van Engelandt geslooten) de vreede met de Hollanders terstondt te sluiten. Maar de Ruiter volgde zyn last, en bleef stip staan op den eisch van vry schip, vry goedt, vry volk. Zyne Gemaghtigden voeren twee of driemaalen aan landt, zonder iet te verrichten. De Tripoleezen bleven by hun opzet. Maar de Koning van Tripoli toonde, niet tegenstaande dat afslaan der vreede, dat d'edelmoedigheit en heusheit ook by Turken plaats vindt. Ga naar margenoot+Hy liet den Viceadmiraal de Ruiter aanzeggen, dat hy hem al wat hy, en zyne scheepen, moghten van nooden hebben, gaarne wou laaten volgen: en op woorden, die licht gesprooken worden, volgden werken. Hy zondt Ga naar margenoot+dertien ossen, vyftig schaapen, en veel groente en andere verversching, Ga naar margenoot+tot een geschenk, aan de Ruiters boordt: en als de Ruiter den broeder van een' zyner matroozen, te Tripoli in slaverny geraakt, zocht te lossen, schonk hem de Koning den slaaf, zonder eenig geldt te begeeren. Ook stelde de Koning alle de Hollandtsche slaaven, die onder zyn gebiedt waaren, yder op tweehondertenvyfentwintig stukken van achten, vry uit het landt: maar de Schippers en Stuurluiden op driehondert stukken van achten. Hy zondt ook een lyst van aller naamen, tot ontrent tachtig toe, aan de Ruiter, met aanwyzing waar ze t'huis hoorden, Ga naar margenoot+en met wat Schippers zy genoomen waaren. De Tripoleezen hadden te dier tydt zeven kloeke roofscheepen, die dertig en meer stukken geschuts voerden, in de haaven leggen. Twee van hunne scheepen waaren in zee: maar men verstondt daarna, dat het eene ontrent de kaap van SpartiventoGa naar margenoot‡ met den Hollandtschen koopvaarder, Julius Cesar genoemt, in een scherp gevecht was verbrandtGa naar margenoot†: dat toen hondertendrieënvyftig Turken aan landt raakten, en tot slaaven werden gemaakt: dat men uit het Hollandtsch schip drieëntwintig mannen, en uit het Turks roofschip drieënveertig Ga naar margenoot+Christe slaaven hadt geberght. D'andere scheepen, die voor de stadt laagen, konden ze toen niet uitrusten, by gebrek van kabels en wandt. Ook wist men dat een van hunne scheepen, uit de Middelandtsche zeeGa naar margenoot‡ koomende, en veel hennep en gesponne gaaren inhebbende, zoo haast als 't op de reede quam, door een kaars by avondt was aan brandt geraakt, en tot het waater toe afgebrandt. Dit braght hun in groote verlegenheit, en evenwel verwierpen ze de vreede. Straks naa 't afbreeken der handeiing nam de Ruiter zyn afscheidt van den Koning, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hem, door den volgenden brief, voor zyne heusche weldaadigheit bedankende, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[19 Augustus 1662]Doorluchtige, hooghgeboore Vorst en Koning,
Ga naar margenoot+Naa wensching van veele gelukzaalige jaaren, en een voorspoedige regeering, dient deeze om uwe Koningklyke Majesteit voor alle beleeftheit en heusheit, en voor 't groot geschenk, dat uw Majesteit my heeft gelieven te vereeren, te bedanken: wenschende het zelve te konnen verschuldigen. Wyders, naadien Uw Majesteits onderdaanen geen vreede met hunne Hoog. Moog. begeeren, zal ik met vriendtschap van uwe Majesteits reede vertrekken, op gelyke wyze als ik daar gekoomen ben; laatende het recht der zee, en de fortuin des oorlogs haaren loop neemen naar de bestieringe des allerhooghsten Godts, die uwe Koningklyke Majesteit in langduurige gezondtheit wil spaaren. Hier mede eindigende, zal ik bkyven,
Doorluchtige, hooghgeboore Vorst en Koning, In 't schip de Liefde, voor Tripoli, den 19 van Augustus 1662. Uw Koningklyke Majesteits zeer genege en ootmoedige dienaar MICHIEL ADRIAANSZ. DE RUITER.
Ga naar margenoot+Terwyl de Ruiter voor Tripoli ten anker lag, nam hy naaukeurig acht op de gelegentheit der stadt, en oordeelde, dat men de haaven met twee of drie zinkscheepen zou konnen bederven, zoo dat 'er niet een schip zou konnen uitkoomen. Maar hy bevondt ook dat de stadt, behalven d'oude sterkten, met een nieu vast kasteel, sedert twee jaaren gebout, was verzien: en men zey dat op dat nieuw kasteel vierenvyftig zwaare Ga naar margenoot+metaale stukken laagen. Naa 't afzenden van den straksgemelden brief, ging de Ruiter, toen de windt, ontrent middernacht, Zuidtwest uit de wal quam, met de zynen onder zeil. DaarnaGa naar margenoot† zondt hy den Schoutbynacht Ga naar margenoot+van der Zaan, en den Kapitein Swart naar Malta, en van daar naar Alikante, en Kadix, om naar brieven te verneemen, en dan schoon te maaken. De Viceadmiraal Meppel, met de Kapiteinen de Boer en Nachtglas, uit Noordthollandt, waaren byna ten einde van lyftoght: en op het schryven van Meppel, aan de Heeren Raaden ter Admiraaliteit van Noordthollandt, verzoekende ordre om zich verder van lyftoght te verzien, of naar 't vaderlandt te keeren, quam geen antwoordt. Dies verzocht hy zyn afscheidt, om met de Noordthollandtsche scheepen naar Hollandt te moogen zeilen. Doch by de Ruiter, en zyn Krygsraadt, werdt verstaan, dat de Heer Meppel met de gemelde scheepen zou verzeilen naar Livorno; om te zien of daar geen nader ordre was aangekoomen; doch daar niet vindende, zoude hy voort verzeilen naar Alikante, en van daar naar Kadix, ten einde als vooren: en dat hy, op geen van die plaatzen eenige nader ordre, om de scheepen op nieu met lyftoght te verzien, bekoomende, dan zynen koers naar 't vaderlandt zou moogen stellen. Ter zelver tydt besloot de Ruiter met zyn' Krygsraadt, dat hy met zyne overige scheepen ten eersten naar Tunis zou zeilen, om d'aangevange vreedehandeling, waar 't moogelyk, te voltrekken: en dat men daarna de scheepen der vloote zou trachten schoon te maaken, om tegens den tydt van 't eindigen van den stilstandt van wapenen met schoone scheepen naar Algiers te zeilen, en daar te verneemen wat ze van zins waaren te doen of te laaten. Met den Vicead- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
miraal Ga naar margenoot+Meppel werden ook brieven aan de Heeren Staaten, en de Raaden ter Admiraaliteit, raakende de zaake van Tripoli, over Livorno Ga naar margenoot+afgezonden. De Ruiter quam den negenentwintighsten der maandt, met den Kommandeur Kornelis Evertszoon, den Kapitein Aart van Nes, (die de vlag voerde als Schoutbynacht) en de Kapiteinen Boes, Sweers, de Ga naar margenoot+Graaf, Niehof, de Kaulery, de Klerk, Bankert en Kornelis Evertszoon de Jonge, (doch d'een wat laater dan d'ander) voor Goletta, het kasteel dat aan de mondt der haven van Tunis leit, ten anker. Doch de meeste waaren door een' styven Noordtwesten windt vry reddeloos Ga naar margenoot+geworden, en hadden schaade aan zeilen en touwen geleeden. De Fiskaal Viane en Jonker Reinout van Koeverden werden tegens den avondt, met een brief, door den Viceadmiraal de Ruiter aan den Koning, Bassa en d'andere Heeren der hooge regeering geschreeven, naar landt gezonden. De gemelde brief gaf te kennen, dat hy nu een volkoome Ga naar margenoot+volmaght en bevel van de Heeren Staaten op het stuk der vreedehandeling hadt ontfangen, en bereidt was met hun te sluiten. De Koning, de Bassa, en Douane toonden over zyne komste groote blydtschap, zeggende, dat de Hollanders mannen van hun woordt waaren; om dat ze noch voor 't einde van den gestelden tydt, en van den stilstandt van wapenen, wederkoomende, 't werk der vreede zochten ten einde te brengen. Ook hadt men over de voorwaarden en verdraghpunten geen Ga naar margenoot+twist noch woordenstrydt. Men was 't haast eens, en den volgende dagh werdt de vreede, volgens den last en het voorschrift der Heeren Staaten, met beding van vry schip, vry goedt, vry volk, geslooten. Hier op Ga naar margenoot+zagh men van 't kasteel een witte vlag waaijen. Toen zondt de Ruiter zyne sloep naar landt, om Viane en Koeverden af te haalen. Zy quamen, nevens twee Gemaghtigden van den Koning, Bassa, en regeering, aan zyn boordt, wenschten hem veel geluks met de gesloote vreede, en vertoonden hem de verdraghpunten, die straks in 't Fransch werden vertaalt. Maar men most, op 't aanhouden van den Koning en regeering, daar een Konsul laaten. Hier toe werdt, door de Ruiter en zyn' Ga naar margenoot+Krygsraadt, eenen Robert Rouk, van Bergen op den Zoom, verkooren, doch by maniere van voorraadt, tot nader ordre der Heeren Staaten. Des anderendaaghs voeren de Nederlandtsche Gemaghtigden met de Gemaghtigden Ga naar margenoot+van Tunis en den Konsul Rouk weêr naar landt, om d'onderteekening van 't vreêverdragh te vorderen. De Koning zondt toen eenige verversching aan de Ruiter: en den tweeden van September quam de Geheimschryver van den Koning en den Bassa, met verscheide luiden Ga naar margenoot+van adel, aan de Ruiters boordt, die hem 't vreêverdragh overleverde, op dat hy 't zou teekenen. Hy onderschreef 't, nevens den Fiskaal der vloote Viane, Jonker Reinout van Koeverden, en den Konsul Rouk, en 's anderendaaghs werdt het by den Koning, den Bassa, en de Douane Ga naar margenoot+der stadt Tunis onderteekent. Het bestondt uit dertien punten, luidende van woordt tot woordt als volgt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[2 September 1662]Ga naar margenoot+Vreedeartykelen, gemaakt door den edelen Heer Michiel de Ruiter, Viceadmiraal van Hollandt en Westvrieslandt, kommanderende een vloot scheepen van de vereenighde Nederlanden in de Middelandtsche zee, uit last en van wegen de Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden, met haare Excellentien Mahomet Passa, de Douane van de voortreffelyke en wydtberoemde stadt van Tunis, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en Haga Mustafa Dey, den Generaal van al de ruitery en 't voetvolk der stadt en 't ryk van Tunis. Ga naar margenoot+Eerstelyk, dat alle voorige accoorden, pretentien, en vrundtschappen tusschen beide partyen en natien zullen zyn nul en van geender waarden, en zal van nu af een vaste en bondige vreede voor eeuwigh onderhouden worden, en wyders naar dato dezes gepermitteert zyn, een vrye negotie, tusschen de onderdanen van haare Hooghmoogenden ter eenre, en de onderzaten des ryks van Tunis ter andre zyde: dat de zelve mogen komen vry en vrank, en keeren in alle zeen, revieren, havenen, en stroomen van yder een, met haare scheepen en koopmanschappen, de zelve koopmanschappen overvoerende waar het haar zal gelieven, zonder dat iemant, ten weder zyden, d'een d'ander zulks zal konnen beletten, betalende alleenlyk tol voor 't geene zy zullen hebben verkocht, en zullen alle laatst gezette exactien, ofte imposten, op de ladinge ende ontladinge van de goederen en zyde tot Golette worden gereduceert en gestelt in allen deelen naar ouder gewoonten, kostuimen en tol. Ga naar margenoot+Item, en zal men geene scheepen van beyder zyden visiteeren of bezoeken, 't zy in zee ofte in havens, maar yder, zyn vlagge toonende, zullen den anderen zonder eenige molestatie ofte interruptie laten passeren, en voor zoo veele de scheepen van Tripoli, met ons in oorlogh, een en de zelve vlagge als die van Tunis zyn voerende, zullen, om alle inconvenienten te verhoeden, de gezeide scheepen van Tunis hebben zeekere certificatie, getekent van den Konsul der vereenighde Nederlanden, aldaar resideerende, dat ze van die plaatze zyn, welke certificatie getoont zynde, zal men de zelve onbeschadight laaten passeren. In tegendeel zullen de onderdaanen van haare Hooghmoogenden toelaten, dat vier ofte vyf persoonen aan boort komen, om aan de zelve te verzekeren, door haare zeebrieven, dat ze zyn onderdanen van haare Hooghmoogenden, en dat haare scheepen daar zyn t'huys hoorende, en schoon eenige vreemde koopluiden en passagiers, ofte eenige koopmanschappen, toebehoorende eenige andere natie, aan boordt waaren, 't zy ook wat natie het moghte zyn, zoo zal echter het zelve schip, persoonen, en al 't geen daar in is, vry en liber zyn, en zonder eenigh molest moogenpasseeren. Ga naar margenoot+Item, de onderdanen van de vereenighde Nederlanden, aan haar boordt ontfangende eenige passagiers, ofte goederen, toebehoorende de ingezetenen van het Koninkryk van Tunis, zullen zy, voor zoo veel in haar is, gehouden zyn, de zelve te defenderen, en niet overleveren in de handen van haare vyanden. Ga naar margenoot+Item, zoo eenige scheepen van beide de partyen, per accident, door storm of andersins, quaamen schipbreuk te lyden op eenige der zelver kusten, zullen de persoonen vry zyn, en de goederen geberght, en den eigenaars gelevert worden. Ga naar margenoot+Alle onderdanen van haare Hooghmoogenden, woonende in de stadt en 't Koninkryk van Tunis zullen vry zyn, zoo nu als hier naa, en zullen moogen vertrekken met haare goederen, familien, en kinderen, schoon die daar waren gebooren, wanneer het haar ook zal gelieven. Ga naar margenoot+Item, en zullen geene der zelve natie lyden eenige woorden van in- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jurie, Ga naar margenoot+maar zullen in zulken gevalle de ofsenseerders naar merite gestraft worden. Ga naar margenoot+De Konsul, ofte eenige onderdaanen van haare Hooghmoogenden, tot Tunis in verschil zynde, en zullen niet gehouden zyn haar tot eenige rechtbank te begeeven, als voor den Dey, onder den Koning, van den welken zy alleen sententie zullen ontfangen. Ga naar margenoot+De Konsul van haare Hooghmoogenden, nochte eenige der zelver onderdaanen en zullen niet aanspreekelyk zyn voor de schult van eenigh particulier persoon, ten waare door obligatie onder de handt daar toe waren verbonden. Ga naar margenoot+Item, dat de oorloghscheepen van beide de partyen zullen moogen koomen in yder des zelfs havenen, en, den Gouverneur advertentie gevende, haare scheepen aldaar schoon maken, repareren, en refictualieeren, koopende alle vivres, leevendt of doodt, alles tot zoodanigen prys als dat op de markten en by de ingezetenen wordt verkocht en betaalt, zonder daar af impost te betaalen. Ga naar margenoot+Wyders, zoo een oorlog schip van Tunis, onder zyn eige vlagh een schip, zynde onderdaan van haare Hooghmoogenden, onder een andere vlagge als zyn eigen, vechtenderhandt quam te vermeesteren, zal in zulken geval, niet tegenstaande onze vreede, het gezeide schip, zynde onderdaan van haare Hooghmoogenden, goede prinze zyn. Ga naar margenoot+By aldien eenige slaaf in dit Koninkryk van Tunis, 't zy van wat natie het ook zoude moogen zyn, het quam te ontvluchten ofte aan boordt te zwemmen van eenigh schip, zynde onderdaan van haare Hooghmoogenden, zoo zal de Konsul van de zelve haare Hooghmoogenden niet gehouden zyn zyn rantsoen te betaalen, 't en zy hem tydelyk advertentie wierde gegeven, van zulks te konnen remedieren, en het zelve dan niet praktiseerende, zal in dier voegen zyn rantsoen moeten betaalen aan zyn patroon, zoo als hy op de markt is verkocht geweest, ofte zoo dat niet geweeten konde worden, ende de prys niet was aangetekent, zal betalen drie hondert stuken van achten, zonder meer. Ga naar margenoot+D'onderdanen van haare Hooghmoogenden zullen niet meer van tol betaalen van haare koopmanschappen, die ze brengen ofte uitvoeren, als de onderdaanen van den Koning van Engelandt doen. Ga naar margenoot+Zoo eenige oorloghscheepen van Tunis, komende te veroveren eenige van haare vyandts scheepen, daar op varende eenige onderdaanen van haare Hooghmoogenden, trekkende eenige gagie, en zoo het veroverde schip een koopvaarder is, zoo zullen de boven genoemde onderdanen vry zyn, nochte zy, ofte haare goederen in geenderlei manieren moogen beschadight worden, maar doch zoo het voorschreeven veroverde schip een kaper ofte oorloghschip moght zyn, zullen in zulken gevalle de voornoemde onderdaanen slaaven zyn. Gedaan in Tunis, den tweeden September, mdclxii, en was onderteekent; MAHOMET BASCHA, KONING VAN TUNIS. HADSJE MUSTAFFA. DE DOUANE VAN TUNIS.
Den volgenden dagh voer de Konsul Rouk, met de twee Gemaghtigden Viane en van Koeverden, naar landt, om het geteekende vreêverdragh af te haalen, dat ze 's anderendaaghs aan boordt Ga naar margenoot+braghten. Daar op ging de Viceadmiraal de Ruiter 's nachts ten tien uuren met de landtwindt onder zeil. Doch toen hy met de vloot, Ga naar margenoot+den achtsten der maandt, ontrent zeventien mylen verby Minorka was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gekoomen, liep de windt Oostelyk. Dies besloot hy in 't verbygaan Algiers Ga naar margenoot+aan te doen; om te verneemen, of hunne roofscheepen, sedert zyn vertrek, d'onderdaanen der Heeren Staaten ook hadden beschadight; dewyl men hem te Tunis hadt bericht, dat d'Algierders eenige Duitsche Ga naar margenoot+koopvaarders hadden verovert. Den elfden quam hy, naa 't uitstaan Ga naar margenoot+van zwaare stormen, op de reede van Algiers ten anker, vereerde de Ga naar margenoot+stadt met negen schooten, en zondt straks eenigen der zynen, om kundtschap te bekoomen, met de sloep naar landt, die van de Heeren der Douane Ga naar margenoot+beleefdelyk werden bejegendt en onthaalt: hun aanzeggende, dat, indien hunne scheepen water, broodt, of iet anders van nooden hadden, Ga naar margenoot+zy dat vryelyk van landt moghten haalen. Hier verstonden de Nederlanders, dat d'Algiersche roovers acht Hamburgers of Duitsche scheepen hadden genoomen: doch niet dan 't volk van twee scheepen gekreegen: dat daar vyf Hollanders onder waaren, die zy aanstondts op vrye voeten, en in handen van den Hollandtschen Konsul hadden gestelt: dat d'andere zes scheepsvolken met de boots op d'eilanden, die men de Barrels of de Barlengas noemt, waaren gevlucht, zonder een schoot voor hunne scheepen te schieten: dat ze noch vier Franschen, een' Genuees, en een' Portugees hadden genoomen en opgebraght, en een' Biskaajer in den brandt geschooten: en dat ze noch vyftien kloeke scheepen Ga naar margenoot+in zee hadden. De Ruiter liet al de boots waater van landt haalen, en ging noch 's avondts met de vloot weêr onder zeil. Hy verdeelde daarna zyn elf scheepen in vier smaldeelen. De Kapiteinen Kornelis Ga naar margenoot+Evertszoon de Jonge, Sweers en de Graaf zondt hy naar Alikante, om Ga naar margenoot+van daar brieven naar 't vaderlandt te zenden: en af te haalen: ook ten zelven einde naar Mallaga, en voorts naar Kadix te zeilen, om daar Ga naar margenoot+schoon te maaken. De Kapiteinen de Klerk en Kaulery beval hy recht toe recht aan op Kadix te zeilen, zonder eenige plaatzen aan te doen. Ga naar margenoot+Ook werdt goedtgevonden, dat de Kommandeur Kornelis Evertszoon, met de Kapiteinen van Nes en Bankert, de stadt Oran, op de Barbarische kust, indien 't windt en weder zouden toelaaten, eens zouden aandoen: om t'onderzoeken, dewyl die stadt onder 't gebiedt der Spanjaarden stondt, of daar goedt waater en een goede reede was; op dat men by noodt, indien men met Algiers moght afbreeken, de scheepen daar met water moght verzien, en 't volk ververschen. De Ruiter hieldt in zyn smaldeel de Kapiteinen Niehof en Boes, en quam den veertienden voor Ga naar margenoot+Alikante, daar ook korts daarna de Schoutbynacht van der Zaan, en Ga naar margenoot+de Kapitein de Liefde by hem quaamen. Daarna met eenige zyner scheepen Ga naar margenoot+op de reede van Mallaga koomende, heeft hy zyn schip, dat binnen Ga naar margenoot+zeven daagen tydts zoo begroeit was, dat het onmoogelyk scheen, gekrengt, en met 'er haast schoongemaakt. Dit deeden ook de scheepen die hy by zich hadde, en men ging den volgenden morgen weêr t'zeil. De Ruiter was naaulyks in zee, of zeeker Schipper van Hoorn quam aan zyn boordt: verhaalende, dat hy by drie Algiersche roovers was geweest, en dat die hem alle vriendtschap hadden beweezen. Hy voerde 't schip de gekroonde Leeu, verzien met vierentwintig stukken, en gelaaden met Noordtsche deelen, vraagende, of hy vryelyk naar Algiers moght zeilen. De Ruiter antwoordde, dat hy dat veilig kon doen, maar dat hy te Tunis beter markt zou bezeilen, en verzagh hem met brieven Ga naar margenoot+van voorschryving aan den Konsul Rouk. Daarna vorderde de Ruiter zyne reis, met veel tegenwindt en onweêr, en quam eindelyk den lesten Ga naar margenoot+dagh der maandt alleen met zyn schip voor af in de baay van Kadix, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+daar ook den volgenden morgen de Kommandeur Kornelis Evertszoon en d'andere scheepen aanquaamen. Hy vondt hier, behalven de behoeft-fluit den groene Kameel, noch vier scheepen van zyne vloote: te weeten den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen Kaulery, de Klerk, en Swart, die alreedts hadden gekielhaalt en schoongemaakt. Men hadt hier nu vyftien oorlogscheepen der vloote by een, en aan de vloot ontbraaken nu alleen de drie Noordthollandtsche scheepen, onder den Viceadmiraal Meppel, die men van Livorno verwachtte. De Ruiter liep straks naar het Puntaal om ook te kielhaalen en schoon te maaken. Ga naar margenoot+Hier leggende quam de Prins van Montesarchio, met etlyke Spaansche Ga naar margenoot+Kapiteinen, en daarna de Hartogh van Albuquerque, Admiraal van Kastilje, met den Viceadmiraal Don Paul Kortera, hem aan zyn boordt begroeten. Te dier tydt ontfing hy brieven uit Hollandt, meldende hoe de Heeren Staaten van Hollandt den Kapitein Aart Janszoon van NesGa naar margenoot† Ga naar margenoot+tot Schoutbynacht onder 't Kollegie ter Admiraaliteit tot Rotterdam, in de plaatze van wylen Jan Aartszoon Verhaaf, hadden verkooren. Ook werdt den Heere de Ruiter zynen lastbrief toegezonden, met verdre last, van hem, in den naame van hunne Ed. Groot Moog. de Staaten van Hollandt, daar op te beëedigen, en den zelven lastbrief ter handt te stellen. Ga naar margenoot+Hier op heeft hy den gewoonlyken eedt in handen van den Viceadmiraal, ten overstaan van den gantschen Krygsraadt, afgeleidt. Ondertusschen Ga naar margenoot+werdt groote vlyt aangewendt om al de scheepen aan de grondt te zetten, en schoon te maaken: doch den elfden der maandt liepen de scheepen van de Ruiter, den Kommandeur Evertszoon, den Schoutbynacht van Nes, en den Kapitein Bankert, die achter 't Puntaal op zyde laagen, groot gevaar, door een storm uit den Oostnoordtoosten, om in Ga naar margenoot+den grondt, en aan stukken te stooten. Dit onweêr hieldt drie daagen aan, eer het bedaarde. Doch 't liep noch af zonder groote schaade. Dan het schip van Bankert is door den windt zoo hoog op 't landt gewaait, dat men daarna al zyn ballast most lichten om 't weêr vlot te krygen. Door dat harde weder brak het tuytou van de Wildts schip, en d'ankers Ga naar margenoot+van eenige Spaansche scheepen gingen door. Korts te vooren vertrok Ga naar margenoot+de Kapitein Kornelis Evertszoon de Jonge naar 't vaderlandt. Hy was door de Raaden ter Admiraaliteit in Zeelandt op ontbooden, uit vreeze dat zyn schip, met geen dubbelen huidt verzien, vermits de langduurigheit der reize, door de worm t'eenemaal zou bedorven worden. De Ga naar margenoot+Viceadmiraal Meppel quam ter zelve tydt, met den Kapitein de Boer, op de reede voor Kadix. Hy hadt, door last van den Zeeraadt in Noordthollandt, Ga naar margenoot+den Kapitein Nachtglas van Livorno naar Alexandrie gezonden, om den Konsul Joan Theyls de Jonge, die te Groot Kairo, in Egipte, zou leggen, derwaart te brengen. De Ruiter ontfing toen een' brief van de Raaden ter Admiraaliteit in Noordthollandt, waar by hem werdt aangeschreeven, dat ze den Viceadmiraal Meppel, met de Kapiteinen Ga naar margenoot+de Boer en Nachtglas, om redenen hen daar toe beweegende, hadden Ga naar margenoot+t'huis ontbooden. Hier op quam Meppel aan de Ruiters boordt, verzoekende schriftelyk verlof en last, om volgens zyne ordre naar huis te moogen keeren. De Ruiter vondt toen zwaarigheit om daat verlof toe te geven: dewyl het twee kloeke scheepen waaren, en te meer om dat de Viceadmiraal Meppel zelf zou gaan, en dat Nachtglas, te Kadix koomende, stondt te volgen. Hy overlei dan de zaak met den Krygsraadt, Ga naar margenoot+en gaf den Viceadmiraal Meppel tot antwoordt, dat hy en de Boer op d'ordre van hunne Ed. Moog. de Raaden ter Admiraaliteit in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Noordthollandt, naar 't vaderlandt moghten zeilen: doch dat hy en de Krygsraadt niet van meening waaren om daar schriftelyk verlof toe te geven: te meer, om dat hunne Ed. Moog. niet schreeven, dat ze andere scheepen in hunne plaatzen zouden zenden. Dan echter ging de Ga naar margenoot+Viceadmiraal Meppel, nevens den Kapitein de Boer, eenige daagen daarna, op d'ordre van den Zeeraadt in Noordthollandt, straks gemeldt, met twee koopvaarders, naar Hollandt t'zeil. Weinig daagen te vooren Ga naar margenoot+beval de Heer de Ruiter den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen Ga naar margenoot+de Klerk, Kaulery, Swart, en Boes, die eerst klaar waaren, naar Mallaga te zeilen, en van daar naar Alikante, en daar de vlag af te wachten; neemende alle de Nederlandtsche koopvaardyscheepen, die 't derwaart hadden gemunt, in hunne bescherminge. Dan 't onweêr, straks gemeldt, hieldt hem drie of vier daagen op, eer hy t'zee raakte. Den Ga naar margenoot+tweeëntwintigsten ging de Ruiter, met zeven scheepen, naar Mallaga Ga naar margenoot+t'zeil: maar den eersten nacht miste hy den Kommandeur Kornelis Evertszoon, Ga naar margenoot+en den Kapitein Niehof. De Kommandeur verloor door hardt weder zyn fokkestag, en liep naar Tanger, daar hy vier daagen, geduurende 't hardt weder, in de baay bleef leggen. De Kapitein de Graaf zeilde zyn groote mast boven de mars af, en most te rug naar Kadix keeren. Ga naar margenoot+De Ruiter, van al de scheepen door den storm afgeraakt, hieldt Ga naar margenoot+zee, en quam den derden dagh alleen te Mallaga: daar ook de Schoutbynacht van Nes, en de Kapiteinen Sweers, en de Liefde den zelven Ga naar margenoot+dagh aanquaamen. Hier ontfing de Viceadmiraal de Ruiter 's anderendaags brieven van hunne Hooghmoogentheden, en van de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, den negenentwintigsten der verlede maandt, en den zesten van Oktober geteekent. Het schryven der Heeren Staaten Ga naar margenoot+behelsde een nader ordre, onderscheidelyk en klaar gestelt, daar hy zich in de vreedehandeling met die van Algiers, en andere roovers, naar hadt te richten: met byzonderen last, dat hy in 't vreêverdragh den eisch van vry schip, vry goedt, vry volk, en andere voordeelige puntenGa naar margenoot†, by hen opgestelt, zou bedingen, of anders geen verdragh met hun aangaan. Ook werdt hem aangeschreeven, dat hy, indien de vreede geen voortgangh hadt, na den vyftienden November, een derde van zyne vloote, dat is zes van d'onbequaamste of onbezeilste scheepen, naar 't vaderlandt zou zenden: te weeten, drie scheepen voor 't Kollegie ter Admiraaliteit t'Amsterdam, een voor Rotterdam, een voor Zeelandt, en een voor Noordthollandt. Hier op bevaalen de Raaden ter Admiraaliteit, dat hy voor hun aandeel de Kapiteinen van der Zaan, Niehof, en Swart, ter gestelde tydt zoude opzenden. Maar de Ruiter schreef aan hunne Hoog. Moog. de Heeren Staaten, en aan de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, dat de Raaden in Noordthollandt hunne drie scheepen hadden opontbooden, dat de Viceadmiraal Meppel en de Kapitein de Boer, op hunne ordre, alreê waaren vertrokken, en dat hy 't derde Noordthollandtsch schip, gevoert wordende door den Kapitein Nachtglas, zou by de vlag houden. Ten dien einde liet hy te Ga naar margenoot+Mallaga en elders ordre aan landt, die men den gemelden Nachtglas, als hy op een van die plaatzen zou aankoomen, ter handt zou stellen, waar by hem belast werdt, zich terstondt van lyftoght, waater en anders, te verzien, en de vlagge t'Alikante op te zoeken, of aldaar nader ordre te vinden; zonder dat hy zich naar d'ordre van hunne Ed. Moog. de Raaden ter Admiraaliteit in Noordthollandt, noch naar d'ordre van den Viceadmiraal Ga naar margenoot+Meppel, hem beveelende, zich ten spoedighste naar 't va- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlandt Ga naar margenoot+te begeven, zoude richten; dewyl die ordre door hunne Hoog. Moog. met hun aanschryving van den negenentwintigsten September werdt vernietight. Hy voerde ook den Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam te gemoet, dat van der Zaan en Swart (die ze nevens Niehof t'huis ontbooden) de bequaamste scheepen hadden om in dat gewest dienst te doen: doch dat hy alleen den Kapitein Swart, op hoope dat het hunne Ed. Moog. zouden goedtvinden, by zich zou houden, en in zyne plaatze Kaulery, wiens schip allerslechtst bezeilt was, zou opzenden. Te dier tydt voeren de Nederlandtsche boots en sloepen daagelyks aan landt, om lyftoght en andere behoefte af te haalen: daar toen iet voorviel, dat niet wel luidde. Eenige Spanjaardts quaamen t'eenen daageGa naar margenoot† by de sloep van den Schoutbynacht van Nes, die toen aan landt was, daar zy 't volk met bloote deegens, en louter geweldt, dwongen hen Ga naar margenoot+aan 't boordt van hun kaapscheepken, niet ver van landt leggende, te roeijen. Doch dees Spanjaardts waaren zoo haast niet in de sloep, of zy naamen de Staatenvlag, die ze door 't waater sleepten, en daarna onder Ga naar margenoot+hunne voeten traaden. De Schoutbynacht van Nes maakte dees moetwil den Viceadmiaaal de Ruiter straks, aan zyn boordt, bekent, die, daar over zeer ontstelt, in der yl naar de gemelde kaaper liet verneemen: maar hy was, zoo draa de baldaadigen aan boordt waaren, geweeken, en t'zeil gegaan. Men liet aan landt over hen klaagen, en ter zaake van de geweldenaary en vlagschending recht eischen: ook werdt d'aanklaght door bewys van getuigen, daar een Spanjaardt onder was, bekraghtight: met aanwyzing en overlevering van de naamen der moedtwilligen, die de vlagge van hunne Hoog. Moog. hadden geschonden, en met voeten getreden. Men beloofden recht te zullen doen. Doch de Ruiter, die dit voorval den Heeren Staaten, ook hunnen Gezant te Madrid, met brieven verwittigde, liet het vervolgen van dat recht anderen Ga naar margenoot+bevoolen, en ging den tweeden van November in der nacht met het opgaan der maane t'zeil: doch hy liet aan landt brieven by den Konsul, Ga naar margenoot+met bevel, dat van der Zaan, Bankert, en de Graaf, als zy daar Ga naar margenoot+quaamen, de vlag voor Alikante zouden opzoeken. T'Alikante vondt hy den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen de Klerk, Swart, Kaulery, Ga naar margenoot+en Boes. De Kommandeur Kornelis Evertszoon, met den Schoutbynacht van Nes, en de Kapiteinen van der Zaan, en de Liefde, zyn weinig uuren naar hem op de zelve reede verscheenen. De Ruiter zondt toen de Kapiteinen de Klerk, en Boes, om den Schipper Jan Reylofszoon van Hoorn, voerende het schip den Koning Salomon, naar Majorka te geleiden. Den Kapitein de Graaf werdt belast, noch drie dagen naa een ander Schipper en zyn schip te wachten, daar mede desgelyks naar Majorka te zeilen, en dan, met de Klerk en Boes, de vlagge voor Ga naar margenoot+Algiers op te zoeken. Hy zelfGa naar margenoot↓ stelde met elf scheepen zynen koers naar Algiers, daar hy den dertienden der maandt, naa den middagh, op de Ga naar margenoot+reede quam. Ter zelver uure ontstondt 'er een zeer ongestuimig weder, Ga naar margenoot+met een donderbuy, en draaywinden, die meest mis liepen. Men zagh eenige hoozen (dat zyn vergaaderingen van waater, die uit de zee, als met een pomp, schynen opgetrokken te worden, en plotzelyk met zwaare regen en harden windt nederstorten) opkoomen, en nedervallen. De Kapitein Bankert werdt toen door een hooze gevat, die zyn gantsch marszeil weghnam, en de Kapitein Swart stortte zoo op zyde, Ga naar margenoot+als of 't schip zou omgewaait hebben, doch zy quamen beide noch te recht, en by de Ruiter ten anker. Den volgenden morgen zondt hy drie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Gemaghtighden, den Fiskaal Viane, Jonker Reinout van Koeverden, en eenen Lichtenberg, met de verdraghpunten, die hem de Heeren Staaten hadden toegezonden, en 't afschrift van 't verdragh lest met die van Tunis geslooten, met zyn sloep naar landt, om daar over in onderhandeling te tredenGa naar margenoot*. In de stadt koomende, werdt hun bericht, dat een Algiersch roofschip, ettelyke weeken geleedenGa naar margenoot†, het schip den Salvator, van Amsterdam uitgevaaren, en gevoert by den Schipper Jakob Pieterszoon Ga naar margenoot+Door van Edam, op de kust van Portugaal, ontrent de Barlengas, in den brandt hadt geschooten, het meeste volk laaten verbranden, drie een daar van opgebraght en tot slaaven verkocht. Dit lieten de Gemaghtigden terstondt aan den Heer de Ruiter met een brief weeten: daar hy straks op antwoordde, dat dit vyandtlyk bedryf tegens de gemaakte stilstandt van wapenen streedt, begeerende dat men die schaade zou vergoeden, Ga naar margenoot+en 't volk in vryheit stellen. De Gemaghtigden vervoegden zich by den Overste der Douane Sjabanninga, een Portugees Renegaat. Dees toonde zich ten hooghste genegen tot de vreede, en riedt hun, dat ze den eisch, aangaande dat schip en volk, tot naa 't sluiten en teekenen der vreede zouden uitstellen; op dat het groote werk daar aan niet moght haperen. Men volgde zynen raadt, en die eisch werdt uitgestelt. Doch daarna kreeg men zeeker bescheidt, met goedt bewys, dat de Hollandtsche Schipper, tegens den raadt van zynen Stuurman, (die dit zelf betuigde) de vyandtschap eerst hadt begonnen, en, buiten noodt, op den Turk geschooten, daar dat gevecht en ongeluk op volgde. Men tradt ten eersten tot d'onderhandeling. D'opgestelde en geëischte verdraghpunten werden aan den Overste der Douane Sjabanninga overgelevert, die al de punten, door de Ruiters last in 't Spaansch vertaalt, Ga naar margenoot+eerst wel overzagh en overwoog. Den volgenden dagh liet men de Nederlandtsche Gemaghtigden in de Douane roepen, daar de gemeelde Ga naar margenoot+verdraghpunten, in 't Turksch vertolkt, openbaarlyk werden voorgeleezen. Over dit ontwerp viel veel te zeggen. Verscheide punten werden betwist: inzonderheit het punt van vry schip, vry goedt, vry volk: Ga naar margenoot+en 't punt daar men by wou bedingen, dat de Nederlandtsche scheepen geen onder zoeking zouden onderworpen zyn: en 't punt, dat geen Turksche kaapers eenige pryzen of slaaven in de Nederlandtsche havens zouden moogen brengen, of verkoopen: maar dat alle Christe slaaven, dieze daar braghten, zouden vry zyn, 't zy van wat volk dat ze ook waaren, zonder eenig losgeldt te betaalen. De Turken vonden zich met deeze punten verlegen, en zochten ze aan een zyde te zetten. Maar de Hollanders verstonden dat men ze most inwilligen, of den handel afbreeken. Dus tegens elkanderen staande, naamen de Turken uitstel tot Ga naar margenoot+'s anderendaaghs. Toen zyn de Heeren van de hooge regeering weêr by een gekoomen, en de Hollandtsche Gemaghtigden verscheenen ook in hunne vergaderinge: daar men, naa veel woordenstrydts, hun afvraagde, Of 't niet moogelyk was iet van 't punt dat het onderzoek der scheepen verboodt, af te doen? Hun antwoordt was, dat ze daar niet Ga naar margenoot+een tittel moghten afdoen. De Turken dit hoorende, en hunne bestendigheit ziende, gaven in dit punt toe, en op den zelven voormiddagh werdt men 't ook over d'andere punten eens, en de vreede t'eenemaal geslootenGa naar margenoot†. Den volgenden dagh heeft de stadt Algiers mer haare kasteelen Ga naar margenoot+zesendartig schooten, tot een teeken van vreughde over de gesloote vreede, geschooten: daar de Nederlandtsche vloote op antwoordde Ga naar margenoot+met het geschut alom los te branden: eerst de Viceadmiraal de Ruiter, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+daarna de Kommandeurs Kornelis Evertszoon en de Wildt, de Schout-bynacht van Nes en van der Zaan, en voorts de Kapiteinen de Liefde, Sweers, Swart, Kaulery, Niehof, en Bankert. Ook liet men toen, ten verzoeke der Turken, een Staatenvlagge op het huis van den Nederlandtschen Konsul stellen. Terwyl men in de stadt bezich was met de verdraghpunten te vertaalen, en in 't net te stellen, om wederzydts onderteekent Ga naar margenoot+te worden, quam d'Engelsche Viceadmiraal Lauson (die niet alleen met Tunis, maar ook met die van Tripoli vreede hadt geslooten) met ettelyke scheepen op de reede by de Hollanders ten anker: elkanderen op de gewoonelyke wyze begroetende. Hier verscheen ook een Engelsch schip met veel geldts, om slaaven te lossen: tot dien einde Ga naar margenoot+quaamen met dat geldt twee kerkelyke persoonen; om toe te zien dat het wel besteedt wierde. Ter zelve tydtGa naar margenoot† werdt de Viceadmiraal Lauson Ga naar margenoot+aan de Ruiters boordt, en twee daagen daarna de Ruiter aan Lausons boordt (nevens eenige Engelsche en Nederlandtsche Bevelhebbers en Kapiteinen) op 't middaghmaal onthaalt. Dit geschiedde wederzydts met groote hertelykheit, en betuiging van onderling goedt vertrouwen, Ga naar margenoot+en ongeveinsde vriendtschap. Midlerwyl zondt de Ruiter zyn' Schoutby nacht van der Zaan, met eenige brieven, en een afschrift van de vreedepunten, naar Mallaga, met last van daar zyn lyftoght in te neemen, en zich dan op 't spoedighste naar 't vaderlandt te begeven, de brieven aan de Heeren Staaten, en de Raaden ter Admiraaliteit, over te leveren, en ten eerste verslag te doen van 't geen op de reize, inzonderheit t'Algiers, was voorgevallen en verricht. Hy ging den twintigsten der maandt Ga naar margenoot+t'zeil. Ten zelven daage quaamen de Nederlandtsche Gemaghtigden in de Douane om d'onderteekening te vorderen. doch zy vonden de gemoederen der hooge regeering zeer verandert. Eenige voornaame Turksche Bevelhebbers, die de Nederlanders Houtebassen noemen, riepen Ga naar margenoot+als dulle menschen in de Douane, wy willen zulk een vreede niet sluiten. Wy willen niet toelaaten, dat de Hollandtsche scheepen zonder onderzoek zullen vaaren, en dat alle koopmanschappen, en menschen in hunne scheepen vry zullen zyn. Ook riepen eenigen: indien men dat toelaat, dan zullen alle andere volken onder de vleugelen van de Staaten en van Ga naar margenoot+de Hollanders schuilen. Hier op stondt d'Overste der Douane Sjabanninga ettelyke maalen uit zyne zitplaats op, sprak den een en den ander aan, en onderrichtte de zwaarhoofdigen met goede redenen. Hier op werden al d'Overste weêr in de Douane geroepen, en op nieu geraadtslaaght. Elk dreef zyn meening met groote hevig heit. D'Overste Sjabanninga yverde voor de vreede, beweerende dat men 't gemaakte verdrag behoorde t'onderteekenen, en te voltrekken. Ja men hoorde hem in de volle Douane zeggen, dat de eisch der Heeren Staaten, van vry schip, vry goedt, ten hooghste reedelyk was: dat de Hollanders mannen van hun woordt waaren: en dat, indien d'onderdaanen der Heeren Staaten oorzaak moghten geven tot het verbreeken van 't vreêverdragh, hy dat dan alles op zyn hooft, en tot zynen laste nam. Op dit zeggen ontstondt een Ga naar margenoot+groote stilte in de Douane, de hevigheit bedaarde, en in 't kort werdt beslooten, dat de vreede in Godts naame zou voortgaan: waar op de Turken terstondt op hunne wyze hun gebedt deeden, Godt dankende voor de gesloote vreede. Toen werdt het verdragh by de Turken onderteekent, Ga naar margenoot+en aan de Ruiters boordt gebraght. 'T was in het Turksch geschreeven, Ga naar margenoot+en hy gaf straks last dat men 't in 't Fransch zou vertaalen; op dat zy 't noch eens zouden teekenen: want de voornaamsten onder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hen verstonden de Fransche taal. Men most zich dan van ’t Fransch dienen; nadien de Turken het Hollandtsch al zoo weinig verstonden, als Ga naar margenoot+de Hollanders het Turksch. De Fransche vreedepunten, van de zyde der Hollanders onderschreeven, werden den tweeëntwintigsten aan de Douane overgelevert, en ten zelven daageGa naar margenoot†, of 's anderendaaghsGa naar margenoot‡, by de Turken onderteekent, en aan de Ruiters Gemaghtigden overgegeven. Door al dat overzetten en overgieten van d'eene taale in d'ander, vondt men in eenige afschriften wat verscheidenheit van woorden, die nochtans den zelven zin, doch in 't eene afschrift klaarder dan in 't ander, uitdrukten. D'eerste opgestelde punten waaren in 't Hollandtsch geschreeven, en uit den Haage gezonden. Deeze hadt men, gelyk boven is gemeldt, in 't Spaansch voor de Turken vertaalt, die de zelve in 't Turksch hadden gebraght, en daarna waaren ze uit het Turksch in 't Fransch, en eindelyk, naa d'onderteekening, weêr uit het Fransch in 't Hollandtsch overgezet. Dan door d'onkunde van de vertaalders hadt men van quaadt Fransch slecht Duitsch gemaakt. Een van die Nederduitsche afschriften, onder de papieren van den Heere de Ruiter gevonden, luidde gelyk uit dit volgende is te zien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20 November 1662]Artykelen van vreede, geslooten tusschen de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden, onder het beleidt van hunnen Generaal Michiel Adriaanszoon de Ruiter, ter eenre, en de regeerende Heeren des Koningkryks van Algiers ter andere zyde. Ga naar margenoot+In 't jaar duysent drientseventigh, den tweeden dagh van de maane Rabié el agher, van weegen de Heeren Staaten Generaal (om vreede te maken met ons) gezonden haar Generaal de Ruiter met elf scheepen voor Algiers, alwaar hy is ten anker gekomen, en heeft ons toegezonden eenige persoonen om te handelen van goede vreede, en hebben ons uw voorneemen doen verstaan, en wy hebben generaal raadt gehouden in 't huis van den Koningk met al onze Kapiteinen, zoo wel te water als te lande, alwaar de brief, die gezonden is van wegen de Heeren Staaten Generaal, naar dat wy die hebben doen overzetten in de Turksche taal, hebben wy die doen overleezen, en, naa aan ons veel recommandatien en getuigenissen van vrundtschap gedaan te hebben, hebben gezeght, dat ze in den zin hadden met ons te maaken een goede en vaste vreede, voor eeuwigh, zonder voornemen om die te breeken. Indien gy begeerde eenige conditien te volgen, wy die octroyeerende, zullen wy verzeekert die geene die volgen. Ga naar margenoot+Onze eerste conditie is zoodanigh, indien uw oorloghsscheepen onze koopvaarders ontmoeten, dat zy de zelve geen leedt zullen doen, maar zullen alle der zelver ingeladene goederen en persoonen, van wat natie het moghte zyn, vry en onverhindert laten passeren; maar om te weeten of het der Heeren Staaten scheepen zullen zyn ofte niet, zullen zy haar bootje in zee laten, en dat zenden aan de koopvaardyscheepen en zien haar paspoort, en die voor zoodaanige kennende, geen leedt oft eenigh quaadt te doen. Ga naar margenoot+Hier naa en booven, dat alle de onderdanen van de Heeren Staaten, ofte die onder der zelver vlagge genoomen zyn, zullen wy weder koopen, voor zoo veel als die op de Basistan ver kocht zyn. Ga naar margenoot+Bovendien, indien uw scheepen eenige pryzen nemen, dat zy die niet in ons landt zullen brengen, om dat wy in zoodaanige vreede zyn met alle andere Prinsen, Koningen, en Potentaten, onze nabuuren; maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+indien zy in onze havens koomen, wy zullen al de Christenen vermogen te neemen die in uw scheepen zyn, zonder eenigh losgeldt te betaalen, en dat moghte oorzaak geven om de vreede te breeken, maar al dat gy van noode hebt, zoude u door onze koopvaardyscheepen moogen toegebraght worden. Ga naar margenoot+Bovendien, uw koopvaardyscheepen alle koopmanschappen die zy zullen brengen in Algiers, en zullen geen ander recht betalen als van die zy zullen verkoopen, en van die daar zy niet van verkoopen, zullen zy niet betalen. Ga naar margenoot+Indien eenigh schip der Heeren Staaten aan het landt van Algiers door eenigh ongeluk quam te stranden, dat de persoonen en koopmanschappen geen prys zullen zyn, maar de geberghde goederen aan de eigenaars weder gelevert worden. Ga naar margenoot+Indien eenigh koopman der Heeren Staaten quame schult te maaken aan eenigh persoon binnen Algiers, dat men dat niet zal zoeken ofte eisschen aan den Konsul, ten waare hy eenigh particulier geschrifte hadde, geteekent met de handt van den Konsul. Ga naar margenoot+Bovendien, uw scheepen eenige scheepen ontmoetende, indien het gezeide schip een anders vlagge laat waayen, als die van haare Hoog. Moog. en indien door gevecht het schip prys wierde, en daarna de persoonen van het gezeide schip quamen te zeggen, dat zy onderdaanen zyn van de Heeren Staaten, gy en zult haar niet gelooven, maar zult ze tot slaaven maaken. Ga naar margenoot+Indien daar eenigh verschil ontstaat tusschen eenigh onderdaan der gezeide Heeren Staaten, en eenigh persoon binnen Algiers, de Raadt van Algiers zal daar recht en justitie over doen. Ga naar margenoot+Indien daar eenigh verschil ontstaat tusschen twee onderdaanen der gezeide Heeren Staaten, en zoo d'een den ander beledight, ofte doodet, de Konsul van de gezeide natie zal daar over recht doen. Ga naar margenoot+Indien eenigh schip van Algiers eenigh koopvaardyschip van haare vyanden quame te nemen, en indien daar eenige onder daanen der Heeren Staaten in zyn, die zullen niet verkocht worden, maar van stonden aan vry in handen van den Konsul gelevert worden. Ga naar margenoot+Indien 'er in eenigh oorloghschip, vyanden zynde van Algiers, eenigh onderdaan waar van de Heeren Staaten, dat hy zal verkoght worden als slaave. Ga naar margenoot+Indien eenigh Christen al swemmende, ofte ander sins, quam te vlieden tot eenigh schip der Heeren Staaten, zyn patroon zal gehouden zyn het zelve op het spoedighste aan te dienen aan den Heer Konsul; op dat de Heer Konsul de gezeide Christen uit het schip doe wederkeeren: maar indien het gezeide schip quaame t'zeil te gaan, zeeker zynde dat de gezeide Christen in het gezeide schip is, de gezeide Heer Konsul zal gehouden zyn den zelven te betaalen, zoo als die op de markt verkoght is. Ga naar margenoot+Dat alle scheepen van Algiers, zoo oorloghs- als koopvaardyscheepen, zullen gehouden zyn een paspoort te nemen, geteekent van den Hollandtschen Konsul, residerende tot Algiers, om door deeze paspoort te konnen onderscheyden de scheepen van Algiers van alle andere Barbarische natien, met ons in vyandtschap zynde. Dit zyn de Artikulen van de vreede, die ons de Heeren Staaten toe geschreeven hebben, en wy van onzent wegen, groot en kleen, in onzen Raadt by een vergadert zynde, hebben aangenaam bevonden, en aange- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noomen Ga naar margenoot+de bovengezeide artykelen en conditien der Heeren Staaten: en op de zelve conditien hebben wy geslooten de vreede met de gezeide Heeren Staaten, en hebben in haar handen gegeven een autentyk teeken, geteekent met de handt van den Bassa, ende een ander getekent van den Aga, en den geheelen Raadt. In 't toekoomende onze kruissers der Heeren Staaten scheepen ontmoetende, en zullen haar geen leedt doep, en dat zy op dit autentyque zich hebben te betrouwen overal en in allen; om dat ons woordt woordt is, en ons autentyque waarachtigh, en ons geloove geloove. Die de oorzaake zal zyn van het autentyque te breeken, hy weete dat hy zal gestraft zyn, zoo van d'een als d'andere zyde. Aldus geslooten en getekent in onze Douane, volgens de reekeninge der Christenen den 20 van November. 1662.
Was geteekent by den Bassa, den Aga, en den geheelen Raadt.
Eenigen meenden dat dit verdragh niet van punt tot punt overeenquam met het besluit der Heeren Staaten, den negenentwintighsten van September genoomen, en den Viceadmiraal de Ruiter toegezonden, om zich in de handelinge daar naar te richten. Maar hunne Hoog. Moog. oordeelden, Ga naar margenoot+toen 't hun ter handt quam, dat het, in de gewichtighste punten, hunne eigentlyke meening behelsde, en werdt dienvolgens goedtgevonden, dat men 't met'er daadt in trein zou brengen: doch over de volkoome gestaadigingGa naar margenoot†, of bekrachtiging, zou naader worden geraadtslaaght, als de Viceadmiraal de Ruiter met het oorsprongkelykGa naar margenoot‡ verdraghschrift Ga naar margenoot+in 't vaderlandt zou zyn aangekoomen. Terwyl de Ruiter met zyne vloot voor Algiers lag, zyn 'er zes Turksche roofscheepen zonder pryzen ingekoomen: eerst de Draak met zeven hoofden, de Ga naar margenoot+Son, en de Maan, daarna de gulde vryheit, voorts noch twee scheepen. Ga naar margenoot+Dan eindelyk quam 'er een Turksch roofscheepken, dat twee Spaansche Ga naar margenoot+barken, d'een met laakenen en d'ander met zout gelaaden, opbraght. Te Ga naar margenoot+deezer tydt heeft de Ruiter noch twee van zyne scheepen naar 't vaderlandt gezonden: eerstGa naar margenoot† den Kapitein Niehof, daarnaGa naar margenoot‡ den Kapitein Kaulery. De Viceadmiraal Lauson is toen ook van de reede vertrokken. Weinig daagen naa 't sluiten der vreede met die van Algiers werden al de Christe slaaven in Zeelandt, en daar ontrent t'huis hoorende, voor Ga naar margenoot+'t geldt van den eersten inkoop, op vyf naa, die in zee waaren, gelost. Dit werdt verricht volgens d'ordre der Heeren Staaten van Zeelandt, en met het geldt daar toe verschaft. Met van der Zaan hadt men in de dertig verloste slaaven, en daar onder ook eenige uit Hollandt, naar't vaderlandt gezonden. Hier door vervielen d'overige Hollandtsche, en Nederlandtsche slaaven, die ook op hunne verlossing hoopten, in te Ga naar margenoot+grooter droefheit. De Nederlandtsche Gemaghtigden, die aan landt waaren, zaagen hun in een deerlyken staat. Drie Hollandtsche slaaven quaamen Ga naar margenoot+uit aller naame ootmoedig bidden en smeeken, dat hunne Hoogmoogentheden hun ook wilden gedachtig en genaadig zyn; op dat ze desgelyks uit hunne bedroefde slaverny moghten geraaken. Het klaagen, schreijen, en kermen van deeze ellendige menschen, quam ook tot kennisse van den Heer de Ruiter. Zyn manhaftig hert werdt week door mededoogen. Hy stelde hen, zoo veel als moogelyk was, met troostelyke redenen te vreede: beloovende over hunne zaake aan de Heeren Staaten, en de Raaden ter Admiraaliteit te zullen schryven, 't geen hy, zonder uitstel, naaquam. Ook zyn 'er noch ettelyke slaaven gelost, D'Overste der Doua- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. 't Kasteel van de Moelje.
2. De Poort van de Moelje. 3. De Nieuwe Battery. 4. Het inkoomen vande Moelje. 5. Poort van Babasson. 6. Poort van Babbaxidit. 7. Poort Van Babalyet 8. Het Nieuwe Kasteel gemaakt 1569. 9. Graf steden der Koningen. 10. Graf-steden 11. Twee Kastelen door de Spanneyaes gemaeckt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. De Hr. Vice Adm. Michiel de Ruiter.
b. De Hr. Comdr. Cornelis Evertsz. c. De Hr. Comdr. De Wildt. d. De Hr. Schout by Nacht van Nes e. Kapt. Isaak Sweers. f. Kapt. Ian de Liefde g De Hr. Schout by Nacht vander Saan. h Kapt. Iacob Swart. i Kapt. Hugo van Nyhof. k. Kapt. Ioost Banckert de Ionge. l. Kapt. Kaulery. m. Galeyen en Sloepen der Commissarisse. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne Ga naar margenoot+Sjabanninga, hadt straks naa 't sluiten der vreede verzocht, dat Ga naar margenoot+men de lossing der slaaven van de zynen eerst zou beginnen: beweerende, dat zyn voorgang het werk der lossing zou vorderen: en dat d'andere Turken en eigenaaren van slaaven, ziende dat hy de zynen voor den prys van den eersten inkoop los liet, ook te lichter de hunnen op gelyke wyze zouden ontslaan. Doch zyne slaaven waaren dierder ingekocht dan anderen: dewyl hy gewoon was altydt eerst de beste slaaven voor zich zelven te laaten bewaaren en op te koopen. 'T waaren tien uitmuntende brave mannen, die t'zaamen drieduizendtzevenhonderdtenzevenentnegentig stukken van achten hadden gekost, dat was, door elkanderen, ontrent driehondertentachtig stukken van achten yder man. Ga naar margenoot+Naa eenig overleg werdt by de Ruiter en den gantschen Krygsraadt verstaan, dewyl d'Overste Sjabanninga voor de vreede hadt geyvert, en die Ga naar margenoot+by de Turken meest hadt uitgewerkt, en doorgedreven, dat men hem zyne tien slaaven, yder op zynen eersten prys zou afhandelen: doch men vertroude dat d'andere slaaven, hooft voor hooft, ten uiterste geen driehonderdt stukken van achten 't stuk zouden bedraagen. Dus werdt de lossing met die tien slaaven begonnen, en voor de Ruiters vertrek zyn Ga naar margenoot+'er noch meer dan honderdtentwintig Hollandtsche slaaven gelost, met die tien in alles over de hondertendertig: zoo door 't geldt van hunne vrienden, als door dat van de Heeren Staaten. De Turken t'Algiers gaven te deezer tydt te kennen, dat de Nederlanders hun eenige vereeringen Ga naar margenoot+behoorden te doen, tot bevestiging der gemaakte vreede. Zy zeiden, dat hun d'Engelschen, ten tyde van 't verdragh met hun geslooten, eerst vierentsestig gevange Turken en Mooren, met drieduizendt ponden buskruidt, en vyfentwintighonderdt stukken van achten, hadden vereert, en dat ze hun noch vier metaale stukken geschuts zouden zenden. Ook verzocht d'Overste Sjabanninga, dat de Heeren Staaten aan Ga naar margenoot+de stadt en de Douane van Algiers twee lange metaale slangen, een soort van geschut zoo genoemt, en aan hem twee halve metaale kartouwen zouden vereeren: yder met zyn toebehooren van roopaarden, leepels en aanzetters, met honderdt koegels tot yder stuk. Hy zeide, dat ze dat geschut nooit op hunne scheepen tegens de Christenen, maar alleen te lande tegens hunne vyanden zouden gebruiken. De Heer de Ruiter liet dit verzoek aan de Heeren Staaten weeten: en gaf wyders Ga naar margenoot+te kennen, dat de Turken op zulke giften zeer zaagen. Voorts werdt by hem en den Krygsraadt in beraadt geleit, of men aan die van Algiers eenig buskruidt, daar ze om aanhielden, zou vereeren, of niet. Men overwoog hoe luidt by de reegeering van Algiers de groote geschenken, die ze van d'Engelschen hadden bekoomen, inzonderheit de drieduizendt ponden buskruidt aan hun vereert, werden uitgekreeten: en werdt Ga naar margenoot+derhalven ten dienste van den Lande noodig geacht, eenige vaaten met kruidt, doch minder in getal dan d'Engelschen hun hadden gegeven, Ga naar margenoot+aan de Douane te schenken: dat 's daaghs voor hun vertrek in 't werk Ga naar margenoot+werdt gestelt. De Viceadmiraal de Ruiter heeft te deezer tydt zomwyle met Turken, die, hoewel ze Renegaaten waaren, groote genegentheit tot de Hollanders toonden, in 't heimelyk aan zyn boordt over 't gemaakte Ga naar margenoot+verdragh gesprooken, hun vraagende, of ze meenden dat de Turken de vreede wel zouden houden? Hier op zeiden ze rondt uit, Indien de Heeren Staaten begeeren, dat de vreede met dit Barbaarisch volk wel werde onderhouden: zoo moeten ze de koopvaardyvlooten niet zonder geley van oorlogscheepen laaten vaaren: en altydts een goedt getal van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+oorlogscheepen in de Middelandtsche zee houden: die men zomwylen, onder voorwending van waater te haalen, eens op de reede van Algiers en Tunis moet laaten verschynen; om op die wyze hun doen te bespieden, en hen in ontzagh te houden. Zoo hunne Hoog. Moog. dat naalaaten, zal altydt het een of het ander oneffen zyn. De Heer de Ruiter zocht noch iet te doen tot vergoeding van 't schip Salvator, boven gemeldtGa naar margenoot†, en tot verlossing van 't volk: maar de Turken bleeven daar op staan, dat de Schipper, eerst schietende, het bestandt zelf hadt gebrooken. Die van Algiers verzochten, om in 't toekoomende allerley ongemak voor Ga naar margenoot+te koomen, eerst, dat de Heeren Staaten alle hunne onderdaanen zouden beveelen, dat ze in zee eenige Algiersche scheepen ontmoetende, Ga naar margenoot+niet vyandtlyk op hen zouden schieten; want zy verstonden, dat die eerst schoot zyn schip en goedt hadt verbeurt: ten anderen verzochtenze, dat hunne Hoog. Moog. een byzonder zegel zouden laaten maaken, om Ga naar margenoot+daar mede de zeebrieven van hunne onderdaanen, die t' zee wilden gaan, te bezegelen: en dat diergelyke zegel, van de zelve grootte, ook gezonden zou worden aan de Nederlandtsche Konsuls t' Algiers en te Tunis: voorts, dat de Konsuls dat zelve zegel ook op elken lastbrief der kaapers, die men t' zee zou zenden, zouden drukken; op dat, als de Turken en d'onderdaanen der Heeren Staaten elkanderen zouden ontmoeten, dan de zegels by den anderen moghten worden vergeleeken. 'T welk, hunnes oordeels, een bequaam middel zou zyn om de rechte onderdaanen van hunne Hoog. Moog. van anderen t'onderkennen. Dit verzoek werdt den Heeren Staaten overgeschreeven. Den vierentwintighsten der maandt zyn de Kapiteinen de Klerk, de Graaf, en Boes, van Majorka by de vlag Ga naar margenoot+gekoomen, en den volgenden morgen vertrok de Viceadmiraal de Ruiter, met zyne vloot van elf scheepen, van Algiers. Toen ze ontrent Ga naar margenoot+zeven mylen van de stadt waaren, zyn, op de Ruiters ordre, eenige scheepen Ga naar margenoot+van de vloot gescheiden. De Kapitein Swart werdt met de geteekende vreedepunten, in 't Fransch geschreeven, zoo wel van 't verdragh met Tunis als met Algiers, naar 't vaderlandt gezonden. Derwaart ging Ga naar margenoot+ook de Kapitein de Klerk, dien men hadt opontbooden, t'zeil. Den Schoutbynacht van Nes en den Kapitein Sweers werdt bevoolen naar Majorka te zeilen, en de Schippers Jan Reilofszoon en Lambrecht Bartelszoons, met hunne koopvaardyscheepen, den Koning Salomon en 't Waapen van Keulen, van daar naar Genua en Livorno te geleiden: met verderen last, dat ze daarna de vlagge voor Kagliari in Sardinie zouden opzoeken. Van Nes braght ook afschriften der vreedepunten naar Livorno, om van daar met de post naar 't vaderlandt voortgezonden te worden. De Kommandeur Kornelis Evertszoon met de Kapiteinen de Liefde, de Graaf, Boes, en Bankert, werden naar Majorka gezonden, om zich van olie te verzien, en daar de vlagge te verwachten. De Ruiter met den Kommandeur de Wildt zeilden naar Alikante, om van daar ook brieven te lande aan hunne Hooghmoogentheeden over te zenden: met voorneemen dat hy daarna een keer om de Oost zou doen, en op de Ga naar margenoot+Tripoleezen kruissen. Op de reede voor Alikante komende, kon hy geen prattika, of vrye landing, bekoomen: dewyl hy van Algiers quam, daar de pest was ontsteeken. Zyne brieven, die hy afzondt, werden noch aangenoomen, maar eerst door den eedik gehaalt. Dan eindelyk werdt toegelaaten, dat hy en de Wildt eenig broodt, dat men daar hadt laaten bakken, en ook wat visch, van de moelje, en uit de Hollandtsche Ga naar margenoot+behoeftsluit van Enno Doedeszoon, die daar lagh, lieten haalen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hier leggende werdt hem door een' Schipper, die van Marseilje quam, Ga naar margenoot+een zeebrief getoont, geteekendt door den Nederlandtschen Konsul te Marseilje, David Martenszoon, en gezegelt met het zegel der Heeren Staaten, den Leeu met den bondel pylen. Hier over schreef de Ruiter aan de Heeren Staaten, en de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, dat hy dien zeebrief hadt gezien: en dat indien hunne Hoog. Moog. hun Ga naar margenoot+zegel aan dien Konsul, en aan andere Konsuls, hadden gezonden, met maght om zeebrieven te geven, dat hy dan zeeker wist, dat de vreede, met die van Tunis en Algiers geslooten, in 't kort zou gebrooken worden: dewyl dit het meest was daar ze voor vreesden; om dat alle vreemde Ga naar margenoot+Schippers op die wyze zeebrieven konden krygen. Daarom hadden die van Algiers met grooten ernst aangehouden, ten einde dat geen andere zeebrieven zouden worden gegeven, dan die by hunne Hoog. Moog., of door hunne ordre in Hollandt waaren geteekent en gezegelt: gelyk ook d'ingezetenen van Engelandt, Schotlandt, en Yrlandt, geen andere zeebrieven moghten voeren, dan die door den Hartogh van Jork, Ga naar margenoot+als Admiraal, waaren onderteekent. Hy schreef aan den Konsul, dat hy voorzichtig hadt te zyn: dat zulke en diergelyke zeebrieven van de Ga naar margenoot+Turken niet zouden aangenoomen noch goedtgekent worden: dat de Schippers, op zulke brieven vertrouwende, zich zelve, hunne scheepen, en de goederen van hunne koopluiden, in de handen der Turken zouden brengen, Ga naar margenoot+en zich jammer lyk bedroogen vinden. 'S daaghs naa 't schryven deezer Ga naar margenoot+brieven, ging hy, met de Wildt, weêr onder zeil; eerst naar Yviça, en quam den eersten van December, met den dagh, onder 't kasteel der stadt van dien naame, ten anker. Doch hier kon hy ook geen verlof van landing bekoomen, en men verboodt zyn volk waater te haalen. Dies ging hy noch 's avondts met de Wildt en den Kapitein Boes (die 's middaghs van 't eilandt Formentera by hem was gekoomen) naar Ga naar margenoot+Majorka t'zeil. Hier vondt hy den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en de Kapiteinen de Liefde, de Graaf, en Bankert, die ook geen verlof Ga naar margenoot+om op 't landt te moogen koomen hadden bekoomen. Men zondt den Fiskaal Viane met een sloep naar de moelje, om den een en den ander te spreeken, en alles by te brengen wat dienen kon om de vrye landing te verwerven. Maar men wou nergens naa luisteren. Hun werdt in 't eerst zeekere plaats geweezen daar ze waater zouden haalen, maar 't Ga naar margenoot+was niet bequaam om te drinken. Men hadt in alle de Spaansche ryken, landen, en steden, aan de Middelandtsche zee gelegen, bevolen, geene scheepen of barken vrye landing te vergunnen, dan na dat ze veertig daagen van de kust van Barbarye waaren geweest. Zoo werdt daar de pest gevreest, en men droegh een naauwe voorzorg om alle besmetting, zoo veel de menschelyke voorzichtigheit kan verhoeden, voor te komen. Men gebruikte veele reedenen om de Majorkynen te verzeekeren, dat 'er geen pest of andre besmetlyke ziekte op de scheepen was, maar 't moght niet helpen. Doch na veel aanhouden, en lang uitstel, werdt toegestaan, dat men al 't volk uit de scheepen aan landt, ontrent de Lazarette zou brengen, daar men onderzoek op hunne gezondtheit zou doen. Dit werdt ontrent het volk van zeven scheepen, die zich hier by een Ga naar margenoot+vonden, in 't werk gestelt. Daar quam een Medicyn met een Heelmeester by elk scheepsvolk: en d'eerste voelde man voor man den pols, en de tweede bezagh hen op de borst. Dit onderzoek duurde etlyke dagen, en d'onderzoekers waaren verwondert, dat zy 't volk zoo gezondt en frisch vonden. Ook werdt, op hunne getuigenis, de prattica, of vrye | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+landing noch eindelyk den dertienden der maandt aan de Kapiteinen de Ga naar margenoot+Liefde, de Graaf, en Boes vergunt, en hun gezondtbrieven verleent. De Ruiter beval hun ten eersten naar Malta te zeilen, en daar te verneemen, of de Tripoleesche roovers in zee waaren of niet: voorts dat Ga naar margenoot+ze den Schipper Jan Reilofszoon, met het schip den Koning Salomon, (dat zeer ryk gelaaden was, en naar Venetie wilde) met eene in hunne bescherming zouden neemen, hem geleidende tot de kaap van Passaro, of Pachino, den Zuidtoostelyksten uithoek van Sicilie, en verder naar de kaap della Kolonne, een uithoek van 't Zuiderdeel van Kalabrie: dat ze daarna, te rug keerende, op de Tripoleezen zoo lang zouden kruissen, tot dat ze naar gissing in 't midden van Februarius voor Alikante konden Ga naar margenoot+zyn, om daar nader ordre of de vlagge te vinden. Den achtienden der maandt verkreegen de Ruiter, en de Kommandeur de Wildt, naa zestien daagen wachtens, als ook de Kommandeur Kornelis Evertszoon, en de Kapitein Bankert, 't verlof der vrye landing. Ten zelven daage ging de Ruiter met den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en den Kapitein Bankert, aan landt en in de stadt Majorka, om den Onderkoning, den Bisschop en de Burgermeesters te begroeten. Toen dienden zich de Bevelhebbers der Nederlandtsche scheepen van 't verlof, met zoo veel moeite verkregen. Zy verzaagen zich van waater, broodt, oly, en andere noodtwendigheeden. Ook haalden eenigen hun brandthout van 't eilandeken Ga naar margenoot+Kabrera, ten Zuidtoosten van de stadt Majorka gelegen. Daarna Ga naar margenoot+werdt by den Viceadmiraal de Ruiter met zyn' Krygsraadt beslooten, dat de Kommandeur Evertszoon, en de Kapitein Bankert Oostwaart aan, naar de baay van Kagliari, zouden zeilen; om daar den Schoutbynacht van Nes, en den Kapitein Sweers, aan te treffen of af te wachten: en dat ze van daar gezaamentlyk hunnen koers zouden stellen naar Malta, daar ze ook naar de Tripoleezen zouden verneemen, om die al kruissende op te zoeken, en alle moogelyke afbreuk te doen: met verderen last, dat de Kommandeur Evertszoon en Bankert ook Livorno zouden aandoen, om zich van lyftoght te verzien: doch daarna zouden ze Ga naar margenoot+de vlag t'Alikante opzoeken. De Ruiter met de Wildt stelden hunnen Ga naar margenoot+koers naar Alikante, om daar naar naader ordre van hunne Hooghmoogentheden Ga naar margenoot+te verneemen. Op den eersten dagh des jaars mdclxiii kreegen Ga naar margenoot+ze niet ver van Alikante twaalf zeilen in 't gezicht: den Schoutbynacht Kornelis Tromp, den Kapitein Dirk Schey, met tien koopvaarders, die, onder hun geleide, uit het vaderlandt quaamen. Toen werdt Ga naar margenoot+de Viceadmiraal de Ruiter van den Schoutbynacht, die aan zyn boordt quam, en daarna ook van den Kapitein Schey, begroet. De Ruiter vervolgde daarna zyn' koers naar Alikanten, en Tromp naar Livorno. Den Ga naar margenoot+volgenden dagh quam de Viceadmiraal de Ruiter, met de Wildt, op de Ga naar margenoot+reede van Alikante ten anker. Weinig tydts te vooren was de Schoutbynacht Ga naar margenoot+van Nes, met de Kapiteinen Sweers, en Nachtglas, met zwaaren storm, en groote schaade aan scheepen en zeilen, van Livorno binnen de haven van Kaljer of Kagliari, in Sardinie, gekoomen; daar zy den Kommandeur Kornelis Evertszoon met den Kapitein Bankert aantroffen, aan wien zy twee brieven van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit in Zeelandt, den tweeden Oktober geschreeven, die zy te Livorno hadden ontfangen, overleverden. By dit aanschryven werdt den Kommandeur Evertszoon en Bankert bevoolen, dat zy, indien de Viceadmiraal Meppel weêr naar 't vaderlandt keerde, terstondt hadden te volgen. Op dit Ga naar margenoot+schryven heeft de Kommandeur Evertszoon het kruissen op de Tripo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leezen Ga naar margenoot+gestaakt, en begas zich, met Bankert, op het spoedighste West Ga naar margenoot+aan naar Alikante: laatende van Nes, Sweers, en Nachtglas te Kagliari, om hunne schaade te herstellen. Men hadt te Kagliari zeekere tyding, dat de Tripoleezen al over een maandt waaren binnen geweest, en men verstondt, dat ze, volgens hunne jaarlyksche gewoonte, (daar ook de geweeze slaaven kennis van hadden) noch tot de maandt van Maart zouden binnen blyven: zoo dat men hen te vergeefs in zee zocht aan te treffen. Weshalve van Nes, Sweers, en Nachtglas ook beslooten, Ga naar margenoot+zoo haast als ze konden de vlag t'Alikante op te zoeken. Den zevenden der maandt verscheenen de Kommandeur Evertszoon, en Bankert t'Alikante op de reede. DaarnaGa naar margenoot† vertoonden ze by geschrift aan den Viceadmiraal Ga naar margenoot+de Ruiter, dat ze zich, door ordre van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit in Zeelandt, eerst voor tien, en daarna noch voor zes maanden van lyftoght hadden verzien: dat die zestien, jaa twintig maanden verstreeken waaren, zonder dat men hun verdere lyftoght hadt toegezonden, om zich noch langer by de vloot te konnen onthouden: dat de Viceadmiraal Meppel, met zyne drie scheepen, omgeene andere reeden, naa vyftien maanden, naar 't vaderlandt was vertrokken: dat sedert de vreede met Algiers was getroffen, en tegens de Tripoleezen, dewyl men verstondt dat ze binnen waaren, niet kon verricht worden: dat hunne scheepen zeer bedorven, en meest aan 't rondthout: dat daar noch byquam het aanschryven van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit in Zeelandt, beveelende, dat ze den Viceadmiraal Meppel, indien hy t'huis keerde, straks zouden volgen: doch dat zy vertoonders zich gaarne naar zynen wyzen raadt wilden schikken, en derhalve verzochten, dat hy hun wilde gebieden zich op nieu van lyftoght te verzien; of, om de verhaalde reedenen, verlof geven van weêr naar 't vaderlandt te keeren. Ga naar margenoot+Op dit verzoek werdt by den Heer de Ruiter, en zynen Krygsraadt, verstaan, en op hun verzoekschrift aangeteekent, dat ze met den eersten naar 't vaderlandt zouden zeilen: te meer om dat hy van de Heeren Staaten, noch van de Raaden ter Admiraaliteit in Zeelandt, niet was gemaghtight om hun te beveelen, dat ze zich langer van lyftoght zouden verzien. Twee daagen daarna gingen ze t'zeil. De Ruiter was verwondert dat de Raaden ter Admiraaliteit hunne scheepen zoo t'huis ontbooden, zonder dat hy daar over eenige aanschryving van hunne Hooghmoogentheden bequam: en verstondt dat het streedt tegens de leste ordre by hunne Hoog. Moog. aan hem gezonden. Doch hy kon de scheepen niet by zich houden zonder lyftoght. Men vernam nu t'Alikante, dat de roovers van Algiers daagelyks de Hollandtsche koopvaarders in zee verpreiden en spraaken, maar dat ze hun tot noch toe als Ga naar margenoot+vrienden bejegenden. Korts daarna quam de Ruiter, nevens de Wildt, voor Mallaga, daar hy verscheide Hamburger scheepen vondt, die zeebrieven Ga naar margenoot+hadden, als of ze t'Amsterdam t'huis hoorden. Ook vernam hy uit Ga naar margenoot+eenige Hamburgers, dat de Hamburger Schippers t'Amsterdam luiden wisten te vinden, die om een stuk geldts den eedt in hunne plaats voor de Heeren Burgermeesteren afleiden, en valschelyk zwoeren dat de scheepen t'Amsterdam t'huis hoorden: daar nochtans al de reeders te Hamburg woonden. Ook lieten zich de Schippers ontvallen, dat ze t'Amsterdam, en op andere plaatzen, door dat middel des eedts, zoo veel zeebrieven konden krygen als zy wilden. Zoo verre vervoerde de gewinzucht de menschen, dat zommigen geldt gaaven om valsche eeden te koopen, en dat anderen om geldt Godts dierbaaren naam schendig- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyk Ga naar margenoot+misbruiken, en den Christelyken godtsdienst by Turken, en Jooden ten spot stelden. De Heer de Ruiter, die zulke slinksche streeken verfoeide, was ten hooghsten bekommert over 't gevolgh van dien handel, oordeelende, dat hier uit, in 't kort, veele onlusten en ongemakken zouden ontstaan; als de Turken dit bedrogh, of deeze dubbelheit, zouden merken. Ook wist hy dat d'Engelschen, die zich te Mallaga onthielden, rondt uit zeiden, dat zy aan hunnen Konsul t'Algiers zouden schryven, dat de meeste Hamburgers met verzierde en valsche zeebrieven voeren, als of ze in Hollandt t'huis hoorden; op dat de Turken Ga naar margenoot+daar moghten op passen. Hier over waarschoude hy de Heeren Staaten, en voerde hunne Hoog. Moog. de zwaarigheden die hy daar uit verwachtte met zyne brieven te gemoet: te meer, toen hy korts daarna bevondt, Ga naar margenoot+dat zeekere Nederlandtsche Konsul, in dat gewest, zich ook behielp met zeebrieven aan vreemde Schippers te geven. Hy toonde aan dien Konsul, Ga naar margenoot+dat hem zulks niet vry stondt te doen, en schreef aan de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, dat dit werk der zeebrieven groot Ga naar margenoot+gemor onder de Turken zou veroorzaaken: daar men in 't kort tegens diende te verzien. Men hadt anders te wachten, dat de Turken eenige Hamburgers, en andere vreemde Schippers, met Hollandtsche zeebrieven ontmoetende, wel haast zouden twyffelen, of de Hollanders, die zy aantroffen, ook geen Hamburgers en vreemde waaren, en dat ze daarom de waare Hollanders met naauwer onderzoek hunner scheepen Ga naar margenoot+zouden quellen. Hy quam, met den Kommandeur de Wildt, in 't einde Ga naar margenoot+van Januarius op de reede van Kadix: hebbende zich derwaart begeven, Ga naar margenoot+om den windt, die hem diende, waar te neemen: dewyl eenige scheepen, korts te vooren, vyf weeken lang door het naau van de Straat hadden gelaveert, en met storm uit den Westen veel moeite hadden gehadt om tot Kadix te koomen: ook verstondt hy, dat die stadt best gelegen was om d'ordre van hunne Hoog. Moog. af te wachten; het zy dat die zou strekken om naar huis te keeren, of om weêr naar Algiers te zeilen, en daar d'andere Nederlandtsche slaaven (die noch ontrent tweehondertentseventig in getale waaren) te lossen; dewyl men in zulk een gevalle 't geldt te Kadix zou moeten trekken; naadien 'er elders in dat gewest zoo veel geldts niet zou te bekoomen zyn; 't en waare te Genua of te Livorno, dat wel acht ten honderdt schaade zou geven. Hy gaf ook te kennen, dat hy in dit onstuimig wintersaizoen in zee niet wist te verrichten, dan zeilen en masten aan stukken te zeilen. De Kapiteinen Sweers en Nachtglas zyn hier in 't begin van FebruariusGa naar margenoot‡ aangekoomen: en Nachtglas vertoonde straks aan de Ruiter, dat hy, te vooren van de Raaden ter Admiraaliteit in Noordthollandt op ontboodenGa naar margenoot*, nu geen meer lyftoght hadt, als daar hy, ter naauwer noodt, meê zou konnen t'huis zeilen: en derhalve verzocht hy verlof om te vertrekken, of ordre om zich op nieu te verzien. De Ruiter, die tot het leste geen last hadt, liet het eerste toe, en bewilligde in zyn vertrek: Ga naar margenoot+met last, dat hy met eene de gereedtzynde koopvaardyscheepen zou naar 't vaderlandt geleiden, en van alle overlast bevryden. Naa dat Nachtglas t'zeil gingGa naar margenoot†, behieldt de Heer de Ruiter noch zeven scheepen onder zyne vlagge en gebiedt. Vier der zelve, te weeten van Nes, de Liefde, de Graaf, en Boes, met de behoeftfluit de Kameel, zyn ontrent het midden van MaartGa naar margenoot‡ voor Kadix gekoomen. Hier Ga naar margenoot+hadt de Viceadmiraal de Ruiter (die sedert den zesentwintigsten van Oktober geen brieven van hunne Hoogmoogentheden, noch van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, hadt ontfangen) nu meer dan zeven weeken naa elkandere, niet zonder groot verlangen, met elke post brieven uit het vaderlandt te gemoet gezien, en stondt verwondert en verzet, dat hy taal noch teeken, noch eenige ordre, om zich naar te richten, vernam. Hier door vondt hy zich met de zynen in groote Ga naar margenoot+verlegentheit; en besloot eindelyk, met zynen Krygsraadt, dat hy noch ettelyke daagen op de post, die den twintigsten der maandt werdt verwacht, zou vertoeven, en dat men, indien men dan geen naader ordre bequam, zyn berichtschrift zou achtervolgen. Dit was den zevenden April, des jaars zestienhonderteneenensestig geteekent, en beval, dat men 's Landts scheepen, eerst voor vyftien, en daarna noch voor negen maanden, dat 's t'zaamen twee jaaren, van lyftoght zou verzien, die op den zevenentwintighsten van April toekoomende zouden ten einde loopen: derhalven was men van meening naa den twintighsten gelykelyk naar 't vaderlandt te keeren: naadien de lyftoght ter naauwer noodt zoo verre zou konnen strekken; en dat men zonder ordre zich niet voor Ga naar margenoot+langer tydt dorst verzien. Men stondt, tot dit uiterste gebraght, zeer versteldt. Maar den zeventienden der maandt ontfing de Viceadmiraal de Ruiter het besluit en d'ordre van hunne Hoog. Moog. den drieëntwintighsten van Januarius, en een'brief van den Zeeraadt t'Amsterdam, den Ga naar margenoot+tweeëntwintighsten van Februarius geteekent, die hem, over Madrid, door een boode, daar toe alleen afgevaardight, werden toegezonden. Ga naar margenoot+Hier by werdt hem belast, dat hy zich, nevens den Kommandeur de Wildt, op het gezicht des briefs, naar Hollandt zou begeven: met verdere ordre daar zich d'andere Kapiteinen naar zouden richten. Om die Ga naar margenoot+naa te koomen, beval hy de Kapiteinen Sweers, de Graaf, en Boes, naar Mallaga, en voort naar Alikante te zeilen, en daar den Schoutbynacht Tromp, en den Kapitein Schey, op te zoeken: en daar by koomende Ga naar margenoot+zou zich Sweers vervoegen onder 't gebiedt van den gemelden Tromp, en de Kapiteinen de Graaf, en Boes, zouden naar de reeden van Alikante, Mallaga, en Kadix zeilen; om van daar alle gereedtweezende Nederlandtsche koopvaardyscheepen naar 't vaderlandt te geleiden: doch by aldien de gemelde Sweers den Schoutbynacht Tromp niet quaame aan te treffen, noch te verneemen, dan zou hy, nevens de Graaf en Boes, den tydt van een maandt daar ontrent blyven kruissen: ook van Alikante naar Algiers zeilen, om de brieven, hem ter handt te stellen, aan de hooge Regeering en den Nederlandtschen Konsul overteleveren. Ga naar margenoot+De brief aan die van Algiers diende om 't lang achterblyven der Hollanders te verschoonen: want men hadt tyding dat de Turken naar hunne wederkomste, en 't lossen der slaaven zeer verlangden: ook hadt men bericht, dat ze de meeste Nederlandtsche slaaven niet t'zee lieten gaan, maar t'huis hielden; op dat ze, als men quam om ze te lossen, by der Ga naar margenoot+handt zouden zyn. Volgens d'ordre der Heeren Staaten werdt de Rui ter bevoolen, 't gebiedt over de zeemaght, die in de Middelandtsche zee zou blyven, aan den Schoutbynacht Tromp overteleveren, en dat hy tot dien einde zyne ordre en last, voor zoo veel daar aan noch stondt te verrichten, aan den gemelden Schoutbynacht zou overgeven; daar byvoegende een verhaal van 't geen 'er gedaan was, en een bericht van 't geen noch te doen stondt. Om dit te beter t'achtervolgen, zou hy den Fiskaal Viane, hebbende alle d'onderhandelinge met de Tutken bygewoont, in 't schip van Tromp, t'zyner hulpe, doen overgaan. Ook werdt bevoolen, dat Tromp over zyn eigen schip, en de scheepen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Schey en Sweers, en noch drie scheepen, een van Rotterdam, een uit Ga naar margenoot+Zeelandt, en een uit Noordthollandt, bevel zou voeren. Maar de scheepen uit Zeelandt en Noordthollandt waaren alreê vertrokken, en de Liefde, van Rotterdam, was t'huis ontbooden: dies scheen het lot van Ga naar margenoot+te blyven, op den Schoutbynacht van Nes te zullen vallen. Maar hy vertoonde, dat zyn schip oudt en af was, en, door lekkagie, gebrek van zeilen, touwen, en andre oorloghsbehoefte, t'eenemaal onbequaam, om in dat gewest langer dienst te doen. Derhalven werdt, op zyn verzoek, Ga naar margenoot+by den Krygsraadt beslooten, dat hy, nevens Kapitein de Liefde, en Enno Doedeszoon Star, voerende de behoeftfluit den groenen Kameel, noch twee daagen, tot den twintighsten der maandt, zou blyven leggen, en dan met de gereedtleggende koopvaarders naar 't vaderlandt zeilen. De Viceadmiraal de Ruiter liet de Fiskaal Viane op 't schip van Sweers gaan, om zich daarna by Tromp te vervoegen, aan wien hy met een' brief 't gebiedt overgaf: hem met eene 't besluit der Heeren Staaten, van den negenentwintighsten van September lestleden, toezendende, om tot zyne naarrichtinge te dienen. Hier op ging hy noch den Ga naar margenoot+achtienden van Maart, met den Kommandeur de Wildt, van Kadix naar 't vaderlandt t'zeil. Hy was ontrent een maandt op zee, en quam Ga naar margenoot+den negentienden van April met de Wildt binnen Texel. Daarna heeft hy in den Haage aan hunne Hooghmoogentheeden verslaghGa naar margenoot† van zyne verrichting gedaan, en een kort begrip van 't zelve schriftelyk overgelevert, luidende gelyk volght, Ga naar margenoot+Memorie van het gepasseerde op myne leste voyagie, sedert den jaare mdclxi en mdclxii, tot den jaare mdclxiii den negentienden van April. Ga naar margenoot+Voor eerst, referere ik my aan myne voorgaande brieven, die ik van tydt tot tydt, aan haare Hoog. Moog. geschreeven heb, en al het gepasseerde zyn inhoudende. Ga naar margenoot+Dat die van Tripoli gantsch geene genegentheit hadden om van vreede te handelen, als met die conditie, dat onze Nederlandtsche scheepen, zynde onderdaanen van haare Hoog. Moog. de visite zoude moeten subject wezen. Ga naar margenoot+Dat die van Tunis met goede genegentheit de vreede aannaamen, conform den last van haare Hoog. Moog. die zeer verzochten, dat haar twaalf of zestien yzere stukken van achtien pondt ysers, met haar toebehooren moghten gezonden werden, voor haar geldt; om op haare kasteelen te leggen, en dat haare Hoog. Moog. een goeden Konsul gelief den te stellen. Ga naar margenoot+Dat die van Algiers de vreede met haar Hoog. Moog. hebben aangenomen, conform haare geteekende artykelen, en dat zy zeer verlangen dat de Nederlandtsche slaaven, onderdaanen van haare Hoog. Moog., ten spoedighste moogen verlost werden; alzoo zy daar nu zeer weynigh dienst van trekken zullen: dat d'een door den ander zal koomen te kosten, ontrent driehondert stukken van achten: en dat ze zeer verzoeken, dat een goeden Konsul moghte gestelt werden: en dat doch goede ordre op de paspoorten en zeebrieven, die de onderdaanen van haar Hoog. Moog. zyn voerende, zoude moogen gestelt werden. Ga naar margenoot+Dat de Bassa tot Tripoli zyne Nederlandtsche slaaven, zynde ontrent tachtig in 't getal, voor de somme van tweehonderdtvyfentwintigh stukken van achten yder zal vry laten gaan, en de Schippers en Stuurluiden yder voor driehondert stukken van achten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dat haare Hoog. Moog. gelieven goede ordre te stellen, dat de wisselbrief, Ga naar margenoot+door myn last over Livorne getrokken, tot laste van de Generaaliteit, doch moghte voldaan werden. Ga naar margenoot+Ik heb den Kapitein Isaak Sweers, nevens den Heer Fiskaal Viane, met een' brief van komplimentenGa naar margenoot† aan de hooge regeeringe tot Algiers gezonden, als meede een brief aan den Konsul van den Burgh aldaar, zynde van my vertrokken den achtienden Maart, om voort den Schoutbynacht Kornelis Tromp op te zoeken, volgens d'ordre van haare Hoog. Moog. Ga naar margenoot+Ik heb op den zeventienden Maart, tot Kadix de ordres van haare Hoog. Moog. ontfangen, om nevens den Kommandeur de Wildt op zicht briefs naar 't vaderlandt te komen, en zyn den achtienden van daar gezeilt, en den negentienden van April, Godt dank, in 't Texel wel gearriveert.
Was geteekent MICHIEL ADRIAANSZ. DE RUITER.
De Viceadmiraal de Ruiter, uit de Middelandtsche zee weêr in 't vaderlandt gekeert, bleef de volgende maanden van 't jaar zestienhondert-drieëntsestig, en een gedeelte van 't volgende jaar, aan landt, en in rust, by de zynen, zonder dat hem van weegen den Staat eenigen last Ga naar margenoot+werdt opgeleit, of toght bevoolen. Doch midlerwyl kreeg men nieuwe moeite met die van Algiers. Toen hun de bevestiging van 't vreêverdragh Ga naar margenoot+niet ras genoeg werdt toegezonden: en dat ze, naa 't verloop van ettelyke maanden, geen Hollandtsche oorlogscheepen, noch geldt, om de Nederlandtsche slaaven te lossen, noch geschenkenGa naar margenoot† op hunne reede vernaamen, begosten ze allengs te morren. Door dat vertoeven werdt de roofgierigheit ongeduldig. Ook nam de pest daagelyks veele slaaven wegh, daar ze geen losgeldt van konden eisschen. Die schaade smertte, het ongenoegen borst uit, en de roovers hielden woordt noch trouw. Dit ging zoo ver, dat ze in 't begin van den voorzoomer eenige Hollandtsche scheepen, teegens den inhoudt van 't vreêverdragh, begosten t' onderzoeken, en daar veele goederen, onder voorwendtzel dat die hunne vyanden toequaamen, uit naamen. Daarna braghten ze ook een Hollandtsch schip t'Algiers op, verklaarden de laading verbeurt te zyn, en Ga naar margenoot+verkochten 't volk tot slaaven. Op deeze tyding werdt den Konsul van den Burg, door de Heeren Staaten aangeschreevenGa naar margenoot† en bevolen, dat hy vaardige, en onvertooge wedergeving der geloste goederen, en vrystelling Ga naar margenoot+der gemaakte slaaven, zou bevorderen: met aanmelding dat men de beraadtslagingen tot verder voltrekking van 't vreêverdragh zou opschorssen, ter tydt en wyle toe, dat die van Algiers hunne Hoog. Moog. op hunnen rechtmaatigen eisch zouden hebben voldaan: met dien verstande, dat als de gemelde Staaten de geëischte vergoeding zouden hebben bekoomen, zy dan ook het vreêverdragh van hunne zyde zouden voltrekken en volbrengen. Maar toen de roovers naar geen reeden luisterden, gaven de Heeren Staaten eindelyk last, dat men dat geweldt Ga naar margenoot+zou wederstaan, en 's Landts ingezeten beschermen. Het scheen dat te vooren het verblyf van den Viceadmiraal de Ruiter, dien schrik der Turken, de roovers, terwyl hy met zyne zeemaght noch in dat gewest was, in orde, binnen de paalen van hunnen plicht, en 't gesloote verdragh, hadt gehouden, maar dat ze nu door zyn aszyn stout wierden. Zy hadden aan den Fiskaal Viane, die met den Kapitein Sweers, gelyk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+boven gemeldt is, naar Algiers was gezonden, in de maandt van April belooft, dat ze in vier maanden tydts niet zouden onderneemen dat tot naadeel der vreede zou strekken. Maar die korte tydt viel voor hun ongedult te lang. Men vernam daarna, dat door het lang achterblyven Ga naar margenoot+van 't geldt tot de beloofde lossing, eenige Turken en Mooren, die hunne Hollandtsche slaaven, op schuldtbrievenGa naar margenoot†, tot noch toe niet betaalt, hadden ontslaagen, den Nederlandtschen Konsul zeer lastig vielen, en Ga naar margenoot+hem door dreigementen, en andere onbehoorlyke middelen, eenig geldt afpersten. Men dwong al de Nederlandtsche Schippers, die daar met hunne laading quaamen, dat ze hunne vracht ontfangen hebbende, de helft van die vracht aan den Konsul, tot betaaling van zoodaanige schulden, zouden geven: hem beveelende, dat hy die Schippers of hunne Reeders op hunne Hoog. Moog. zoude wyzenGa naar margenoot‡. Hy zocht dit op alle wyzen t'ontgaan, beweerende dat zulk een schuldtvordering tegens alle reedelykheit streedt: doch hy vondt zich in Barbaryen, by menschen zonder bescheidenheit, en eindelyk gedwongen hun te wil te zyn, 't geldt van de Schippers t'ontfangen, aan de schuldteischersGa naar margenoot† te geven, en den Heeren Staaten te bidden, dat de Schippers voldaan moghten worden. Daar het ongeluk noch toesloeg, dat Sjabanninga, (van anderen Chaban Ga naar margenoot+Aga Galance, of Gollant, genoemt) d'Overste van de Douane, die groot gezagh in de stadt hadt, en de vreede met de Hollanders zocht te voltrekken en te handthaven, te deezer tydt in een lange quynende ziekte lag, en geen kracht hadt om de drift der ongestuimigen te stuiten. Ook eindigde hy zyne daagen in 't beginGa naar margenoot* van het volgende jaar, en zyn sterven strekte tot merkelyk naadeel der Hollanders, dien hy by alle gelegentheden begunstigde. |
|