Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter
(1988)–Geeraardt Brandt de jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het leven van den heere Michiel de Ruiter, Hartog, Ridder &c. L. Admiraal Generaal van Hollandt en Westvrieslandt. Vierde boek.Ga naar margenoot+Ter geleegenheit dat de Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden den Portugeezen den oorlog lieten aankundigen, werdt in den jaare mdclviii beslooten, een oorlogsvloot toe te rusten, en den Viceadmiraal de Ruiter met tweeëntwintig scheepen van oorlog, en twee jachten, vooraf in zee te zenden: met last, om de kust van Ga naar margenoot+Portugaal te bezeilen, en d'onderzaaten van die kroon, zoo te waater als te lande, door 't bevechten en veroveren van hunne persoonen, scheepen, of goederen, alle moogelyke vyandtschap en afbreuk te doen: zulks als naar soldaat- en zeemanschap zou konnen geschieden. Doch den koophandel, die de vrienden en bondtgenooten van den Nederlandtschen Staat op dat ryk dreven, zoude hy niet verhinderen: maar door 't onderzoeken van zee- en vrachtbrieven, of 't schriftelyk bescheit van d'inlaading der scheepen, wel toezien en bezorgen, dat geen verboode waarenGa naar margenoot†, door eenige scheepen, 't zy van waar die moghten koomen, in de havenen van dat ryk wierden gebraght. Daar benevens werdt hem bevoolen, dat, indien hy op deezen toght eenige Biskaaysche Kommissivaarders, of kaapers, kon aantreffen of bezeilen, hy de zelve, als verstoorders van den gemeenen koophandel, zou trachten te veroveren, en als vyanden te bewaaren en op te brengen; om over de schaade, die ze d'ingezeetenen der vereenigde Nederlanden hadden gedaan, te recht gestelt te worden. Van dat slagh van roovers hadt men etlyke jaaren naa elkandere veel moeten lyden, en daar over dikwils aan den Koning van Spanje, en zynen Gezant in den Haage, zich beklaaght, doch vergeefs: zoo dat de Heeren Staaten, ziende dat men hun liet begaan, ten lesten goedtvonden, zich daar teegens te stellen, en de Ruiter dien last te geven. De vloot, die men toen naar Portugaal zondt was verzien en bemant gelyk in de volgende lyst wordt aangeweezen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De Viceadmiraal de Ruiter voerde op deezen toght, door last van de Raaden ter Admiraaliteit, weêr de vlagh van boven, als Admiraal; de Kommandeur de Wildt op de voorsteng, als Viceadmiraal; en de Kapitein Pieter van Braakel op de Kruissteng, als Schoutbynacht. Naa dat Ga naar margenoot+de vloot in 't begin van Junius uit Texel in zee was geloopen, werdt ze in drie esquadres verdeelt. Over 't eerste, bestaande uit acht scheepen, hadt de Heer de Ruiter 't gebiedt: over het tweede, dat uit zeven scheepen bestondt, geboodt de Kommandeur de Wildt, en over het derde, ook zeven scheepen sterk, de Kapitein Pieter van Brakel. Onder hun geley waaren eenige koopvaarders. In 't eerst hadden ze veel stilte, maar op d'Engelsche kust ontrent Fierley, of Fayrleigh, koomende, begost Ga naar margenoot+het sterk te waayen uit den Zuidtzuidtwesten, met dik weêr en zwaaren reegen. Hier door werdt de vloot zeer verstrooit. Etlyke scheepen Ga naar margenoot+konden de vlag niet volgen. Kapitein Schatter raakte wel drie mylen in ly om de Oost, verliezende zyne voor- en bramsteng, zyn bezaansroede brak ten halven af. De Ruiter hieldt toen draagende naar de lywaartste scheepen, en quam met de vloot onder de Singels ten anker. Daarna Ga naar margenoot+voort zeilende, raakten zeven scheepen wel drie mylen aan ly, en daar onder een behoeftschip, dat zyn groote steng afzeilde. Hy hieldt daar draagende naar toe, en vondt zich genoodtzaakt met de gantsche Ga naar margenoot+vloot in Duins te loopen, of anders zou hem de harde windt weêr met de vloedt te rug hebben gedreven. Doch eer hy daar op de reede quam, zondt hy den Kapitein van Braakel voor uit, om zich by den Kommandeur Ga naar margenoot+Willem Withorn, die daar met vier of vyf oorlogscheepen lag, en den Ga naar margenoot+Overste van de kasteelen, te verontschuldigen, dat hy met zoo veele oorlogscheepen, tegens den inhoudt van 't zesentwintighste puntGa naar margenoot† van 't vreêverbondt, in de haaven quam. De Kommandeur en d'Overste naamen zyne verschooning aan: hem beleefdelyk bewellekoomende, met aanbieding van hunne dienst, in 't geen hy van nooden moght hebben. In 't inzeilen deeden de Hollanders eenige eerschooten, die de Kommandeur Withorn met gelyk getal beantwoorde. Hier zocht men 't geen gebrooken was te herstellen, en zich van waater, en eenige andere behoefte te verzien, ook de twee ranke behoeftscheepen wat meer te ballasten, om te beter zeil te konnen voeren. Doch terwyl men hier meê | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+beezigh was, overviel hun den tienden van Junius naa den middagh een Ga naar margenoot+schielyke en harde storm uit den Zuidtzuidtwesten, zoo dat men genoeg te doen hadt om de scheepen vast te houden, zommige voor twee en zommige voor drie ankers. Kapitein Schey verloor twee kaabels, en bleef ter naauwer noodt voor zyn plechtanker leggen, met groot gevaar van schip en leven. Het daagelyks tou van Kapitein van Zaalingen brak desgelyks aan stukken. Te dier tydt waaren veele boots en etlyke sloepen naar landt, om waater en ballast te haalen, die veel ramp hadden. Eenige laagen den gantschen nacht, en een stuk van den volgenden dagh, dicht by 't landt op hunne dreggen, met groote armoede en natte koude, zonder Ga naar margenoot+eeten of drinken. De Ruiters boot, die alleen in 't vlot werdt behouden, quam 's anderendaags tegens den middagh zonder schaade aan zyn boordt: met tyding, dat de boot van den Kapitein Gillis Kampen gantsch in stukken was geslaagen: dat de boots van de Kapiteinen Verveen, van den Bosch, Adelaar en Pieter Salomonszoon, en twee sloepen, met kracht van Duitschen en Engelschen op 't landt waaren gehaalt en geberght; doch eenige zeer reddeloos en beschaadight, inzonderheit de boot van Adelaar, die, om dat ze ballast inhad, zeer zwaar was om op te krygen. De boot van Kapitein Schey was met twee man, de boot Ga naar margenoot+van Kapitein van Meeuwen met een man, en de sloep van Kapitein Pieter Salomonszoon met een man, in zee en weghgedreven, op Godts genaade, en met kleene hoop van ooit te recht te koomen. De schaade die men hier door leedt, was zoo groot niet dan 't ongerief. D'Engelschen, die hier ook een boot en twee sloepen verlooren, getuighden, dat ze zulk een sterken windt by zoomer dagh nooit hadden beleeft. Zy toonden Ga naar margenoot+zich zeer gedienstig en willig in 't bergen van de Hollandtsche matroozen en vaartuigen: ja zy waakten, nevens de Hollanders, den gantschen nacht over, voornaamelyk hunne Bevelhebbers, om den verlegenen in alle voorvallen de handt te bieden. Ook was 'er last van Londen gekoomen, dat men de Hollandtsche vloot in alles behulpzaam zou zyn. Daarna kreeg men bericht, dat de boot van Kapitein Schey met twee man te Harwits was aangekoomen: en dat ook de boot van Van Meeuwen, en de sloep van Pieter Salomonszoon, twee mylen van Duins waaren geberght. Ook werdt de sloep weêr onder de vlag gebraght. Dan eer men daar rechte zekerheit van de boots kon bekoomen, ging men weêr t'zeil: want de Viceadmiraal de Ruiter oordeelde, dat het ongeraaden was met de gantsche vloot naar een boot of twee te wachten. Maar om 't gebrek te vervullen, hadt men etlyke boots van d'Engelschen Ga naar margenoot+gekocht. De Kommandeur Withorn zondt noch voor 't vertrek der vloote zyn' Kapitein met een' Predikant aan de Ruiters boordt, die hem zynen dienst op nieu aanbooden: zeggende, dat de Hollanders al quaamen ze met zoo veele scheepen van oorloge op hunne reede, nochtans zeer welkom waaren. Ook riep de Viceadmiraal de Ruiter, eer hy weêr zee koos, zyn Krygsraadt by een: daar de Luitenant van Kapitein Adelaar werdt te recht gestelt. Hem werdt te last geleit, dat de schaade, die aan Adelaars boot was geschiedt, door zyn moetwillig verzuim was veroorzaakt; dewyl de boot, wel drie uuren eer 't onweer opstak, zyn laading in hadt, en dat hy, hoewel de Schipper hem aan landt liet aanzeggen, dat het hoogh tydt was om naar boordt te vaaren, in de herberg bleef zitten Ga naar margenoot+drinken, tot dat de storm hen verraste. Hier over werdt hy verweezen in 't vergoeden van de schaade, uit zyn verdiende gaadje, en voort, geduurende de gantsche reize, in zynen dienst geschorst, en uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het schip gezet. Daar waaren ook, terwyl men in Duins lagh, Ga naar margenoot+eenige bootsgezellen van de vloot op 't landt geraakt en weghgeloopen. Doch de Ruiter braght door den Kommandeur Withorn en d'Overste der kasteelen te weeg, dar men al de weegen met zes soldaaten Ga naar margenoot+te voet, en zes te paardt bezette, en last gaf hen overal optezoeken, ook zyn 'er achtien achterhaalt en op 't kasteel gebraght. Dit liet d'Overste aan de Ruiter weeten, en stondt toe, dat hy die zou laaten haalen. Hy liet ze aan zyn boordt brengen, hun afvraagende, wat hen hadt bewoogen Ga naar margenoot+om zoo zonder verlof, of pas, wegh te loopen. Zy zeiden, geen andere reeden te hebben, dan dat ze te veel mosten werken; dewyl'er op de scheepen, daar ze meê voeren, te veel onbevaare bootsvolk was. Doch naa nader onderzoek bevondt men, dat het deughdelooze verquisters waaren, die in den verleeden winter veele en groote schulden hadden gemaakt, en nu de zelve met dit weghloopen gelykelyk en zonder geldt meenden af te doen. Ter zelver tydt zyn 'er noch zes van die weghloopers gevangen, die nevens d'andere tot hunne straf werden bewaart. Ga naar margenoot+Den zestienden der maandt stak de vloot weêr in zee, en den vierden van Julius quam ze dwars van Kaskais, voor de rivier van Lisbon, Ga naar margenoot+ten anker. Hier leggende, onderzocht de Viceadmiraal hoe lang men van water was voorzien: en bevondt dat men een kostelyke vloot hadt uitgerust, en zich in een kleenigheit van groot belang vergist; dewyl men hen te weinig leggers, of watervaaten, had meêgegeven, en dat in de behoeftscheepen slechts voor acht of tien daagen waater was, hoewel men daar, indien 't aan geen vaaten hadt ontbrooken, wel voor vier weeken hadt konnen inlaaden. Ter zelve tydt zaagen de Hollanders tusschen de dertig en veertig visschers barken, die zich opdeeden als een groote vloot, en eenige quaamen zoo naa, dat de Ruiter last gaf Ga naar margenoot+hen aan te tasten. Negen van die vaartuigen werden met sloepen achterhaalt en genoomen, vier groote en vyfkleene, met zevenentsestig mannen. Ga naar margenoot+De Heer de Ruiter heeft den voornaamsten der gevange visschers naar de gelegentheit van de scheepen en vaartuigen, die zich op de Portugaalsche kusten onthielden, of verwacht werden, wel naau ondervraaght, om den krygsraadt te dienen tot kundtschap en naarrichting. Hy verstondt uit hun, dat men, drie of vier weeken geleeden, een GezantGa naar margenoot† van Portugaal naar Hollandt hadt gezonden. Daarna besloot hy met den Krygsraadt, vier barken, als van kleender waarde, met zevenenveertig mannen, en den voornaamsten Barkschipper, Antony Ga naar margenoot+Fernando, Lotsmaan des Konings, t'ontslaan, en naar landt te zenden. Door deezen Lootsman liet hy een'brief aan den Konsul van der Hoeve bestellen: verzoekende van hem te weeten, of de gemelde Gezant, Ga naar margenoot+zyns weetens, eenige ordre hadt om den Heeren Staaten reedelyke voorwaarden aan te bieden, en hunnen billyken eisch te voldoen: voorts te kennen gevende, dat de Heeren Staaten genoeg genegen waaren tot vreede: Ga naar margenoot+en dat het hem zelfsmartte, dat hy veele arme onnoozele menschen zou moeten beschaadigen: dat hy daarom ook vier genoome barken, met het meerendeel van 't volk, hadt vrygelaaten, en verder zou zien wat hy met d'andere zou doen. Hy verzocht ook, dat men den brenger van den brief zou toelaaten, eenige Portugaalsche vruchten, mits die betaalende, aan zyn boordt te brengen. Men liet de verzochte verversching van duizendt lamoenen en zoo veel oranjeappelen volgen: ook maakten eenige Portugeesche Grooten met brieven aan den Konsul bekent, dat zy niet twyffelden, of alle de verschillen, tusschen de kroon van Portu- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaal Ga naar margenoot+en de Heeren Staaten, zouden in der minne worden bygeleit; jaa dat ze de vreede als vast stelden. Dit liet de Konsul met een' brief aan Ga naar margenoot+den Viceadmiraal weeten, hem met eene, uit den naame van den Konsul van Venetie, en eenige Fransche koopluiden, verzoekende, dat hy twee scheepen, die den wil hadden naar Venetie, en door den Konsul, en de gemelde koopluiden, waaren afgelaaden, ongemoeit zou laaten doorzeilen. Ga naar margenoot+Hier op schreef de Ruiter tot antwoordt, dat alle scheepen, Ga naar margenoot+toebehoorende aan onderdaanen van Koningen, Prinsen, en Staaten, die met den Nederlandtschen Staat in verbondt waaren, vry en onbeschaadight moghten in en uit zeilen; mits dat ze geen Portugeesche of verboode goederen hadden ingelaaden: en dat men, om zulks naar waarheit te weeten, die scheepen voor een korten tydt most onderzoeken. Hy besloot ook, met kennis van den Krygsraadt, d'andre barken, met hunne netten en 't overig volk, los te laaten, en liet ze vaaren. Ontrent deezen tydt werdt hem van eenige Portugeezen bericht, dat men noch eenige Oostindischvaarders te Lisbon verwachtte, en in de riviere ontrent Ga naar margenoot+dertig oorlogscheepen toerustte. Daarna heeft hy ordre gegeven, dat drie oorlogscheepen ontrent de kaap of uithoek van Roxent, of Rokka de Syntra, en drie andere ontrent de kaap van Spichel, op de Portugeesche scheepen etlyke daagen zouden kruissen, terwyl hy zich met eenige scheepen ontrent de rivier van Lisbon onthieldt. Naa hunne wederkomst onder de vlagge, heeft hy zelf met eenige scheepen gekruist, en van tydt tot tydt scheepen afgezonden, om de Portugeezen op te zoeken. Doch sedert den vyfentwintighsten van Junius, toen de Hollanders uit het Kanaal zeilden, tot den tweeëntwintighsten van Julius, in den tydt van zesentwintig daagen, zaagen ze niet een vreemt zeil, dat wonder was: en de scheepen die ze daarna aantroffen of bezeilden, quaamen meest van plaatzen, die met den Nederlandtschen Staat in vriendtschap stonden, en men liet ze, na dat men onderzocht hadt of ze ook Portugeesche of verboode goederen in hadden, hunne reis vorderen. Ga naar margenoot+De Viceadmiraal de Ruiter, wiens vloot alleen uit scheepen, door d'Admiraaliteit t'Amsterdam toegerust, bestondt, hadt eenigen tydt den L. Admiraal Wassenaar met ettelyke zwaare scheepen op de kust verwacht; want de Heeren Staaten hadden voorgenoomen, meerder maght naar Portugaal te zenden: doch dat voorneemen ging niet voort, en de Ga naar margenoot+Heer van Wassenaar bleef aan landt. Dus liet men de Ruiter met zyne Amsterdamsche vloote den Portugaalschen oorlog bevoolen. Ook bleek het dat hy maghts genoegh by zich hadt om de rivier van Lisbon gelyk als geslooten te houden, en de zeevaart der Portugeezen met hunnen koophandel langs hunne kusten te bekommeren, en te verstooren. Ga naar margenoot+De Portugeezen, wel weetende, dat de winter hem eerlang naar huis zou dryven, vonden niet geraaden hunne zeemaght met vechten in gevaar te stellen. Zy hielden hunne oorlogscheepen op de rivier van Lisbon: ook werden eenige van hunne scheepen, uit Brazil koomende, aan d'eilanden ontlost. Hunne andere koopvaarders, weetende dat zich de Ruiter ontrent de Portugaalsche kust onthieldt, waaren niet min voorzichtig, om hem, en 't gevaar van genoomen te worden, te myden. Hy liet evenwel niet naa van al wat dienen kon om hun afbreuk te Ga naar margenoot+doen, en zynen last uittevoeren. Ontrent het midden van Julius besloot Ga naar margenoot+hy met den Krygsraadt, binnen de kaap of uithoek van sint Vincent te zeilen, de scheepen daar schoon te maaken, de waaterscheepen t'ontlossen, en, onder 't geleide van de Kapiteinen de Mooy en van Zaalin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen, Ga naar margenoot+naar Kadix te zenden, om ander waater te haalen. Achter of bezuiden Ga naar margenoot+de kaap van sint Vincent koomende, daar 't vlak waater was, hebben ze hun voorneemen in der yl in 't werk gestelt. Hier werdt ook Krygsraadt Ga naar margenoot+gehouden, en den rechtbank gespannen over de tweeëntwintig moedtwilligen, die, toen de vloot in Duins lag, waaren weghgeloopen. Drie van de belhaamels, of aanstookers van 't quaadt, liepen gevaar van met de koorde gestraft te werden: maar om dat de Heeren Raaden ter Admiraaliteit toen niet gewoon waaren zoo streng te gaan, werden ze tot de naaste scheepsstraf, die aan de doodt volgt, dat is, tot kielhaalen verweezen. Dit geschiedt met den misdaadigen, aan een tou gebonden, dat onder 't schip doorgaat, en aan 't eene boordt werdt vastgehouden, buiten boordt te werpen, en, met dat tou, onder de kiel door, en aan 't ander boordt op te haalen: dat met groot gevaar toegaat; want met het minste verzuim konnen ze armen en beenen, hals en hooft breeken, Ga naar margenoot+en hunne gezondtheit of 't leven verliezen. Daarenbooven werden ze strengelyk voor de mast gelaarst, dat is, met een endt touws geslaagen of gegeesselt: voorts heeft men hen verweezen in de boete van drie maanden gaadje, met de kosten. D'andre negentien liet men driemaalen van de nok der ree loopen, of in zee vallen, en daarna desgelyks strengelyk laarzen, met verbeurte van gelyke gaadje. Dit recht werdt op drie scheepen in 't werk gestelt. Op het schip van den Viceadmiraal de Ruiter zyn acht van die misdaadigen gestraft, op 't schip van den Kommandeur de Wildt zeven, en op dat van den Schoutbynacht van Braakel gelyk getal. Dus ontfing de boosheit haar gewoonlyk loon: in plaats van 't voordeel dat ze met hun weghloopen zochten, haalden ze zich zelven veel Ga naar margenoot+smerts, met schande en schaade, op den hals. Ter zelver tydt werdt ook beslooten, den Kommandeur de Wildt, volgens een byzonderen last van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit, met ettelyke scheepen naar Saleé te zenden; om 't werk der vreede daar ten einde te brengen. De Viceadmiraal de Ruiter verstondt met den Krygsraadt, dat de Wildt alleen met vier scheepen derwaart zou zeilen: want men oordeelde dat Ga naar margenoot+men zoo veel maghts op de kust van Portugaal most byeenhouden als moogelyk was: dewyl al des Konings galjoenen en de Brazilsche geleyscheepen voor Lisbon laagen, die men (hoewel ze noch ongereedt waaren) binnen twee of drie weeken, als men zyn best deê, kon klaar maaken, en dan zou hunne vloot uit zesendertig oorlogscheepen bestaan, die men most afwachten; dewyl men geen zeekerheit hadt van hun voorneemen. Ga naar margenoot+Den veertienden van Julius scheide de Wildt, nevens de Kapiteinen Schey, van den Bosch, en Roetering, van de vlagh, stellende hunnen koers naar Kadix, om van daar naar Saleé over te steeken. Ten Ga naar margenoot+zelven daage gingen ook de waaterscheepen, onder de bescherming van Ga naar margenoot+de Mooy en van Zaalingen, naar Kadix t'zeil. Toen heeft de Viceadmiraal de Ruiter d'overige zestien scheepen, die hy by zich hieldt, in twee hoopen verdeelt: te weeten acht onder zyn eigen bevel, en d'andere acht onder zyn Schoutbynacht Pieter van Braakel. Doch eenige Ga naar margenoot+daagen daarna beval de Ruiter, dat de Kapiteinen Schatter, Pieter Salomonszoon en de Vries, vyf mylen benoorden Roxent zouden kruissen: en de Kapiteinen van der Zaan, Marreveldt, en de L. Kapitein Jan van Amstel, (dees geboodt op 't schip van Van der Hulst, die vermits zyn tweede huwelyk aan landt was gebleven) dicht by Roxent of Rokka de Syntra, ontrent den mondt van den stroom Tejo, of de riviere van Lisbon. De Ruiter zelf kruiste met tien scheepen, wydt verdeelt, af en aan. De Komman- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deur Ga naar margenoot+de Wildt quam ontrent het lest van Julius met de Kapiteinen Schey, Ga naar margenoot+van den Bosch, en Roetering op de reede voor Saleé. Hier liet hy den Prins Sid Abdala Sid Mahumad Ben Bukar met een briefGa naar margenoot* weeten, dat hunne Hooghmoogentheden, de Heeren Staaten Generaal der vereenig de Nederlanden, het vernieude vreêverdraghGa naar margenoot†, door den Konsul David de Vries, en zyne Gemaghtigden, den tweeëntwintigsten van Maart des voorleeden jaars geslooten, voor goedt en aangenaam hadden opgenoomen: en dat ze hem een geschrift van goedtkenning en bekrachtigingGa naar margenoot† van dat verdragh hadden meêgegeven; om dat met zyne goedtkenning en bekrachtiging uit te wisselen: met verder verzoek, dat zulks ten eersten moght geschieden; op dat hy zich weêr onder de vlagge van den Heer de Ruiter moght begeven, die misschien de scheepen, die hy by zich had, van noode zou hebben, indien de Portugeezen moghten uitkoomen om de Hollanders van hunne kust te dryven. Naa dit schryven werdt de Kommandeur, ter zaake van eenige verschillen, noch opgehouden tot den twaalfden van Augustus, toen quam de Konsul de Vries aan zyn boordt, die hem de geteekende bekrachtiging van 't verdragh, uit den naame van den Sid Abdala overleverde. Ook hadt de zelve Abdala, met Ga naar margenoot+een brief aan den Kommandeur, den Konsul gemaghtight, om het schrift van bekrachtiging der Heeren Staaten uit zynen naame t'ontfangen. Waar op de Kommandeur den Konsul dat geschrift ter handt stelde. Dus geschiedde d'uitwisseling der twee geschriften tot bevestiging van 't vreeverdragh. Ga naar margenoot+Ook beloofde de Prins van Saleé, Abdala, in den gemelden brief, ordre te zullen stellen, dat den onderdaanen der Heeren Staaten, in 't geen zy noch te eischen hadden, goedt en kort recht zou geschieden; op vertrouwen dat de Heeren Staaten zyne onderzaaten, ter zaake van hunne schaade, door 't nemen van zeekerschip, voor Tetuan geleden, met de zelve rechtmaatigheit zouden handelen. Hier by bleef 't: tot dat in 't volgende jaar eenige Gezanten van Saleé in Hollandt quaamen, met wien eenige puntenGa naar margenoot†, dienende tot vermeerdering en verklaaring van 't vreêverdragh, werden ontworpen, en wederzydts ingewillight. Terwyl de Wildt naar Salee was, bleef de Ruiter buiten Roxent al kruissende af- en aanhouden, zonder Portugeezen t'ontmoeten of aan te treffen: behalve een visschers bark van Lisbon, met tien mannen en drie jongens, die door den Kapitein van Meewen werdt genoomen. De Ruiter Ga naar margenoot+vraagde den Schipper naar des Konings oorlogscheepen: doch hy antwoordde, dat men die liet leggen, en alleen acht of tien scheepen der Ga naar margenoot+Brazilsche Kompagnie toerustte. Daarna liet de Ruiter de bark en 't volk ontslaan. In 't eindt der maandt als de Ruiters schip, een uur naa middernacht, hadt gewendt, quam Kapitein Schatter korts daar aan, door d'onachtzaamheit van zynen Stuurman, hem dwars voor den boeg, zoo Ga naar margenoot+dat hy noch af- noch draagende kon houden. Hier door raakten ze elkander aan boordt, en de Ruiters boegspriet brak by de woeling af. Zyn galjoen werdt zeer beschaadight, een ankerstok brak aan stukken, en twee stukken sprongen uit de rampaarden. Hier door vondt men zich genoodtzaakt Ga naar margenoot+het schip naar Kadix te zenden, om alles te hermaaken. De Stuurman, die door zyn verzuim de schaade hadt veroorzaakt, werdt van den Krygsraadt gestraft met het verlies van al zyn verdiende gaadje. De Viceadmiraal ging over op het schip van Van der Zaan. 'S daags daarna quaamen de Kapiteinen de Mooy en van Zaalingen met de twee waterscheepen weêr van Kadix onder de vlagge. Den derden van Augustus kreeg de Ruiter tusschen de Barlengas en Roxent, ontrent drie my- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len Ga naar margenoot+benoorden de kaap van Roxent jacht op een Portugeesch scheepken, Ga naar margenoot+dat naar 't landt en dicht onder een kasteel, tusschen twee reeven, banken, of drooghten, in liep, daar ook een karveelschip lag met hout gelaaden. De Ruiter, eerst niet weetende dat daar zulke banken waaren, raakte binnen een musketschoot onder 't kasteel, noch dichter by 't schip, en geen scheepslengte van 't rif of de bank; zoo dat hy groot gevaar liep van daar op te stooten. Doch met groot geluk kreeg hy den boeg naar zee, en van 't landt af. Toen begost hy op 't kasteel, op het scheepken, en 't karveel te schieten: daar die van 't kasteel niet op zweegen. De Kapiteinen Sweers, Schatter, de Vries, en van Meeuwen gaven 't ieder een laag. Die van 't kasteel schooten de fokke- en de groote marszeilree van 't schip van Van der Zaan, daar toen de Ruiter op was, wel half af. Daar vloog ook een bout van twaalf pondt nevens de groote mast in een geschutpoort, zonder iemant te quetsen. De bezaansmast van Kapitein Schatter werdt meest afgeschooten, met twee hoofttouwen, en Kapitein Sweers kreeg een schoot door zyn groot marszeil. De Ruiter, ziende dat men 's Landts scheepen beschaadigde, en de Portugeezen, door de banken en drooghte, niet genoeg kon naderen en aantasten, wendde weêr in Ga naar margenoot+zee. Daarna werden noch drie barken genoomen, in den grondt gehakt, Ga naar margenoot+of verbrandt. Het volk, naar landt vluchtende, werdt door de Hollandtsche sloepen vervolght: maar op 't hooge landt stonden wel vier- of vyfhondert menschen, die zoo fel met steenen wierpen, dat de Hollanders Ga naar margenoot+te rug weeken. De Kapitein Jan Gideonszoon Verburg met vyf scheepen ontrent de Barrels of de Barlengas, door last van den Viceadmiraal, kruissende, ontmoette in 't midden der maandt twee Engelsche oorlogscheepen, die een Amsterdamsch koopvaardyschip, genoemt sint Dominicus, met een Hamburger, genoomen, en by zich hadden: zeggende, dat ze Spaansche en verboode goederen hadden gelaaden. Verburg verzocht (om de waarheit der zaake naader t'onderzoeken) aan den Engelschen Ga naar margenoot+Luitenant, die aan zyn boordt quam, dat hy den Hollandtschen Ga naar margenoot+Schipper zelf moght spreeken. Dit werdt toegestaan: maar zoo haast de Luitenant zyn' Kapitein dat bekent maakte, deeden d'Engelschen hun uiterste best om Verburg en d'andere Hollandtsche scheepen t'ontzeilen, en Verburg met de zynen om hen t'achterhaalen. Doch hoewel d'Engelschen den zeilstrydt wonnen, nochtans bezeilden Verburg en de zynen het Hollandtsch schip, dat genoomen was, naa dat ze daar etlyke schooten naar hadden geschooten. Toen hebben d'Engelschen den prys tusschen zich beiden bezet: maar de Hollanders boorden daar Ga naar margenoot+noch tusschen in, hen van een scheidende. Dies mosten d'Engelschen den Hollandtschen Schipper, naa 't uitwerpen van veele scheldtwoorden, aan 't boordt van Verburg brengen, die hem vraaghde, of hy Spaansche Ga naar margenoot+goederen in hadt? Hy bekende vrywillig en opentlyk, dat hy de goederen te sint Sebastiaan in Spanje hadt ingenoomen, en naar Kadix wilde: dat zyne laading bestondt in groot en kleen yzer, hoefyzers, pieken, pistoolen, spykers, en veel harpuis; dat alle verboode goederen waaren. Op deeze schuldtbekentenis liet Verburg den Schipper weêr naar 't boordt van den Engelschen Kapitein vaaren, zonder zich met zyne zaake, als hem schuldig oordeelende, verder te bemoeyen. Ontrent den zelven tydt kreeg de Viceadmiraal de Ruiter uit een Hollandtsch Schipper, doch die Ga naar margenoot+te Pleimuiden woonde, en uit de riviere quam, zeeker bericht, dat de koophandel te Lisbon genoeghzaam stil stondt, tot merkelyke schaade der Ga naar margenoot+ingezetenen; om dat de Hollandtsche vloot daar daagelyks voor de ri- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vier, Ga naar margenoot+en op de kust was. Weinig daagen daarna quam het schip van den Ga naar margenoot+Viceadmiraal, 't huis te Zwieten, dat van zyn ramp herstelt was, van Kadix weêr in de vloote, daar hy straks weêr op overging. Midlerwyl zochten d'Engelschen de Portugeezen zoo veel in hun was te begunstigen Ga naar margenoot+met hun alles toe te voeren. Op zeekeren nachtGa naar margenoot* quaamen de Hollandtsche Kapiteinen van der Zaan, Pieter Salomonszoon, Marreveldt, en den L. Kapitein Jan Adelaar, ontrent de rivier van Lisbon by twee Engelsche oorlogscheepen, en een koopvaarder. Hier op zonden de Hollanders hunne sloepen aan 't boordt van een der Engelsche Kapiteinen, genoemt Robbertson, hem afvraagende, wat het voor een derde schip Ga naar margenoot+was dat ze by zich hadden? Hy antwoordde, dat het een behoeftschip met leeftoght was, ten behoeve van den Engelschen Kommandeur Smit, en zyne scheepen, die op de rivier laagen; en dat dit schip uit Engelandt quam. Hier op liet men hun vaaren, en zy braghten 't schip den volgenden dagh in de riviere van Lisbon. Doch korts daarna verstondt de Ruiter uit een Engelsch Luitenant, die aan zyn boordt quam, dat het genaamde behoeftschip wel een Engelsch schip was, maar dat het, met suiker Ga naar margenoot+gelaaden, ten behoeve der Portugeezen uit Brazil quam. De Viceadmiraal, dat bedrogh verfoeyende, liet den Kapitein Robbertson, toen hy weêr uit de riviere quam, weeten, dat hy kennis hadt van den slinkschen trek, daar hy zich van diende, om dat schip door te brengen. Maar Robbertson, alles bekent staande, gaf tot antwoordt, dat zulks was volgens d'ordre van zyne Heeren en meesters, die hem bevoolen hadden, de zeevaart en koophandel van zyne landtgenooten voor te staan. Ga naar margenoot+Korts daarna hadden de Hollanders hardt weder, waar door verscheide scheepen zoodaanig werden beschaadight, dat men wel zes scheepen Ga naar margenoot+naar Kadix most zenden om 't geen gebrooken was te herstellen: te weeten Ga naar margenoot+den Schoutbynacht van Braakel, de Kapiteinen van der Zaan, Sweers, van Meeuwen, en den L. Kapitein Jan Adelaar, die op het schip van zyn' vader, en Kornelis Joosten Smient, die op dat van Verveen (om Ga naar margenoot+hun beider afweezen) geboodt. Toen bleef de Viceadmiraal noch met tien scheepen op de kust. Hy hadt last om tot den lesten Oktober op de kust te blyven, en dan naar 't vaderlandt te keeren: doch eerst twee fregatten naar Malaga en twee naar Kadix te zenden, om de gereedtleggende koopvaardyscheepen naar Hollandt te brengen. Maar te deezer tydt was het gebrek van waater in zyn vloot zoo groot, door 't lang vertoeven der waterscheepen, die men weêr naar Kadix hadt moeten zenden, dat hy met den Krygsraadt goedtvondt, ten allereersten (Ga naar margenoot+hoewel voor den gestelden tydt) de Kapiteinen Pieter Salomonszoon, en Marreveldt naar Mallaga te zenden, en den Kapitein de Vries alleen naar Kadix; dewyl men te dier tydt van Kadix naar 't vaderlandt zeilende niet veel gevaar liep. Met het weghzenden van deeze Ga naar margenoot+scheepen, daar men eenig water uit haalde, werden de blyvende scheepen noch voor eenige daagen voorzien. Hy hieldt toen noch zeven scheepen onder de vlag. Maar den volgenden dagh quam de Kommandeur Ga naar margenoot+de Wildt, met de Kapiteinen Schey, van den Bosch, Roetering, Schatter en Tronkquoy, en de twee waterscheepen, by de vloot. Zy waaren wel drie weeken van Kadix geweest, en al de verversching van vruchten, die ze meêbraghten, was bedorven. Toen vondt de Ruiter geraaden, dewyl de windt Zuidelyk liep, met goede Ga naar margenoot+koelte, dat men naar d'eilanden van Bajona in Gallicie zou loopen, om daar schoon te maaken, en water uit de waterscheepen over te nee- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, Ga naar margenoot+en die tot Vigo weêr vol te haalen; ook om etlyke scheepen met Ga naar margenoot+meer ballast te voorzien. Dit werdt by den Krygsraadt toegestemt, om dat men bericht hadt, dat te Lisbon geen scheepen gereedt laagen om uit te koomen, en dat men voor eerst geen scheepen uit het Westen hadt te Ga naar margenoot+verwachten. Men stelde dan den koers naa de Bajoonsche eilanden, en Ga naar margenoot+dat voorneemen te werk. Daarna quam men weêr in 't einde der maandtGa naar margenoot† voor de rivier van Lisbon, en verdeelde de scheepen, om op nieu te kruissen. Den neegenden van Oktober voegde zich de Kapitein Braakel met de Ga naar margenoot+zes scheepen, die men om hunne raampen en schaade naar Kadix hadt gezonden, weêr by de vlag: en ten zelven daage werdt het schip van den Kapitein van Zaalingen, daar, ter zaake van zyne doodelyke ziekte, de Luitenant Willem de Bly op geboodt, naar Kadix gezonden, om nevens Ga naar margenoot+den Kapitein de Vries de koopvaarders te geleiden. Ook most men den Ga naar margenoot+Kommandeur de Wildt (om dat zyn schip tusschen windt en water zoo was bedorven en van den worm gegeeten, dat het met storm of winter-weêr geen zee zou konnen bouwen) toestaan, naar 't vaderlandt te zeilen. Ga naar margenoot+Men beval den Kapitein Schatter, die, niet lang geleden, voor Kadix, door het stooten op den Diamant, was beschaadight, met hem te vertrekken; om hem, indien zyn schip iet quaadts moght overkomen, te konnen helpen. Ook liet men de twee waterscheepen, om dat men, dewyl de tydt der t'huisreize genaakte, geen meer dienst van hun kon trekken, met eene onder hun geleide naar huis keeren. Naa hun vertrek verstondt hy uit een ge Fransche en Engelsche scheepen, dat de Heeren Staaten een oorlogsvloot onder 't gebiedt van den Heere van Ga naar margenoot+Wassenaar naar Denemarken zouden zenden, of hadden gezonden, en dat de Protektor Kromwel te Londen was overleedenGa naar margenoot†. Hy bleef noch, met zestien scheepen op de kust van Portugaal, en ontrent de rivier van Ga naar margenoot+Lisbon, kruissen, tot den vyfentwintighsten van Oktober, zonder eenige vyandtlyke ontmoetinge. Toen besloot hy, dewyl de tydt verloopen was, en zyne ordre hem naar huis riep, te vertrekken. Hy deed sein, op dat de Kapitein Verburg, die met zes scheepen een groot stuk in den windt van hem was, zou afkoomen: stellende, toen de vloot byeen Ga naar margenoot+was verzaamelt, den koers naar 't vaderlandt, en quam zonder tegenspoedt den twaalfden van November behouden binnen Texel. Ondertusschen was de vreedehandeling, tusschen den Nederlandtschen Staat Ga naar margenoot+en Portugaal, in den Haage genoegzaam vruchteloos afgeloopen: want toen de Portugeesche Gezant zagh dat de Heeren Staaten in den oorlogh in 't Noorden werden ingewikkelt, hieldt hy zich te koelder, en zyne voorslaagen en aanbiedingen werden verworpen. Nu kom ik tot den oorlogh, straks gemeldt, welks oorsprongk, begin, en voortgangk van wat hooger staat op te haalen, en in 't kort te melden: ten deele, om d'aanmerkelykheit der geschiedenissen; en ten deele, op dat men weete wat de Heeren Staaten bewoog om eerst den L. Admiraal van Wassenaar, en daarna den Viceadmiraal de Ruiter met oorlogsvlooten naar Denemarken te zenden. Te vooren is verhaaltGa naar margenoot† van wat middelen zich de Heeren Staaten, in den jaare mdclvi, hadden gedient, tot beveiliging der Oostzee en de bescherming der stadt Dantzik, ter gelegentheit van den Ga naar margenoot+oorlog tusschen Zweeden en Poolen. Doch die oorlogh hadt in 't kort een' anderen oorlog tot naasleep Frederik de derde, Koning van Denemarken, ziende dat de Koning van Zweeden de handen vol werks hadt, door den Poolschen krygh, en indaghtig hoe de Zweeden, over veertien jaaren, zynen vader Koning Christiaan den vyfden overvielen, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+etlyke Landen en steeden afdwongen, geloofde dat het zyn tydt was om zyn schaade op den Zweed te verhaalen, en hem met voordeel aan te rasten. Hier toe werdt hy, houdt men, ook door anderen Ga naar margenoot+opgemaakt, of aangemoedight. Naa kort overleg brak hy, in 't verleeden jaarGa naar margenoot†, de vreede, zondt zyn leeger, onder den Veldtmaarschalk Andries Bilde, in 't Sticht van Breeme, en benam den Zweeden verscheide vastig heden. Maar het staan naar eens anders ryk braght hem eerlang in gevaar van zyn eigen te verliezen. Want Karel Gustaaf, Koning van Zweeden, zynen toeleg op Poolen, daar 't hem nu zoo zeer teegen liep, als hy te vooren voorspoedt hadt, aan een zyde zettende, viel in 't Deensch Holstein, noodtzaakte Bilde het sticht van Breemen te verlaaten, Ga naar margenoot+en zich binnen Frederixode te bergen. Dan dees stadt, gelegen Ga naar margenoot+aan het naau van de Beldt, dat men Mittelfartsund noemt, en Jutlandt van 't eilandt Funen scheidt, werdt van de Zweeden in 't kort overweldight. Daarna deedt de Koning van Sweeden, de grootste Veldtoverste zyner eeuwe, een toght, die nooit iemant voor hem dorst waagen, en Ga naar margenoot+hem nochtans gelukte. Hy trok, in 't begin van FebruariusGa naar margenoot† dezes jaars, met zyn leger, niet sterker dan zes of acht duizend mannen, meest ruitery, over 't ys naar het Deensch eylandt Funen: slaande, of op de vlucht dryvende, al wat hem tegenstondt, of zocht te stuiten. In deezen toght, de stoutste en gevaarlykste daar men ooit van hoorde, brak, op zekre plaats, het ys onder 't vechten, daar twee vaandelen Ga naar margenoot+voetvolk in verzonken. Hier verloor ook de Koning van Sweden zyn eigen lyfkaros. Ottensche of Odensee, de hooftstadt van 't eilandt, werdt zonder weerbieding aan de Zweeden overgegeven, en de stadt Nyburg vermeestert. Daarna hieldt de Koning krygsraadt, en men overley, of men over 't ys zou voorttrekken naar Zeelandt. Maar men verstondt, dat men te veel zou wagen in zulk een overtoght, over een arm der Oostzee, en een gedeelte van den grooten Beldt, daar ter plaats ontrent twee of drie mylen breedt, en dat het om 't gantsche leger, indien 't ys moght breeken, was gewed. Derhalven werdt beslooten tot in de voortydt te wachten, en dan 't volk met scheepen over te voeren. Doch ter zelver tydt zond de Ridder Meadouw, Gezant van den Protektor Kromwel by den Koning van Denemarken, iemant af, aan den Koning van Sweeden, met een' brief, die hem tot vreede vermaande. Dees post quam te paardt op Funen, en vertrok weêr van daar naar Zeelandt. De Koning, die ook op de minste dingen acht sloeg, bemerkende dat die bode met zyn paardt over 't ys quam, besloot daar uit, dat het ook sterk genoeg was voor zyne legerbenden, en beval voort te trekken. De koude was toen uittermaate groot, en 't vroor zoo fel, dat men de tonnen, vol bier en wyn, en 't broodt, met bylen tot kleene stukken most hakken, om ze te ontdooien; doch d'ontdooide drank hadt daarna weinig smaaks. Het vleesch most men in heete stoven of kachels ontdooijen, en als 't week werdt, was een groot deel verrot en bedorven. In dit harde weder trok de Koning, met zyn volk, by nacht over dat groot water, met ys bevloert. Doch door de meenighte der paarden smolt het sneeu zoodaanig, dat 'er op zommige plaatzen meer dan twee voet waters op 't ys stondt: dies was men geduurig in vreeze dat men de zee op zommige plaatzen, die men in den donker niet kon zien, zou open vinden: ook zyn toen veele sleeden in de duisternis der nacht verdwaalt, en, om dat ze 't ys te zwak vonden, ongelukkig te gronde gaande, met eenig volk verdronken. Den volgenden morgen quam de Koning met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zynen eerst op 't eilandt Langelandt, en van daar op 't eilandt Lalandt, Ga naar margenoot+daar hem de stadt Naskou terstondt werdt overgegeven. Van daar toogh hy, op gelyke wyze, naar 't eilandt Falster, daar hy 't Koningklyk slot Nikoping innam. Toen trok hy over een inham van den Beldt recht toe naar Zeelandt, het hoofteilandt van Denemarken. Hier quam hy eerst in de stadt Warburg, of Warungborg, en stondt nu op 't punt om naar Koppenhagen, de Koningklyke hooft- en hofstadt, te rukken, als hem d'Engelsche Gezant Meadouw daar quam vinden, om de vrede te bemiddelen. Ga naar margenoot+In 't eerst hadt d'overwinner daar geen ooren naa, maar eindelyk liet hy toe, dat men eenige punten op 't papier braght, daar het vreêverdragh op volgde, dat eerstGa naar margenoot† te Tostrup werdt geslooten, en daarnaGa naar margenoot‡ te Rotsschildt naarder overzien en voltrokken. Dit strekte tot merkelyk naadeel van Denemarken, ook van den Staat der vereenigde Nederlanden. Ga naar margenoot+Men hadt onder anderen tusschen de twee Koningen vastgestelt, dat ze nooit zouden toelaaten dat eenige vreemde oorlogsvloot door de Sondt of Belt in d'Oostzee zou koomen. Voorts moest de Koning van Denemarken, voor 't geen de Zweeden hadden gewonnen, veele Landen, naamelyk Hallandt, Schoonen, Bleeking, Bornholm, Bahus, en Drontheim, met de steden, slooten, vestingen en goederen daar toebehoorende, afstaan, en den Koning van Zweeden in eigendom overgeven. Doch zelden wordt de begeerlykheit door winst voldaan. De Koning van Zweeden was met al die voordeelen niet te vreeden, en besloot, in 't kort weêr in Zeelandt te vallen, en met Koppenhagen geheel Denemarken te bemaghtigen: zeggende, dat de Koning van Denemarken het vreêverdrag van Rotsschildt niet ten vollen naaquam. Daar viel ook twist over het punt van 't uitsluiten der vreemde oorlogsvlooten uit d'Oostzee, Ga naar margenoot+'t welk de Deenen anders verstonden dan de Zweeden. Eindelyk quam de Koning van Zweeden, in de maandt van Augustus, met een vloot naar Zeelandt, daar hy zyn leger onvoorziens liet landen, en zondt daarna Ga naar margenoot+zyn vloot voor Koppenhagen. Dees Koning, oorlogzuchtig van aardt, hadt groote gedachten in 't hooft. Hy meende dat zyn toelegh op Denemarken Ga naar margenoot+hem niet zou missen, en hadt in den zin daarna den Keurvost van Brandenburg (die, van hem afwykende, zich weêr aan de zyde van Poolen hadt begeven) op 't lyf te vallen, en zich meester te maaken van de gantsche Oostzee. Ook liet hy zich dikwils ontvallen, dat hy, naa 't vermeesteren van 't Noorden, met een maghtig leger, te water en te lande, in Italie zou vallen, en Rome, als een tweede Alarik, noch eens onder de maght der Gotten brengen. Maar al zyn hooghvliegende aanslagen liepen te niet, toen andre Mogentheden Denemarken te hulp quamen, en 't geluk hem den nek toe keerde. De Heeren Staaten, Ga naar margenoot+verstaande dat de kroon van Denemarken voor de tweedemaal aan een zyde draadt hing, en vreezende dat de Koning van Zweeden, Denemarken vermeesterende, Hollandt in de Oostzee de wet zou stellen, beslooten, den Koning van Denemarken in zynen hoogen noodt by te staan, en zoo veel oorlogsscheepen, als men in der ylkon toerusten en by een krygen, onder den Heer van Wassenaar L. Admiraal van Hollandt, en de Viceadmiraalen Witte Korneliszoon de Wit en Pieter Floriszoon, (de Viceadmiraal de Ruiter was toen noch op de kust van Portugaal) met achtendartig vaandelen landtsoldaaten te voet, ruim twee duizendt man in getal, onder 't bevel van den Kornel Puchler derwaart te zenden: om dat volk ten deele in Koppenhagen, en ten deele in Kroonenburg, het kasteel van de Sondt, te brengen. De Heer van Wassenaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hadt last, om d'ingezetenen van de vereenighde Nederlanden en den Ga naar margenoot+koophandel in d'Oostzee van alle overlast te bevryden: den Koning van Denemarken by te springen, en tegens 't geweldt van den Koning van Zweeden by te staan, de hulpbenden binnen Kroonenburg en Koppenhagen Ga naar margenoot+te helpen: de scheepen, goederen, en persoonen van 's Landts ingezetenen, by de Zweeden aangehaalt en opgehouden, te verlossen: de Zweedtsche oorlogsvloot, indien hy ze aantrof, met kracht aan te grypen, en waar 't doenlyk te veroveren en te vermeesteren. Maar ingevalle de stadt Koppenhagen en 't slot Kroonenburg voor zyn komst moght zyn vermeestert, dan zoude hy zich met de vloot ontrent de ryken van Denemarken of Noorweegen blyven onthouden, en nader last van hunne Hoog. Moog. afwachten. Ook zoude hy zich aan de letter van zyne ordre niet stip binden, maar naar d'ontfange kondtschappen, en gelegentheden der zaaken zoodaanig handelenGa naar margenoot†, als hy tot uitwerking van hunne Hoog. Moog. meeningGa naar margenoot†, boven gemeldt, zou oordeelen dienstig te zyn: en daar ontrent ook voornaamentlyk het goedtvinden van den Koning van Denemarken in acht neemen. Deeze ordre was den veertienden van September geteekent. Daarna werdt den negentienden Oktober by hunne Hoog. Moog. goedtgevonden, den L. Admiraal noch aan te schryven, dat hy ook het overscheepen der Zweeden op Holstein, of Jutlandt, zou trachten te beletten: ten anderen, dat hy den Keurvorst van Brandenburg, indien die genegen moght zyn om een gedeelte van zyn leger ter hulpe van den Koning van Denemarken op Zeelandt, of op eenige andre eilanden, over te brengen, daar toe de handt zou bieden. Op deeze wyze zocht men den Koning van Denemarken te helpen, en den handel op d'Oostzee te verzekeren: Ga naar margenoot+want men geloofde dat de scheepen van den Nederlandtschen Staat, op Oosten vaarende, wel zesendartigmaal honderdtduizend gulden in 't jaar aan vracht verdienden, 't welk aan veel duizenden van ingezetenen de kost, en veel voordeel gaf. Dat, en meerGa naar margenoot†, hieldt men verlooren, indien Denemarken verlooren ging. Den zeventienden van Oktober Ga naar margenoot+raakte de vloot in zee, en quam ontrent het einde der maandt onder 't Schaager rif, den Noordtoostelyksten en uitersten uithoek van Jutlandt. Ondertusschen werdt het slot Kroonenburgh den zesentwintighsten Ga naar margenoot+van September, naa een beleg van drie weeken, aan de Zweeden overgegeven. Koppenhaagen was belegert: daar zich de Koning van Ga naar margenoot+Denemarken met zyne soldaaten en burgers dapper verweerde; op hoope van 't ontzet uit Hollandt. Maar de Zweeden hielden nu de Sondt, door 't overgaan van Kroonenburg, en door hunne oorlogsvloot geslooten: zoo dat de Hollanders tegens het geschut van twee kasteelen, en der Zweedtsche vloote, ontrent zoo sterk als de haare, mosten aangaan, en doorbreeken, om den belegerden Koning t'ontzetten. Dit most men Ga naar margenoot+waagen. Op den derden dag van November quam de Hollandtsche vloot, onder den Heer van Wassenaar, achter de Lap, een zandt zoo genoemt, voor de Sondt gelegen, door tegenwindt ten anker: sterk veertig oorlogsscheepenGa naar margenoot†, vier branders, zes galjoots, zes fluitscheepen met soldaaten, en noch achtentwintig zoo galjoots als fluiten, gelaaden met haaring, wyn, uijen, ajuin, wortelen, en allerhande leeftoght. Karel Gustaaf Wrangel, Admiraal van Zweeden, die hem den doortoght zocht te beletten, hadt onder zyne vlagh achtendartig oorlogsscheepen, en daar onder eenige met veel Engelsch en Schotsch boots-volk voorzien. De Hollandtsche vloot lag ontrent vier daagen achter de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Lap, wachtende naa een goeden windt, tot dat die, op den achtsten November, uit den Noorden begost te waayen, met een styve koelte. Toen greep de Heer van Wassenaar de gelegentheit by 't hair, en ging 's morgens vroeg met de vloot onder zeil, in drie esquadres of hoopen verdeelt. De Viceadmiraal Witte Wittenszoon de Wit hadt de voortoght, de L. Admiraal Wassenaar de middeltoght, en de Viceadmiraal Pieter Floriszoon d'achterhoede. Ontrent ten acht uuren quam de voortoght in 't midde van de Sondt, tusschen de kasteelen Kroonenburg en Elzenburg: beide gelegen op d'oevers van de zee, of de twee boorden van de Sondt, het eene in Zeelandt, en 't ander in Schoonen. Toen nu de Hollandtsche scheepen recht tegens over de kasteelen waaren, liet de Koning van Zweeden uit beide de sterkten het geschut op hen losbranden: en Ga naar margenoot+hy zelf, die toen op Kroonenburg was, stak met zyn eigen handt den londtstonk op het eerste stuk, dat op de Hollandtsche vloot afging. Toen zag men dat de koegels van beide de sterkten, te gelyk afgaande, de scheepen, die 't midden hielden, niet of naaulyks konden bereiken. Ga naar margenoot+De Hollanders zeilden dan zonder veel schaade te lyden voort, en korts daarna tusschen negen en tien uuren, voor den middagh, begost de strydt, onder d'oogen van den Koning, de Koninginne, de Princesse zyne zuster, gemaalinne van Graaf Magnus de la Garde, en den oudtsten Prins van Holstein Gottorp, met veele andere Grooten, die op 't slot Kroonenburg aanschouwers van 't gevecht waaren. Ook scheelde 't weinig, of de Princes, zuster des Konings, waar getroffen; want een geschutkoegel Ga naar margenoot+vloog tot in de kamer daar zy was. De strydt was ter wederzyden fel en scherp. De Zweeden gebruikten hun meeste geweldt tegens den L. Admiraal, en de twee Viceadmiraalen; op hoope, zoo 't schynt, dat ze, de drie Hoofden der vloote van kant helpende, met de Ga naar margenoot+rest goedt doen zouden hebben. Hier werdt de Viceadmiraal Witte Korneliszoon Ga naar margenoot+de Wit, naa 't toonen van d'uiterste dapperheit, doodelyk gequetst, en zyn schip, by gebrek van bystandt, verovert. Doch, hy straks Ga naar margenoot+stervende, en zyn schip zinkende, hadden de Zweeden niet anders dan zyn doode lichaam. Ook liet 'er de Viceadmiraal Pieter Floriszoon, kloekmoedig vechtende, met zyn' Kapitein en zesendartig matroozen, 't leven. Maar de Heer van Wassenaar, die, niet tegenstaande de pyn der jicht, die zyne voeten t'onbruikbaar maakte, zich in een' stoel voor de groote mast liet brengen, wederstondt byna alleen, of met weinigen, al 't Ga naar margenoot+Zweedtsch geweldt. Hy lagh ontrent twee uuren lang alleen by drie, of zoo anderen melden, onder zeven groote Zweedtsche scheepen, die alle hunne laagen en koegels op hem losten: in voegen dat hy, op verscheide plaatzen onder water getroffen, vyf of zes voet water in hadt, en boven de brandt in den boeg. Voorts hadden ze al zyn wandt aan stukken en zyne zeilen aan flarden geschooten. De Kapitein Aart van Nes was een der voorsten, die hem te hulpe quam, en zich manhaftig droeg. Zyn schip werdt aan zeilen en rondthout zoo beschadight, dat het zich naaulyks kon roeren. Hy hadt dertig dooden, en daar onder tien Zweeden, die uit een schip dat zonk waaren geberght, en tsestig gequetsten. De Kapitein Jan van Kampen poogde desgelyks tot by den L. Admiraal door te dringen, en queet zich met ongemeene dapperheit. Zyn groote mast viel over boordt; zyn paviljoen, wandt en boorden werden wegh geschooten, en hy hadt de brandt meer dan twee uuren in 't schip. Te dier tydt liep de Heer van Wassenaar groot gevaar van te zinken, of te verbranden. Hy hadt op zyn schip zevenendertig dooden, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ontrent hondert gequetsten. Doch hy quam alles, door voorzichtig beleidt en dapperheit, te boven. Ook vondt hy zich zeer gesterkt door zyn Onderkapitein, Egbert Meeszoon Kortenaar, die wel diep deelde in d'eere der overwinning, ten dien daage bevochten. De Zweedtsche Admiraal Wrangel, de Viceadmiraal Bielkenstern en anderen werden door 't Hollandtsch geschut zoo doornagelt, dat ze uit den slagh mosten wyken. Ga naar margenoot+Drie Zweedtsche scheepen werden verovert, en acht in den grondt geschooten, of verbrandt. De Hollanders verlooren niet dan 't schip van de Wit, Brederoode, dat, gelyk gezeit is, te gronde ging. De Zweeden hadden over de duizend dooden in hunne vloote, de Hollanders ontrent vierhondert, met veele gequetsten. Ook bequaamen ze ontrent vierhondert Ga naar margenoot+en vyftig Zweedtsche gevangenen. De strydt duurde ontrent vyf of zes uuren, tot dat de Zweedtsche scheepen afweeken, of te loefwaart bleven leggen: zonder op de Hollanders, die door den windt en stroom van zelf afdreven, meer af te koomen. De Heer van Wassenaar, ziende dat de Zweeden bleven leggen, zette zyn' koers met de zynen naar 't eilandt Huena, of Ween, vermaardt door 't slot UranienburgGa naar margenoot*, weleer gesticht door den grooten Wiskonstenaar, Heemelmeeter, en gaaslager der starren, en andere heemelsche lichten, Tycho Brahe. Dit eilandt leit in d'Oostzee ontrent anderhalf myle van de Sondt, tusschen Zeelandt en Schoonen. 'T was 't vallen van den avondt toen de Hollanders, aan gins zyde van dat eilandt koomende, van den Heer Bielke, Admiraal van Denemarken, met eenige scheepen zyn ontmoet, die zich by hen voegde, en te vooren door den sterken Noorden windt was belet zyn deel in den strydt te hebben. Zy zeilden toen Noordtoost aan, en quaamen ten einde van 't Bosch, een plaatze op de kust van Zeelandt, tusschen Elzeneur en Koppenhagen, gezaamentlyk ten anker. Hier deed elk over nacht en dagh zyn best om de gaaten te stoppen, en zich weêr klaar te maaken. Doch zommige waaren zoo reddeloos en masteloos, dat men genoeg te doen hadt om ze naar Koppenhagen te sleepen. Ontrent twintigh Bevelhebbers en Kapiteinen hadden zich, zeit Ga naar margenoot+men, in dien scheepstrydt dapperlyk gequeeten: en onder deeze noemt men den Heer van Wassenaar, de Viceadmiraalen de Wit en Pieter Floriszoon: voorts de Schoutbynacht Jan Aartszoon Verhaaf, en de Kapiteinen Aart van Nes, Jan de Liefde, Jakob Boshuizen, Jan van Kampen, Dirk Krynen Verveen, Evert Antoniszoon Marre, Joris de Kaulery, Marten Degelekamp, Gerrit Femsz., Adriaan Houttuin, Klaas Valehen, Klaas Bakker, en Adriaan Bruinsveldt. De naamen der anderen Ga naar margenoot+zyn my niet voorgekoomen. Behalven de Viceadmiraalen de Wit en Pieter Floriszoon, twee groote Zeehelden, sneuvelden ook de Kapiteinen Adriaan Bruinsveldt, en Dirk Verveen: doch Verveen, ontrent het eilandt Ween gequetst, overleedt daarnaGa naar margenoot† te Koppenhagen. Men heeft te dier tydt eenige Kapiteinen te last geleit, dat ze, de vyanden mydende, naaulyks hadden gevochtenGa naar margenoot‡, en dat ze den L. Admiraal Wassenaar, en den Viceadmiraal de Wit schandelyk hadden verlaaten: dat van zommige, welker naamen my onbekent zyn, werdt gelooft. Maar 't is ook zeeker, dat de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam aangaande eenige Ga naar margenoot+van hunne Kapiteinen, die men hadt beschuldight, sedert betuigdenGa naar margenoot*, dat ze, naa onderzoek van zaaken, niet hadden gevonden t'hunnen laste: Ja dat ze zich wel, en zoo als men naar soldaat- en zeemanschap zou hebben konnen verwachten, hadden gequeeten. De Zweedtsche vloot week naa 't eindigen van 't gevecht onder 't slot Kroonenburg: doch de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Koning hieldt ze daar niet zeeker, en gaf ordre, dat ze binnen de haven van Landtskroon, een stadt van 't landtschap Schoonen, recht tegens over 't eilandt Ween, zou loopen. Ter zelver tydt zagh men blyken Ga naar margenoot+van de Zweedtsche edelmoedigheit, betoont ontrent het lyk van den Viceadmiraal de Wit: dat, door last van zyne Majesteit van Zweeden, met wit satyn bekleedt, in een doodtkist, die met rou en met de waapenen Ga naar margenoot+van den overleden was behangen, werdt geleit, en voort, met een zwart geverft galjoot, dat zwarte wimpels liet afwaajen, aan den Heer van Wassenaar gezonden. Daarna werdt dit lyk, nevens dat van den Viceadmiraal Pieter Floriszoon, naar Hollandt gevoert, de Wit te Rotterdam, en Pieter Floriszoon te Hoorn, met heerlyke roustaatsyen, op 's Landts kosten, ter aarde gebraght. Ook werdt door de Heeren Staaten van Hollandt aan hunne weduwen, of erfgenaamen, yder drie duizendt gulden toegeleit; om daar mede een grafstede van marmersteen, of een gedenkteeken 't hunner eere, op te rechtenGa naar margenoot†, dat sedert in 't werk werdt gesteltGa naar margenoot*. 'S daaghs naa den slaghGa naar margenoot‡ quaamen de Hollandtsche scheepen, die de soldaaten, lyftoght en andere behoefte voerden, voor Koppenhagen. De Kornel Puchler werdt, met de landtsoldaaten, toen aan landt gezet: tot groote blydtschap van den Koning, en zyne onderzaaten; die weêr aamtoght schepten, door de bystandt der Hollanders. Door dat ontscheepen der landtsoldaaten en lyftoght te Koppenhagen, werdt het ooghmerk van den toght bereikt. Dat was de winst van de Ga naar margenoot+bevochte zeege, en strekte tot behoudenis der belegerde stadt. Daarna ging de Heer Bielke, Admiraal van Denemarken, met de Deensche vloot en eenige Nederlandtsche scheepen, daar zich de Heer van Wassenaar, die op 't schip Duivenvoorde overging, by voegde, onder zeil, naar Ga naar margenoot+Ween en Landtskroon: met meening om de Zweedtsche vloot, die men noch niet wist dat daar was ingeloopen, den wegh af te snyden: of, indien de Zweeden daar binnen waaren, die in de haven te verbranden: of de haven met het zinken van steenscheepen te bederven, en al Ga naar margenoot+de Zweedtsche scheepen daar in te besluiten. Toen is 't geschiedt dat de Koning van Zweeden, op eenig bericht dat de Deensche en Hollandtsche Admiraalen met verscheide scheepen onder zeil waaren, om dien toelegh in 't werk te stellen, zich in een kleen vaartuig begevende, om de vyandtlyke scheepen te bezichtigen, door een dikke mist of nevel zoo dicht onder de vyanden verviel, dat hy ze hoorde spreeken, zonder hen te zien, en dat de zon schielyk doorbrekende, en de nevelen verdryvende, hy zich ontrent een musketschoot van de vyandtlyke vloote bevondt, en daar op beval, dat men in der yl te rugh zou roeyen om Ga naar margenoot+weêr binnen Landtskroon te keeren. Maar als men dat vaartuig zagh werdt 'er van alle kanten veel geschut op gelost, zonder iemant te raaken. Doch al die in 't scheepken zaaten werden door 't water, dat door 't schieten daar over heen vloogh, geheel nat. De Koning, daar geen schrik vat op vondt, zei toen al lachende tot den Ridder van Terlon, Gezant van Vrankryk, die nevens hem in 't vaartuigh zat, Dat Ga naar margenoot+het iet zeldtzaams zou zyn, indien men t'eenen dage in de Historien zou leezen, dat een Gezant van Vrankryk aan de zyde van den Koning van Zweeden met een geschut koegel was geschooten. Daar Terlon op antwoordde: maar indien de zelve koegel ook den Koning met den Gezant weghnam, dat zou noch veel zeldtzaamer en meer gedenkwaardig zyn. Dan al zoudt my tot groote eere strekken, dat ik met zoo groot een' Koning op gelyke wyze van een' koegel quam te sterven, ik zou evenwel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+niet wenschen dat zulks geschiedde; om dat zyn ryk hem noch van nooden heeft, en dat ik noch weinig lust heb om te sterven. De Koning, weêr binnen Landtskroon gekeert, zagh twee van zyne oorlogscheepen, die buiten de haven op de wacht lagen, strax daar aan binnen jaagen. Ga naar margenoot+Daarna stelde hy ordre tot tegenweer, en liet een deel sloepen, met lange haakstokken, buiten de haven roeijen, om de branders af te weeren. Ook werdt by de Deenen vergeefs gearbeidt om de haven te stoppen. Men spilde te veel tydts, en zonk etlyke scheepen te ver van de haven. Maar eenigenGa naar margenoot† meenen dat de Hollanders geen rechten ernst gebruikten om de haven te bederven, en de Zweedtsche vloot te vernielen: dewyl ze geen van de twee Noordtsche Koningen te kleen wilden hebben, maar hun tegen elkandere in wederwicht houden: daar meer nut voor den Staat in stak, dan of een van beide den anderen geheel hadt onderdrukt. Met dat ooghmerk sterkten ze nu de zyde van den Koning van Denemarken, gelyk ze, om de zelve reeden, weleer de Zweeden Ga naar margenoot+met hunne bystandt ondersteunden. De Heer van Wassenaar liet zich den vierden dagh naa 't gevecht te Koppenhagen aan landt zetten, daar hem de Koning, toen hy zich om zyne onpasselykheit eenige daagen in huis most houden, zelfs bezocht, verwellekomde, en met heusche woorden voor zynen dienst bedankte. Te dier tydt waaren al d'oorlogscheepen der Hollandtsche vloote voor de stadt gekoomen, daar men alle vlyt Ga naar margenoot+aanwende om de beschaadigde scheepen te herstellen. Naa dat de Heeren Staaten de tyding van het gevecht hadden verstaan, schreven ze aan den Heer van Wassenaar, dat ze met zonderlinge aangenaamheit zyne groote diensten, manlyke dapperheit, en loffelyk beleit, in den Ga naar margenoot+zeeslagh betoont, hadden opgenoomen: hem beveelende, dat hy de Ga naar margenoot+veroverde Zweedtsche oorlogscheepen, dewyl 's Landts vloot alleen tot hulpe van Denemarken werdt gebruikt, zou stellen in de maght van den Ga naar margenoot+Koning van Denemarken. Ook werdt hem aangaande twee of drie Zweedtsche koopvaardyscheepen, die by hem of de zynen naa den slagh waaren genoomen, of aangehouden, aangeschreeven, dat hy die, met hunne laading onbeschaadight zoude ontslaan, en in de maght der Zweeden overleveren: ten waare dat van de zyde der Zweeden door het neemen, of beslaan van scheepen, of goederen, den ingezetenen van den Staat toebehoorende, of wel door 't bekommeren en vasthouden der ingezetenen, daar toe oorzaak was gegeven: en dat men van die zyde bleef weigeren zoodaanige genoome of aangehaalde scheepen, goederen, of Ga naar margenoot+persoonen mede t'ontslaan. Ontrent den zelven tydt hadden de Heeren Staaten beslooten noch vierduizendt soldaaten, met den Kornel Willem Killegreuw, onder 't geleide van vier oorlogscheepen, naar Denemarken te zenden. Voorts werdt goedtgevonden, den Heer van Wassenaar met de zwaarste scheepen t'huis t'ontbieden: en dat in Denemarken, op 't verzoek van den Koning, twaalf van 's Landts oorlogscheepen zouden overwinteren. Ga naar margenoot+Men verstondt ook dat de Viceadmiraal de Ruiter daar over 't gebiedt zou hebben, en dat hy zich ten dien einde, met de vierduizendt Ga naar margenoot+soldaaten, die men naar Koppenhaagen zou voeren, derwaarts zou vervoegen, en over de vier oorlogscheepen, tot hun geley dienende, desgelyks gebieden. Ten dien einde hebben de Heeren Staaten den Viceadmiraal de Ruiter eerst een lastbrief, den dertighsten van November geteekent, ter handt gestelt: en daarnaGa naar margenoot† noch d af-schriften van eenige stukken toegezonden: te weeren 't berichtschrift aan den Heer van Wassenaar gegeven, en de besluiten by hunne Hoog. Moog. den negen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tienden Ga naar margenoot+en achtentwintighsten van Oktober genoomen, als ook de brieven deswegen aan den Koning van Denemarken, en den gemelden Wassenaar geschreven; om zich daar naar, (als de Heer van Wassenaar naar 't vaderlandt zou zyn vertrokken) voor zoo veel d'inhoudt der zelve op Ga naar margenoot+de gelegentheit van die tydt zou passen, te richten en te draagen. De Gezanten van Vrankryk en Engelandt, die toen in den Haage waaren, toonden over dat voorneemen, van op nieu soldaaten naar Denemarken te voeren, geen groot genoegen, en zochten de Heeren Staaten daar van af te maanen: als meenende, dat die nieuwe hulpe niet zou sterkken tot vordering van de vrede. Doch de Heeren Staaten verstonden, dat Denemarken meer bystandt van nooden hadt om tegens de maght van Ga naar margenoot+Zweeden te konnen bestaan. Daarna kreeg men bericht dat de Protektor van Engelandt, Richard Kromwel, die zynen vader Olivier in de regeering was gevolghtGa naar margenoot†, een oorlogsvloot naar de Sondt hadt gezonden of zou zenden. Dit gaf eenig achterdenken. 'T hadt zyn zwaarigheit den Viceadmiraal de Ruiter, met zoo weinig scheepen, op dien toght te Ga naar margenoot+waagen. Dan niettemin werdt hem den vyfden van December, toen 'r fel begost te vriezen, door de Heeren Raaden ter Admiraaliteit belast, zich Ga naar margenoot+ten spoedighsten naar Texel te begeven, en met de scheepen van Van der Zaan, Roetering, Richewyn, en 't schip van wylen den Kapitein Pieter van Zaalingen, en de tien fluitscheepen met soldaaten, zoo haast als Ga naar margenoot+doenlyk was zee te kiezen. Doch den zesten werdt de zaak by hunne Hoogmoogentheden naader in beraadt geleit, en ten zelven daage aan de Raaden ter Admiraaliteit geschreven, dat hunne Hoog. Moog. vermits den overvallenden harden vorst en 't rouw weder, bedenking hadden Ga naar margenoot+op het uitloopen van de scheepen met de hulpbenden en 't gelei daar toe dienende: dat men daar verder over zou beraadtslaagen, en dat middelerwyl aan den Viceadmiraal de Ruiter en den Kornel Killegreuw zou geschreven worden, dat ze zouden blyven leggen, en niet uitloopen, tot nader ordre. Men vernam ook dat d'Engelsche oorlogvloot, die men naar de Sondt zocht te zenden, in zee was. Derhalven werdt aan den Ga naar margenoot+Heer van Wassenaar geschreven, dat hy zich met de gantsche vloot van den Staat, de toekoomende winter in Denemarken zoude ophouden. Ook werden de vierduizendt soldaaten, die in Texel laagen, ontscheept, en in de nabygelege steden van Noordthollandt en Vrieslandt, geduurende de winter, verdeelt en geherberght, tot dat de voortydt zou toelaaten hen over te voeren. Ter zelver tydt kreeg men bericht dat d'Engelsche vloot, door tegenwindt, die geduurig met vorst uit den Oosten woey, weêr in Engelandt was gekeert, doch in 't kort weêr zou zee kiezen. Dus werdt de Ruiters reize in deezen tydt verhindert en opgegehouden. Maar de Heer van Wassenaar overwinterde met de gantsche Hollandtsche vloot te Koppenhagen, daar hy met de Hollandtsche matroozen, (nevens de landtsoldaaten) wel te pas quam, om 't beleg uit te houden, en de felle stormenGa naar margenoot†, die de Zweeden van tydt tot tydt op Ga naar margenoot+de stadt deeden, te helpen afslaan. In 't volgende jaar mdclix vonden de Heeren Staaten (weetende dat men d Engelsche zeemaght in de Sondt hadt te wachten) niet geraaden, de gemelde hulpbenden van vierduizendt landtsoldaaten met zoo weinig oorlogscheepen naar Ga naar margenoot+Denemarken te zenden, maar tot dien einde een aanzienlyke oorlogsvloot, Ga naar margenoot+tot hun geleide, toe te rusten. Doch men kon zwaarlyk te dier tydt matroozen tot dien toght bekoomen. Derhalven werdt by de Heeren Staaten Generaal goedtgevonden, dat men de Groenlandtsche vaart | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en de walvischvanghst voor dit geheele loopende jaar by plakkaatGa naar margenoot† zou Ga naar margenoot+verbieden, op verbeurte van de scheepen of der zelver waardy. Maar eenige Reeders op Groenlandt hebben aan hunne Hoog. Moog. aangeboden, dat ze 't getal van twaalshondert welbevaare matroozen, op Ga naar margenoot+de gaadje van vyftien gulden ter maandt, in dienst van den Staat zouden leveren, om op de vloot gebruikt te worden; met verzoek, dat men hunne scheepen, onder dat beding, zou toelaaten op hunne neering naar Groenlandt te vaaren. Waar op de Heeren Staaten de gemelde vaart, onder die voorwaarde, aan de gemelde Reeders, by een ander Ga naar margenoot+plakkaatGa naar margenoot‡, toelieten: doch aan andere Reeders, die zich dien last niet zouden willen onderwerpen, op verbeurte van schip en goedt verboden. Ook verboden ze met eene het uitloopen van de verdre scheepen, zoo ter koopvaardy als ten vrybuite toegerust: als mede alle wervinge van matroozen, ten behoeve van byzondre Reeders, op peene van hondert gulden voor yder man, die ze werven zouden, te verbeuren: Ga naar margenoot+ten einde dat de Staat door dit middel van meer bootsvolk, tot bemanning van hunne scheepen, gedient zou moogen worden. De beloofde twaalfhondert matroozen werden binnen weinig daagen gelevert. D'oorlogsvloot, die nu in 't voorjaar, ten gemelden einde, werdt toegerust, bestondt in de volgende scheepen.
Lyst der Oorlogsvloote toegerust in den jaare mdclix.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Daar was te deezer tydt eenig verschil geweest aangaande 't bevel en 't beleidt over deeze vloot. De Gemaghtigden van de Provincie van Zeelandt verzochten, dat den Viceadmiraal Johan Evertszoon in d'aanstaande Ga naar margenoot+zeetocht den rang en vlagge moght worden opgedraagen. De Heeren Staaten Generaal, daar op geraadtslaaght hebbende, vonden goedt en verstonden, dat, geduurende den tegenwoordigen zeetoght, in de beraadtslagingen van den Scheepskrygsraadt, en andre voorvallende zaaken, Ga naar margenoot+naa den Heer van Wassenaar, L. Admiraal, de Viceadmiraal Johan Evertszoon den eersten rang en stem zou hebben, en naa hem de Viceadmiraal de Ruiter: welverstaande dat by overlyden, zwaare ziekte, afweezen, oft eenige andre ongelegentheit van den Heere van Wassenaar, de Viceadmiraal de Ruiter het opperbevel over de vloot van den Staat zou hebben. De Heeren van Zeelandt deeden daar op verscheide voorslaagen, tot voordeel van hunnen Viceadmiraal Johan Evertszoon, maar de Heeren Staaten bleven by hun besluit, over deeze zaak genoomen Ook stelden ze, niet lang daarna, den Viceadmiraal de Ruiter, Ga naar margenoot+op den vyftienden van May, tot Kommandeur, of Opperbevelhebber over de gemelde vloot, met last om zich met de zelve onder de vlagge van den Heere van Wassenaar, L. Admiraal, te vervoegen. Zyn lastbriefGa naar margenoot†, hem by de Heeren Staaten gegeven, luidde als volght: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[15 Mei 1659]Ga naar margenoot+De Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden allen den geenen die deezen zullen zien of hooren leezen saluit. Doen te weeten, dat wy, ons betrouwende op d'ervaarentheit en experientie in zeezaaken van den eerentfesten, manhaften, vroomen, onzen lieven getrouwen Michiel Adriaanszoon de Ruiter, Viceadmiraal van Hollandt en Westvrieslandt, den zelven gelast, gecommitteert en geauthoriseert hebben, gelyk wy hem lasten, committeeren, en authoriseeren by deezen, omme by provisie over 's Landts vloot oorlogsscheepen, gaande onder zyne conduitte naar Denemarken, te kommandeeren, en zich met de zelve op de bequaamste en zeekerste wyze te vervoegen onder de vlagge van den Heere van Wassenaar, L. Admiraal, zich tegenwoordig, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+met eenige andere 's Landts oorlogscheepen onthoudende voor en ontrent Koppenhagen, ende voorts in alles d'ordre van den zelven L. Admiraal t'achtervolgen: ordonneerende den zelven vorders, dat in gevalle hy de vloote van den Heere Protektor van de Republyke van Engelandt, Schotlandt en Yrlandt, ofte eenige scheepen van andere vrunden en geallieer den van deezen Staat, moght koomen aan te treffen, of t'ontmoeten, hy alle de zelve in alle minnelykheit, en met civiliteit zal hebben te bejegenen. Waaromme wy lasten en beveelen alle andere Viceadmiraalen, Schoutenbynacht, Kapiteinen, Officieren, soldaaten en matroozen, op de voorschreeve 's Landts vloot dienende, den voornoemden Michiel Adriaanszoon de Ruiter by provisie, en ter tydt en wyle toe hy onder de vlagge van den gemelden L. Admiraal zal zyn gearriveert, voor haaren Kommandeur t'erkennen, en respecteeren, ook zyne te geven ordres en beveelen te pareeren, en preciselyk naar te koomen, op peene van anders doende, daar over aangezien, en als wederhoorigen gestraft te werden, naar exigentie van zaaken: want wy zulks voor den dienst van den Lande, en bevordering van goede ordre onder de voorschreve vloote, bevonden hebben te behooren. Gegeven in den Hage, onder onzen cachette, paraphure en de signature van onzen Griffier, op den vyftienden May. mdclix.
J. VAN GENT. Vt. Ter ordonnantie van de Hooghgemelde Heeren Staaten Generaal. N. RUISCH.
Ten zelven dage was ook het berichtschriftGa naar margenoot‡, daar hy zich op den Ga naar margenoot+toght naar hadt te schikken, getekent, en van den volgenden inhoudt. Instructie van de Hooghmoogende Heeren Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden voor Michiel Adriaanszoon de Ruiter, Viceadmiraal van Hollandt en Westvrieslandt, staande met eene vloote oorlogscheepen zich te vervoegen naar Denemarken ten fine als in de naarvolgende Articulen. Ga naar margenoot+De voornoemde Viceadmiraal zal zich met de oorloghscheepen van den Staat, onder zyn kommandement bescheiden, op de bequaamste en zeekerste wyze vervoegen onder de vlagge van den Heere van Wassenaar, L. Admiraal, zich jegenwoordigh met eenige andere 's Landts oorloghscheepen onthoudende voor en ontrent Koppenhagen, en voorts in alles d'ordre van den zelven Luitenant Admiraal achtervolgen. Ga naar margenoot+Zullende middelerwyle op zyne reize de ingezetenen en onderdaanen van deze vereenighde Nederlandtsche Provincien, die hy in 't zelve vaarwaater zal bevinden, naar zyn uiterste vermoogen van alle overlast, en quaade bejegeningen trachten te bevryden. Ga naar margenoot+Tot Koppenhagen gearriveert zynde, zal hy de landtmilitie, op de voorschreeve oorloghscheepen geinbarqueert, met alle gevoeghlykheit, en naar de ordre hem dienaangaande by ofte van wegen den Konink van Denemarken te geven, aldaar doen voet aan landt zetten, ten welken einde hy den hooghgemelden Koningh van zyne aankomste voor af advertentie zal geven. Ga naar margenoot+In gevalle hem eenige Zweedtsche maght d'executie en voltrekkinge van 't geene voorschreeven is zoude moogen trachten te verhinderen, zal hy de zelve vigoureuselyk aangrypen en veroveren, ofte vermeesteren, is't doenlyk, daar inne plegende zoodanigen couragie, voorzichtigheit, soldaat- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Ga naar margenoot+zeemanschap als naar gelegentheit van zaaken zal konnen geschieden, en hem Viceadmiraal voornoemt toevertrout wordt. Ga naar margenoot+Ende ingevalle hy de vloote van den Heere Protektor van Engelandt, Schotlandt en Yrlandt, moghte komen aan te treffen ofte te ontmoeten, 't welk hy nochtans by alle wegen en middelen, zoo veel in hem is zal trachten te vermyden, zal hy de zelve in alle minnelykheit en met civiliteit bejegenen, ende, hem des geverght wordende, aan den Admiraal der voorschreeve vloote bekent maken, dat zyne ordre is zich met zyne onderhebbende scheepen van oorloge te vervoegen onder de vlagge van den Heere van Wassenaar voornoemt, en als dan voorts des zelfs ordre te achter volgen. Ga naar margenoot+Ende of moogelyk, buiten vermoeden, hem eenige nadere verklaaringe geverght, ofte eenige conditie voorgestelt wierde, zal hy daar op antwoorden, dat hem, als wezende in dezen een subaltern Hooftofficier, en bescheiden onder den gemelte Luitenant Admiraal, als zyn overhoost, geen andere last en ordre gegeven, of toevertrouwt is, dan om hem, ten fine als boven, te vervoegen onder den zelven L. Admiraal, ende dat hy ook dienvolgende ongequalificeert is om op eenige voorgestelde conditien te antwoorden: maar ingevalle de Engelsche Admiraal dienthalven iet zoude gelieven voor te stellen, ofte te verzoeken, dat het zelve zoude moeten geschieden aan den meergemelten Luitenant Admiraal zelfs, hem in zulken cas beleefdelyk voorstellende, of hy zich ten dien fine, of wel ymandt van zynent wegen, met hem naar den gemelten Luitenant Admiraal gelieft te vervoegen, om met den zelven over zoodaanige zyne voorstellingen te spreeken, en te handelen. Ga naar margenoot+Ende 't zy de gemelte Engelschen Admiraal sulx moghte goedtvinden ofte niet, zal hy Viceadmiraal voornoemt in allen gevalle d'ordre van haare Hoog. Moog. in 't eerste artykel hier boven geëxpresseert, op de bequaamste wyze achtervolgen en trachten te voltrekken. Ga naar margenoot+Ende, om zoo veel doenlyk alle feytelykheit met d'Engelschen te vermyden, zal hy daar toe zoo veel moogelyk capteren en waarneemen een goeden windt, en zoodaanige andere advantagien, gelegentheden, en voordeelen als hy de bequaamste zal achten, om zonder, of met de minste oppositie te geraaken onder de vlagge van den gemelten Luitenant Admiraal. Ga naar margenoot+Doch in gevalle hy, onaangezien alle moogelyke gepleeghde voorzichtigheit, de bejegeninge van de Engelsche vloote niet zal hebben konnen vermyden, en ook haar bejegent hebbende met de voorschreeve redenen, ofte 't waarnemen van occasien, en voordeelen als boven, haare oppositie niet hebben konnen prevenieren, maar dat zy haar met feytelyke aggressie tegens zyne passagie zouden moogen komen te opposeren, zal hy Viceadmiraal voornoemt in zulken cas geweldt met gewelt afkeeren, en voorts de voorschreve Engelschen zoodanigh bejegenen als hy tot conservatie van 't respect van dezen Staat zal bevinden te behooren, daar inne meede pleegende zoodanige couragie, voorzichtigheit, soldaat-en zeemanschap als naar gelegentheit van zaaken zal konnen geschieden, en hem Viceadmiraal voornoemt als vooren toevertrouwt wordt. Ga naar margenoot+De gemelte Viceadmiraal zal zich naar 't geene voorschreeven staat reguleren en gedragen, zonder nochtans zich precise naar de letter te binden aan de ordre en 't beleidt hem daar by geprescribeert, maar dienaangaande naar ontfangen kondt schappen, en naar occurentien van zaaken zoodaanigh ageren, als hy tot uitwerkinge van de booven geëxpresseer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+haare Hoog. Moog. intentie zal oordeelen meest dienstigh te zyn, altydts voor oogen hebbende dat dezelve haar Hoog. Moog. intentie daarinne bestaat: Eerstelyk, dat hy zich vervoege by de vloote en onder de vlagge van den meergemelten Luitenant Admiraal. Ten andere, dat het zelve mooge geschieden, en geeffectueert werden zonder de Engelsche vloote te rencontreren of te bejegenen. Ende ten derde, dat hy de zelven bejegenende, echter alle occasien van hostiliteit, en feitelykheit, zoo veel doenlyk, moogen vermydt worden. Ga naar margenoot+Eyndelyk zal de meergemelte Viceadmiraal op alle incidentele voorvallen, daar van deeze instructie niet en vermelt, met zynen Scheepskrygsraadt delibereren en resolveeren, zulx als hy ten meesten dienste van den Lande naar soldaat- en zeemanschap bevinden zal te behooren. Aldus gedaan en gearresteert ter vergaaderinge van de Hooghgemelte Heeren Staaten Generaal, in den Haage, den 15 May, mdclix. Ga naar margenoot+Den Kornel Killegreuw werdt daarna door de gemelde Heeren Staaten by zekre instructie, of berichtschrift, bevoolen op wat wyze hy zich met veertig vaandelen landtsoldaaten op 's Landts vloot zou begeven: en Ga naar margenoot+voorts, dat hy zich met zyne hooge en mindre Bevelhebberen en soldaaten, te Koppenhagen komende, ten dienste van den Koning van Denemarken zou laaten gebruiken, volgens de last en ordre die hun van den zelven Koning zou gegeven worden. Dees ordre was den negentienden van Maart ondertekent. Het afschrift van 't geen de Heeren Staaten aangaande den rang der Viceadmiraalen hadden beslooten, werdt den Heer de Ruiter, nevens zyn' lastbrief, om over de vloot te gebieden, en 't berichtschrift daar toe dienende, den zeventienden van May te gelyk in Texel aan Ga naar margenoot+zyn boordt ter handt gestelt. Hy was ten zelven daage onder zeil om uit te loopen, doch 't werdt door een zwaare mist belet: en 't liep noch tot den derden dagh aan, eer hy, met d'oorloghscheepen van Amsterdam Ga naar margenoot+en 't schip uit Noordthollandt, benevens vier branders, acht behoeftsluiten, (die allerlei behoefte van leeftoght, scheeps- en oorlogstuig hadden gelaaden) twee Deensche Konings scheepen, twee Dantziker en vier Deensche koopvaarders, t'zaamen vyfenveertig zeilen, buiten gaats raakte. De vierduizendt landtsoldaaten, onder den Kornel Killegreuw, waaren op de vloot verdeelt. Den volgenden dagh voegden zich zeven Zeeusche scheepen, en drie scheepen uit de Maaze voor Texel onder de vlagge. Ga naar margenoot+Doch de Viceadmiraal van Zeelandt, Johan Evertszoon, toen aan de Ruiters boordt koomende, bejegende hem met weinig ontzigh en vriendtschap, betoonende, met eenige ontsteltenis, zyn misnoegen, ter zaake dat men 't oppergebiedt over de vloot aan de Ruiter hadt opgedraagen. De Heer de Ruiter, weetende dat zyne ontsteltenis uit een naaryver van eere ontstondt, verdroeg zyne geemlykheit, tot dat hy, naa 't verloop van weinig tydts, wat bedaarende, zich meer schikte naar d'ordre der Heeren Staaten. De drie Vriesche scheepen quaamen 's anderendaaghs by de vloot, met twee behoeftscheepen, een fluit met soldaaten, en een galjoot. By de Maasscheepen quaamen drie, en by de Zeeuwen waaren twee behoeftscheepen. Daar waaren ook noch drie behoeftscheepen uit Noordthollandt: en de Ruiter hadt drie galjoots by zich, om af- en aan te zeilen. Hier by voegden zich noch tien Hollandtsche koopvaardyscheepen, die naar Koppenhagen en Koningsbergen wil- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den: Ga naar margenoot+zoo dat de vloot (daar noch een oorlogschip uit de Maas aan ontbrak) nu bestondt uit drieëntachtig zeilen. De Heer Jan Korneliszoon Meppel, die, in de plaatze van den Viceadmiraal Pieter Floriszoon, tot Viceadmiraal van Hollandt, onder 't Kollegie ter Admiraaliteit in 't Noorderquartier, was gekooren, hieldt zich voor eerst op het Noordthollandtsch Ga naar margenoot+schip den Oranjeboom. Daarna verdeelde de Viceadmiraal de Ruiter de vloot in drie esquadres: 't eerste onder zyn eige gebiedt, het tweede onder 't bevel van Johan Evertszoon, en 't derde onder Meppel. Hy oordeelde dat dees oorlogsvloot, die nu onder zyn gebiedt stondt, zoodanig was, (zoo wel ten aanzien van de grootte en bequaamheit der scheepen, als van de meenighte van 't zwaar geschut, en 't bevaare volk) dat diergelyke, tot dien tydt toe, in 't vaderlandt nooit was Ga naar margenoot+uitgerust. Midlerwyl hadden de Heeren Staaten kennis gekreegen dat d'Engelsche oorlogsvloot door last van den Protektor Kromwel zee hadt gekoozen, met meening om naar de Sondt te zeilen. Men gaf voor, dat de Protektor deeze vloot niet zondt om Denemarken te verdrukken, maar om beide de Koningen tot een redelyke vreede te brengen. Doch men meende in Hollandt uit verscheide zaaken en redenen genoeg te konnen merken, dat zoo wel Vrankryk als Engelandt meer helde naar de zyde van Zweeden dan van Denemarken: dat daarna klaarlyk bleekGa naar margenoot†. Ook werdt met reeden gevreest, dat men met Engelandt, als zich d'Engelsche vloot by de Zweedtsche voegde, dat te wachten stondt, in verwydering zou geraaken. Om dit, zoo veel moogelyk was voor te koomen, vonden de Heeren Staaten geraaden, door eenige Heeren daar toe Ga naar margenoot+gemaghtight, met den Gezant van Vrankryk, de Thou, en den Resident van Engelandt, Douning, op hunne voorstellingen in den Haage in onderhandeling te treeden, en eenige punten te beraamen volgens welke men de vreede tusschen de twee Noordtsche Koningen zou trachten te bemiddelen. Naa veele byeenkomsten, en beraadtslaagingen, werdt op den eenentwintighsten van May een vetdragh van overeenkoomingGa naar margenoot†geslooten, en geteekent, by 't welk Vrankryk, Engelandt, en de Staat der vereenigde Nederlanden zich onderling verbonden, dat ze de vreede tusschen de twee strydende Koningen, op den grondt van 't Rotsschildtsche verdragh, zouden poogen uittewerken: doch dat het punt van 't uitsluiten der vreemde oorlogscheepen en vlooten uit het verdragh zou worden gelicht. Het derde punt van dit Haaghs verdragh bondt de Ruiter Ga naar margenoot+voor eenigen tydt de handen, en werdt hem een afschrift door een galjoot naagezonden, en den drieëntwintighsten der maandt tusschen 't Vlie en 't Doggers zandt behandight, van deezen inhoudt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[21 Mei 1659]Derde artykel van het Tractaat geslooten den 21 van May mdclix.
Ga naar margenoot+Is verdraagen, dat de vloot, die de doorluchtighste Heer Protektor van Engelandt, als vrundt van beide de Koningen van Zweeden en Denemarken, naar den Orisont gezonden heeft, zich met geen van de vlooten der hooghgemelde Koningen conjungeren, nochte aan geen van beiden eenige assistentie ofte hulpe geven, nochte ook tegens een van beiden zich vyandtlyk gedraagen zal, geduurende den tydt van drie weeken, ingaande met den dagh of tydt dat het jegenwoordigh verdragh, oft geconvenieerde, aan den Engelschen Admiraal, ofte die de voorschreeve vloote van Engelandt en Chef kommandeert, zal wezen bekent gemaakt, tot welken einde hem een copie autentyk van 't zelve verdragh, oft geconvenieerde, over verscheide wegen, te waater en te lande, ten alder spoe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichste Ga naar margenoot+toegezonden zal worden: gelyk ook verdraagen is, dat de vloote, die de vereenighde Nederlanden naar de voornoemde gewesten uitrusten en afzenden, van dezen dagh af, tot den uiteinde van de voor schreeve drie weeken aan geen van beide de hooghgedachte Koningen eenige hulpe ofte assistentie geven, noch zich tegens een van beiden vyandtlyk gedraagen, insgelyks ook zich met geen van beide de Koninklyke vlooten conjungeeren zal; zelfs ook niet met de vloote die albereidts tot secours van den Koning van Denemarken afgezonden is, onder de conduitte van den Heere van Wassenaar, L. Admiraal: dat ook de zelve vloote, die onder 't beleidt van den Heere van Wassenaar tot secours van den Koning van Denemarken hier bevoorens gezonden is, geduurende de voorschreeve tydt van drie weeken egeene troupen, om wat oorzaake ofte pretext zulx zoude moogen wezen, zal vermoogen over te voeren, ofte der zelver overvoeringe promoveeren ofte behulpelyk weezen, naar eenige eilanden, ofte andere plaatzen in Denemarken, tot naadeel, en prejudicie van den Koning van Zweeden; noch ook te water, of te lande iet ofsensivelyk te entreprenneren, of molieren tegens de troupen of krygsmaghten van den Koning van Zweeden, nochte ook de zelve te attacqueren: ende dat de voorschreve vloote der vereenighde Nederlanden, die jegenwoordigh derwaarts gezonden werdt, van deezen dagh af tot den uiteinde van de voorschreeve drie weeken, niet en zal vermoogen te landen, noch ook poogen te landen tot Koppenhaagen, nochte ook in de Oostzee, door de Sondt ofte Belt te loopen s en dat de Ministers van Vrankryk, Engelandt, en de vereenighde Nederlanden, die als dan aldaar aanwezen zullen, met alle vlyt en yver trachten zullen uit te werken, 't zy gezaamentlyk, ofte yder in 't byzonder, met gemeene communicatie nochtans en beraadtslaginge, dat, geduurende den voorschreeven tydt van drie weeken, een vaste en bestendige vreede tusschen de meer hooghstgemelde Koningen getroffen moghte werder. Naa gedaane collatie tegens het origineele translaat is deeze bevonden daar mede te accordeeren, naar welke en geen andere copyen de Viceadmiraal de Ruiter zich zal hebben te reguleeren.
N. RUYSCH.
Ga naar margenoot+Korts daarna quam ook den Viceadmiraal de Ruiter het volgende afschrift van 't besluit, by hunne Hooghmoogentheeden den tweeëntwintighsten van May genoomen, dat hunne meening en oogmerk naarder uitdrukte, ter handen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[22 Mei 1659]Extract uit het Register der secrete resolutien van de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, JovisGa naar margenoot† den 22 May 1659. Hemelvaartdagh 's morgens ten elf uuren, naa de predicatie.
Ga naar margenoot+‘Is gehoort het rapport van de Heeren van Gent, en andere haare Hoog. Moog. Gedeputeerden, achtervolgens der zelver resolutie van gisteren, overwoogen hebbende alles wat tot verder executie van 't Tractaat met de Heeren Ambassadeur de Thou, en Resident Douning, ten zelven daage geslooten, en weder zydts geteekent, zoude moogen werden vereyscht: waar op gedelibereert zynde, hebben haar Hoog. Moog. de welgemelte Heeren Gedeputeerden voor de genoome moeite bedankt. Ende is voorts goedtgevonden en verstaan, dat copie authentyk van 't voorschreeve Tractaat, zoo in de Latynsche als Fransche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+taale, gezonden zal worden aan de Heeren extraordinaris Gedeputeerden van deezen Staat, gaande naar de Koningen van Zweeden en Denemarken, om haar by provisie te dienen voor instructie, met ordre, dat haare E. niet alleen door alle mogelyke middelen de vreede, in gevolge van dien, zullen trachten uit te werken, maar ook alle bedenkelyke debvoiren aanwenden, om de meeste voordeden en advantages voor den Koning van Denemarken te bedingen, des zal aan den gemelten Heer Resident Douning, door den Agent de Heyde worden bekent gemaakt, dat haar Hoog. Moog. albereits extract van 't voorschreeven Tractaat, bestaande in 't derde Artykel van dien, aan den Viceadmiraal de Ruiter, mitsgaaders ook aan den Heer van Wassenaar, L. Admiraal, hebben toegezonden; met ordre omme zich naar den inhoudt van dien precise te reguleren, en als zyn E. van de duplicaten van haare Hoog. Moog. missive, aan den zelven L. Admiraal en Viceadmiraal respective afgezonden, gedient zal willen zyn, dat hem die aanstonts behandight zullen werden; dat ook haare Hoog. Moog. verzoeken, dat twee duplicaten van zyne brieven, die meten nevens een ingesloote copie authentyk, volgens het voorschreeve derde en laatste artykelen van 't voorschreeven Tractaat, aan den Admiraal Montagu, ofte die d'Engelsche vloote en Chef commandeert, gezonden moeten werden, aan den voorschreeven Agent de Heyde geleevert moogen werden, om door haare Hoog. Moog. ordre te waater en te lande voorts gestuurt te werden: met aanbiedinge, zoo hy Heer Resident zyne expressen, aan den voornoemden Heer Admiraal Montagu, ofte den Chef op de, voorschreeve Engelsche vloote af te vaardigen, wil meede laaten gaan met den expressen van wegen deezen Staat, door een galjoot te waater, mitsgaaders te lande af te zenden, dat hy zulks zal konnen doen; zullende de zelve expresse, by ofte van wegen haare Hoog. Moog. af te vaardigen, wel expresselyk werden gelast van den gemelten Admiraal Montagu, ofte Chef van de Engelsche vloote, in 't overleeveren van de brieven van den welgemelten Heere Resident Douning, behoorlyke recepisse te nemen, en daar meede zich te vervoegen naar de voornoemde Heeren extraordinaris Gedeputeerden van deezen Staat, ook de zelve recepisse in originali aan haare E. over te leveren, mitsgaders copien van dien te behandigen aan den Heer van Wassenaar, L. Admiraal, als ook aan den Viceadmiraal de Ruiter, om te strekken tot der zelver naarichtinge. Wyders is geresolveert, dat aan den zelven Viceadmiraal de Ruiter, in gevolge van haare Hoog. Moog. aanschryvinge van Ga naar margenoot+gisteren, naarder geschreeven zal werden, dat hy, in conformité van 't op gemelte derde artykel, hem andermaal toe te zenden, met zyne onderhebbende vloote van nu af aan, tot den uiteinde van drie weeken, die gerekent zullen werden van den dagh af dat de voorschreve brieven aan den voornoemden Admiraal Montagu, ofte Chef van de Engelsche vloote, behandight, zullen zyn, niet en zal vermoogen te Ga naar margenoot+doen 't geene hier naar volght, Eerstelyk, dat hy geduurende den zelven tydt aan d'een of d'ander van beide de Koningen geene hulpe ofte Ga naar margenoot+assistentie zal vermoogen te doen. Ten tweede, dat hy zich tegens de Ga naar margenoot+zelve niet vyandtlyk zal moogen gedraagen. Ten derde, dat hy zich met geen van beide de Koningklyke vlooten zal vermoogen te conjungeren. Ga naar margenoot+Ten vierde, dat hy zich niet zal vermoogen te conjungeeren met de vloote van deezen Staat, die albereits tot secours van den Koningh van Denemarken, onder de conduitte van den voorschreeven Heere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van Wassenaar af gezonden is. Ten vyfde, dat hy niet zal mogen inloopen Ga naar margenoot+noch trachten in te loopen, met zyn onderhebbende vloote, in Ga naar margenoot+Koppenhagen. Ende ten zeste, dat hy met de zelve vloote niet en zal vermoogen te loopen in de Oostzee, en dit alles geduurende den voorschreeven tydt van drie weeken, te reekenen als vooren: met dien verstande, dat alle 't geene hem, ingevolge van de voorschreeve zes punten, ofte een van dien, ofte ook in gevolge van haar Hoog. Moog. voorgaanden last, niet en werdt verboden te doen, alle 't zelve hem vry blyft te doen: ende dat overzulx haare Hoog. Moog. hem, in gevolge Ga naar margenoot+van de zelve gereserveerde vryheit, authoriseren en lasten, om zich, geduurende den voorschreeven tydt van drie weeken, te reekenen als vooren, te moogen vervoegen en onthouden, 't zy onder zeil, of op anker, in de zee, engte, baayen, ofte andersints, alwaar hy zal oordelen, conform d'intentie van haare Hoog. Moog., die hy uit zyne instruktie duydelyk zal konnen vatten, best en gevoegelykst te zyn; en van waar hy ook oordeelen zal, dat, den voorschreeven tydt overstreeken zynde, hy zich op de zeekerste, bequaamste, en gevoegelykste maniere zal konnen conjungeren met 's Landts vloote, jegenwoordigh zynde onder de vlagge van den voornoemden Heere van Wassenaar, L. Admiraal, daar over hy met den zelven Heer van Wassenaar, zoo veel doenlyk, zal hebben te corresponderen: welke conjunctie hy naa den uitgangh der voorschreeve drie weeken zal hebben te doen, volgens en in conformité van zyne instructie, in gevalle hem by haar Hoog Moog., ofte de voornoemde Heeren, der zelver extraordinaris Gedeputeerden uit haaren naam, geen andre ordre zoude moogen werden gegeven, en in cas de gemelten Admiraal Montagu ofte Chef van de Engelsche vloote, naa dat hem de voorschreeve brieven, ofte een van de zelve, zullen wezen behandight, en zulks naa dat de voorschreeve drie weeken hebben aanvangh genoomen, zich, buiten vermoeden, met de voorschreeve Engelsche vloote moghte koomen te conjungeeren met de vloote van den Koning van Zweeden, ofte met de zelve Engelsche vloote den hooghgemelten Koning van Zweeden te assisteren, ofte zich vyantlyk te gedraagen tegens den Koning van Denemarken, zal hy Viceadmiraal de Ruiter zich in zulken cas hebben te reguleren naar zyne instructie, zonder aan de bovenstaande ordres als dan gebonden te zyn. Voorts is geresolveert, dat meede copie authentyk van 't meergezeide Tractaat, zoo in de Latynsche als in de Fransche taale, gezonden zal werden aan den meergemelten Heer van Wassenaar, L. Admiraal, om te strekken tot des zelfs narichting; aan de welken ook, in gevolge van haare Hoog. Moog. aanschryvinge van gisteren, naader geschreeven zal werden, dat hy ten regarde van 's Landts vloote, hier bevoorens onder zyn beleidt tot secours van den Koning van Denemarken overgezonden, by 't voorschreeven Tractaat Ga naar margenoot+niet verder werdt verbonden, als omme geduurende den voorschreeven tydt van drie weeken, te reekenen als hier boven breeder is geëxpresseert, egene troupen, om wat oorzaake ofte pretext zulks zoude moogen weezen, zal vermoogen over te voeren, ofte der zelver overvoeringe promoveren, ofte behulpelyk wezen, naar eenigh eilandt ofte andre plaatzen in Denemarken, tot nadeel en prejudicie van den Koning van Zweeden: ook om te water of te lande niet offensivelyk te entreprenneeren ofte molieren, tegens de troupen ofte kryghsmaghten van den Koning van Zweeden, ofte de zelve te attacqueeren: en dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+over zulks hem L. Admiraal volkoomentlyk vry blyft, om te ageren Ga naar margenoot+defensivelyk tot afweeringe van alle oppressien, die tegens den hooghstgemelten Koning van Denemarken, ofte des zelfs ryken, en landen, 't zy tot benauwing der stadt Koppenhagen, 't zy met surprinse op eenige eilanden ofte andre plaatzen, onder des zelfs gebiedt gehoorende, oft anderssints in eenigerhande manieren, zouden moogen werden ondernoomen; ook in cas dat iet zoude moogen worden gemolieert tot naadeel van de vloote van deezen Staat, ofte van d'ingezeetenen van dien: ende dienvolgende dat hy, niet jegenstaande het meergemelte Tractaat, de voorschreeve gereserveerde vryheit, ten beste van den Koning van Denemarken, en tot preservatie van de maght van dezen Staat, hem toevertrouwt, misgaders tot protectie van de goede ingezetenen van dien, resolutelyk zal vermoogen te gebruiken: ende dat hy ook, in gevolge van dien, met zyn onderhebbende vloote zich zal vervoegen en onthouden ter plaatze alwaar ende van de welke hy 't voorschreeve ooghmerk van haar Hoog. Moog. best en met de meeste zeekerheit zal konnen bereiken en betreffen: en met eenen ook regardt nemen op de conjunctie, die noch nodigh zoude moogen zyn, naar d'expiratie der voorschreve drie weeken, te reekenen als vooren, gedaan te werden, tusschen de vlooten van deezen Staat, die onder zyn commando, en van den Viceadmiraal de Ruiter respectivelyk zyn gesepareert. Tot welken einde hy daar over, zoo veel doenlyk, met den zelven Viceadmiraal de Ruiter zal hebben te correspondeeren, gelyk ook de voorschreeven Viceadmiraal zal hebben te doen, met den voorschreeven Heer van Wassenaar. Vorders is verstaan, dat extract uit het voorschreeven Tractaat, behelzende 't zevende artykel van dien, met en nevens eene beleefde missive gezonden zal werden aan den Heere Keurvorst van Brandenburgh, en zyne Keurvorstelyke Doorluchtigheyt daar nevens bekent te maaken, dat Vrankryk en Engelandt zich bovendien nevens haare Hoog. Moog. hebben verobligeert en verbonden, om alle moogelyke diligentie aan te wenden, ten einde dat alle dissentien en oneenigheden, die daar verder tusschen den Koning van Zweeden, en zyne Keurvorstelyke Doorluchtigheit zouden moogen overich wezen, in der minne moghten werden geassopieert; met verzoek, dat de zelve zyne Keurvorstelyke Doorluchtigheit zyne Ministers, tot dien einde, wil zenden op de handelplaatze, de welke aan de Ministers van Vrankryk, Engelandt, en dezen Staat openinge moogen geven van des zelfs interessen; die haar Hoog. Moog. met alle moogelyke zorghvuldigheit, ernst, en yver allenthalven zullen appuieeren, seconderen en bevorderen: des zal meede copie autentyk van 't voorschreeven Tractaat in de Latynsche en Fransche taale gezonden worden aan den Heer van den Honaart, extraordinaris Gedeputeerde van dezen Staat op de vreedenstractaaten in Polen aan te stellen, om te strekken tot des zelfs naarichtinge; met ende nevens ordre, dat hy in alle maniere zyne reize zal hebben te spoedigen, zoo veel doenlyk, en de vreede met alle moogelyke en bedenkelyke middelen te helpen pousseren en bevorderen. Wyders werden d'opgemelte Heeren van Gent en andre haare Hoog. Moog. Gedeputeerden verzocht en geauthoriseert, om, naa gehoudene communicatie met de Heeren de Thou en Douning, over den voet en maniere van communicatie van 't voorschreeven Tractaat te geven aan de Ministers van den Prinsen ofte Staaten in 't zelve Tractaat gementioneert, daar van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aan de zelve Ministers, op de beste en gevoegelykste maniere, communicatie te doen, gelyk ook voorts aan de andere Ministers van uitheemsche Prinsen en Staaten alhier residerende: zullende voorts copie autentyk van 't zelve Tractaat in de Fransche taale gezonden werden aan den Heer Ambassadeur Boreel, als ook copie autentyk in de Latynsche taale aan den Heer Ambassadeur Nieupoort, om te strekken tot der zelver naarichtinge, met ordre om daar over respectivelyk een civiel en beleeft compliment te doen aan de hooge contractanten in deezen.’
BOUKHORST. Vt. Accordeert met 't voorschreeve Register. N. RUYSCH.
Van dit besluit, als ook van 't bovengemelde derde punt van 't Haaghsche verdragh, liet men ettelyke afschriften maaken, die, door verscheide booden en weegen, te water en te lande, niet alleen aan den Viceadmiraal de Ruiter, maar ook aan den Heer van Wassenaar, L. Admiraal, werden afgevaardight: om alle daaden van vyandtschap en 't breeken met d'Engelschen, zoo veel moogelyk was, voor te koomen. De Gezanten die toen wegens den Nederlandtschen Staat aan de Koningen van Zweeden en Denemarken werden afgezonden, om de vreede te bemiddelen en uit Ga naar margenoot+te werken, waaren de Heeren Godaart van Slingelandt, eerste Raadtpensionaris der stadt Dordrecht, M. Pieter Vogelzangk, Raadtpensionaris der stadt Amsterdam, Pieter de Hubert, Sekretaris der Heeren Staaten Ga naar margenoot+van Zeelandt, en Willem van Haaren, Grietman van der Bildt. De Heer Slingelandt begaf zich op het schip van den Viceadmiraal de Ruiter: de Heeren Vogelzangk en van Haaren waaren op het schip den kleenen Harder, en de Heer de Hubert quam met een Zeeusch fregat, dat gevoert werdt door den Kapitein Kornelis Kuiper van Vlissingen. Ga naar margenoot+Op den eersten Pinxterdagh ontfing de Heer de Ruiter, die toen met de vloot nevens oudt Schaagen, niet ver van 't Schaager rif, op de Jutsche kust, was gekoomen, een brief van den Engelschen Admiraal Montagu, hem met een kits toegezonden, die, den vierden van May, ouden styl, onderteekent, hem dit volgende te gemoet voerde, dat hy door Ga naar margenoot+last van zyn Hoogheit den Protektor van Engelandt, dien niet meer ter harten ging dan 't bezorgen der gemeene ruste, die door den oorlogh tusschen de Koningen van Zweeden en Denemarken werdt gestoort, met zyne vloote in en ontrent de Sondt was gekoomenGa naar margenoot*: om, nevens d'Engelsche Gezanten, die zich by den Koning Van Zweeden onthielden, de twee Koningen te helpen vereenigen, en tot een goedt verdragh te brengen, Ga naar margenoot+op den grondt van de Rotsschildtsche vreede; doch met zulke verandering als men zou konnen doen goedtvinden. Dat hy aan geen van beide de Koningen, ofte hunne vlooten, eenig behulp zou doen: vertrouwende dat d' Admiraal der Hollandtsche vloote gelyke ordre hadde, daar hy zyn antwoordt, en toezegging van stil te zullen zitten, op verwachtte. De Viceadmiraal de Ruiter antwoordde op dat schryven met een brief, die deezen zin behelsde,
Ga naar margenoot+Edele, gestrenge Heer, De brief, dien 't uw Ed. my gewaardigde te schryven, geteekent den vierdenGa naar margenoot† der voorleede maandt, werdt my heeden behandight: daar ik met genoegen uit heb verstaan, dat de meeningen van onze Hooge Overheeden met elkandere overeenkoomen, en beide strekken tot bevordering | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van de vreede, tusschen de strydende Koningen van Zweeden en Denemarken. Voor weinig daagen hebben hunne Hooghmoogentheden, de Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden, my het derde artykel van het verdragh, dat in 's Gravenhage tusschen de Heeren Ambassadeur van Vrankryk, Resident van Engelandt, en hunne Hoog. Moog. Gemaghtigden is geslooten, laaten toekoomen, met ordre om my naar den inhoudt van dien stip te draagen. Hier van zende ik uw Ed. een afschrift by deezen: met voorneemen om den last, daar in begreepen, in alle gehoorzaamheit getrouwelyk en stip t' achtervolgen: en my ten vollen verzeekert houdende, dat uw Ed. zich daar ook stip naar zal richten. Hier mede afbreekende zal ik blyven,
Edele gestrenge Heer, Uw Edts. ootmoedige dienaar Michiel Adriaanszoon de Ruiter.
Ga naar margenoot+Den zevenden der maandt, toen de vloot in 't Schaager rak, tusschen d'eilanden van Lesou en Anout, was gekoomen, quam het vierde oorlogschip, dat in de Maaze was toegerust, by de vlag. Dit werdt gevoeght Ga naar margenoot+by 't esquadre van den Viceadmiraal Johan Evertszoon. De vloot bestondt nu uit negenendartig oorlogscheepen, en elk esquadre uit dartien scheepen. By 't esquadre van de Ruiter, die de vlag van de groote steng voerde, waaren twee branders. Johan Evertszoon, die de vlag van de voorsteng, en Meppel, die ze van de kruissteng liet waaijen, hadden Ga naar margenoot+elk een brander in hun esquadre. Drie daagen daarna quam de Ruiter met de vloote in den mondt van de Beldt tusschen het eilandt den grooten Helm en het eilandt Wero ten anker. Van waar hy, op het aanschryven van den L. Admiraal Wassenaar, voortzeilde om zich tusschen 't eilandt Syro en Rosnes, een uithoek van 't eilandt Zeelandt, t'onthouden. Ga naar margenoot+De Heer van Wassenaar was ondertusschen met zyne vloot by 't eilandt Funen, ontrent de stadt Nyborg, gekoomen, en zondt last aan de Ruiter dat hy de Belt verder zoude inzeilen: en dat zich de Viceadmiraal Meppel naar zyne vloot zou begeven; om aldaar op het schip van wylen zynen voorzaat Pieter Floriszoon te gebieden. Dit werdt Ga naar margenoot+straks naagekoomen. De Ruiter quam met zyn vloot tot op een myl naa Ga naar margenoot+by 't eilandt Romps, of Romso, dicht by Funen: zoo dat beide de vlooten twee of dry mylen van elkander laagen. Niet lang daarna voer de Heer Ga naar margenoot+van Wassenaar aan de Ruiters boordt, verzelt met den Heer Egbert Meeuszoon Kortenaar, die, gelyk verhaalt is, zich in den zeeslagh in de Sondt (te dier tydt noch Kapitein op 't schip van den L. Admiraal) Ga naar margenoot+zoo dapper queet: en seedertGa naar margenoot*, door de Heeren Staaten van Hollandt, in zyn afweezen, in de plaats van Witte Korneliszoon de Wit, tot Viceadmiraal onder 't Kollegie ter Admiraaliteit van de Maaze werdt gestelt. Ga naar margenoot+Ter zelver tydt werdt by den Heer van Wassenaar en d'andre Opperhoofden beslooten, dat zich de twee vlooten by een zouden voegen: dewyl de bestemde tydt van drie weeken, die men most afwachten eer men Denemarken moght helpen, haast ten einde zou loopen. Den volgenden dagh begaf zich de Heer van Wassenaar, met eenige Zeekapiteinen en Bevelhebbers der landtsoldaaten, op dat eilandt Romso, daar zy zich etlyke uuren met d'aadelyke oeffening der jacht vermaakten, en vyf of zes harten schooten. Korts daarna werdt den Viceadmiraal de Ruiter door een' brief van de Heeren Gezanten Slingelandt, en de Hubert, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die met eenig vaartuig t'Elzeneur by den Koning van Zweeden waaren aangekoomen, den tweeëntwintighsten getekent, bekent gemaakt, dat ze Ga naar margenoot+met den Gezant van Engelandt den tydt van de stilstandt der waapen en noch drie weeken hadden verlenght. Over dit schryven stondt men in de vloot vry verzet: en te meer, dewyl het van de twee andere Nederlandtsche Gezanten, de Heeren Voogelzang en van Haaren, die zich naar Koppenhagen by den Koning van Denemarken hadden begeven, niet was geteekent. Doch deeze verlenging van den tydt der drie weeken, boven gemeldt, was in Engelandt, met bewilliging van den Hollandtschen Ga naar margenoot+Gezant Nieupoort, uitgewerkt: die daar over aan de Neerlandtsche Gezanten in Denemarken, en den Heer van Wassenaar hadt geschreeven; op dat ze die verlenging moghten goedtvinden: meenende dat dit was volgens het oogmerk der Heeren Staaten. Dan zyne toegeventheit werdt daarna by hunne Hoog. Moog. niet wel opgenoomen; en hem bevoolen, dat hy den Staat van de redenen die hem hadden bewoogen, en van al 't geen hem daar toe aanleiding en wil hadt gegeven, zou berichten. De Viceadmiraal de Ruiter schreef te dier tydt niet alleen aan de Heeren Nederlandtsche Gezanten, zoo tot Elzeneur als tot Koppenhagen, maar ook aan de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, dat hun dat verlengen der stilstandt vremdt voorquam: dat den Koning van Zweeden de handen los waaren, en dat hy al deê wat hy wou: dat de Hollanders daar laagen met zulk een aanzienlyke vloot en niet moghten by de handt neemen: dat dit voor hem en de zynen een groot hartzeer was. Doch zy hoopten dat men hunne handen in 't kort zou ontbinden: nadien anders te vreezen stondt, dat de groote hitte van den zoomertydt, en der hondtsdaagen, wellicht ziekte onder 't volk zou brengen, en de vloot t'onbruik maaken. Onderwyl zaaten de Zweeden niet stil. Zy naamen de gelegentheit, die hun 't stilzitten der Hollanders gaf, genoeg waar, en quaamen den drieëntwintighsten met twaalf Ga naar margenoot+oorlogsscheepen, vier fluiten en een galjoot, aan 't Noordteinde van Funen, daar zy eenige soldaaten opbraghten, dat de Hollanders op de Ruiters vloot, uit de marsse, en van de masten en stengen, konden en mosten Ga naar margenoot+zien. Ten zelven daage voegden zich de twee Hollandtsche vlooten, ontrent het eilandt Spro, tusschen Kartemunde en Kasseur, of Korsoor, byeen. De vloot van den Heer van Wassenaar bestondt toen noch in achtendertig scheepen en fregatten van oorlog: zoo dat de gantsche zeemaght Ga naar margenoot+van den Staat, die zich hier in de Beldt onthieldt, nu sterk was achtentseventig oorlogscheepen, zes of zeven branders, en negen of tien galjoots: bemant met meer dan twaalfduizendt en negenhondert matroozen en soldaaten, (behalven de vierduizendt landtsoldaaten die op de Ruiters vloot waaren) en voerende t'zaamen ontrent drieduizent eenhondert en tnegentig stukken geschuts. De Heer van Wassenaar hadt twee van zyne oorlogscheepen op de Jutsche kust, tusschen de kleene eilanden Endeloo en Ebeloo, op de brandtwacht gezonden: daar de gemelde Ga naar margenoot+Zweedtsche scheepen op den vierentwintighsten jacht op maakten. 'T eene, genoemt de Jonge Prins, onder Kapitein 't Hoen, met hondertentien man en dertig stukken, werdt tot Horsens aan de Jutsche kust ingejaaght: en 't ander, een fregat genoemt Deutekom, onder Ga naar margenoot+den Kapitein Waardenborg, voerende vierentseventig man en vierentwintig stukken, ontrent de Weelstroom tegens het landt: zoo dat de Kapitein het schip in den brandt stak; op dat 'er de Zweeden geen nut van zouden hebben. De L. Admiraal zeilde met de meeste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+maght der twee vlooten op den zesentwintighsten 's morgens met den dagh derwaart, om te zien wat die scheepen was wedervaaren, maar quam te laat. Daarna kreeg men tyding hoe 't met die twee scheepen was afgeloopen, dat groote verbittering veroorzaakte in de Hollandtsche vlooten. Midlerwyl hadt d'Engelsche Admiraal Eduard Montagu, Graaf van Sandwich, van de byeenvoeging der twee Hollandtsche vlooten Ga naar margenoot+kennis gekregen. Waar op hy met zyne vloote, sterk groot en kleen tweeënveertig scheepen, onder zeil ging, stellende zynen koers naar de Beldt; om op het bedryf der Nederlanderen acht te geven. Hy quam Ga naar margenoot+den zesentwintighsten der maandt, tegens den avondt, tusschen 't eilandt Ga naar margenoot+Syro en den uithoek Rosnes, in 't gezicht der Hollandtsche vloote. De Heer van Wassenaar, niet weetende wat d'Engelschen in den zin hadden, liet de witte vlag waajen, en seinde de Hooftbevelhebbers en Kapiteinen aan boordt: hun beveelende, alles klaar te maaken, en, in gevalle van gevecht, hun eer en eedt, aan 't vaderlandt gedaan, te betrachten. Ga naar margenoot+Den volgenden morgen quaamen d'Engelschen by den uithoek Ga naar margenoot+van Rosnes ten anker, en d'Admiraal Montagu zondt, met twee kitsen, brieven aan den Heer van Wassenaar, en aan den Viceadmiraal de Ruiter, van gelyken inhoudt: meldende, dat hy quam om de twee Noorder kroonen tot een goedt verdragh te brengen: vertrouwende dat de vloot van hunne Hoog. Moog. het zelve ooghmerk hadt. Dat men daarom wederzydts met onderling verstandt en overeenkooming most handelen, en alles aanwenden ten beste der twee kroonen, en van de twee Staaten. Ga naar margenoot+Hem werdt beleefdelyk geantwoordt, dat men geen ander ooghmerk hadt. Hier op gingen d'Engelschen na den middagh onder zeil, de Beldt verder in. Waar op de Nederlanders, dit ziende, desgelyks zeil maakten, en voor d'Engelschen heene zeilden: op dat zy niet tusschen de Nederlandtsche vloot, en etlyke Deensche scheepen, die met eenige Nederlanders ontrent Nyborg lagen, zouden inbooren. Dan d'Engelschen quaamen by Kallundburg, en de Nederlanders by 't eilandt Romso Ga naar margenoot+ten anker. Korts daarna zondt de Heer van Wassenaar den Kommandeur Ga naar margenoot+Kornelis Evertszoon met een galjoot en brief aan 't boordt van den Engelschen Admiraal Montagu, dienende om elkandere in vriendtschap te verstaan. De Kommandeur Evertszoon werdt beleeft onthaalt, en quam met een' brief, die niet dan vriendtschap beloofde, te rug. Des Ga naar margenoot+anderendaaghs quam d'Engelsche Kapitein Blaak uit den naam van Montagu Ga naar margenoot+aan Wassenaars boordt, met een' brief, waar by verzocht werdt, dat men den tydt van stilstandt noch eenige daagen zou verlengen, tot dat 'er naarder tyding van de Heeren Staaten en van den Engelschen Resident uit Hollandt moght koomen. De Heer van Wassenaar, en de Viceadmiraalen de Ruiter en Johan Evertszoon, ontfingen op dien zelven dagh brieven uit Elzeneur, den zevenentwintighsten geteekent, meldende, dat de Gezanten der Heeren Staaten, die te Koppenhagen by den Koning van Denemarken waaren, en de Gezanten, die zich t'Elzeneur onthielden, elkandere ontrent het verlengen van den tydt der stilstandt Ga naar margenoot+niet konden verstaan. DaarnaGa naar margenoot* quaamen de Deensche Admiraalen Bielke en Juel, en de Viceadmiraal Heldt, met den Kapitein Roodestein, en de Hollandtsche Kapiteinen Evert Antoniszoon Marre, en Paulus Sonk, met hunne scheepen, en eenige fluiten, by de Hollandtsche vloot. Op dien dagh, en de volgende daagen, wisselden de Heer van Wassenaar en Montagu noch verscheide brieven, aangaande de middelen, daar men zich van most dienen om de Noorder Koningen tot vreede te beweegen. Den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tweeden van Julius voer de Viceadmiraal de Ruiter aan 't boordt van den Ga naar margenoot+Heere van Wassenaar, uit wien hy verstondt, dat men den tydt van stilstandt, of stilzitten, noch drie weeken hadt verlenght. Dit uitstel op uitstel strekte den Heer van Wassenaar, de Ruiter, en d'andere Opperhoofden, tot groot verdriet. De Ruiter oordeelde, en schreef ook aan de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, dat het werk, zoo veel hy zien kon, by d'Engelschen op geen goede moer lag, hoewel ze goede woorden gaaven. Hy meende, dat men slechts toelei om tydt te winnen, Ga naar margenoot+en de Zweeden te begunstigen. Twee daagen daarna zondt d'Engelsche Admiraal Montagu zynen Viceadmiraal Goodson, nevens eenige edelen, aan 't boordt van den Heer van Wassenaar, om hem van zynen 't weege te begroeten, en een' brief over te leveren, waar by hy Wassenaar met beleefde woorden verzocht, alle vlyt te willen aanwenden om zyne Majesteit van Denemarken tot vreede te beweegen; met Ga naar margenoot+aanbieding, dat hy ook zelfs by de Koningen van Zweeden en Denemarken daar toe zou arbeiden. De Heer van Wassenaar toonde gelyke beleeftheit, Ga naar margenoot+en zondt den Viceadmiraal de Ruiter, nevens den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en den Kapitein Jan Matthyszoon, met het schip van Kapitein Jan van Kampen, 's anderendaaghs naar d'Engelsche vloot, om den Admiraal Montagu uit zynen naame desgelyks Ga naar margenoot+te bezoeken, een' brief te behandigen, en verder mondeling met hem Ga naar margenoot+te handelen. De Ruiter werdt met groot bewys van eere ontfangen. Zyn voorstel was, of men ook zwaarigheit zou maaken, indien hy met de vloote, die hy lest uit Hollandt hadt gebraght, nevens den Heer van Wassenaar in d'Oostzee, en voort voor Koppenhagen zeilde, om de stadt, die de Zweeden te water hadden belegert, t'ontzetten, en verder te Ga naar margenoot+doen 't geen tot vreede kon strekken. D'Admiraal Montagu antwoordde, dat de Heer van Wassenaar kon doen wat hem geliefde: doch dat hy 't best hieldt te zyn (om geen reden te geven tot het verbreeken van 't derde punt van 't Haagsche verdragh, en om dat de tydt, die men noch hadt te wachten, kort was) dat de Heer van Wassenaar met zyne vloot, nevens de Deensche, naar Koppenhagen zou zeilen, om die stadt te bevryden: de Ruiter zich met zyne vloote, zoo lang de bestemde tydt noch zou loopen, in de Beldt onthouden: en dat hy met d'Engelsche vloot de Beldt weêr uit, en tot onder de Lap, by de Sondt, zou zeilen, daar hy, tot dat de gemelde tydt zou zyn verloopen, zou blyven leggen. Ter zelver tydt verzekerde de Heer Montagu met ernstige woorden, dat hy alleen gezonden was om de Noorder Koningen tot vreede te beweegen, en verhoopte dat de Heer van Wassenaar, en hy, de Ruiter, met dat zelve ooghmerk waaren gekoomen: daar by voegende, dat hy ook niet anders voorhadde, dan met de Nederlandtsche Gezanten, den Heer van Wassenaar, en d'andere Opperhoofden der Hollandtsche vlooten, in goede vriendtschap te leven, en goedt verstandt te houden. Zyn antwoordt werdt by de Ruiter overgenoomen, om het den Heer van Wassenaar bekent te maaken. Voorts werdt hy met ongemeene beleeftheit van Montagu onthaalt, en bleef dien nacht, in 't schip van Kapitein Jan van Kampen, by d'Engelsche vloot leggen. Met den dagh ging hy, nevens d'Engelsche vloot, onder zeil. Ga naar margenoot+Hy stelde zyn' koers naar de Hollandtsche vlooten, en d'Engelschen, die meer scheenen toeteleggen om de Zweeden te beschermen, dan om de Deenen te beschaadigen, zeilden de Belt weêr uit naar de Sondt. Na Ga naar margenoot+dat de Ruiter aan den Heer van Wassenaar zyn wedervaaren hadt ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haalt, Ga naar margenoot+gingen beide de vlooten, met de Deensche scheepen t' zeil, en Ga naar margenoot+stelden hunnen koers naar 't eilandt Spro, van daar naar Langelandt, en voorts naar Feemeren, niet wydt van den inham der zee, die zich naar Lubek strekt, daar ze den achtsten van Julius ten anker quaamen. Ga naar margenoot+Hier leggende voer de Heer van Wassenaar naar 't boordt van den Deenschen Admiraal Bielke, daar zich ook de Viceadmiraalen de Ruiter, Johan Evertszoon, Kortenaar en Meppel lieten vinden, om met den Heer Ga naar margenoot+Bielke, en de Heeren Otto Kraag en Henrik Mulder, die op zyn schip waaren, te beraadtslaagen, wat men nu zou doen, en of men gezaamentlyk Ga naar margenoot+naar Koppenhagen zou zeilen. De Deensche Heeren verzochten, dat de L. Admiraal noch een dagh of twee zou wachten, om te zien of niet eenige scheepen uit Lubek zouden koomen, die de wil hadden naar Koppenhagen; op dat men die derwaart moght geleiden. Dit werdt ingewillight. Ga naar margenoot+Daarna zondt men de Kapiteinen Aldert Matthyszoon, Henrik Gotskens en Jan Matthyszoon, om tien scheepen onder hunne bescherminge naar Dantzik en Koningsbergen te brengen, met last om daar drie daagen te wachten, en dan, met de gereedtzynde scheepen, naar de vloot ontrent Koppenhagen te koomen. Voorts werdt beslooten, dat de Ruiter met zyne vloote ontrent Feemeren tot het einde der drie weeken, dat is, tot den dertienden der maandt, zou blyven leggen: en dan zyn best doen om zich ontrent Koppenhagen by den L. Admiraal Ga naar margenoot+te voegen. De Heer van Wassenaar ging den tienden met zyne vloot, en de Deensche oorlogscheepen, t' zaamen zevenendertig scheepen van oorloge, en ontrent dertig koopvaarders, zoo fluiten, galjoots als schoeten, naar Koppenhagen onder zeil. Op dien zelven dagh verstondt Ga naar margenoot+hy uit een Lubeker Schipper, dat hy d'Engelsche vloot, sterk drieënveertig zeilen, tusschen Ween en Koppenhagen hadt gezien: dat voor Koppenhagen vier Zweedtsche scheepen laagen: vier in de Droogen, dertien voor Landtskroon en twaalf by 't eilandt Meun, zoo dat Ga naar margenoot+ze t'zaamen drieëndertig oorlogscheepen sterk waaren. Doch op d'aankomst van den Heer van Wassenaar, met zyne zeemaght, zagh men al de Zweeden, die zich ontrent Koppenhagen hielden, de wyk neemen. Toen braght hy de lyftoghtfluiten, met de Ruiter uit Hollandt gekoomen, voor de stadt, die daar door op nieu werdt gespyst en verquikt. Korts daarna quaamen de drie oorlogscheepen met de tien koopvaarders, die naar Dantzik en Koningsbergen meenden te zeilen, ontrent Koppenhaagen; verhaalende, dat ze by het Doornbosch, benoorden Straalzondt, dertien Zweeden hadden gezien, en, om dat geweldt t'ontgaan, Ga naar margenoot+naar de Hollandtsche vloot waaren geweeken. De Viceadmiraal de Ruiter vertrok den dertienden met zyne vloote van Feemeren, en quam den derden dagh voor den Droogen, op de hoek van den Draaker, anderhalf myl van Koppenhagen, by de vloot van den Heere van Ga naar margenoot+Wassenaar. Toen werdt de gantsche zeemaght van den Nederlandtschen Staat in vier esquadres of vloothoopen verdeelt. Weinig daagen daarna liet de Koning van Denemarken (die de herten der Zeehelden, t'zyner hulpe afgezonden, met alle teekenen van genegentheit aan zich poogde te verbinden) den L. Admiraal, en den Viceadmiraal de Ruiter, met d'andere Viceadmiraalen, op het eilandt Amak noodigen, om 't middaghmaal met zyne Majesteit te houden. Men hadt ten dien einde eenige tenten in 't veldt opgeslaagen. Zy voeren derwaart, en gingen, naa Ga naar margenoot+dat ze den Koning hadden begroet, ten disch. Zyne Majesteit zat aan een lange taafel, aan 't hooge einde, op d'eerste plaats. Etlyke van zy- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne Ga naar margenoot+Ryksraaden, en hooge Krygsbevelhebbers, waaren geplaatst aan zyne rechter handt, en d'Opperhoofden der Hollandtsche vlooten aan de slinker zyde: in de volgende ordre, eerst de Heer van Wassenaar, daarna de Viceadmiraalen Johan Evertszoon, de Ruiter, Meppel en Kortenaar. De maaltydt was Koningklyk, en 't onthaal hoofs en heusch. Men onderhielt hen met veele minlyke reedeneeringen, aangaande de tegenwoordigen Ga naar margenoot+standt van zaaken: daar zich Prins Christiaan van Denemarken, toen een jongeling van dertien jaaren, naa de maaltydt byvoegde; spreekende, met zoo veel kennis en oordeel, als of hy den ouderdom van vyfentwintig jaaren hadt bereikt. Dat eilandt van Amak, daar men hen onthaalde, leit voor Koppenhagen, wel kleen van begrip, (want het is niet meer dan zesduizendt passen lang en vier duizend breedt) maar zeer vruchtbaar: en 't werdt ten deele van Hollanders, of van luiden uit Hollanders gesprooten, bewoont en bebout. 'T was ruim hondert en veertig jaaren geleeden, dat men ter begeerte en op 't aanhouden van Ga naar margenoot+de Koninginne Elizabet, gemalin van den Koning Christiern of Christiaan den tweeden, dien Nero van 't Noorden, en zuster van Keiser Karel den vyfden, een groote volkplanting van landtluiden uit Hollandt derwaart hadt getrokken, om daar, op de zuivre Hollandtsche wyze, 't landt te bouwen, en de booter en kaas te maaken. Dat met geluk en voordeel in 't werk werdt gestelt. Ook is dit eilandt noch op deezen tydt een kleene spyskaamer van Koppenhagen, die de stadt van booter, Ga naar margenoot+kaas, melk, en wey in overvloedt verziet. Men zondt daarna den Viceadmiraal Meppel om ettelyke koopvaarders met achtien oorlogscheepen naar Dantzik en Koningsbergen te geleiden, en hen tegens de Zweeden, die zich toen met dertien scheepen ontrent het eilandt Bornholm onthielden, Ga naar margenoot+te beschermen. Hy was naulyks onder zeil, of men zagh den Koning, Ga naar margenoot+den Prins zynen zoon en etlyke Ryksraaden, met den Heer van Wassenaar, in zyn sloep, door de vloot roeijen om die te bezichtigen; gevolght door de Viceadmiraalen Johan Evertszoon, de Ruiter, en Kortenaar. Daarna Ga naar margenoot+voeren ze aan 't boordt van Wassenaar, die den Koning, met zyn gevolg, 's middaghs ter maaltydt heerlyk onthaalde. Ook werdt zyne Majesteit, eerst door den L. Admiraal, en daarna door d'andere Opperhoofden en Kapiteinen, met eerschooten in ordre vereert. Maar ondertusschen bleef de vloot hier vruchteloos leggen. Ook wou de Koning niet toelaaten, dat de vierduizendt landtsoldaaten, met de Ruiter uit Hollandt gekoomen, een voet aan landt zouden zetten. Dies vondt men zich met de zelve op de scheepen verleegen. Men vreesde dat 'er ziekte onder al dat volk zou ontstaan: ook werdt de leeftoght, daar men de vlooten, voor zoo veel het scheepsvolk aanging, in overvloet mee hadt verzorght, door 't byzyn der landtsoldaaten te eer verslonden: zoo dat men veel onkosten most doen om de vlooten buiten honger en kommer te houden. Ga naar margenoot+Dit werdt by de Heeren Staaten niet wel opgenoomen: te meer, om dat de Koning van Denemarken te vooren hadt te kennen gegeven, dat men Ga naar margenoot+die soldaaten tot bescherming van Koppenhagen van nooden hadt; met verzoek dat men ordre zou stellen om die daar t'ontscheepen. Ontrent deezen tydt werdt in den Haage, tusschen de Heeren Staaten en den Staat van Engelandt, byeen naarder verdragh beslooten, dat de Gezanten in Denemarken binnen vystien daagen de Koningen zouden trachten Ga naar margenoot+te vereenigen: doch dat, in 't Rotsschildtsche verdragh, al 't geen ten Ga naar margenoot+aanzien van de plaatzen door een van beide de Koningen ingenoomen, of ten opzicht van de geleede schaade, noodig geacht zou worden al- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar Ga naar margenoot+te veranderen of by te doen, om de vreede voort te zetten, zou worden verandert en daar by gedaan. Voorts dat d'Engelsche en Nederlandtsche Gezanten daar naar zouden trachten, dat de plaatzen, by een van de Koningen sedert het Rotsschildtsche verdragh ingenoomen en gewonnen, zouden gaan aan den geenen die de zelve te vooren, of uit kracht van 't Rotsschildtsche verdragh toebehoorden: doch dat het ampt. Drontheim aan den Koning van Denemarken zou worden geëigent, alhoewel van 't zelve te Rotsschildt anders was verdraagen. Ook zou men by den Koning van Zweeden moogen handelen, op dat den Koning van Denemarken van de vierhondertduizendt ryksdaalders, hem, van weegen schaade in Guinea geleden, opgeleght, wierde ontlast. Eindelyk zou 't aan de vloot van Engelandt, noch aan de vloot of soldaaten der vereenigde Nederlanden, naa verloop der vyftien daagen, niet geoorlooft zyn iemandt van de Koningen, die de vreede niet zou aanneemen, te helpen: maar den aanneemer der vreede zou men alle hulpe en bystandt doen; en met t'zaamengevoegde maght en wapenen uitwerken, dat de geene die de vreede zou weigeren, met 'er daadt daar toe wierde gedwongen. Dit verdragh werdt den vierentwintighsten van Julius, uit den naame van Engelandt en van den Nederlandtschen Staat, ten huize van den Franschen Gezant de Thou, onderteekent. Doch de Thou heeft het zelfs niet geteekent, zeggende, dat hy geen last hadt, maar dat hy daar Ga naar margenoot+over zou schryven. 'T gemelde verdragh werdt daarna den vierden van Augustus met een naader verdragh bevestight en bekraghtigt: en daar by beslooten, dat d'Engelsche en Nederlandtsche Gezanten in Denemarken t'zaamen zouden beraadtslaagen, of 't niet goedt zou zyn eenig gedeelte van de vlooten van Engelandt en der vereenigde Nederlanden Ga naar margenoot+naar huis te zenden: daar laatende een genoeghzaam getal van scheepen, om 't gemelde verdragh uit te werken. Van weegen Hollandt werdt verstaan, dat indien buiten vermoeden de Koning van Denemarken dit Ga naar margenoot+voorgestelde moght weigeren aan te neemen, dat men dan in 't bybrengen van de dwangmiddelen met die omzichtigheit most te werk gaan, dat daar door de stadt van Koppenhagen niet quaame te vervallen onder de maght van Zweeden. Terwyl dit in Hollandt omging bleef men met 's Landts vlooten, by den Draaker ten anker, in de voorgaande onzeekerheit stil leggen. Doch den eersten van Augustus braght de Rykshofmeester, Joachim Gerstdorp, met eenige edelen verzeldt, op den middagh ordre aan den Heer van Wassenaar, dat de vloot naar de Beldt zou vertrekken: en naa den middagh quam de Koning zelf aan 't boordt van den Deenschen Admiraal Bielke, daar zich ook de Heer van Wassenaar, en de Viceadmiraal de Ruiter lieten vinden, aan wien zyn Majesteit verzocht, dat men terstondt, in zyn byzyn en gezicht, zou onder zeil gaan. Doch men most, om dat d'avondt voorhanden was, 's nachts Ga naar margenoot+blyven leggen. Den volgenden dagh gingen beide de Hollandtsche en Deensche vlooten, sterk ontrent tsestig oorlogscheepen, met een groot getal van fluiten, galjoots, schoeten, en ander kleen vaartuig, van onder Draaker t'zeil. De Heer van Wassenaar voerde nu de vlag van de groote en steng, de Viceadmiraal Johan Evertszoon van de voorsteng, en de Ga naar margenoot+Ruiter van de kruissteng. Zy laveerden eerst naar den uithoek van Zeelandt, genoemt Steffenshofuit, of by anderen Steeden, en van daar Ga naar margenoot+naar 't eilandt Mone of Meun. Dan den derden van de maandt quam 'er een galjoot van Koppenhagen, met brieven van de Heeren Gezanten Vogelzang en van Haaren, den Heer van Wassenaar beveelende, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat hy met de Hollandtsche vloot tegens de Zweeden niet zou onderneemen; Ga naar margenoot+dewyl de Hollandtsche Gezanten met de Gezanten van Engelandt en Vrankryk op nieuw waaren verdragen, dat men noch geen vyandtschap zou pleegen. Op dit aanschryven wendde de vloot Noordt over, en quam tusschen Meun en Steden ten anker. Dus liep den toeleg tegens de Zweeden voor dien tydt te niet. Daarna kreeg men tyding in de Hollandtsche vloot, dat de Zweeden in de kleene Beldt, of Middelvaartsondt, Ga naar margenoot+twee Deensche en twee Hollandtsche oorlogscheepen hadden Ga naar margenoot+verovert, en noch een Hollandtsch oorlogschip met veel kleen vaartuig verbrandt. Deeze scheepen waaren door den Keurvorst van Brandenburg, tegens last en ordre van den Heer van Wassenaar, aangehouden, om door hun behulp eenig krysvolk op Funen aan landt te zetten. Ga naar margenoot+Ook hadt ze de L. Admiraal meermaalen op ontbooden, en de Keurvorst hun vertrek verhindert. De Viceadmiraal Meppel quam den negentienden van Dantzik met zesendartig zeilen by de vlag: te weeten met veertien oorlogscheepen, achtien koopvaarders, en vier veroverde scheepen; naamelyk een Zweedtsche kaaper, met negentien stukken en vyfenveertig man, en drie Lubeker scheepen, die de Zweeden korts te vooren Ga naar margenoot+hadden genoomen. Geduurende al dien tydt dat men de Neerlandtsche vloot op en buiten bedryf hieldt, werdt by de Heeren Gezanten ontrent beide de Koningen groote vlyt aangewendt om de vreede te bevorderen. Doch 't was den Koningen niet weinig tegens de borst, dat de Ga naar margenoot+twee Republyken, of Staatsche regeeringen van Engelandt en der vereenigde Nederlanden, het Haaghsche verdragh hadden geslooten, en dat ze daar beide hunne oorlogsvlooten hadden, die in plaats dat d'een de Zweeden en d'ander de Deenen zou te hulp koomen, tot noch toe stil laagen, om, gelyk men zeide, de vreede te bewerken. Ook verstonden ze, dat de twee Staaten, de vreede willende voortzetten op den voet van 't Rotsschildtsche verdragh, de twee Koningen voorwaarden voorschreeven, Ga naar margenoot+en over Koningen scheenen te willen heerschen. Doch eindelyk liet zich de Koning van Denemarken beweegen, en stondt toe, dat men op den voorgestelden voet in onderhandeling zou treeden. De Koning van Zweeden volharde by zyne meening, en als d'Engelsche en Hollandtsche Gezanten, met hem in gesprek getreden, met wat ernst van de vreede spraaken, en eenige punten op den voet van 't Haagsch verdragh voorstelden, verstondt hy, dat men hem zocht te brengen tot het geen hy niet van meening was te doen, en men hoorde hem in toornigen moede zeggen, dat de twee StaatenGa naar margenoot† (meenende Engelandt en de Ga naar margenoot+vereenigde Nederlanden) ontwerpenGa naar margenoot‡ van vreede met hunne vlooten moghten maaken, maar dat hy 't ontwerp op zyne zyde hadt: treedende, als hy dit zeide, twee passen te rug, en slaande de handt aan 't gevest van zyn' deegen. Daarna keerde hy zich in 't byzonder tot de Hollandtsche Gezanten, zeggende, dat hy ze zou doen vasthoudenGa naar margenoot↓, en meer hieldt voor vyanden dan voor middelaars. Dit geschiedde in 't byzyn, en ten aanhooren van veele Ryksraaden, hooge Bevelhebbers en Ga naar margenoot+anderen. Doch de Ridder Terlon, Gezant van Vrankryk, die by dat gesprek niet tegenwoordig was, vertoonde aan den Koning, dat het tot naadeel van zyne zaaken zou strekken, indien hy met d'Engelschen en Hollanders zou breeken; dewyl ze twee groote vlooten by der handt hadden, die hem veel afbreuks konden doen. De Koning antwoordde, dat hy niet kon lyden, dat men hem de wet zou stellen voor 't hooft van zyn leger, of dat men den Koning van Denemarken, al was hy zyn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vyandt, zou dwingen op gelyke wyze de wet t'ontfangen: dat hy veel liever een min voordeelige vreê zou maaken, dan toelaaten, dat men hem en den Koning van Denemarken daar toe zou dwingen: en dat door 't gezagh 't welk de twee Republyken zich wilden aanmaatigen over Ga naar margenoot+hunne gekroonde hoofden. Terlon gaf hem verder te kennen, dat het tot zynen dienst zou strekken, indien men 't misnoegen, dat d'Engelsche Ga naar margenoot+en Hollandtsche Gezanten, uit de bovengemelde scherpe bejegening, hadden geschept, kon wegh neemen: voorts braght hy door zyne bemiddeling zoo veel te weeg, dat ze korts daarna, nevens hem, by zyne Majesteit in zyn leger weêr ten gehoore werden ontfangen, wel bejegent, en op 't middaghmaal gehouden. Op den vierentwintighsten van Augustus Ga naar margenoot+zyn de Gemaghtigden van beide de Koningen in onderhandeling getreeden, doch zy konden elkanderen niet verstaanGa naar margenoot†. Dus verliepen de leste beraamde vyftien daagen, binnen welke de vreede most werden uitgewerkt, zonder iet te verrichten, en nu stondt het den Nederlanderen vry den Koning van Denemarken de handt te bieden. Midlerwyl ontstondt in de Nederlandtsche vlooten, om dat de landtsoldaaten zoo lang in de scheepen bleven, groot gebrek van drank, en andere behoefte. Het Ga naar margenoot+water was meest bedorven, en 't bier op: dies zondt menGa naar margenoot‡ den Komandeur Kornelis Evertszoon met vier oorlogscheepen, vier fluiten en vier galjoots, naar Lubek; om van daar zoo veel scheepsbier te haalen, als men zou konnen bekoomen, en andere levensbehoefte voor de vloot in te koopen. In de meeste scheepen, die met de Ruiter waaren uitgezeilt, Ga naar margenoot+was 't volk noch gezondt: maar de Heer van Wassenaar hadt onder de zynen al vry wat zieken. Ook begost in d'oudtste Zeeusche scheepen Ga naar margenoot+eenige ziekte t'ontstaan. De Viceadmiraal de Ruiter schreef in deezen tydt aan de Heeren Raaden ter Admiraaliteit, dat 'er alreê groot gebrek van lyftoght was in de Rotterdamsche en Noordthollandtsche scheepen, en dat de Zeeusche ten langste slechts zes weeken konden uithouden: maar dat d'Amsterdamsche scheepen tot half November konden Ga naar margenoot+uitstaan: doch indien men zou goedtvinden dat ze langer zouden uitblyven, dat hun dan lyftoght en bier uit Hollandt most toegezonden worden; dewyl het onmooghlyk was zoo veel scheepen in Denemarken, daar alles ontbrak, naar behooren te verzien. Voorts verzocht hy, dat men, indien de vloot daar most overwinteren, voor 't volk doch goede voorzorge zou draagen: dat men tot dien einde eenige wolle kleederen, dikke koussen, schoenen, en ettelyke honderden Engelsche mutsen (dewyl in de verleede winter veel volk van koude en ongemak was gestorven) zou overzenden: en daar, behalven d'andere lyftoght, ook voor elk schip eenige wyn en twee oxhoofden brandewyn byvoegen. Ga naar margenoot+De Hollandtsche Gezanten, die zich te Koppenhagen onthielden, ziende dat het nu tydt was om de vreede, dus lang met woorden gezocht, met kracht uit te werken, zonden een' brief aan den Viceadmiraal de Ruiter, den achtentwintighsten getekent, waar by hem bevoolen werdt, dat hy zich met de vloot, die hy uit Hollandt hadt gebraght, nevens den Viceadmiraal Johan Evertszoon, op 't spoedigste zou vervoegen by of Ga naar margenoot+ontrent Koppenhagen, om daar nader ordre 't ontfangen: en den Heer van Wassenaar werdt belast, dat hy met zyne vloote een merkelyk getal koopvaardyscheepen door de Belt, tot ontrent d'eilanden van Anout Ga naar margenoot+of Lezou, of den hoek van Schaagen, zou geleiden. Dees brief quam hem den dertighsten der maandt ontrent Feemeren ter handen. Naa 't ontfangen van dit schryven werdt straks Krygsraadt gehouden, en op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het voorstel van den Heer van Wassenaar (zeggende, dat hy veel onbequaame scheepen, en oude zeilders, die slecht bemant waaren, by zich hadt) verstaan, dat men twaalf scheepen van de Ruiters vloot, met twee branders, by de zyne zou voegen. De Ruiter zou met achtentwintig kloeke en welbemande scheepen, zoo haast als 't bier en de lyftoght van Lubek zou koomen, naar Koppenhagen zeilen. Doch toen ze door tegenwindt werden opgehouden, ging hy echter den tweeden van September onder zeil, en liet ordre dat hem de Kommandeur Kornelis Evertszoon met zyne scheepen ten eersten zou volgen. Men hadt in een der onderhandelingen in den Haage gesprooken van eenig gedeelte der Engelsche en Nederlandtsche oorlogsvlooten t'huis t'ontbieden. Dit werdt sedert in nader beraadt geleitGa naar margenoot‡, en aan de zyde der Staaten verstaan, dat alleen twintig scheepen zouden t'huis keeren: doch dat ze niet t'zeil zouden gaan voor dat ze ten minste gelyk getal Engelschen hadden zien vertrekken. Dan dat beding was onnoodig. Want in Engelandt zagh men te deezer tydt de wisselvalligheit der menschelyke zaaken, alles neigde zich tot verandering van regeering. De Generaal Monk zocht onder de handt den jongen Koning, Karel den tweeden, op den troon te helpen, en d'Admiraal Montagu, die men houdt dat met Monk verstandt hieldt, brandde van begeerte om zich met de vloot derwaart te Ga naar margenoot+begeven, en de vrienden des Konings te hulp te koomen. Hy zei tegens zommigen, dat hy by gebrek van lyftoght in dat gewest met zyne Ga naar margenoot+vloote niet langer kon bestaan, en ging daar op, den vyfden van Ga naar margenoot+September, naar Engelandt t'zeil. De Viceadmiraal de Ruiter quam den zelven dagh met de vloot (daar hy nu 't opperbevel over hadt, voerende de vlag weêr van de groote steng) ontrent Amak, by Koppenhagen, Ga naar margenoot+door geduurige Noordelyke winden eenige daagen tegengehouden. Hier ontfing hy ordre om door de Droogen te zeilen, en in persoon, nevens den Viceadmiraal Jan Evertszoon, zonder uitstel, in de stadt by de Heeren Hollandtsche Gezanten te koomen. Men overlei met hun op wat wyze dat men de Sondt en Landtskroon met 's Landts scheepen best Ga naar margenoot+zou konnen bezetten. Doch eer men tot besluit quam, vertrokken de Heeren naar de handelplaats, tusschen de stadt en 't Zweedtsch leeger, daar al de Gezanten in tenten, ten dien einde opgerecht, nevens de Ga naar margenoot+Zweedtsche en Deensche Gemaghtigden, weêr in gesprek en onderhandeling Ga naar margenoot+traaden, om alles tot vreede te schikken. Maar menscheidde onverrichter zaake, en de Nederlandtsche Gezanten quamen op den avondt met groot ongenoegen weêr in de stadt. De Viceadmiraal de Ruiter merkte uit hun gesprek dat de vreede byna buiten hoop was, en men sprak nu van dwangmiddelen tegens de Zweeden te gebruiken. Doch de Ruiter oordeelde, dat het byna te laat in den tydt werdt: en zei met het Hollandtsch spreekwoordt, dat men, nu 't kalf verdronken was, gaarne de put zou vullen: dat men zich te lang liet ophouden: dat men den schoonen tydt van den gantschen zoomer liet voor by gaan, en zulk een zeemaght, zonder iet te bedryven, stil leggen: voorts, dat het herfts- en winterweder in 't kort alle toeleggen en onderneemingen zou verhinderen en afbreeken. Dan de Nederlandtsche Gezanten hadden groote redenen om zoo traag tot het uiterste te koomen. Zy zochten met dat marren en uitstellen de vyandtschap der Engelschen, die men anders te gemoet zag, voor te koomen: en nu hadt het vertrek der Engelsche vloote hun van die zorg ontlast. Ook heeft d'uitkomst der zaaken in 't kort getoont dat 'er noch, ter naauwe noodt, wat tydts over was om de Zweeden met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voordeel aan te tasten. De Heer de Ruiter werdt noch dien zelven avondt van de Heeren Gezanten afgevaardight. Men gaf hem last, dat hy terstondt naar de Sondt zou zeilen, zich ontrent Kroonenburg en Landtskroon plaatzen, de vloot wel verdeelen en verspreiden, om den Zweeden alle bedenkelyke afbreuk te doen. Met den donker vertrok hy, nevens den Viceadmiraal Johan Evertszoon, uit de stadt, en door den styven windt en groote stroom konden ze, met hunne boots en sloepen, Ga naar margenoot+niet voor middernacht aan boordt koomen. Den volgenden morgen ging hy, met een styve koelte uit den Oosten, onder zeil, en liep eerst naar Ga naar margenoot+Landtskroon. Daar zagh men tien kloeke Zweedtsche scheepen in en by de haven leggen, met zeven gemeene en vyf kleine, in alles tweëntwintig Ga naar margenoot+zeilen. Vier scheepen waaren dicht by 't gat, die de Ruiter meende af te snyden, maar daar ontrent koomende, zagh hy dat ze binnen de bank, by de gezonke scheepen laagen: zoo dat het door den styven Oostelyken windt niet moogelyk was by hen te koomen. Ook raakte Kapitein Schey, die een weinig te windtwaart voor uit was, wel een half myl van de Zweeden, aan den grondt, en most afhouden. Toen stelde Ga naar margenoot+hy zyn koers voorby 't eilandt Ween naar de Sondt, en quam ontrent den middagh niet ver van 't kasteel van Kroonenburg ten anker. Daarna Ga naar margenoot+werdt de Kapitein Adriaan Bankaart met vyf oorlogscheepen naar Landtskroon gezonden, daar zy voor de haven, halvemaans wyze, en op behoorlyke wydtte van elkander, d'ankers lieten vallen; om daar de brandtwacht te houden, en dat vaarwaater voor de Zweeden onbruikbaar te maaken. Op den avondt zondt ieder Kapitein zyn boot, met eenige muskettiers bemant, een pistoolschoot boven de boei van zyn anker, Ga naar margenoot+op de buitewacht. De Viceadmiraal de Ruiter zeilde met eenige van d'andere scheepen zoo naar aan Kroonenburg en Elzenburg, dat hy pas meinde buiten schoots te zyn: niet geraaden vindende recht tusschen beide de kasteelen te leggen; want dan zoude hun geschut zomwyle konnen toereiken, Ga naar margenoot+'t welk in 't doorzeilen uit- of inwaart, voor een korten stoot, zoo zeer niet te vreezen stondt, dan met daar stil te leggen. Hy plaatste ook ettelyke scheepen tusschen Elzenburg en 't eilandt Ween, en de Viceadmiraal Johan Evertszoon lag met eenige scheepen tusschen 't Noordteinde van Ween en Landtskroon. Dicht onder 't stedeken Elzeneur, by de Deenen Helsingor genoemt, ten Zuiden van Kroonenburg, laagen twee Zweedtsche koopvaarders, een groote fluit met achtentwintig Ga naar margenoot+stukken, en 't schip van Kapitein Jan Duim, dat de Zweeden voor deezen hadden verovert: maar door den Oostelyken windt viel de stroom te dier tydt zoo styf op het landt, dat het niet geraaden was daar by te koomen: want het stondt te wachten, dat men, hen daar aantastende, met elkandere tegens 't landt zou dryven, daar 't, met dien windt, onmoogelyk zou zyn af te koomen: en dan zou men ten doel van 't vyandtlyk geschut leggen. Men kon toen de kleene steeden van Elzeneur en Elzenburg wel met schieten beschaadigen en bederven, maar de Heer de Ruiter liet dat, uit erberming met de burgeren, die daar noch woonden. Ten kon ook ontrent het voornaamste oogmerk des oorlogs geen voordeel Ga naar margenoot+doen. Hy schreef ontrent dien tydt aan de Heeren Nederlandtsche Gezanten, die te Koppenhagen waaren, dat hy geen kans zagh om de Zweeden Ga naar margenoot+den eenige afbreuk te doen, zoo lang zy met hunne scheepen in hunne havens bleven leggen: en dat men, op d'eene of d'andere plaatze, eenige landing, door behulp der vloote, met het krygsvolk in 't werk most stellen. Ga naar margenoot+Korts daarna zeilde een Zweedtsch koopvaarder van onder Kroo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nenburg, Ga naar margenoot+by 't kasteel langs, uit de Sondt, doch de Ruiter vondt niet geraden dat schip te laaten vervolgen: meenende dat de Zweeden toeleiden om zyne zeemaght, door 't uitzenden van slechte vaartuigen, als men daar jacht op maakte, van elkandere te trekken, en dan uit Landtskroon het minste getal, op hunne kust, op 't lyf te vallen. Doch toen 't Zweedtsch oorlogschip, dat voor Kroonenburg lag, ten zelven daage ook onder zeil ging om de Sondt uit te zeilen, en dat het Hollandtsch schip, weleer gevoert by Kapitein Duim, zich ook gereedt maakte, beval hy zyn' Schoutbynacht Pieter van Braakel, en de Kapiteinen Schey en de Vries, hen terstondt te volgen en aan te tasten. Maar zy gingen zoo haast niet onder zeil, of de Zweedt quam weêr ten anker, en 't schip van Kapitein Duim bleef leggen. Midlerwyl kreeg de Ruiter bericht, Ga naar margenoot+dat de Koning van Zweeden zelf binnen Landtskroon was gekoomen, en vast ordre stelde om zyne scheepen, en eenige branders, klaar te maaken, en uit te zenden. Op deeze tyding liet de Ruiter den Schoutbynacht van Braakel, met de Kapiteinen Schatter, de Vries, en de Ga naar margenoot+Haan, ontrent Elzeneur en Kroonenburg, en laveerde met d'andere Ga naar margenoot+scheepen naar Landtskroon; om daar post te houden, en op het uitkoomen der Zweeden te passen. Ter zelver tydt quaamen de Nederlandtsche Ga naar margenoot+Gezanten aan zyn boordt, die den volgenden dagh, naa eenige beraadtslaaging, Ga naar margenoot+weêr vertrokken. Zy bevaalen, dat hy vier oorlogscheepen zou beschikken, tot het overvoeren van eenige soldaaten, en dat men etlyke van de grootste scheepsboots, wel bemant, en van geweêr voorzien, daar by zou voegen. De Ruiter verstondt, dat men den Kommandeur Kornelis Evertszoon, met de Kapiteinen Jakob Korneliszoon Swart, Aldert Matthyszoon en Jan Thyszoon (die van Lubek met bier en andere behoefte te rug waaren gekoomen, en aan den Draaker by Koppenhagen klaar laagen) daar toe zou gebruiken, en hy zondt aan hen acht groote boots, elk gemant met twaalf matroozen, onder een Bevelhebber, en ieder met een piek, pistool en houwer gewaapent. Hy Ga naar margenoot+zelf zeilde den veertienden der maandt met het fregat de Munnik, en het brandtschip de Liefde, naar Elzeneur, met voorneemen om dien brander, die men, om dat hy oudt en lek was, niet lang kon behouden, aan een der twee scheepen, die zich daar dicht onder 't landt, op dertien of Ga naar margenoot+veertien voet waaters, hadden gezet, te besteeden. Hy quam daar tegens den avondt, en liet alles klaar maaken, om den brander 's nachts aan te brengen. Dan 't reegende dien nacht zeer sterk. Doch naa middernacht begost het wat te bedaaren, en de Ruiter tradt, nevens de Kapiteinen van Braakel, de Vries en de Haan, in den brander, om ordre te stellen, hem onder zeil te helpen, en 't stuk wel te neemen. Toen hy onder zeil was, begaf zich de Viceadmiraal weêr in 't fregat, om den Brander zelf voor te zeilen. De boots van de Kapiteinen Braakel en Schatter pasten op, en zeilden by den brander, om zyn sloep, als hy aan den Zweedt vast zou zyn, te helpen en te bergen. De windt was Noordtoosttenoosten, met een styve koelte, zoo dat het fregat drymaal most wenden, en d'eerste reis brak zyn groot marszeilree: maar 't schoverzeil, Ga naar margenoot+door ordre van de Ruiter, byzettende, was het noch geduurig voor den Brander. Doch in 't left, toen alles schoon stondt om wel aan te gaan, bezweek den Kapitein van 't brandtschip, Jan Klaaszoon Jakquet, Ga naar margenoot+het hert. Hy wendde en quam buiten 't gevaar ten anker. Ondertusschen werdt het dagh, de gelegentheit verliep, en de Ruiter zeilde met het fregat, zeer misnoeght, naar de vloot, die toen tusschen Ween en Landts- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kroon Ga naar margenoot+lagh. Daarna zondt hy, door last der Heeren Gezanten, ontrent Ga naar margenoot+elfhondert man van de soldaaten, die op zyn vloot laagen, met Ga naar margenoot+drie oorlogscheepen, twee fregats, en drie galjoots, naar den Draaker by Koppenhagen, met kost en drank voor vier daagen voorzien, om met de scheepen en boots, boven gemeldt, tot zekeren aanslagh, (die sedert mislukte, of niet aanging) gebruikt te worden. De Heeren Gezanten en Gevolmaghtigden van den Staat lieten den Viceadmiraal de Ga naar margenoot+Ruiter daarna met een' brief weeten, dat hy de Zweeden in geduurige Ga naar margenoot+onrust zou houden, en op de steden van Elzeneur en Elzenburg zoo veel schieten als hy konde. Hy besloot dien last met tien scheepen uit te voeren, en gaf daar op aan de Kapiteinen schriftelyke ordre, dat ze, zoo haast als 't windt en weder zou toelaaten, elk een laag of twee op een van die twee steden zouden lossen, en met eene, onder 't schieten, de branders aan de Zweedtsche scheepen brengen. Hy beval dat de Kommandeur de Wildt de voortoght zou hebben, en dat de Kapitein Schey hem, en Roetering Schey, en 't brandtschip van den Kommandeur Jan Klaaszoon Jakquet Roetering zou volgen. De Ruiter zou kort op Roetering volgen, om den brander te helpen: en achter de Ruiter zouden de Kapiteinen van Meeuwen en de Vries, en dan de brander van den Kommandeur Jan Leendertszoon volgen: doch men hadt toe te zien dat men de branders niet onnuttelyk aanstak. De Schoutbynacht van Braakel zou kort achter den lesten brander koomen, en hem alle moogelyke hulpe doen. Voorts zou hy in ordre van de Kapiteinen Gotskens en Jan Ga naar margenoot+van Amstel, kort naa eikanderen, worden gevolght. Maar toen hy dien Ga naar margenoot+toeleg zocht in 't werk te stellen, liep de windt Oosttennoorden, met styve koelte. Men hadt een leeger wal, en de stroom viel zoo sterk op het kasteel van Kroonenburg aan, dat men 't voorneemen most uitstellen. Ga naar margenoot+Wat tydts daarna quamen de Heeren Nederlandtsche en Engelsche Ga naar margenoot+Gezanten, nevens een der voornaamste Ryksraaden van Denemarken, en veel gevolg, met den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en zyne andere scheepen, in de Sondt, en aan de Ruiters boordt, om met hem te spreeken. Dan de windt begost uit den Zuidtwesten zoo op te steeken, Ga naar margenoot+dat men tegen den avondt genoeg te doen hadt om de Heeren op ettelyke scheepen te verdeelen, ten einde dat ze daar hunne nachtrust moghten neemen. De Deensche Ryksraadt, en twee Engelsche Gezanten, met hun gevolg, bleven by den Heer de Ruiter. De Heer Slingelandt ging by den Kapitein van Meeuwen, de Heer Hubert by den Viceadmiraal Johan Evertszoon, en de Heer Haaren by den Schoutbynacht van Braakel, daar ze ten beste dat men konde werden geherberght. Den Ga naar margenoot+volgenden dagh had men een storm uit den Noordtwesttenwesten, zoo dat de Heeren, met gevaar van 't leven, aan 't boordt van den Viceadmiraal Ga naar margenoot+Johan Evertszoon werden gebraght, die hen naar Koppenhagen voerde. Voor hun vertrek hadden ze den Viceadmiraal de Ruiter bevoolen, dat hy de Sondt zou verlaaten, en zich met twintig scheepen naar Malmoe, of Malmuiden, op de kust van Schoonen begeven, en acht scheepen naar Lubek en de Beldt zenden; om eenige koopvaarders Ga naar margenoot+derwaarts te geleiden. De Ruiter hadt toen in dit ongestuimig gewest met herfststormen te worsfelen, en 't onweêr nam zoo toe, dat men boots noch sloepen kon gebruiken, noch aan of van boordt koomen, of iet verrichten, al hadt het koningkryken gekost. men vondt Ga naar margenoot+werks genoeg om alles in ordre te houden. Den derden van Oktober quam de Ruiter op de reede voor Koppenhagen, daar toen beraadtslaaght | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+werdt over 't hooftpunt der zaaken, en eindelyk beslooten, dat men iet groots en van geweldigen naadruk zou bestaan. Den vyfden der maandt werdt den Viceadmiraal de Ruiter, door de Heeren Godaart van Slingelandt, Ga naar margenoot+Pieter Vogelzang, Pieter de Hubert en Willem van Haaren, Gezanten, of Gevolmaghtigden van hunne Hooghmoogentheden, te Koppenhagen by geschrift bevoolen, dat hy met 's Landts vloot, met den eersten goeden windt, zou t'zeil gaan, tot uitwerking van den aanslag of d'aanslaagen, daar de Heer Veldtmaarschalk Hans Schak, mitsgaaders de Heeren Kornellen Killegreuw, Alua, en Meeteren toe waaren gemaghtight: met ordre om hun alle hulp en bystandt te bewyzen; zoo ontrent het overbrengen van ruitery, het landen van voetvolk, als anderszins: hun tot dien einde by te staan met 's Landts scheepen, met de soldaaten tot de zelve gehoorende, als ook met de matroozen; en allenthalven soldaat- en zeemanschap gebruikende, naar gelegentheit en bevinding van zaaken te doen 't geen geoordeelt zoude worden tot den meesten dienst van zyne Majesteit en 't ryk van Denemarken te strekken. Voorts werdt hem ten zelven daage ook by geschrift belast, den Koning van Zweeden met 's Landts vloot alle bedenkelyke afbreuk te doen, de Zweedtsche vloot allerweegen aan te tasten, ook zelf al waar 't dat die in eenige haven waar geweeken, en in dien deele liever iet te waagen, dan buiten bedryf te blyven leggen. Ga naar margenoot+Men zocht te deezer tydt eenige Hollandtsche koopvaardyfluiten, die te Koppenhagen laagen, ten dienst des Konings te huuren, om tot het overvoeren van krygsvolk gebruikt te worden: doch de Schippers toonden zich gantsch ongeneegen; ja zelf toen de Heer de Ruiter, uit last van de Nederlandtsche Gezanten, met alle middelen en redenen aanhieldt, ten einde dat zy zich daar toe zouden laaten beweegen. Zy bleeven by hunne weigering, en konden daar toe niet verstaan, ten waare dat de Heeren Gezanten borge voor hunne betaalinge wilden blyven: t welk eindelykGa naar margenoot† by hen werdt ingewillight. Den elfden der maandt ging Ga naar margenoot+de Viceadmiraal de Ruiter met de Nederlandtsche vloot, en een Deensch schip, gevoert door den Schoutbynacht Markus Roodestein, of Rootsteen, (daar zich de Veldtmaarschalk Schak op hadt begeven,) nevens Ga naar margenoot+veele fluiten, galjoots, en Deensche schoeten, onder zeil, sterk in alles hondertenzestien zeilen. Ten zelven daage quam de Kapitein Roetering, van den Kommandeur Kornelis Evertszoon afgezonden, met twee Ga naar margenoot+genoome Lubeker scheepen, die men zeide dat naar Stokholm wilden, by de vloot. Dees zondt de Ruiter met Roetering naar Koppenhagen; op dat de Heeren Nederlandtsche Gezanten de waarheit der zaake moghten onderzoeken. Hy stelde zyn' koers naar 't eilandt Meun, daar de Kommandeur Evertszoon 's anderendaags met zyne scheepen onder de vlag quam. Daarna most de vloot, toen Lubek drie mylen Zuidtzuidtoost van haar lag, door storm, tegens den avondt, ten anker komen. Ga naar margenoot+Met den donker stak de windt meer en meer op, en 's morgens zagh men noch ontrent tnegentig scheepen en schoeten. D'andere waaren verstroit. Dit onweer duurde twee daagen en twee nachten. Den vyftienden ging men weêr t'zeil, en kreeg tegens den avondt bericht, dat de Heer van Wassenaar met zyne vloot by Feemeren lagh. Met het aanbreeken Ga naar margenoot+van den volgenden dagh zette de Ruiter zynen koers derwaart, en zondt vyf oorlogscheepen, drie galjoots en een fluit, onder den Kapitein Jakob Korneliszoon Swart van Amsterdam, naar Lubek, om daar de lyftoght en 't bier, door de Fiskaal Viane (die derwaart was gezonden) ingekocht, te laaden en naar de vloot te brengen. Korts daar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
na Ga naar margenoot+quam hy ontrent Feemeren by den Heer van Wassenaar, daar zich toen Ga naar margenoot+ook d'Admiraal Bielke met ettelyke Deensche oorlogscheepen onthielt. Toen voeren al d'Opperhoofden der Nederlandtsche zeemaght aan Wassenaars boordt. Hier was men eenige uuren bezich om op alles ordre te stellen, de landtsoldaaten, die in Wassenaars scheepen waaren, weêr op de Ruiters vloot te haalen, en ook de twaalf scheepen die Wassenaar ontrent Ga naar margenoot+zeven weeken by zich hadt gehouden weêr onder de Ruiters vlag Ga naar margenoot+te brengen. Men zondt toen den Kapitein Sweers met acht oorlogscheepen, ettelyke sluiten, en ander kleen vaartuig, naar Kiel in Holstein; ten einde dat men daar ettelyke duizendt ruiters en soldaaten, ten dienst van Denemarken, zou inscheepen. De Heer van Wassenaar, laatende 't opperbevel over de blyvende vloote, volgens d'ordre der Heeren Staaten, aan den Viceadmiraal de Ruiter, ging den negentienden der maandt t'zeil naar Koppenhagen. De Heeren Staaten van Hollandt hadden, ter zaake van eenig geschil, beslootenGa naar margenoot†, ter Generaaliteit te bewerken, dat hem van hunne Hooghmogentheden zou aangeschreeven worden, dat hy d'ordre van de Heeren hunne Gezanten in Denemarken stip zoude Ga naar margenoot+actervolgen. Hy was ontrent een jaar uitgeweest, en zyne onpasselykheit liet geen langer verblyf in dat gewest toe: dies hadt hy aan hunne Hoogmoogentheden verlof verzocht, om naar 't vaderlandt te moogen keeren, 't geen hem werdt ingewillight. Eenige Provincien hadden aangehouden ten einde dat een goedt aantal van Hooftbevelhebbers by de Ga naar margenoot+blyvende vloot zou worden gelaaten: waar op eerstGa naar margenoot↓ by de Heeren Staaten van Hollandt, en daarnaGa naar margenoot‡ by hunne Hoog. Moog. was verstaan, dat de Viceadmiraal Kortenaar by de vloot zou blyven: doch nadien Ga naar margenoot+voorheenenGa naar margenoot* was vastgestelt, dat de Viceadmiraal de Ruiter, in 't afweezen van den Heere van Wassenaar, L. Admiraal, het opperbevel over de vloot van den Staat zou hebben, en dat midtsdien het opperbevel aan de Ruiter al was opgedraagen eer de voornoemde Kortenaar by de Heeren Staaten van Hollandt tot Viceadmiraal, onder 't Kollegie van de Maaze, was verkooren, werdt dienvolgens verstaan, dat dan, naa 't vertrek van den gemelden L. Admiraal, het opperbevel aan den Viceadmiral de Ruiter zou blyven; zonder verkorting van iemants recht, ter eenre of ter andere zyde, voor het toekoomende: doch alles met dien verstande, dat in gevalle de Viceadmiraal Johan Evertszoon, op ordre van de Heeren Gezanten by de Koningen van Zweeden en Denemarken, desgelyks by de vloot zou blyven, dat dan de zelve Johan Evertszoon in de beraadtslagingen van den Scheepskrygsraadt, en andere voorvallende zaaken, naa den Viceadmiraal de Ruiter den eersten rang Ga naar margenoot+en stem zou hebben, volgens het geen den derden van Maart lestleden by hunne Hoog. Moog. was beslooten. Het afschrift van dit besluit werdt Ga naar margenoot+aan den Heer van Wassenaar en de drie gemelde Viceadmiraalen gezonden, om te strekken tot hunne naarichting. Doch de Viceadmiraal Johan Evertszoon verzocht en verkreeg ook verlof om t'huis te koomen. DaarnaGa naar margenoot‡ vertoonden ook de Raaden ter Admiraaliteit te Rotterdam hunne inzichten op den rang, tusschen de Viceadmiraalen onder de Kollegien ter Admiraaliteit op de Maaze en t'Amsterdam, aan de Heeren Ga naar margenoot+Staaten van Hollandt; met verzoek, dat de Viceadmiraal Kortenaar met d'eerste weêrkeerende scheepen naar 't vaderlandt moght keeren. De Heeren Staaten beslooten, dat men hunne inzichten zou overweegen, en de zaak ter Generaaliteit beleiden, ten einde dat de Heeren Gezanten in Denemarken den Viceadmiraal Kortenaar naar Hollandt mog- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten Ga naar margenoot+zenden. De Heer van Wassenaar weêr te Koppenhagen koomende, vertrok Ga naar margenoot+in 't begin van November, nevens de Viceadmiraalen Johan Evertszoon en Meppel, met ontrent twintig oorlogsscheepen, en een groot getal koopvaarders, door de Sondt naar Hollandt. Zyn Majesteit van Denemarken vereerde hem, tot erkentenisse van zyne diensten, met Ga naar margenoot+dertigduizendt gulden, en zynen zoone met een lyfwedde van drie duizendt guldens 's jaars. Hy quam ontrent het midden van November met Ga naar margenoot+de vloote en de koopvaarders behouden in 't vaderlandt: verscheen den Ga naar margenoot+vyftienden van die maandt ter vergadering van hunne Hooghmoogentheden, Ga naar margenoot+en deê by monde verslag van zyne gantsche reize. Ook heeft hy een' brief van den Koning van Denemarken, die zeer tot zyn lof sprak, overgelevert. Hunne Hoog. Moog. verklaarden dat zyne wederkomst den Staat aangenaam was, en begeerden dat hy zyn daghregister en verslagGa naar margenoot† in geschrift zou leveren, om overwoogen te worden. Daarna heeft hy Ga naar margenoot+'t zelve verslag mondeling en schriftelyk ter vergadering der Heeren Staaten van Hollandt gedaan en overgegeven. Hunne Ed. Groot. Moog. hebben hem voor 't verslagh bedankt, en 't verhaalde voor bekentmaakingGa naar margenoot‡ Ga naar margenoot+aangenoomen. Doch zy verstonden, dat het verslag door eenigen Ga naar margenoot+uit den hunnen zou overwoogen worden, om de vergadering van hun goedtdunken en raadt te dienen. Tot dien einde zyn eenige Leden gemaghtight; te weeten, de Heeren van de Ridderschap, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam , Rotterdam, Schiedam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Medenblik, en den Raadtpensionaris Johan de Wit. De Heeren van Amsterdam lieten daar over eenige bedenkingen, in elf punten begreepen, raakende zaaken, die voor, in, en naa den scheepstrydt in de Sondt, gedaan of gelaaten waaren, ter vergadering der Staaten van Hollandt overleveren, daar zy nader bericht op begeerden. Dees bedenkingen werden den Heer van Wassenaar, door de gemelde Gemaghtigden, ter handt gestelt: daar hy eerst by monde, en daarna by geschrift met een verklaaring en naarder bericht in 't breede op antwoordde, welk antwoordt, door de zelve Gemaghtigden, den achtienden van December, ter vergadering van hunne Ed. Grootmoogenden werdt ingebraght. Doch in de volgende vergadering der Heeren StaatenGa naar margenoot* liet de stadt van Amsterdam daar tegens een lang geschrift overgeven en opleezen. Hier over viel eenig verschil onder de Leden, en endelyk werdt by de Heeren Edelen, en de meeste steeden, in de Ga naar margenoot+verklaaringGa naar margenoot↓ en 't bericht van den Heer van Wassenaar genoegen genoomen, en hy dienvolgens, voor zyn goedt beleitGa naar margenoot†, en vlytGa naar margenoot‡ in zyn lesten dienst Ga naar margenoot+ betoont en aangewendt, bedankt. Doch de Heeren van Amsterdam, Haarlem, Leiden, Hoorn, Enkhuizen, Edam, en Monnikendam, naamen in de gemelde overstemming, en de haast daar in gebruikt, geen genoegen, en lieten hunne aanteekening daar tegens te Ga naar margenoot+boek stellen. Eenige weeken te vooren werden door de Heeren Staaten Generaal by plakkaat, den twintigsten van November geteekent, alle Ga naar margenoot+Bevelhebbers, soldaaten en matroozen, ingeboorenen en onderdaanen van den Nederlandtschen Staat, uit den dienst van den Koning van Zweeden t'huis geroepen: met bevel, dat ze binnen den tydt van drie maanden Ga naar margenoot+dien dienst zouden verlaaten, en t'huis keeren; op peene dat d'overtreders aan lyf en goedt, en d'afweezenden met eeuwige ballingschap, en verbeurtmaaking van goederen, gestraft zouden worden. Ook hadt menGa naar margenoot‡ by plakkaat het vaaren van scheepen met voorraadtGa naar margenoot†, oorlogstuighGa naar margenoot↓, en andere behoeften, naar eenige havens, of plaatzen, onder 't gebiedt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of in 't bezit van den Koning van Zweeden, op verbeurte van schip en goedt, verbooden. De Viceadmiraal de Ruiter, daar my 't verhaal van deeze aankleevende zaaken wat van aftrok, raakte ook den negentienden van Oktober onder zeil, en zette zyn' koers naar Kiel, maar werdt in 't kort door harden tegenwindt weêr te rug naar Feemeren gedreven. Ga naar margenoot+Hy quam eindelyk met veel sukkeling, al laveerende, den tweeëntwintighsten in den mondt van de haven of riviere van Kiel: daar de Kapitein Sweers met d'acht oorlogscheepen, eenige fluiten en ander kleen vaartuig, boven gemeldt, drie daagen te vooren was aangekoomen, zonder Ga naar margenoot+dat 'er noch ruitery of 't voetvolk was ingescheept. Hier leggende beval de Ruiter dat de Kapitein Jan Gideonszoon Verburg als Kommandeur, met de Kapiteinen Leyn Pikke, Auke Stellingwerf, Jakob van Berchem, Jakob Swart, Jan Richewyn, Jan de Haan, en Joost Verschuur, naar de hoek van Schaagen zou zeilen, om daar een vloot van koopvaardyscheepen, koomende uit het vaderlandt, die naar Dantzik en Koningsbergen wilden, nevens eenige lyftoghtscheepen te verwachten en door de Beldt te geleiden: met verderen last, dat Verburg, met die vloot ontrent Langelandt koomende, de zelve, met een oorlogschip tot gelei, zou voortzenden, en zich met zyne scheepen weêr te rug naar Schaagen vervoegen, om op een tweede vloot, met lyftoght gelaaden, Ga naar margenoot+te passen. Hunne Hooghmoogentheden de Heeren Staaten hadden beslooten, de stadt Koppenhagen, en 't Nederlandtsch krygsvolk, als ook hunne oorlogsvloot tegens den aanstaanden wintertydt van allerley levens behoefte te verzien. Tot verzorging der stadt werdt door de Heeren Staaten van Hollandt hun aandeel in achtmaalhondertduizendt guldens, die daar toe werden vereischt, in gereeden gelde opgenoomen, en in 't kort opgebraght. Tot verzorging der vloote hadden de zeven Provincien zes maal hondertentnegentig duizendt gulden ingewillight. Men meende al dees behoefte met de koopvaardyvloot die naar 't Oosten ging gelykelyk af te zenden, doch men kon tegens den veertienden der maandt, gesteldt tot het uitloopen der gemelde scheepen, met de lyftoght niet gereedt zyn: dies most men etlyke koopvaarders tot het overvoeren der lyftoght inhuuren, en een tweede vloot, die niet voor 't einde Ga naar margenoot+der maandt gereedt kon zyn, naar Denemarken zenden. De Ruiter zondt ook twee oorlogscheepen naar 't Zoenwaater in Noorweegen, om de scheepen, die, uit Yslandt, Bergen, en andere plaatzen, daar byeen zouden koomen, neevens eenige Deensche oorlogscheepen, naar Koppenhagen te geleiden. Door het afzenden van deeze tien scheepen werdt de Ruiters vloot, die nu op het punt stondt om iet t'onderneemen, merkelyk verzwakt. Ook meenden eenigen, dat de Heer van Wassenaar dat afhaalen en geleiden van de gemelde koopvaardy- en behoeftvlooten, aan tien scheepen, uit zyne vloot, die naar huis ging, hadt konnen en moeten beveelen: en dat de Heeren Gezanten en Gevolmaghtigden in Denemarken, op zyn verzoek en aanhouden, den Viceadmiraal de Ruiter de verzorging van dat groot geleyGa naar margenoot‡ hadden opgeleit. Doch eer die tien scheepen van hem scheidden, most men al de landtsoldaaten, die ze in hadden, tot tien vaandelen toe, in andere scheepen brengen, dat veel ongemaks gaf; dewyl men zich met al de menschen verlegen vondt, en hun geen lyfberging wist te geven. Doch men bracht tweehondert en vyftig man in een fluit en buis, en verdeelde de rest op 's Landts scheepen. Daarna heeft de Viceadmiraal de Ruiter van dagh tot dagh by den Veldtmaarschalk Schak, die zich naar Kiel hadt begeven, aangehou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+ten einde dat men zich zoo zeer zou haasten, om de ruitery en Ga naar margenoot+'t voetvolk in te scheepen, als doenlyk zou zyn; dewyl de bequaamste tydt vast voorby liep, en dat men niet dan onweêr of vorst te verwachten hadt. Dan alles ging langszaam voort. In deezen tydtGa naar margenoot* werdt 's Landt vloot in twee esquadres verdeelt: het eerste onder den Heer de Ruiter met de wimpels van de groote steng, en 't tweede onder den Kommandeur Kornelis Evertszoon met de wimpels van de voorsteng. De Kommandeur de Wildt was toen ziek naar Kiel gebraght. De vyf oorlogscheepen, met de drie galjoots, en een fluit, over eenige daagen naar Lubek gezonden, quaamen den tweeden van November met bier en lyftogt, Ga naar margenoot+daar ingekocht, by de vloot: en op dien zelven dagh begost men (naa elf, of, indien men rekent naa d'aankomst van Sweers met de fluiten, en ander vaartuig, na veertien dagen wachtens) aan de kaay der stadt Kiel de Deensche ruitery, en 't voetvolk, in fluiten en schoeten te scheepen. Toen voer de Ruiter met den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en den Schoutbynacht van Braakel, om met den Veldtmaarschalk Schak, den Deenschen Admiraal Bielke en den Viceadmiraal Heldt, aangaande het afzenden van eenige scheepen naar Middelsondt, te spreeken. Ga naar margenoot+Men besloot eindelyk, dat de Deenschen Schoutbynacht Markus Ga naar margenoot+Roodestein of Roodtsteen, met den Kapitein Henrik Gotskens, en ettelyke Deensche kaapers, naar of ontrent Middelvaartsondt zouden zeilen; om daar voor eerst de Zweeden, met alles in rep en roer te zetten, in een geduurige waapenschrik te houden, en naar die kant van Funen, daar men 't niet op hadt gemunt, te trekken; dewyl men van zins was aan d'andere zyde, ontrent Nyborg, te landen. Voorts zouden ze dienen, om ook, als 't tydt zou zyn, de Keisersche, Poolsche, en Brandenburgsche Ga naar margenoot+volken, die in Jutlandt waaren, op Funen te helpen. Gotskens hadt in 't byzonder deezen last, dat hy de beveelen van den Schoutbynacht Ga naar margenoot+Rootsteen in alle billykheit zou naakoomen: hem alle behulp doende, zoo in 't landen van 't krysvolk als anders: doch altydt wel lettende, en een goedt oogmerk hebbende op een goede wykplaatzeGa naar margenoot†, indien hun een groote Zweedtsche maght op den hals quam, het zy naar Flensborg, of daar ontrent elders heene, doch met kennisse van den gemelden Schoutbynacht Rootsteen; trachtende, op die wyze, 's Landts oorlogschip voor de vyandtlyke maght te bewaaren. Men stelde straks ordre om de landtsoldaaten uit het schip van Gotskens op de scheepen van de Kapiteinen de Klerk en Heemskerk te verdeelen, en daarna ging Rootsteen Ga naar margenoot+met hem, en de kaapers, t'zeil. Den volgenden dagh zeilde de Nederlandtsche vloot, met de Deensche, uit de rivier van Kiel, en quam in zee, ontrent den mondt, ten anker, verwachtende de fluiten en schoeten, Ga naar margenoot+met het krygsvolk. Tegens den avondt is de Veldtmaarschalk Schak met veel hooge Bevelhebbers, nevens eenige fluiten, by de vloot gekoomen. De Ruiter voer straks naar zyn boordt, hem aanmaanende om t'zeil te gaan, dewyl men een schoonen Zuidenwindt hadt. Hy antwoorde, dat hy op morgen vroeg hoopte te vertrekken. Maar toen men den volgenden morgen d'andere fluiten noch niet vernam, werdt aan 't boordt van den Admiraal Bielke, werwaart de Ruiter zich hadt begeven, beslooten, straks t'zeil te gaan: mits dat de Viceadmiraal Heldt, en vier Hollandtsche Kapiteinen, noch drie uuren zouden wachten, en dan, Ga naar margenoot+met de verachterde fluiten en schoeten, volgen. Men ging daar op 's morgens ten acht uuren onder zeil, sterk groot en kleen by de hondert zeilen, Ga naar margenoot+en tegens den middagh volgde de Viceadmiraal Heldt, met de vier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hollandtsche Kapiteinen, d'overige fluiten, en al het Deensch krygsvolk, Ga naar margenoot+sterk ontrent vyfduizendt tweehondert ruiters, en vierduizendtzes hondert man te voet. Op dien zelven dagh voer de Ruiter, met de Heeren Kornellen Killegreuw, en Meteren, nevens den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en den Schoutbynacht van Braakel, aan 't boordt van den Admiraal Bielke, om met hem, en den Veldtmaarschalk Schak, t'overleggen, waar en hoe men op 't eilandt Funen zou landen, en ten dien einde de scheepen verdeelen. Toen hier besluit op was genoomen, vorderde Ga naar margenoot+de vloot haare reize. Daarna, ontrent het eilandt Langelandt gekoomen, riep de Viceadmiraal de Ruiter alle zyne Bevelhebbers en Kapiteinen Ga naar margenoot+aan boordt, en stelde ordre op de wyze der landing. Hy beval den Kommandeur Kornelis Evertszoon, den Schoutbynacht van Braakel, en de Kapiteinen Sweers, van Meeuwen, Niehof, van Amstel, de Wit, Albert Matthyszoon, Tuineman, en Jakob Pensen, dat ieder zyn boot en sloep, wel gewapent, met zeven matroozen en een' Bevelhebber bemant, gereedt zoude houden, om 't volk te landen: en dat ieder Kapitein veertig van zyne matroozen met geweer zou verzien, om de soldaaten Ga naar margenoot+in 't landen te helpen. Den achtsten van November quam de vloot, op den middagh, voor Nyborg, een stadt op d'Oostkust van 't eilandt Funen Ga naar margenoot+aan de Beldt gelegen. De Veldtmaarschalk Schak, en d'andre Oversten beslooten straks aan te vallen; hoewel zich veele Zweedtsche ruiters Ga naar margenoot+op 't strandt vertoonden, om 't landen te beletten. Doch d'avondt beviel hen. Echter voeren zy voort: maar met slecht beleidt; want niemant van hun hadt rechte kennis van de gelegentheit der plaatze. Midlerwyl begosten de Zweeden, die eenig geschut hadden geplant, op de vloot los te branden. Zy schooten met den eersten schoot de groote ree van 't schip van den Kapitein Jan Thyszoon (die als Schoutbynacht, onder 't esquadre van den Kommandeur Kornelis Evertszoon, de vlag achter van zyn kruissteng liet waajen) van boven neêr, en met een koegel van vier-entwintig pondt door zyn kajuit: ook schooten ze verscheide schooten over de Ruiters schip, en een koegel een voet onder waater. Uit de scheepen werdt desgelyks op en in de schans van Nyborg geschooten. Des Ga naar margenoot+morgens, voor dagh, quaamen al d'Oversten, soldaaten en matroozen, (die de gantsche nacht in de boots en sloepen hadden gezeeten, met groote armoede en koude) weêr aan boort, zonder iet ondernoomen te hebben; want zy wisten des nachts door den donker niet waar ze zouden aankoomen om te landen. Toen lieten de Zweeden hun geschut weêr t'elkens op de vloot afgaan, die wat afdreef en buiten schoots op twaalf vadem ten anker quam. D'Admiraal Bielke, aan de Ruiters boordt koomende, verzocht hem naar 't zyne te vaaren, om met den Veldtmaarschalk, en d'andere hooge Bevelhebbers, over de landing nader te beraadtslaagen. Ga naar margenoot+Hier werdt beslooten, d'ankers te lichten, en de Zweeden, waar 't moogelyk, op een andre plaats, ontrent Kartemunde, aan te Ga naar margenoot+tasten. Men ging toen in der yl onder zeil. Dan daar quam een schielyke mist, en de windt liep Westnoordtwest, zoo dat men ten anker Ga naar margenoot+most koomen; om dat de stroom te sterk de Beldt in liep. Ter zelver tydt braght een Hollandtsch galjootsman, die naar de kleene eilanden was gezonden om kondtschap van de maght der Zweeden te haalen, drie mannen aan de Ruiters boordt. Dees zeiden, dat de Zweeden al 't Ga naar margenoot+krygsvolk van 't eilandt Langelandt (behalven tweehondert ruiters) op Funen hadden gebraght: daar byvoegende, dat de Zweeden ontrent vierduizendt ruiters op Funen hadden, maar weinig voetvolk. Doch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men kreeg daarna kennis, dat het Zweedtsche leger op Funen bestondt in ruim zeven duizendt man: naamelyk vierduizendtvyf hondert ruiters, tweeduizendt soldaaten te voet, en zeshondert dragonders. Naa den middagh beval de Ruiter aan al zyn Kapiteinen, ten dien einde aan zyn boordt Ga naar margenoot+geseint, dat ze tegens den avondt hunne boots, zonder soldaaten in te neemen, weêr by een zouden vergaderen; om de Zweeden met een valschen alarm, als of men bezuiden Nyborg wou landen, te misleiden. Dan de toeleg was, om, de Zweeden daar ophoudende, naa middernacht t'zeil te gaan naar Kartemunde. Zyn bevel werdt naagekoomen, en in de voornacht voeren de boots en sloepen naar landt, met veel beweeging. Ook schooten ze met hunne ophebbende bassen boschwaart in. De Zweeden hun aankomst verwachtende, hielden den gantschen nacht goede wacht. Den tienden van de maandt, 's morgens voor den dagh, ontrent ten vier uuren, ging de vloot, op een bezonder sein, door den Admiraal Bielke en den Viceadmiraal de Ruiter daar toen beraamt, in stilligheit, zonder gerucht te maaken, weêr t'zeil. Maar tegens den dagh liep de windt Westnoordtwest, Ga naar margenoot+en men verviel beneeden het eilandt Romso, dat ruim twee mylen ten Noordtoosten van Kartemunde leit. Toen deê de Ruiter alle vlyt om op te laveeren, en quam ontrent den middagh voor Kartemunde. Ga naar margenoot+Hy gaf straks ordre, dat de Kommandeurs Kornelis Evertszoon, en de Wildt, den Schoutbynacht van Braakel, en de Kapiteinen Jan van Amstel en Aldert Matthyszoon, hunne scheepen, nevens het zyne, Ga naar margenoot+op een springk zouden leggen, om de stadt te beschieten: 't welk zoo fel aanging, dat de stadt door 't stuiven van de pannen en steenen zomtydts als in een rook stondt: zoo dat de ruitery niet wist waar ze zich zou verbergen. Ook liet de Ruiter door vier andre scheepen gestaadig, langs een vlak veldt, op de Zweedtsche ruitery speelen. Ondertusschen quam d'Admiraal Bielke, met den Viceadmiraal Heldt, by de Ruiter, die terstondt by den Veldtmaarschalk Schak aan Bielkes boordt voer, hem biddende, dat men terstondt moght aanvallen, dewyl 't toen al twee uuren naa middagh was. Naa lang verzoek raakten eenige Deensche soldaaten, met den Kornel Killegreuw en zyne Nederlandtsche benden, tot de voortoght geschikt, in de boots en sloepen, (d'oorlogsscheepen konden op geen musketschoot na aan de wal koomen) en voeren voort, tot dat ze alle aan den grondt vast raakten, ontrent een pistoolschoot van de brug der stadt. De Zweeden hadden zich op twee plaatzen begraven, en van de stadt af, tot aan de bok der brugge toe, dwarsschanssen opgeworpen. Aan d'eene zyde stonden twee, aan d'andre zyde drie regementen Zweedtsche ruiters, en de dragonders bewaarden de stadt. In 't eerst schooten de Zweeden sterk in de boots en sloepen, zoo dat al eenige van de Hollanders sneuvelden. De Ruiter, in een van de sloepen Ga naar margenoot+daar tegenwoordig, dat ziende, riep zonder ophouden, Valt aan mannen, valt aan, of gy zult al te zaamen worden vermoordt. Dit opwekken gaf hert. Henrik van Fleury van Kulan, Heer van Buat, een Ga naar margenoot+Fransch edelman, en Ritmeester in dienst van den Nederlandtschen Staat, Ga naar margenoot+die zich als een vrywillige op 's Landts vloot hadt begeven, de Ruiters Ga naar margenoot+stem hoorende, sprongk terstondt, met het rapier in de vuist, tot den middel toe in 't water, en riep, Mannen dat gaat u voor, volgt my na. Toen sprongen de soldaaten, in dat zelve oogenblik, (terwyl de scheepen noch fel op de stadtschooten) by heele troupen over boordt, begaven zich naar 't strandt, vielen, als manhafte krygsluiden, op de Zweedtsche ruiters (die hun te gemoet reeden en zochten te stuiten) aan, vechten- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+voet tegens voet, met ongelooffelyke dapperheit, tot dat de Zweeden, naa een' korten strydt, bezweeken, hun voordeel verlieten, en Ga naar margenoot+verbaasdelyk de vlucht naar de brugh naamen. Maar zy werden van de Deenen en Hollanders zoo kort gevolght, dat ze de stadt op twee plaatzen aan brandt staaken, en verlieten. Doch de brandt deê weinig schaade, en werdt terstondt geblust. De Ruiter hieldt zich geduurig in de sloep en by 't werk, daar twee matroozen aan zyne zyde werden doodt-geschooten: dan desniettegenstaande dreef hy 't volk, met zyn byzyn en aanmaanen, niet alleen wakker voort, maar hy ging hun ook rustig voor, en quam onder d'eersten aan landt. Daarna voer hy met den donker weêr aan zyn boordt, om op alles ordre te stellen, en zondt noch driehondert pondt buskruidt, met veel koegels en londt aan de soldaaten. Des anderendaaghsGa naar margenoot† gaf hy vroeg last, dat al de boots en sloepen zich Ga naar margenoot+by de paardescheepen zouden voegen, en tot teegen den grondt werpen, 't welk met 'er haast geschiedde: en zyn op dien dagh meer dan duizendt Deensche ruiters, met veel pakkaadje, door de boots en sloepen, aan landt gezet. Men kreeg toen door twee Zweedtsche Edelluiden, die tot de Deenen overliepen, bericht, dat de Zweeden naar Nyborg waaren getrokken. Anderen verhaalden, dat ook de Zweeden Odensee hadden verlaaten, en met zak en pak desgelyks naar Nyborg waaren geweeken: daar byvoegende, dat men ontrent Middelvaartsondt zeer hadt hooren schieten. Ga naar margenoot+Ter zelver tydt stierde de Heer de Ruiter zeven van 's Landts oorlogs-scheepen, onder 't gebiedt van den Kapitein Adriaan Houttuin, te weeten de scheepen, van Houttuin, Jan Thyszoon, Ysbrant de Vries, Jan van Amstel, Albert de Boer, Laurens Heemskerk, en Brunsveldt, van de vloote af: vier om tusschen d'eilanden van Langelandt en Spro te kruissen, en drie om ten anker voor de stadt Nyborg op de wacht te leggen. Hier door zocht hy te verhinderen, dat den Zweeden op Funen geen bystandt van volk, of andre oorlogsbehoefte, zou worden toegezonden. Ook hadden ze last, geen scheepen, groot noch kleen, van wat volk het zou moogen zyn, te laaten doorzeilen, maar hen op te houden. Met het aanbreeken van den volgenden dagh begosten de matroozen de rest der Deensche ruitery t'ontscheepen, die men 's middaghs al aan landt hadt. Ga naar margenoot+Toen werdt by den Viceadmiraal de Ruiter, en zynen Krygsraadt, op het ernstig verzoek van d'Opperhoofden der landtsoldaaten, beslooten, dat men al 't Nederlandtsch krygsvolk, dat nu op Funen was, spyze voor een week, uit de vloot, aan landt zou verschaffen: te weeten vyf pondt hardt broodt, twee pondt kaas, en een pondt booter voor ieder man, en elke vyftig man twee tonnen bier. Maar de Kornellen, Kapiteinen, en andere Bevelhebbers, zou men verzorgen naar hunnen staat. Ga naar margenoot+Die lyftoght werdt aan landt gebraght, om hen op den toght, die te Ga naar margenoot+doen stondt, voor schielyk gebrek te behoeden. 'S daags daar aan zondt de Ruiter twee Kapiteinen, Tuinneman en Noblet, met hunne scheepen en een galjoot af, hun beveelende, dat ze tusschen Romso en den uithoek Rosnes (dat is, tusschen Funen en Zeelandt) de verwachtwordende Ga naar margenoot+Hollandtsche koopvaardy-en lyftoghtvloot zouden waarneemen, en die ontmoetende ophouden, en onder zyne vlag brengen. Ten zelven daage quaamen dertig Zweedtsche ruiters met hunne paarden by de Deenen over, en het geheele Zweedtsche leeger vertoonde zich in 't gezicht van de Deenen en Hollanders, maar toen die op hen aanquaamen, weeken ze weêr te rugh. DaarnaGa naar margenoot‡ voer de Ruiter met den Admiraal Bielke, den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en den Schoutbynacht Pieter van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Braakel, aan landt, by den Veldtmaarschalk Schak, daar beslooten Ga naar margenoot+werdt, dat men by d'oorlogscheepen, die voor Nyborg waaren geplaatst, noch drie scheepen, met al de Hollandtsche fluiten en eenige schoeten zou zenden: met verdre ordre, dat al de scheepen die by Langelandt en daar ontrent laagen, zich daar by zouden vervoegen; om daar gezaamentlyk met boots en sloepen de Zweeden dagh en nacht in alarm, en met den schyn van de stadt te willen aantasten, op te houden: ten einde dat de Veldtmaarschalk Schak te beeter gelegentheit moght hebben om met de ruitery en 't voetvolk landtwaart in naar Odensee, en van daar naar Middelvaartsondt te trekken, daar men hoopte dat de Brandenburgsche, Keizersche, en Poolsche volken, tot bystandt van Denemarken, zouden Ga naar margenoot+overkoomen. Weinig daagen voor de landing der Deenen en Hollanders op Funen, hadt zich de Koning van Zweeden, met eenige ruitery, op 't eilandt Falster begeeven, om de nabygeleege eilanden tegens Ga naar margenoot+allerley overval te verzeekeren. Voor zyn vertrek naar Falster scheen hy den Gezanten, die hem tot vreede rieden, meer gehoor te geven, dan voorheene. Doch men houdt, dat hy met goede woorden slechts tydt zocht te winnen, en middelen uittevinden om te beletten dat men zich van de Hollandtsche vloot tegens hem niet zou dienen. Dan korts daarna als hy t'eenen daage de Koningin, zyn gemaalin, op Falster met de jacht zocht te vermaaken, kreeg hy tyding van Koppenhagen, Ga naar margenoot+dat de Ruiter met de Hollandtsche, en Bielke met de Deensche vloote, t'zeil waaren gegaan; dat ze hunnen koers naar Holstein stelden, en scheenen voor te hebben om daar krygsvolk in te neemen, dat ergens heene te voeren, en aan landt te zetten. Op deeze tyding verliet de Koning straks de jacht. Doch eerst nam hy den Franschen Gezant Terlon (die, nevens al de Gezanten, toen ook op Falster was) alleen, gaf Ga naar margenoot+hem kennis van de tyding, en vraagde, werwaart hy meende dat het de Hollandtsche en Deensche vlooten hadden gemunt? Terlon zeide, dat hy 't niet wist, doch meende dat ze een landing in Funen zouden doen. De Koning antwoordde, dat hy andere gedachten hadt, en veeleer Ga naar margenoot+geloofde, dat ze de krygsbenden naar Schoonen zouden voeren; om dat daar weinig vaste plaatzen, en dat d'onderdaanen quaadt Zweedts waaren, houdende den Koning van Denemarken voor hunnen wettigen Heer, onder wiens gebiedt zy gaarne zouden wederkeeren. Ook scheen hy te wenschen, dat zich de Deenen naar Funen moghten wenden, en liet Ga naar margenoot+zich bedunken, dat daar voor bun niet te haalen was, dan slaagen. Dan evenwel vertrok hy terstondt, zonder te zeggen waar hy heene ging, weêr naar Zeelandt, en nam zyn' wegh naar Korsoor; om Funen zoo Ga naar margenoot+veel naader te zyn, en op alle voorvallen ordre te stellen. Doch den tweeden dagh naa zyne aankomste te Korsoor, hoorde hy een groot gerucht Ga naar margenoot+van schieten met geschut en musketten, op de kust van Funen, dat hem als een donderslag in d'ooren klonk. Hy besloot zonder uitstel Ga naar margenoot+derwaart te vaaren; om met zyn byzyn de zynen t'ondersteunen. Maar zyne Raaden verstonden, dat zulks gantsch ongeraaden was: dat hy zich Ga naar margenoot+te zeer zou waagen; dewyl hy daar niet kon koomen, dan met een sloep, of ander kleen vaartuig, en met het grootste gevaar van door de Deenen, of Hollanders, gezien, onderschept, en gevangen te worden. De Koning gaf hunne reeden plaats. Hy bleef, byna ten einde van raadt, te Korsoor, en nu niet langer twyffelende of 't was op Funen gemunt, zondt Ga naar margenoot+den Maarschalk Steenbok met eenig vaartuig derwaart, die noch recht te tyde quam, om zyn deel te hebben in 't ongeluk dat het Zweedtsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+leger, op dat eilandt, scheen beschooren De Koning, bezorgt voor Funen, hadt korts te vooren, in verscheide nachten, eenig voetvolk uit Zeelandt, en andere eilanden, met kleen vaartuig derwaart gezonden. Zommigen dacht het vremdt, dat de Prins van Sultsbach, Veldtoverste der Zweeden op Funen, de Deenen en Hollanders niet straks naa 't landen, eer noch de ruitery was ontscheept, hadt aangegreepen: en dat hy ze daarna noch tydt liet om zich by d'andre verbonde volken (die men uit Jutlandt verwachtte) te voegen. Dan anderen verstonden, dat zyne benden ten tyde van de landing te wydt waaren verspreidt, en dat, eer hy ze van alle kanten recht by een kon verzaamelen, de tydt en kans verliep. Ook is 't zeker dat schielyke tegenspoedt en gevaar het verstandt bedwelmen, den raadt beneemen, en twyffelmoedigheit veroorzaaken. Dan terwyl de Zweeden met nutteloos sukkelen den tydt van doen met raadtslaan versleeten, zochten de Deenen en Hollanders hunnen verderen toeleg uit te voeren. De Viceadmiraal de Ruiter, weetende dat men alle daagen sneeuw en vorst hadt te wachten, en met de vloot niet lang kon zee houden, porde den Veldtmaarschalk Schak geduurig aan, om voort te trekken. Men meende den vyftienden op wegh te slaan, maar 't werdt door het vallen van Ga naar margenoot+veel sneeu, en 't ongestuimig weder, verhindert. Op den zelven dagh Ga naar margenoot+quam de Kommandeur Verburg met d'afgezonde oorlogscheepen, nevens de koopvaardyvloot en de scheepen met lyftoght, daar hy op gekruist en gewacht hadt, met eenige Berger- en Yslandtsvaarders, voor Kartemunde tegens den avondt onder de vlag, daar groote blydtschap over werdt betoont. Des anderendaags quam 'er een loopende tyding, die sedert Ga naar margenoot+waar werdt bevonden: te weeten, dat de Veldtmaarschalk Ernst Albrecht van Eberstein, met de verbonde volken, by Middelvaart in Ga naar margenoot+Funen was overgekoomen. Zy raakten den veertienden der maandt, (den vierden dagh naa de landing der Deenen en Hollanders) met behulp van eenige boots, op 't eilandt, verstrooiende eenige Zweeden, die 't zochten te beletten. Doch zy vonden hier te minder tegenstandt: dewyl de Prins van Sultsbach zich met de meeste benden aan d'andere zyde van 't eilandt, ontrent Nyborg onthieldt, en die stadt tot een rug zocht te houden. Dat overscheepen by Middelvaart hadt drie daagen en drie nachten geduurt. Daar waaren vier Keiserlyke regementen, vier Brandenburgsche, achthondert Poolen, duizendt Deensche ruiters en zeshondert dragonders: in alles ontrent vierduizendt ruiters, behalven 't Ga naar margenoot+voetvolk, dat weinig in getal was. Den zeventienden begost de Veldtmaarschalk Ga naar margenoot+Schak, eer hy noch zekerheit hadt van d'overkomst der Keisersche en andere verbonde volken, met het Deensch en Hollandtsch krygsvolk voort te trekken: doch zy vorderden dien dagh maar een myl weeghs, tot aan 't dorp Munkenbo: en hun toght ging te langzaamer voort, om dat ze verscheide plaatzen en passen door trokken, daar hen de Zweeden met kleene maght hadden konnen stuiten, of ten minsten eenigen tydt ophouden, en den wegh naar Odensee belemmeren, indien ze daar hadden stalgehouden. Te Munkenbo lag de Veldtmaarschalk Schak met zyne en de Hollandtsche benden twee daagen stil, om middelertydt te zien wat gelaat hunne vyanden hielden, en wisse kundtschap van den standt der zaaken te bekoomen. De Zweeden, die zich eenigen tydt aan de zyde van 't Deensche leger hadden gehouden, toogen weêr naar Nyborg, en Schak quam met de zynen den negentienden der maandt t' Odensee, Hier ontfingen ze zeeker bericht van Ebersteins overtoght in Funen, en dat hy met de benden der bontgenooten naar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Odensee quam. Ook voegden zich beide de Veldtmaarschalken Schak en Ga naar margenoot+Eberstein den eenentwintighsten ontrent de gemelde stadt byeen, en beslooten, gezaamentlyk op de Zweeden, die onder Nyborg stonden, los te gaan. Des anderendaaghs ontrent ten elf uuren quaamen de Deenen met hunne bontgenooten ontrent een myl van Nyborgh, daar ze de Zweeden, onder den Prins van Sultsbach en den Veldtmaarschalk Steenbok, (korts te vooren uit Zeelandt gekomen) op het hellen van een taamelyk lang geberght in slaghordre zaagen staan. De plaats gaf den Zweeden veel voordeel. Want zy hadden de stadt Nyborg achter den rug, en voor de borst een sterke hegge en gracht, daar de muskettiers en dragonders, als achter een vaste borstweering, waaren geplaatst. De Deenen met hunne bondtgenooten trokken toen in slaghorde voort. De Veldtmaarschalk Eberstein voerde de rechter, d'Overste Wachtmeester Tramp de slinker vleugel, en de Veldtmaarschalk Schak de middeltocht, daar ook de Nederduitsche Kornellen Killegreuw, Kuik, van Meteren, en Ernst van Ailva met hun volk waaren geplaatst, behalven eenig volk van Killegreuw en zommige Vriezen, die by Tramp waaren gesteldt. Ook hadt men eenige benden van toeverlaat achter de krygshoopen geschikt, om Ga naar margenoot+den verlegenen te hulp te koomen. Het gevecht begost aan de Deensche zyde door de ruitery. Eberstein en Schak vielen met groote kloekmoedigheit Ga naar margenoot+aan, en quaamen tot de gemelde hegge: maar vonden daar zoo sterken tegenstandt van de Zweedtsche muskettiers en dragonders, dat het hun niet moogelyk was verder door te dringen. De Zweeden, welker Ga naar margenoot+aangeboore manhaftigheit door wanhoop toenam, dreven hunne vyanden niet alleen te rug, maar braghten ze ook in onorde, en zoo wel d'eene als d'andre vleugel begost te wyken. Ook werden ze ten deele meester van 't geschut, als Schak de Nederlandtsche soldaaten beval aan te vallen. Deeze door hunne Kornellen Killegreuw, van Meteren, en Ailva aangevoert, trokken in geslootene slaghorde, met gevelde Ga naar margenoot+pieken, op de Zweeden aan, en troffen met zulk een welbeleide en willige onvertsaaghtheit, dat de rechter vleugel, te vergeefs gepooght hebbende hunne orde te breeken, t'elkens op de pieken werdt gestuit, en, naa een korten tydt, zyn post met het geschut most verlaaten, en de vlucht neemen. De slinker vleugel zocht zeekeren doorgang te beschermen, maar hieldt niet lang standt tegens den aanval der Nederlanderen: van de welke getuigt werdt, dat ze de Zweeden, zoo wydt als zy voor hen stonden, uit hun voordeel achter de hegge deeden wyken, en 't veldt ruimen: ja dat een Hollandtsche bende, door den Kolonel van Meeteren geleit, en van eenige weinige Deensche ruiters ondersteunt, met gevelde pieken twee Zweedtsche krygshoopenGa naar margenoot† te paarde van hun geschut dreeven. Door dit treffen der Hollanders, en 't wyken der Zweeden, veranderde de kans. De Keizerschen, Brandenburgers, Deenen en Poolen, vielen met gelyken moedt aan, en dreeven de Ga naar margenoot+Zweedtsche ruiters tot in Nyborg. Het voetvolk, van de ruiters ontbloot, en verlaaten, daar veel Finnen en Gothen onder waaren, werdt van de Poolen omcingelt, en meest al ter neder gesabelt. De Prins van Sultsbach en de Veldtmaarschalk Steenbok, ziende dat alles verlooren was, vonden niet geraaden zich binnen Nyborg te laaten besluiten, maar naamen de vlucht, door zeeker bosch, naar het strandt, daar ze een visscher vonden, die, door belofte van geldt bekoort, hen, den volgende nacht, nevens twee of drie dienaaars, met zyn scheerboot, naar Zeelandt voerde. De Viceadmiraal de Ruiter, die den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kapitein Verburg den eenentwintighsten met zes oorlogscheepen weer Ga naar margenoot+naar de kleene Helms en Schaagen afzondt, om de tweede lyftoghtvloot, die noch uit Hollandt werdt verwacht, waar te neemen, en af te haalen, ontfing den volgenden dagh een brief van den Veldtmaarschalk Schak, met verzoek, dat hy met de vloot naar Nyborg zou zeilen. Hy ging Ga naar margenoot+ontrent den middagh onder zeil, doch most door hardt weder met den Ga naar margenoot+avondt een myl van de stadt ten anker koomen. Doch naa middernacht bedaarde de windt, en weêr t'zeil gaande quam hy met den dagh ontrent Ga naar margenoot+de baay of inham van Nyborg. Hier stelde hy ordre dat de Schoutbynacht van Braakel met veertien oorlogscheepen, en de koopvaardyvloot onlangs uit Hollandt gekoomen, naar Lubek zou zeilen, en van daar de koopvaardyscheepen die naar Kolbergen en Koningsbergen wilden, met vier oorlogscheepen tot ontrent het eilandt Bornholm laaten geleiden: met last, dat die vier scheepen hem dan te Lubek zouden vinden, daar hy eenige ingekochte lyftoght van broodt, gort, boter, en bier, zoo wel in zyne scheepen als in een sluit en twee galjoots zoude inneemen; Ga naar margenoot+voorts dat hy aldaar de komst van 's Landts oorlogsvloot zou afwachten. Ga naar margenoot+Braakel ging den vierentwintighsten tegens den avondt onder zeil: en ter zelver tydt hoorde en zagh men op de vloot, door 't geluidt en vlam der stukken en musketten, dat de twee legers aan elkander waaren. De Ruiter liet toen drie Kapiteinen hunne ankers lichten: met last dat Ga naar margenoot+ze benoorden Knoetshooft, of Knutshovet, dwars van de Schans zouden zeilen, of elders daar zy zouden oordeelen met geduurig schieten van hun geschut, op de Zweedtsche ruiters en voetknechten, den meesten dienst te konnen doen. Zy liepen dicht onder 't landt, en met den donker hieldt het schieten op, maar men zag toen eenige vlammen van Ga naar margenoot+brandt opgaan. Den vyfentwintigsten deê de Ruiter (dien de Veldtmaarschalk Schak d'uitkomst van den slag en 't vluchten der Zweeden in Nyborg hadt laaten weeten, met verzoek dat hy de gemelde stadt nu ook te water zou aantasten) voor dagh sein om onder zeil te gaan. Aan de Kommandeurs Kornelis Evertszoon en de Wildt werdt belast, dat ze zich, met den Kapitein Jan Thyszoon, nevens de Kapiteinen van der Zaan, Sweers, en Tuineman, benoorden Nyborg zouden zetten, en van daar Ga naar margenoot+de Zweeden beschieten. Maar de Ruiter laveerde, met d'andere scheepen, den mondt van de stroom der stadt, genoemt Slipshaven, in, tot boven de schans Knutshovet, daar men zoo lang op schoot, tot dat de Zweeden Ga naar margenoot+die, zonder weêr te bieden, verlieten, en naar de stadt vlooden. Hier op zondt de Ruiter zyn sloep, wel bemandt, naar de Schans, die men leedig vondt, en daar men 't Staaten vaandel plantte. Men vondt hier ook twee metaale halve kartouwen, die de Ruiter daarna met boots van landt liet haalen Ga naar margenoot+en aan boordt brengen. Toen zeilde hy den stroom of haven dieper in, gevolght van de Kapiteinen van Amstel, van Meeuwen, van Berchem, Kramer, Richewyn, Niehof, Penssen, Houttuin, de Wit, de Vries, Roetering, Schatter, Mangelaar, en de Boer. Zy quaamen in 't kort zoo dicht by Nyborg, dat men met de kleenste stukken over de stadt kon heenen schieten. Toen wierpen al de scheepen het anker op drie vadem waters, en braghten een springk op het touw. De Kapitein Jan van Amstel lag met zyn schip, de Provincien, voerende veertig stukken geschuts, allerdichtst aan de stadt. Weshalven de Viceadmiraal de Ruiter, de Deenschen Admiraal Bielke, en andere Bevelhebbers zich aan zyn boordt begaven, om van daar de gelegentheit en toestandt der Zweeden te beter te konnen bezichtigen, en van naaby op alles ordre te geven. Dus leggende, hief | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. De Stadt Nyborg.
B. De Slips Haven. C De Schans Knuts hovet. D. Het Zweedts Kanon. E. De Schans Nyborg. F Het Deensche Leeger. 1. De Hr. ViceAdm Michiel de Ruiter 2 Kapt. Ian van Amstel. 3 Kapt Iakob van Meeuwen. 4. Kapt. Iakob van Berchem. 5. Kapt. Barendt Kramer. 6. Kapt. Ian Richewyn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Kapt. Hugo van Niehof
8. Kapt. Iakob Pens. 9. Kapt. Iakob Simonsz de Wit. 10. Kapt. Ysbrandt de Vries. 11. Kapt. Ian Roetering. 12. Kapt. Gerbrandt Schatter 13. Kapt. Frans Mangelaer. 14. Kapt Albert Pietersz de Boer. 15. De Hr. Comdr. Cornelis Evertsz. 16. De Hr. Commanduer de Wildt. 17. Kapt. Isaak Sweers 18. Kapt. Willem vander Saan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het donderen uit al 't geschut der scheepen, die zoo naa laagen, dat ze konden toereiken, op Nyborg aan, gelykelyk met heele laagen losbrandende, met lossen en laaden, zonder ophouden, zo veel als 't metaal of yzer kon lyden: dat groote schaade en noch grooter schrik baarde, in een kleene stadt, zoo vol gepropt door al de ruiters en soldaaten, daar binnen gevlucht. Hoe kleener stadt hoe grooter drang, en hoe grooter drang hoe wisser wonden. De groote koegels en yzre bouten troffen huizen, menschen en paarden. De daaken en steenen vloogen herwaart en derwaart, als een dichte haagel, en dien de koegel verschoonde, werdt door 't hout of steen, dat van de huizen stoof, verwondt, verplet, of Ga naar margenoot+aan flarzen gekletst. Door het yslyk gedruisch van 't geduurig schieten, met rook en vlam, den heemel betrekkende, verging yder hooren en zien. Het jammerlyk steenen, kermen en kryten der gequetsten, mannen, vrouwen, kinderen, deedt yder 't hart sluiten en de hairen te berg staan. Niemant kon hier vluchten, nergens was uitkomst, 't gevaar overal, en de doodt naaby. In deeze verschrikkelyke benautheit, die men beter kan bedenken dan beschryven, hadden de Zweeden ontrent een uure doorgebraght, en uitgehardt, als hun hart en hoope ontzonk. Zy zonden toen in der yl een Trompetter naar buiten, met verzoek aan de Ga naar margenoot+Veldtmaarschalken Schak en Eberstein, dat men zoude ophouden van schieten, en in handeling treeden. Men antwoordde, dat men over geen voorwaarden wou handelen, en dat ze zich mosten overgeven op genaade oft ongenaade, en men ging niet schieten voort. Korts daarna quaamen drie Zweedtsche Heeren, Schoonleven, Leliekroon, en noch een ander, buiten, met aanbieding van zich ter bescheidenheit der Deenen en hunne bondtgenooten op te geven. Van d'andre zyde gingen de Heeren Detlof van Alefeldt, en Tramp binnen de stadt, om zich met de Zweedtsche Oversten naader te bespreeken. Ondertusschen hadt men ook een Trompetter aan de Ruiters boordt gezonden, met gelyk verzoek van 't geschut te doen zwygen, terwyl men met de Deenen in gesprek was van zich t'hunner bescheidenheit over te geven, Hy antwoordde, dat men zich in der yl most beraaden en tot besluit koomen, of hy zou de stadt onder de voet en tot een steenhoop schieten. Hier op liet hy 't schieten staaken, doch toen men, zyns oordeels, niet haast genoegh te rug quam, weêr aanheffen, als vooren, zonder ophouden: tot dat men hem straks daarna een' brief van den Veldtmaarschalk Schak braght, meldende, dat zich de Zweeden op genade oft ongenade hadden overgegeven, en hem ten hooghsten bedankende, dat hy dat werk zoo kort hadt ten einde gebraght. Elf regementen ruiters vielen toen in handen van de Deenen en hunne bontgenooten, met wel drieduizendt paarden. Onder de gevangenen waaren twaalf Kornellen, en d'Overste Wachtmeesters Henrik Horn, Weyer, en de Graaf van Waldek. De Harrog van Weymeren en Graaf Konigsmark waaren in den slagh gevangen. Dees overwinning was zoo volkoomen, dat men van diergelyke weinig heeft gehoort, of in Historien geleezen; dewyl van 't gantsche leeger des Konings van Zweeden op Funen, voor den slagh meer dan zevenduizendt mannen sterk, behalven eenige weinigen, die zich misschien in bosschen en heggen verstaaken, niet meer dan de twee Veldtoversten, met twee of drie dienaaren, dat men weet, zyn afgekoomen: te weeten de Prins van Sultsbach en de Veldtmaarschalk Steinbok, gelyk verhaalt is. Daarbeneven waaren dit de beste en strydtbaardtste krygsbenden die de Koning hadt, en daar hy zich meest op betroude. Aan de zyde der Deenen en hunne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+bondtgenooten waaren in alles ontrent vyfhondert mannen gebleeven, en daar onder acht Bevelhebbers van naame, met den Vrieschen Kapitein Hemmema, voorts weinig Nederlanders, hoewel ze 't meeste spits hadden afgebeeten. Ook gaven de Deenen en anderen hun d'eere, dat ze de voornaamste werktuigen der overwinninge waaren: en de Zweeden Ga naar margenoot+bekenden zelfs, dat het de Nederlanders waaren, die hun den doodtsteek hadden gegeven. Dus werdt Funen, naast Zeelandt het grootste der Deensche eilanden, met al zyn steeden en sterkten in vyftien of zestien daagen tydts verovert; met ontrent hondert stukken geschuts, veel ander oorlogtuig, en meer dan hondert twintig vaandelen en standaarden. Ruim tweeduizendt waaren aan de zyde der Zweeden gebleeven, en 't getal der gevangenen werdt op vyfduizendt begroot. De ruiters heeft men ten deele onder de Deenen, ten deele onder de Keiserschen en Ga naar margenoot+Brandenburgschen ondergesteeken. De stadt Nyborg bezuurde 't lot des oorlogs, en werdt deerlyk door de Keiserschen, Poolen en anderen, geplondert; terwyl de Nederlanders geduurig in waapenen bleeven. Veele gevangenen, ook eenige vrouwen, benam men al wat ze hadden, en liet ze in 't hemde staan, 't welk in dat Noordtsch en koudt gewest, in 't einde van November, niet veel min was dan hen dooden; want het dekzel Ga naar margenoot+kan men, om te leven, zoo weinig missen dan het voedtzel. 'S daags naa 't overgeven der stadt werdt de Viceadmiraal de Ruiter, met den Admiraal Bielke, aan landt ontbooden, en van de Veldtmaarschalken Eberstein en Schak, en andre hooge Bevelhebbers, met heusche woorden voor den goeden dienst, met de vloot gedaan, bedankt. Ook Ga naar margenoot+hebben Eberstein en Schak de Kornellen Killegreuw, van Meeteren Ga naar margenoot+en Ailua in 't byzonder, weegens hunne dapperheit in den slagh getoont, met dankzegging gepreezen, met belofte, dat de Koning van Denemarken hunne diensten zoude erkennen. De Zweeden vreesden dat de Viceadmiraal de Ruiter, naa 't winnen van Funen, de krygsbenden der bondtgenooten met de vloot in Zeelandt zou overvoeren, Ga naar margenoot+om hunne overwinning te vervolgen: en de Ridder Terlon, Gezant van Vrankryk, meent, dat de Hollanders dit uit redenen van staat naalieten; dewyl 't hun belangGa naar margenoot† vereischte, dat ze de Noordtsche Koningen tegens elkanderen in gelyk gewicht van maght hielden. Maar 't is zeeker, dat men den Heer de Ruiter dat overvoeren der gemelde benden toen niet vergde: en dat hy ten zelven daage aan den Veldtmaarschalk Ga naar margenoot+Schak vertoonde, dat hy daar met de vloot, door schaarsheit van lyftoght, niet langer kon blyven: en bovendien dat hy 's Landts vloot, zoo laat in den tydt, toen men alle daagen vorst of stormen te verwachten hadt, daar niet langer kon waagen. Dies besloot men dat hy zou t'zeil gaan. Hy voer terstondt weer aan boordt; want de stadt was zoo vol menschen, Deenen, Duitschen, Nederlanders en Poolen, ook gevange Zweeden, dat men daar quaalyk door kon koomen. Hier waaren, meende de Ruiter, wel veertienduizendt menschen by een, zonder de paarden en waagens. Ook zagh hy daar noch plonderen en veele menschen byna naakt in de koude staan, maar met erberming, Ga naar margenoot+klaagende over d'ellende van den oorlogh, die alles verslint. Weêr aan boordt gekoomen, ging hy den volgenden morgen met den dagh onder zeil, en zeilde met de vloot buiten het gat van Nyborg, by de Schans. Ga naar margenoot+Naa de middagh quam de Veldtmaarschalk Eberstein aan 't boordt van den Admiraal Bielke, op wiens verzoek zich de Ruiter derwaart begaf, daar men ook de Veldtmaarschalk Schak met eenige Kornels verwacht- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te: Ga naar margenoot+maar 't werdt hun door een zwaaren storm uit den Westnoordtwesten belet. De Ruiter raakte noch tegens den avondt aan zyn boordt. Daarna Ga naar margenoot+stelde hy op den achtentwintigsten der maandt ordre om de lyfsbehoefte, die voor de landtsoldaaten uit Hollandt was gezonden, aan landt te brengen, daar ze overwinteren zouden. Hy zondt daar tweeduizendt kasakken of rokken, drieduizendtentsestig hemden, twee groote pakken Ga naar margenoot+met tweeduizendt paar koussen, en zes vaaten met schoenen. Op den zelven dag vertrok hy met de vloot, sterk hondertentwintig zeilen, al het kleen vaartuig daar onder gerekent, naar Lubek, om eenige ingekochte lyftoght in te neemen. De Koning van Denemarken, de tyding van d'overwinning en 't overgaan van Funen verstaan hebbende, liet tegens Ga naar margenoot+den vierentwintighsten November ouden, of den vierden December nieuwen styl, een algemeenen dankdagh uitschryven, Godt in alle Ga naar margenoot+kerken danken, en den lofzang Te Deum laudamus, dat is, O Godt wy Ga naar margenoot+looven u, toezingen, met verder bewys van vreugde, door 't lossen van 't geschut en musketten, in de stadt Koppenhagen, en op de scheepen. Zyn Majesteit zondt ook een beknopt verhaal van den slagh aan de Heeren Staaten, met een korten brief, daar hy in betuigde, dat de krygsbenden en Bevelhebbers, die hunne Hoog. Moog. hem left tot bystandt hadden Ga naar margenoot+toegezonden, zich zoo dapper en kloekmoedig in den slagh hadden gequeeten, dat hun desweegen met recht den lof, maar voor eerst Gode alleen den dank en eere toequam. Hy liet ook hunne Hoog. Moog. door zynen BewindtsmanGa naar margenoot† Charisius over 't geluk der gemeene wapenen begroeten, en voorts voor hunne groote geneegentheit, voorzorge en hulpe, zyne Majesteit beweezen, bedanken. Dit geschiedde den twintighsten van December. Ga naar margenoot+Maar de Koning van Zweeden hoorde de tyding van de nederlaag der zynen, en 't verlies van Funen, uit den Prins van Sultsbach en den Veldtmaarschalk Steinbok, met geen kleene ontsteltenis, en was, zeit men, naa van die tydt nooit vroolyk, noch recht gezondt. Hy vertrok toen in der yl naar het Slot Kroonenburgh, en oordeelde, dat het voor hem en zyn ryk best zou zyn, de vriendtschap met de Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden, die zynen toeleg tegens Denemarken, en den loop zyner Ga naar margenoot+voorspoet hadden gestuit, te vernieuwen: ook werdt ten dien einde den negenden van December, den veertienden dagh naa 't overgaan van Nyborg, een geschrift tot herstellingGa naar margenoot* of vernieuwing der vriendtschap door des Konings Gemaghtigden en de Gezanten der Heeren Staaten onderteekent: en met eenen het verdraghGa naar margenoot†, weleer te Elbing geslooten, met de geëischte verklaaringenGa naar margenoot‡, voltrokken; doch onder voorwaarde, dat het geen kracht zou hebben, noch in trein gebraght worden, voor dat ook Ga naar margenoot+de vreede tusschen de Koningen van Zweeden en Denemarken zou zyn geslooten en bevestightGa naar margenoot↓. Dit was d'eerste vrucht der overwinning van Funen. De Ruiter, van wien ik, door deeze tusschenreede, wat afweek, Ga naar margenoot+laveerde met de vloot een geheele dagh om boven de Laalandtsche haaken, een zandt zoo genoemt, te geraaken, en quam 's avondts door tegenwindt ontrent het eilandt Langelandt weêr ten anker. Toen beriep Ga naar margenoot+hy zyne Kapiteinen aan boordt, en beval den Kapitein Zweers, als Ga naar margenoot+Kommandeur, dat hy nevens de Kapiteinen Roetering, van Berchem, Niehof, van Amstel, Tuineman, en de Boer, al de fluiten, schoeten, en andere vaartuigen, die geschikt waaren om brandthout tegens den aanstaanden winter ten behoeve der stadt Koppenhagen te haalen, ten dien einde naar Kiel in Holstein te geleiden: en dat hy twee van zyne Ga naar margenoot+oorlogscheepen de vaartuigen, die om de zelve reden naar Ekelenfordt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in 't landt van Sleeswyk wilden zeilen, derwaart zou laaten brengen, om daarna gezaamentlyk hunnen koers naar Koppenhagen te stellen. De Deensche Viceadmiraal Heldt voegde zich ook by de scheepen die naar Ga naar margenoot+Kiel zeilden. Den eersten van December quam de Ruiter met 's Landts Ga naar margenoot+vloot op de reede voor Travemunde niet ver van Lubek: en zondt toen de Kapiteinen Heemskerk, Pikke, Henrik Adriaanszoon, Noblet Ga naar margenoot+en Brunsveldt tot gelei van de koopvaarders, laast uit Hollandt gekoomen, die 't naar Dantsik en Koningsbergen hadden gemunt: met last dat ze zich van daar naar Koppenhagen zouden begeven. Op dien zelven dagh voer den Vorst van Mekelenborg ontrent den avondt aan zyn boordt, Ga naar margenoot+om de vloot te bezichtigen, en hem over het winnen van Nyborg te begroeten. DaarnaGa naar margenoot↓ verzochten de Wethouders van Lubek, door twee Raadtsheeren, aan hem afgezonden, dat hy, terwyl de vloot daar eenige behoefte laadde, eenen dagh by hen aan landt, en in de stadt zoude koomen: 't welk hy toestondt. Hy begaf zich, naa dat hy goede ordre in de vloot hadt gestelt, den zelven avondt derwaart, en quam met den Ga naar margenoot+donker in de stadt, daar hem de Wethouders treffelyk ontfingen, en met groot bewys van eere onthaalden. Maar de Zweeden, daar kennis van Ga naar margenoot+krygende, zonden vyfhondert man uit Wismar, om hem, in 't wederkeeren naar de vloot, tusschen de stadt en 't veer waar te neemen, en, waar 't moogelyk, te vangen. Doch hy werdt gewaarschout, en bleef een dagh en nacht langer in de stadt, stellende zoodaanige ordre, dat hy hunne Ga naar margenoot+laage ontging, en veilig aan 't veer quam, daar de boots, wel gemant, gereedt laagen, die hem en zyn gezelschap aan boordt voerden. Ga naar margenoot+Den dertienden, ontrent Rostok gekoomen, zagh hy de koopvaardyvloot met veelerley levensbehoefte voor de stadt Koppenhagen en 's Landts vloot, uit Hollandt door de Beldt koomende, vergezelschapt met den Kommandeur Verburg en d'oorlogscheepen, door hem uitgezonden om Ga naar margenoot+haar op te zoeken en te geleiden. Zich dan by deeze vloot, zoo lang oot gewenscht, en daar de behoudenis van Koppenhagen aan hing, gevoeght hebbende, vorderde hy zyne reis naar Koppenhagen, daar hy den vyftienden Ga naar margenoot+met selle koude ten anker quam. Hier ontfingk hy terstondt ordre van de Heeren Nederlandtsche Gezanten en Gevolmaghtigden, dat hy 's Landts vloot, zonder uitstel, in de haven van Koppenhagen voor Ga naar margenoot+alle onheil zou bergen. Men was wel twee of drie daagen bezigh om met de scheepen naar den boom te koomen, en die in de haven in te korten; want het begost hardt te vriezen, en 't ys gaf groot belet. Eindegelyk raakten ze alle binnen uitgezondert acht, die buiten den boom de Ga naar margenoot+wacht moesten houden. Den zeventienden der maandt ontboodt de Koning den Viceadmiraal en d'andre hooge Bevelhebbers der vloote aan landt, om 's avondts, met de Heeren Gezanten, by zyne Majesteit ter maaltydt te blyven. Zy werden Koningklyk onthaalt, en de Koning toonde nevens zyne Ryksraaden groote blydtschap. Zyn Majesteit verheugde zich in 't aanschouwen van den grooten Zeeheldt, die zoo groote zaaken met zulk een kloek beleidt en manhafte dapperheit, t'zyner Ga naar margenoot+hulpe, en tot zyn dienst, hadt uitgevoert; en der andre hooge Bevelhebbers, die hem zoo onvertsaaght hadden de handt gebooden. Korts daarna beraamde de Ruiter met de Heeren Gezanten wat Kapiteinen met hunne scheepen, volgens het besluitGa naar margenoot† der Heeren Staaten, en 't aanschryven van de Raaden ter Admiraaliteit, naar 't vaderlandt zouden keeren. De meening der Heeren Staaten was, dat de Viceadmiraal de Ruiter in Denemarken met vierentwintig scheepen van oorlooge zou | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+overwinteren: of dat men 't getal zou moogen vermeerderen tot dertig scheepen, in gevalle de Heeren Gezanten van den Staat aldaar, met goedtvinden van de Hoofden over 's Landts vloote, zulks zouden moogen dienstig en noodig oordeelen. Naa eenig overleg werdt beslooten, dat men vyftien oorlogscheepen, met de gereedtleggende koopvaarders, Ga naar margenoot+naar 't vaderlandt zou zenden. Onder deeze waaren vier scheepen, die met den Heer van Wassenaar uit het vaderlandt waaren gekoomen, en in 't verleeden jaar het ongemak van den strengen winter hadden keepen uitgestaan, te weeten de scheepen van Boshuizen, Hen, Stellingwerf en Degelingkamp. Dan deeze werden nu, nevens d'andere straksgemelde Kapiteinen en scheepen, weêr de gantsche winter door de vorst en zy woden 't ys opgehouden. Ook werdt aan eenige sedert belast, dat ze tot nader ordre noch in Denemarken en onder de Ruiters vlag zouden blyven. Ga naar margenoot+Ontrent deezen tydtGa naar margenoot‡ quaamen de vyf oorlogscheepen, die niet lang geleeden naar Dantzik waaren gezonden, niet vyf koopvaarders voor Ga naar margenoot+Koppenhagen. Op dien zelven dagh, naa den middagh, verscheen de Heer Bielke, Admiraal van Denemarken, aan de Ruiters boordt, die hem, uit den naame van zyn Majesteit van Denemarken, met een goude keeten van groote waarde vereerde. Dees keeten was met vier- of vyfdubbele schaakelen konstig ineengevlochten: de Koningin Sofia Amalia hadt daar met eige handen een gedenkpenning van goudt aan gebonden, Ga naar margenoot+op wiens eene zyde des Konings beeltenis stondt, omzet met tweeënveertig diamanten, aan d'andere zyde zagh men een oorlogschip in zee, en onder aan hing een schoone paarel. Dit was het doorluchtig kenteeken der koningklyke gunste en dankbaarheit, ter zaake van de Ruiters heldendeught, en den dienst, den Koning en 't ryk beweezen. Sommigen vertellen, dat de Koning, als hem de Ruiter voor dat Koningklyk geschenk bedankte, onder anderen tot hem zeide, Ik weet u, in den staat daar ik nu in ben, niet anders te geven. De Viceadmiraal de Ruiter hadt den Heeren Staaten door twee brieven (d'eerste voor Kartemunde, en de tweede voor Travemunde geschreven) verwittight, war in 't landen op Funen, in den slag tegens de Zweeden, en ontrent het veroveren van Nyborg was voorgevallen. Hier op zonden hunne Hoogmoogentheden den volgenden korten brief, den zesten van December geteekent, met het afschrift van hun besluit, ten zelven daage, ter zaake van de gemelde verwittiging en tyding, genoomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[6 December 1659]De Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden.
Erentfeste, manhaste, vroome, lieve getrouwe, Ga naar margenoot+Wy zenden U mits deezen toe het hiernevensgaande extract van onze resolutie, genoomen by occasie van uw missive; ende dat ten fineGa naar margenoot* als daarinne vermelt: vastelyk vertrouwende dat gy in uwe devoirenGa naar margenoot† en getoonde manlyke couragieGa naar margenoot‡ zult continuerenGa naar margenoot↓. Zyt den Heere in genade bevoolen. In den Haage den 6 Decemb. 1659.
JOHAN VAN REEDE. Vt. Ter Ordonnantie van de hooghgemelde Heeren Staaten Generaal. J. SPRONSSEN. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Extract: uit het Register der resolutien van de Hoogmoogende Heeren Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden.
SabbathiGa naar margenoot† den 6 December, 1659.
Ga naar margenoot+Ontfangen twee missiven van den Viceadmiraal de Ruiter, d'eerste geschreeven in 't schip 't huis te Swieten voor Kartemunde, den eenentwintighsten November lestleden, en d'andere voor Lubek, ofte Termunde, den eersten deezes: waarop gedelibereertGa naar margenoot1 zynde, is goedtgevonden, en verstaan, dat aan den voornoemden Viceadmiraal gerescribeertGa naar margenoot2, en aan den Kolonel Killegreuw geschreeven zal worden, dat haare Hoog. Moog. met aangenaamheit hebben verstaan de victorieGa naar margenoot3 by den Koning van Denemarken in Funen geobtineertGa naar margenoot4, mitsgaders dat zyluiden en andere Officieren, en soldaaten van de militie van deezen Staat, ten dienste van den hooghstgemelden Koning zich hebben gesignaleertGa naar margenoot5: zullende ook wyders aan de Heeren haare Hoog. Moog. extraordinaris Gedeputeerden in Denemarken geschreeven worden, dat haar E. de navale maghtenGa naar margenoot6, en landtmilitie van deezen Staat, ingevolge van haare Hoog. Moog. voorgaande resolutien, ten dienste van den meer hooghstgemelden Koning vigoureuselykGa naar margenoot7 willen doen ageerenGa naar margenoot8.
JOHAN VAN REEDE. Vt. Accordeert met het voorschreeven Register. J. SPRONSSEN.
Doch eer dat besluit de Ruiter ter handt quam, hadt de vorst, die de vloot in 't ys beklemde, alle krygsbedryf te water verhindert. Eenige daagen te vooren vondt men zich te Koppenhagen, om de scheepen met brandthout, die men, onder 't geleide van den Kapitein Sweers met zeven oorlogscheepen, en den Deenschen Viceadmiraal Heldt, van Kiel verwachtte, zeer verleegen. Want in dat koudt gewest konnen 't de menschen by wintertydt niet harden, 't en zy dat ze voorraadt van brandt Ga naar margenoot+hebben om zich te verwarmen. Dan eindelyk kreeg men de brandthoutvloot, die 't ontzet braght tegens de koude, den tweeëntwintighsten der maandt in 't gezicht. Doch de groote vreught, die men hadt over Ga naar margenoot+d'aankomste deezer vloote, veranderde straks in grooter bekommering. Ga naar margenoot+Want de Kommandeur Sweers, meenende door net Konings diep naar de stadt te zeilen, raakte, vermits de tonnen door de Deenen (uit vreeze dat ze door den ysgang schaade zouden lyden) waaren opgenoomen, in den Droogen aan den grondt. De Kapitein van Amstel, aan stuurboordt van Sweers loopende, om de drooghte te myden, raakte op de punt van de middelplaat vast. Als de Kapitein Roetering, van Amstel volgende, die twee gevaarlyke baakens zagh, liep hy aan het stuurboordt van Van Amstel, en dacht daar 't rechte vaarwaater gevonden te hebben, doch hy klemde, kort daar aan, desgelyks aan den grondt, en bleef 'er zitten. Zy deeden groote moeite om los te raaken, maar vergeefs. Toen verzochten ze eenig kleen vaartuig van den Heer de Ruiter om hun geschut te lichten: dan 't woey en vroor zoo sterk uit den Oostzuidtoosten, dat het onmoogelyk was hun hulp te zenden. Den volgenden Ga naar margenoot+morgen raakten ook de Deensche Viceadmiraal Heldt, en de Kapitein Tuineman, op de drooghte onder Draaker, aan den grondt. Hier vonden ze zich in grooten noodt; want door den styven windt, en sterke stroom, konden ze hunne ankers niet naar behooren uitbrengen, om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+af te winden. Doch de Ruiter, hen op alle wyzen zoekende te redden, zondt op deezen dagh een sloep met volk, en twee lootsluiden, t'hunner hulpe. Maar de sloep bleef den gantschen nacht in 'tys steeken, en Ga naar margenoot+quam den volgenden morgen, met lyfsgevaar, het volk meest van koude verstyft, weêr aan landt, zonder dat ze de verleege scheepen hadden konnen naaderen. Tegens den avondt werdt het wat handtzaamer weder, 't waater wies, d'ankers kreeg men achter uit, eenig geschut Ga naar margenoot+braght men naar vooren, en al de scheepen, behalven Kapitein Tuineman, raakten 's nachts met grooten arbeidt vlot. Sweers, Roetering, en van Amstel, gingen weêr onder zeil, een Stuurman, met de boot, voor Ga naar margenoot+uit zendende, om de diepte te peilen: dan desniettemin raakten Sweers en van Amstel noch eens vast: maar 's avondts, met het wassendt waater, weêr los windende, quamen ze in 't diep ten anker, en met den Ga naar margenoot+dagh zeilden ze by de stadt. Ter zelve tydt werdt ook het schip van Ga naar margenoot+Tuineman (dien de Ruiter een galjoot en schoet te hulp hadt gezonden, daar hy zyn geschut in overzette) vlot, en quam daarna, met al d'andere scheepen, voor de stadt, en binnen den boom. Dan van Amstel bleef daar buiten; dewyl hy verstondt dat zyn schip onder 't getal der scheepen was, die met de eerste gelegentheit naar 't vaderlandt zouden keeren. Hier raakte hy eerlang in 't ys vast. Dan in de twee leste daagen, toen de scheepen voor de stadt quaamen, hadt men weinig koude. De vorst was te zacht om over 't ys te loopen, en te hardt om met boots en sloepen daar door te vaaren. Maar den volgenden nacht nam de koude Ga naar margenoot+zoo toe, en het ys werdt zoo dik, dat men 's morgens van Van Amstels schip te voet naar de stadt ging. Naa d'aankomst van den Kommandeur Sweers met d'andere oorlogscheepen van Kiel, by wien zich ook de Kapitein Gotskens, en de Deensche Schoutbynacht Rootsteen, (die ontrent Middelvaartsondt een Zweedtsche kaaper met achtentwintig stukken, die veele geroofde goederen in hadt, verovert hadden) ettelyke weeken geleeden, op de reede van Kiel, gevoegt hadden, waaren nu al d'oorlogscheepen van de Nederlandtsche oorlogsvloot, sterk in de veertigh zeilen, behalven de galjoots, branders en fluiten, in of voor de haven van Koppenhagen by een. Ter zelve tydt liet de Viceadmiraal de Kapiteinen aan zyn boordt beroepen, en stelde hun een schriftelyke ordre Ga naar margenoot+ter handen, by welke verboden werdt: Eerst, dat de Kapiteinen niet zouden gedoogen, het zy om wat redenen het ook zou moogen zyn, dat iemant van de Bevelhebberen, soldaaten, of matroozen, naa 't afschieten van de wacht, aan boordt, of ontrent de scheepen zou koomen: met last van Ga naar margenoot+daar op te schieten, als of 't vyanden waaren. Ten anderen, dat ze ook geen vreemde volken op hunne scheepen zouden laaten vernachten. Voorts, dat ze geen kisten, kassen, tonnen, of andere pakken, 't zy van 't op nieuw aangenoomen volk, of van anderen, aan boordt zouden laaten koomen, zonder die wel t'onderzoeken, en te doorzien. Dus zocht hy zyn volk by hunnen plicht te houden, en, alle gevaarelyke laagen en toeleggen voorkoomende en tegengaande, de vyandtlyke list (die zich dikwils van de nacht en 't bedrogh, dat liefst in 't duister werkt, pooght te dienen) te leur te stellen. Hy verboodt ook den zynen in de stadt te vernachten, zonder schriftelyk verlof. Maar om met de vloot hier veilig t'overwinteren, most hy ook de behoudenis der stadt Koppenhagen helpen bezorgen; want de stadt verlooren, de vloot verlooren. De Koning van Zweeden hadt noch veel krygsvolk in 't eilandt Zeelandt, ook rondtom Koppenhagen: en de Deenen hadden daagelyks eenigen over- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
val Ga naar margenoot+of aanvechting over 't ys te wachten. De Heer de Ruiter ging derhalven Ga naar margenoot+met de Opperhoofden der vloote al de bolwerken der stadt bezichtigen, en overley met zyn Krygsraadt wat getal van matroozen dat men 't geschut zou stellen. Men besloot daar toe negenhondertenvyfentaghtig man te gebruiken, en noch vierhondert vlootsoldaaten, tot een bende van toeverlaat, by tydt van noodt, gereedt te houden. Voorts Ga naar margenoot†wees de Viceadmiraal elken Kapitein zyn' post aan, werwaart hy zich, met een gedeelte van zyn volk, indien de Zweeden ten storm wilden trekken, hadt te begeven. D'andre scheepssoldaaten werden ook in orde verdeelt, om by tydt van wapenkreetGa naar margenoot† en overval hunnen post te weeten. Ook heeft men de scheepen tegens d'aankomst der vyanden in een goede rang geleidt. Doch toen de vorst aanhieldt, en 't ys zoo dik werdt dat het ook paarden en geschut moght draagen, en dat men de vloot aan de waaterkant zou konnen bestooken, gaf de Ruiter den derden van Ga naar margenoot+Januarius des jaars mdclx last, dat men 't ys rondtom de scheepen Ga naar margenoot+zoude opbyten. Dit geschiedde ten zelven daage door een vierendeel volks van yder schip, in 't byzyn van den Koning van Denemarken, die 't werk quam bezien, en groot vermaak schiep uit den spoedigen arbeidt der Hollandtsche matroozen. Men hieuw, in weinig uuren tydts, een byt van veertig voet breedt, daar de scheepen, als met een gracht Ga naar margenoot+beslooten, binnen laagen. Etlyke daagen daarna liet hy al de matroozen en scheepssoldaaten, tot bewaarnis of hulp der stadt geschikt, met hun geweer in orde stellen, verdeelt in vier vaandelen matroozen, en zes vaandelen soldaaten. De Koning, en veele hooge Bevelhebbers, quamen hunne slaghorde beschouwen, en zyn Majesteit bedankte den Viceadmiraal de Ruiter met heusche woorden voor zyne goede voorzorge. Ga naar margenoot+Op den elfden van Januarius, die in Denemarken, naar den ouden styl, Ga naar margenoot+op den eersten dagh des jaars quam, heeft men in den morgenstondt al 't geschut van de stadt, en van de scheepen, met al de musketten, tot een teeken van vreughde, driemaalen afgeschooten. Ook liet de Koning aan yder scheepsvolk etlyke tonnen zwaar bier vereeren: om op het nieu jaar te drinken, en vroolyk te zyn. Dees verquikking hadden ze in de bittre koude van dien tydt, want het vroor toen vinnig, wel van nooden. Ga naar margenoot+Den volgenden dagh nam zyn Majesteit van Denemarken, met de Heeren Fransche, Engelsche en Nederlandtsche Gezanten, het middaghmaal aan 't boordt van den Heer de Ruiter, met groote vreughde. Niet lang daarna riep men in de stadt, ontrent middernacht, ter waapen, door Ga naar margenoot+'t aankoomen der Zweeden. De geschutplaatzen werden in der haast met de matroozen, daar toe geschikt, bezet, en men braght nu zeshondert Ga naar margenoot+mannen uit de vloot, tot een troep van toeverlaat, by de kerk: maar de Zweeden, geen kans ziende iet uit te rechten, keerden weêr te rug. De koude noch toeneemende, liet de Ruiter den vierentwintigsten der Ga naar margenoot+maandt door de matroozen op nieu byten, en een breede gracht in 't ys houwen, rondtsom alle d'oorlogscheepen heenen, beginnende van Christiaanshaven af, en zich strekkende tot buiten den tolboom, en buiten Ga naar margenoot+de praamen om: welke gracht den zevenentwintighsten op nieu werdt opgehouwen, vyfenveertig voeten breedt. Dus werdt dit byten meermaalen, zoo ras als het ys der gracht zoo dik en sterk was, dat 'er menschen over moghten, hervat. Korts daarna zagh men de Deensche ruitery Ga naar margenoot+in de stadt vergaaderen, om 's nachts, met eenig voetvolk, een uitval op de Zweeden te doen. Zy trokken ten negen uuren naar 't Zweedtsch Ga naar margenoot+leger, dat op zyne hoede was. Den gantschen nacht, en een deel van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den volgenden dagh, stonden ze tegens elkanderen. Dan daar viel slechts eenige kleene schermutzing voor, met verlies van vyftien of zestien dooden ter weder zyde. In andere uitvallen braghten de Deenen tot verscheide reizen etlyke gevangene ruiters en voetknechten binnen. De moedt der Zweeden scheen te daalen en der Deenen te ryzen: in diervoegen dat als de Deenen met hondert man tegens hondertvyftig Zweeden aanquaamen, de Zweeden de wyk naamen. Dit hadt de Ruiter, gelyk hy sedert vertelde, met zyne eige oogen gezien. Dan midlerwyl overviel de Nederlandtsche oorlogsvloot, geduurende dit overwinteren voor Koppenhagen, Ga naar margenoot+een droevige tegenspoedt. Het meeste deel van 't Nederlandtsch boots- en krygsvolk, ook etlyke Bevelhebbers, en zelf de Ruiter, werden met ziekte, d'een min d'ander meer, bevangen: het zy dan dat de quaale uit d'ongewoonheit der lucht ontstondt, of uit strenge koude van dit landt, of door veel geleeden ongemak, of liever door Godts bezoeking. Dees ziekte woedde zoo geweldig, dat ze binnen weinig weeken meer dan vierhondert menschen wegnam: in voege dat in elk schip der vloot, 't een door 't ander gereekent, ontrent het midden van Februarius, wel elf of twaalf mannen te kort quaamen. Onder anderen overleedt de Kapitein Jakob van BerchemGa naar margenoot†. Ook storven twee Luitenants van den Kommandeur de Wildt, en andere Bevelhebbers. Doch in geen schip daar meer ellende werdt geleeden dan in dat van den Kapitein Jan de Haan. Hy zelf was doodelyk krank: zyn Luitenant en noch wel tzestig mannen laagen ziek in de kooy, en hy verloor wel vyfenveertig menschen; zoo dat de Heer de Ruiter en zyn Krygsraadt oordeelden, dat men dit besmet schip naar 't vaderlandt zou zenden, en 't schip van den Kapitein Nieuhof, dat geschikt was om t'huis te keeren, in de plaats van de Haan in de vloot behouden. De quaale, die zoo veelen 't leven kostte, was een soorte van scheepsziekte, die door haare besmetting voortzette, en in 't verleede jaar, toen de vloot onder den Heer van Wassenaar te Koppenhagen overwinterde, ook veel volks hadt verslonden. Ga naar margenoot+Maar met het minderen van de vorst en koude minderde de ziekte. 'T raakte aan 't dooijen, en 't ys den zestienden aan 't dryven. Dan 't liep noch ettelyke daagen aan, eer men de zee kon gebruiken. Ga naar margenoot+DaarnaGa naar margenoot‡ zondt de Ruiter een galjoot, bemant met vyftien soldaaten en twee stuurluiden, naar Landtskroon, om de toestandt der Zweedtsche vloot, die in de haven lag, te bezichtigen. Zy zaagen daar zesendertig scheepen, zoo groot als kleen, en daar onder, naar gissing, dertigh scheepen van oorlogh, doch alle noch zeer reddeloos. Dit werdt aan de Ruiter, en door hem den Koning den zelven dagh aangedient, die hem voor 't bericht bedankte. Weinig daagen te vooren noodigde zyn Majesteit Ga naar margenoot+den Viceadmiraal om zyne konstkaamer te zien. Hy ging derwaart en zagh daar veele zeldtzaame dingenGa naar margenoot†, die byna nooit of weinig gezien of gevonden worden: onder anderen een oorlogschip van ivoor of Ga naar margenoot+elpenbeen drie voeten langk, met zyne masten, zeilen, geschut, ankers, en voort al zyn toebehooren, zoo net en juist op de maat gemaakt, dat 'er niet aan ontbrak, 't welk den Viceadmiraal onder alle Ga naar margenoot+d'ongemeene fraajicheeden, die men hem toonde, best geviel. De tydt van weêr t'zee te gaan nu naderende, quam de Koning met de Koninginne, den Hartog van Lunenborg en andere Vorstelyke persoonaadjen, voorts de Heeren Nederlandtsche Gezanten, en d'Admiraal Bielke met zyne gemaalinne, op een morgenGa naar margenoot‡ aan de Ruiters boordt, daar ze 't middaghmaal op zyn verzoek hielden, met groot betoog van vroolykheit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en genoegen. Daarna stelde de Ruiter ordre op het uitloopen van d'oorlogscheepen, die geschikt waaren om t'huis te keeren, maar die de vorst Ga naar margenoot+en 't ys hadden opgehouden. Hy zondt eerst den Kommandeur de Wildt op den zevenentwintighsten met tien scheepen van oorlooge naar Landtskroon: met last, dat hy 't uitloopen der Zweedtsche Zweedtsche vloot zou trachten te beletten: en ingevalle de Zweeden met geweldt zouden willen uitkoomen, dat hy dan alle vlyt zou aanwenden om hen in de grondt te booren, te verbranden, of te veroveren. Den achtentwintigsten volgden Ga naar margenoot+noch achtscheepen, en den volgenden dagh noch vier. Den derden van Ga naar margenoot+Maart quam de Ruiter met d'andere scheepen voor Landtskroon, daar Ga naar margenoot+hy de Zweeden in slechten staat vondt. 'S daaghs daarnaGa naar margenoot† ging de Viceadmiraal Egbert Meeuszoon Kortenaar met elf der t' huisgaande oorlogscheepen onder zeil naar 't vaderlandt: te weeten met de scheepen van de Kapiteinen Boshuizen, van der Zaan, Sweers, Schatter, Henrik Adriaanszoon, van Amstel, Richewyn, Hen of Vaalehen, Pikke, Stellingwerf, en 't schip van wylen den Kapitein Jakob van Berchem. Zy hadden onder hun geleide ontrent twintig koopvaarders, en zeilden door de Sondt, zonder dat van de kasteelen, door de Zweeden, of uit de Hollandtsche Ga naar margenoot+scheepen een schoot werdt geschooten. DaarnaGa naar margenoot↓ volgden d'overige t'huisgaande oorlogscheepen: naamelyk, de Kapiteinen Roetering, de Haan, de Graaf, Jan Thyszoon, en noch een schip uit Vrieslandt, die desgelyks een merkelyk getal koopvaarders geleidden, dan zommige koop der zelve wilden naar Noorweegen, die men daar toe geley verleende. Dees scheepen zagh men ook door de Sondt zeilen, zonder eenig ongemak van de kasteelen t'ontmoeten. De Hollandtsche oorlogsvloot bleef, naa 't vertrek van Kortenaar, met de straksgemelde scheepen, noch in de dertig oorlogscheepen sterk. Hier onder waaren de Kapiteinen Niklaas Marreveldt, Pieter Salomonszoon en Jan de Raadt, in 't naajaar met de koopvaardy-en lyftoghtvlooten uit Hollandt gekoomen. Ontrent deezen tydt beval de Ruiter den Schoutbynacht van Braakel, en de Kapiteinen Ga naar margenoot+Pieter Salomonszoon en de Raadt, drie lyftoghtscheepen naar Nyborg in Funen, daar de Nederlandtsche soldaaten groot gebrek leeden, te geleiden, en hen van noodruft te verzien. Weinig daagen te voorenGa naar margenoot† begost te Koppenhagen de spraak te gaan dat de Koning van Zweeden, Karel Gustaaf, Ga naar margenoot+te Gottenborg uit het leeven was gescheiden, daar in 't kort de zeekere tyding op volgde. Hy overleedt den drieëntwintigsten van Februarius aan een felle ziekte van zes daagen, oudt zesendertig jaaren, drie maanden en vyf daagen: want hy werdt in den jaare zestienhondert drie Ga naar margenoot+entwintig, den achtienden van November, te Upzal gebooren. Dees doodt reekende de Deenen voor een groote winst; nadien hy een vyandt was, die, byna alle Koningen des aardtboodems in strydtbaarheit overtreffende, hen onlangs in d'uiterste benaautheit braght, en wiens juk zy ter naauwer noodt door hulp van de Hollanders waaren ontkoomen. Niet lang daarna begaf zich de Heer de Ruiter, nevens den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en den Kapitein van Meeuwen, met eenig vaartuig ontrent zyne brandtwachten voor Landtskroon, daar hy de diepte van den mondt der haaven liet peilen, en de gelegentheit der gronden onderzoeken. Ondertusschen begosten de Zweeden binnen Landtskroon hunne scheepen klaar te maaken, de stengen op te zetten, de rees te kruissen, en den zeventienden van Maart hunne zeilen aan Ga naar margenoot+te slaan. Op dien zelven dagh kreeg de Viceadmiraal de Ruiter last van de Heeren Nederlandtsche Gezanten, die volle maght hadden over 't be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dryf Ga naar margenoot+van 's Landts vloote, dat hy van Landtskroon zou verzeilen tusschen Ga naar margenoot+het eylandt Ween en Koppenhagen. De Koning van Denemarken quam ten zelven daage, nevens den Vorst van Lunenburg, en den Admiraal Bielke, met een jacht voor Landtskroon in de vloote, en ging Ga naar margenoot+op het Deensch oorlogschip, dat zich daar bevondt, over, meenende dat de Ruiter iet tegens de Zweeden zou onderneemen: doch ziende dat hy onder zeil ging, ontboodt hem by zich op zyn schip, en vraagde, wat de Hollandtsche scheepen onder zeil deeden? De Ruiter zeide, wat last hy van de Heeren Gezanten hadt ontfangen: waar over zyn Ga naar margenoot+Majesteit verwondert en verzet stondt: 't welk de Ruiter aan de Heeren Gezanten in der yl liet weeten: hun met eene verwittigende, hoe de Zweeden zich gereedt maakten om uit te koomen: voorts vraagende, of hy Landtskroon niet zou bezet houden, of daar terstondt weêr voorkoomen, eer de Zweeden hem moghten ontsnappen; dewyl zy, uitkoomende en hem ontgaande, groot quaadt zouden doen, als zy zich verdeelden, en etlyke oorlogscheepen, naar Lubek en de Beldt gezonden, om koopvaarders te geleiden, moghten aantreffen, die, maar twee of dry byeen zynde, niet bestandt zouden zyn hun te wederstaan. Den volgenden morgen waaren de Zweeden met zeven scheepen voor de handt, en quaamen by de Nederlandtsche brandtwachten. Waar op de Ruiter straks onder zeil ging om hen te bezetten, en zondt ter zelver uure noch een brief aan de Heeren Gezanten, raakende den toestandt der Zweeden. Hier op ontfing hy 's avondts ten antwoordt, dat hy noch tot naarder ordre voor Landtskroon zoude blyven. Maar den negentienden Ga naar margenoot+van Maart zondt men hem schriftelyken last, dat hy met de vloot zoude opbreeken, en geen vyandt schap tegens de Zweeden toonen. Ook Ga naar margenoot+quam de Kapitein van het Zweedtsch Admiraalschip uit Landtskroon aan zyn boordt, vraagende, of hy van de Heeren Gezanten noch geen brief hadt ontfangen aangaande den stilstandt van wapenen? Hy toonde met eenen het afschrift van den brief, door de Gezanten, aan den Heer Ga naar margenoot+de Ruiter geschreven. Dees ging 's anderendaags van Landtskroon t'zeil, en de gemelde Kapitein quam weêr aan zyn boordt, hem, uit den naam van den Zweedtschen Admiraal vereerende met een grooten os, welke Ga naar margenoot+gift de Ruiter met het zenden van een aam wyns erkende. Toen zeilden zeven, of, zoo anderen melden, tien Zweedtsche scheepen van Landtskroon naar Kroonenburg, en de Ruiter quam met de vloot tusschen Ween en Koppenhagen ten anker. Hy begaf zich met den Kapitein Tuineman naar de stadt, om met de Heeren Gezanten te spreeken. In de stadt koomende vondt hy de Deenen vry verstelt, om dat de Hollanders Landtskroon hadden verlaaten, en niet tegens de Zweeden ondernaamen. Het goedt vertrouwen dat de Nederlandtsche Gezanten hadden op de vordering der vreede, daar men toen met yver toe arbeidde, en het tusschenspreeken en aanhouden der Fransche en Engelsche Gezanten, bewoog hen zoo veel toe te geven, en een stilstandt van wapenen met Ga naar margenoot+de Zweeden in te willigen: maar de zaaken der vreede liepen weêr over stuur, en de Zweeden, door de Franschen en Engelschen gestyft, te rug. Niet lang daarnaGa naar margenoot†, toen de Ruiter weer t'scheep was, vertoonden zich zeven Zweedtsche oorlogscheepen, onder 't bevel van hunnen Admiraal Gustavus Sperling, ontrent de Hollandtsche vloot, die niet ver van Koppenhagen lag. Ook zondt Sperling zyn' Kapitein aan de Ruiters Ga naar margenoot+boort, om hem te begroeten. Doch den volgenden dagh naamen ze in 't gezicht der Hollandtsche vloote twee Deensche schoeten. Korts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+daarna verzocht de Ruiter, uit last der Nederlandtsche Gezanten, aan den Zweedtschen Admiraal, dat hyde schoeten zoude ontslaan: maar hy wees hem aan de Zweedtsche Gezanten en den Admiraal Bielkenstern; Ga naar margenoot+ja hy nam ten zelven daage de derde schoet. In dit beloop der zaaken hieldt men in de handeltenten, tusschen Koppenhagen en 't Zweedtsche leger opgerecht, vergadering op vergadering, zonder veel te vorderen, tot groot verdriet der Nederlandtsche Gezanten, die, geduurende die moejelyke Ga naar margenoot+onderhandelinge, op zeekeren dagh aan de Ruiters boordt quaamen, om hunne zwaargeestigheit, weegens het dwersdryven van zommigen, en het geemlyk quaadtspreeken der Deenen, (om dat men 's Landts vloot liet stil leggen) met eenige uitspanning te verzetten, en zich met zyn Ga naar margenoot+gezelschap te vermaaken. Daarna kreeg hy ordre, dat hy den Zweeden niet zou toelaaten iemant, het zy Hollander of Deen, of wie 't ook waare van de bondtgenooten der Heeren Staaten, onder 't geschut der vloote wegh te neemen, of te beleedigen, en dat hy d'onderdaanen van den Staat binnen of buiten een kanonschoot van zyne scheepen overal zou beschermen. De Nederlandtsche Gezanten daarna ziende dat alle hunnen arbeidt, om de vreede te bevorderen, van anderen werdt tegengegaan, en de zaak meer en meer verachterde, bevaalen den Heer de RuiterGa naar margenoot†, dat hy de Zweedtsche oorlogscheepen, die toen, elf in getale, Ga naar margenoot+ontrent Landtskroon in zee waaren, zoude beletten te verzeilen, en hun aan zeggen, dat zy, indien ze wilden wyken, binnen de haven hadden te loopen. Zy waaren onder zeil geweest, maar genoodtzaakt door tegenwindt weêr ten anker te koomen, als de Ruiter den Schoutbynacht Ga naar margenoot+Pieter van Braakel naar den Zweedtschen Admiraal Sterling zondt, hem de voorzeide last bekent maakte, en rondelyk zeide, dat indien hy van daar wilde zeilen, men hem dat zou beletten. D' Admiraal bejegende den Schoutbynacht beleesdelyk, hem bedankende voor zyne moeite: en zeggende, dat hy met zyne vloote ten einde van lyftoght was, en last hadt naar Landtskroon te zeilen, om de groote scheepen Ga naar margenoot+uit te haalen, en naar Stokholm te zenden. Daarop gingen de Zweeden den twintighsten onder zeil, vereerden de Hollanders met eenige eerschooten, en liepen binnen Landtskroon. In deezen standt bleeven de zaaken, zonder dat men de vreede kon vorderen, tot den derden van May, toen zeilden tien Zweedtsche Konings scheepen uit Landtskroon, Ga naar margenoot+en quaamen tusschen die stadt en 't eylandt Ween ten anker. De Ruiter liet dit de Heeren Nederlandtsche Gezanten terstondt met een' Ga naar margenoot+brief weeten, en voer daarna zelf aan landt om met hun t'overleggen Ga naar margenoot+wat hem te doen stondt. Men verstondt dat hy de Zweeden zoude beletten voort te zeilen. De Kommandeur Kornelis Evertszoon kreeg ordreGa naar margenoot†, met ettelyke scheepen naar de Sondt, ontrent den bank, te zeilen, en daar het uitzeilen der Zweeden naar Gottenburg te beletten. Des Ga naar margenoot+anderendaaghs ontbooden de Heeren Gezanten den Viceadmiraal de Ruiter aan landt, hem belastende de Zweeden voor Landtskroon te bezetten. Ga naar margenoot+Maar terwyl hy noch aan landt was, quamenze met negen oorlogscheepen en een galjoot, nevens eenige koopvaarders, van Landtskroon, met een' frisschen noordelyken windt, en meenden zoo door den Droogen naar d'Oostzee te zeilen: doch de Ruiter raakte noch by tydts aan boordt, ging met zyne oorlogscheepen onder zeil, en hun te gemoet, hen noodtzaakende by hem ten anker te koomen, met het schryven van den volgenden brief, aan hunnen Admiraal, den Bevelhebber over de vloot, gezonden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[5 Mei 1660]Ga naar margenoot+Weledele gestrenge Heer, Ga naar margenoot+Uw Ed. gelief te weeten, en wordt verzocht, dat uw Ed., met uw byhebbende scheepen, niet zult onderneemen door de Droogen naar d'Oostzee of elders te zeilen, en alzoo eenige aanslagen, door welke de langverhoopte vreede zoude koomen te verachteren, te beginnen: maar gy zult in 't tegendeel gelieven te ankeren; op dat wy niet geperst worden het voortzeilen met 'er daadt te beletten. Weshalve ik uw Ed. verzoeke dit werk rypelyk t'overweegen. Waar op ik terstondt uw Ed. antwoordt zal verwachten. Hier mede afbreekende, blyve,
Weledele gestrenge Heer, Den 5 May 1660.
Uw Ed. geneege Dienaar Michiel Adriaanszoon de Ruiter.
Ga naar margenoot+De Zweedtsche Admiraal gaf ten antwoordt, dat hy last hadt met zyn by hebbende scheepen naar Stokholm te zeilen. Maar de Ruiter liet hem aanzeggen, dat hy zou blyven leggen, tot naader ordre. Dit aanzeggen veroorzaakte onder de Zweeden groote verbaastheit en ontsteltenis. Ga naar margenoot+Zy zeiden, dat ze zulks niet hadden verwacht. Daarna quam de Kommandeur Kornelis Evertszoon, door de Ruiter herwaart ontbooden, benoorden de Zweeden ten anker, gelyk zich de Ruiter bezuiden hunne scheepen hadt gezet. De Zweeden zonden tot drie reizen toe een' Kapitein Ga naar margenoot+aan des Viceadmiraals boort, verzoekende te weeten, waarom men hen zoo hadt bezet en ophielt? De Ruiter gaf hun dit antwoordt, dat 'er Ga naar margenoot+een sterk gerucht ging, dat de Zweeden ontrent Wismar en Rostok eenige vyandtschap tegens den Kommandeur de Wildt hadden gepleeght, Ga naar margenoot+en dat men hen daarom ophieldt, tot nader kennis van zaaken. De Zweeden zeiden, dat ze geen last hadden om eenige vyandtschap, voor al niet aan de Staatschen, te toonen: ja indien de Staatschen op hen schooten, dat ze niet wederom zouden schieten. De Ruiter antwoordde, dat hy ook noch geen last hadt om hen aan te tasten: maar Ga naar margenoot+last krygende, dat hy zyn best zou doen, en dat zy hun best daar tegen zouden doen; want hoe ze zich meer weerden, hoe de Hollanders meer eer zouden winnen. Dan 't schynt dat de Zweeden niet in den zin hadden te vechten; dewyl eenige hunne vrouwen, kinders, dienstbooden, paarden, koetzen, en allerley huispakkaadje, by zich hadden, waar door ze te zeer waaren belemmert. Daar waaren ook twee Zweedtsche scheepen, die hun meeste geschut in 't ruim hadden leggen. Ga naar margenoot+Den zevenden van May begosten de Zweeden wat van de Hollandtsche scheepen af te dryven, die zich in der haast by hen hebben gezet, en de Ruiter liet hun met een' brief waarschouwen, dat zy zich niet zouden beginnen te reppen, of hy zoude hen aantasten: daar by voegende, dat hy niet van meening was hun te beledigen, indien ze bleven leggen: met verder verzoek, dat ze met hun verzeilen de langverhoopte vreede niet zouden te rug zetten; naadien hy verhoopte dat dit zyn doen zoude strekken om beide de Noor der Koningen tot een goede vreede te beweegen. Ga naar margenoot+De Zweeden, zich naar de noodt schikkende, beloofden, dat ze zouden blyven leggen. Doch de Ruiter liet toen zyne meeste scheepen, naadien de windt uit den Zuidtzuidtoosten quam, beneeden hen zeilen; zoo dat ze benoorden de Zweeden laagen. Den twaalfden van May quam Ga naar margenoot+de Zweedtsche Admiraal Tjerrink, met een' Overste Ritmeester, aan de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ruiters boordt: verzoekende, dat de Hollandtsche oorlogsvloot wat naader Ga naar margenoot+by Zeelandt zoude zeilen; op dat de Zweeden zich van waater, brandthoudt, en lyftoght moghten verzien. Hy gaf hun tot antwoordt, Ga naar margenoot+dat hy daar over aan de Heeren Nederlandtsche Gezanten zou schryven: en liet daarna toe dat de Zweeden met hunne boots naar landt voeren en zich van noodruft verzaagen. Een van die boots, die met de Ruiters verlof naar landt was gevaaren, om waater en brandthout te haalen, Ga naar margenoot+werdt den negentienden van de Deenen genoomen. Zy schooten een' man in de boot doodt, en naa dat ze de boot hadden vermeestert, sloegen ze noch een man doodt met koelen moede, 't welk de Ruiter oordeelde tegens alle reeden te stryden: ook braght hy te weeg dat de boot den Zweeden terstondt werdt wedergegeven. Na dat de Heeren Gezanten der Heeren Staaten de Zweedtsche vloot hadden doen bezetten, gaven ze daar van ten eerstenGa naar margenoot† kennis aan de Heeren Gezanten van Vrankryk en Engelandt, hun aanwyzende op wat gronden dit was geschiet: zeggende, Ga naar margenoot+dat voor al noodtzaakelyk was, tot bevordering en spoedige uitwerking der vreede, dat d'eene der strydende partyen, door de zaaken op verscheide wyzen lang sleepende te houden, niet te veel voor deels op d'andre, zoo hier als elders, quam te winnen, en zyn staat merkelyk te verbeteren: Dat het ampt van Middelaars medebraght d'ongemakken, daar uit t' ontstaan, met wysheit voor te koomen, en de partyen, zoo veel als moogelyk was, in tegenwicht tegens elkandere te houden: dat inzonderheit most worden gezorght, om het ooghmerk en de naadruk van 't geen tusschen de drie Staaten was goedtgevonden, niet te verliezen: Ga naar margenoot+en dat de gelegentheden en middelen, aan welke men de dwangmiddelen zoude konnen te werk stellen, in gevalle Zweeden de vreede wederom moght weigeren, niet uit de handt mosten worden gegeven: gelyk die tegens Denemarken, in gevalle het de vreede ook wou weigeren, altoos met nadruk konden worden gebruikt: voorts wel ernstelyk verzoekende, dat de Heeren Fransche en Engelsche Gezanten, om alle ongelukken en quaade toevallen voor te koomen, de leste handt nevens de Staatsche aan het werk der vreede wilden brengen. Dees aandiening werdt in 't eerst in 't goede opgenoomen, zonder eenig misnoegen over 't bezetten der Zweedtsche vloot te laaten blyken. Doch als de Staatsche Gezanten dien zelven dagh by den Gezant van Vrankryk Terlon waaren gekoomen om hem des middaghs te vergasten, behandigde hy hun een' brief van de Zweedtsche GemaghtigdenGa naar margenoot†, zich over 't bezetten hunner vloote beklaagende, en begost, nevens d'Engelsche Heeren Gezanten, Ga naar margenoot+Sidney en Honiwood, na den eeten daar by koomende, groot misnoegen over dat bezetten te toonen, en daar over met groote hevigheit uit te barsten: verzoekende met hooge, harde en dreigende woorden, dat de Staatsche Gezanten aanstondts ordre zouden geven, ten einde dat de Zweedtsche oorlogsvloot haare vryheit moght hebben om te verzeilen: daar by voegende, dat zy by ontstentenis van dien mosten verklaaren geen Middelaars te konnen weezen, noch van de vreede te konnen spreeken, maar party te worden. Hier over viel veel te doen. De Nederlandtsche Gezanten vertoonden krachtelyk, by monde en geschrifte, d'onbillykheit van 't geen men tegens hen dreef, en het nut dat 'er stak in 't bezetten en aanhouden der Zweedtsche scheepen. Dat was, beweerden ze, een dienstig en noodig middel om tot het ooghmerk van 't geen daar de drie Staaten in waaren overeengekoomen, te geraaken. Doch de Fransche en Engelsche Gezanten naamen geen genoegen. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ridder Hugo Terlon, Gezant van Vrankryk, schreef te dier tydt een' Ga naar margenoot+scherpen brief aan de Heeren Nederlandtsche Gezanten: waar by met een fiere taal op het ontslaan der Sweedtsche scheepen werdt gedrongen en aangehouden. De Staatsche Gezanten, schreef hy, hadden rondt uit Ga naar margenoot+gezeit, dat ze die scheepen nooit zouden ontslaan voor dat de vreede zou klaar zyn: en als men daar op zeide, dat ze daar in in niet handelden als middelaars, hadden ze geantwoordt, dat ze handelden als uitvoerders. Zy wilden zeggen, dat ze 't geen by den Nederlandtschen Staat met Vrankryk en Engelandt, tot uitwerking der vreede, beslooten was, nu uitvoerden. Ook schreef Terlon, dat de Nederlandtsche Gezanten door dat aanhouden der Zweedtsche scheepen de vreede vertraagden, en dat gantsch Europa zou zien dat de Heeren Staat en geen vreede begeerden, 't en zy dat zy die geheel alleen, en naar hun goedtdunken, moghten maaken. Daar by voegende, Ik derf u wel zeggen, dat al is hier geen oorlogsvloot dan alleen die van Hollandt, dat men ze niet vreest. Na dat de Gezant Terlon dien brief aan de Nederlandtsche Gezanten Ga naar margenoot+hadt laaten behandigen, ging hy by de Heeren Engelsche Gezanten: hun voorstellende, dat hy en zy zich met eenig vaartuig zouden laaten zetten aan 't Admiraal schip der Zweedtsche scheepen, die de Ruiter hadt bezet, en dat ze, wanneer de windt dienen wilde, de Ga naar margenoot+Zweedtsche scheepen hunne ankers zouden laaten licht en t' zeil gaan, als scheepen die Vrankryk en Engelandt toebehoorden, en die men op de trou van hun middelaarschap hadt beslaagen en aangehouden. D'eene Gezant van Engelandt, de Heer Algernon Sidney, was van 't zelve verstandt. Maar zyn amptgenoot, de Heer Robert Honiwood, riedt het wysselyk af, ten deele om dat men, indien de Ruiter op hen losbrandde, met de Heeren Staaten zou moeten breeken en oorlogen; en ten deele, om dat men geen oorlogsvloot in de Sondt of by der handt hadt Ga naar margenoot+die de Ruiter 't hooft kon bieden. In deezen standt der zaaken scheenen de Fransche en Engelsche Gezanten toe te leggen om den Koning van Ga naar margenoot+Denemarken van de Heeren Staaten af te scheiden, en, met uitsluiting van de Staatsche Gezanten, de vreede te doen sluiten. Maar door de Staatschen werdt in 't tegendeel met onvermoeide vlyt gearbeidt, om den Koning, en de Ryxraaden van Denemarken, tot het aanneemen van zeeker ontwerp der vreede, 't geen ze meenden dat met de wil van beide Ga naar margenoot+de strydende partyen genoeghzaam over een quam, te bewegen: vertoonende wat nuttigheit daar in, zoo voor 't ryk van Denemarken, als den Staat der vereenigde Nederlanden, was te vinden: daarenboven aanbiedende, indien het besluit der vreede langer moght werden verschooven en uitgestelt, dat zy den Viceadmiraal de Ruiter last zouden geven de Zweedtsche oorlogsvloot aan te tasten, en met Godts hulpe te veroveren. Voorts, dewyl alles van de zyde van hunne Hooghmoogentheden niet geschiedde om eenigh byzonder voordeel te bereiken, maar alleen ten beste van de Deensche kroon, en tot der zelver meeste voordeel en verzeekertheit, zoo verzochten ze, dat ook de Heeren Deenen alles Ga naar margenoot+met hunne kennisse en goedtvinden wilden uitvoeren. Ook hebben ze tot verscheide maalen met den Heere Gertsdorp, Ryxhofmeester, beraadtslaaght, wanneer het tydt zou zyn om de Zweedtsche scheepen aan te tasten. Doch hy was zelf van gevoelen dat men noch eenige daagen zou wachten: ten deele, om dat de Zweeden in die tydt hunne meening naarder zouden ontdekken: ten deele, om dat de gemelde scheepen naar alle menschelyke waarschynlykheit altoos in de Ruiters handt en maght | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zouden zyn. Ondertusschen gebruikte hy groote voorzichtigheit ontrent Ga naar margenoot+het bezethouden der Zweedtsche scheepen, hun alle gelegentheden om t'ontkoomen beneemende: en hoewel dit in 't eerst nieuwe onlust scheen te baaren, 't was evenwel een dringende oorzaak tot het sluiten der vreede. Hadden de Zweeden binnen Landtskroon gebleven, Ga naar margenoot+de Ruiter zoude hen zeer bezwaarlyk hebben konnen bevechten: nu waaren ze van zelfs uitgekoomen, en hadden zich onvoorzichtelyk in zyne handen gestelt. Al wat de Franschen en Engelschen zeiden of dreigden, ter gunst van de Zweeden, en op dat men hunne scheepen zou ontslaan, hadt geen kraght, dewyl ze geen vloot t'hunnen gebiede hadden. Maar de Ruiter gaf met de Hollandtsche oorlogsvloot het aanraaden en aandryven der Nederlandtsche Gezanten, dat tot vreede strekte, kracht en klem. Ook wilden de Zweeden hunne scheepen, en 't ryk, niet langer, na des Konings doodt, in de waaghschaal stellen, nocht aan het lot des oorloghs, dat hen met een gewisse neêrlaagh dreighde, onderwerpen: en de Deenen vreesden dat Vrankryk en Engelandt hen tegen zouden vallen, indien de vyandtschap bleef duuren. Dit bewoogh beide de partyen de vreede aan te neemen, die den vyfden van Junius Ga naar margenoot+zoo verre was gevordert, dat men 't in alle punten genoeghzaam eens was, en niet dan het teekenen ontbrak. Weshalven de Heeren Nederlandtsche Gezanten, dewyl ze hun ooghmerk hadden bereikt, toen eindelyk, met kennis en goedtvinden van de Deensche Gemaghtigden, toestonden, dat men den Viceadmiraal de Ruiter zou beveelen de Zweedtsche oorlogscheepen t'ontslaan. Ten dien einde werdt hy ten zelven daage aan landt ontbooden, daar hy die ordre ontfing, en met eene verstondt, dat de vreede klaar was, en stondt om geteekent te worden. Waarop hy den Zweedtschen Bevelhebber aan zyn boordt ontboodt, Ga naar margenoot+hem aanzeggende, dat hy van de Heeren Nederlandtsche Gezanten last hadt ontfangen, dat ze vry en onverhindert moghten zeilen werwaart het hun geliefde, en indien zy eenige lyftoght van nooden hadden, dat de Heeren Gezanten ordre zouden stellen om hun die te beschikken. Dit was een blyde tyding en aanbieding, die de Bevelhebber met dank aannam: zeggende, dat hy niet meer dan voor vier daagen eeten in zyne scheepen, en acht- of ten minste zevenhondert eeters hadt. Dit liet de Heer de Ruiter aan de Heeren Gezanten weeten, en verspreidde zyne scheepen een kanonschoot van de Zweeden af, die desweegen groote blydtschap toonden. Hier op werdt de vreede des anderendaaghs, den zesten der maandt, in de handeltent, tusschen het Zweedtsche leger en de stadt Koppenhagen, ten overstaan der aanweezende Heeren Gezanten, Ga naar margenoot+ontrent den avondt, volkoomentlyk geslooten en getekent. Eenige Deensche en Zweedtsche krygsbenden, die zich ontrent de handeltent Ga naar margenoot+onthielden, losten, naa 't teekenen, gelykelyk alle hunne musketten. Ga naar margenoot+Toen begaven zich al de Gezanten naar Koppenhagen, daar ze den Koning en de Koninginne, ter zaake van de vreede, hebben begroet, Ga naar margenoot+en geluk gewenscht. Daarna gingen ze met den Koning op de tooren van de stadt, daar men 't Zweedtsche leger aanschoude, dat in vier en vlam stondt, door 't lossen van musketten en pistoolen, van voetvolk en Ga naar margenoot+ruitery, tot een teeken van blydtschap over 't gesloote verdragh. Ter zelver tydt, ontrent het ondergaan der zonne, werdt ook al het geschut der stadt Koppenhagen, tot bewys van vreughde, driemaalen los geschooten: welk schieten de soldaaten en burgers met hunne musketten tot driemaalen volgden, ook hebben al de Hollandtsche oorlogscheepen ter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zelver uure al hun geschut rondtom gelost. By de gemelde vreede bedong Ga naar margenoot+de Koning van Denemarken eenige plaatzen, die by 't verdragh van Rotsschildt waaren afgestaan, de stadt en 't ampt Drontheim, en 't eilandt Bornholm, (dan dit leste onder beding van eenige vergeldingGa naar margenoot†) voorts al wat de Zweeden op Zeelandt, Lalandt, Falster, en Meun hadden ingenoomen. Ook werden de vier tonnen goudts, die de Zweeden eischten, ter zaake der schaade in Guinea geleeden, quytgescholden. Maar de Zweeden behielden Schoonen, Hallandt, Bleeking, en Bahus. Ga naar margenoot+Het derde punt van 't Rotsschildtsch verdragh, spreekende van 't uitsluiten der vreemde oorlogsvlooten uit d'Oostzee, werdt achtergelaaten en vernietight. Dus quaamen de Nederlandtsche Gezanten, de Heeren van Slingelandt, Vogelzangk, de Hubert en van Haaren, naa zulk een langwylige handeling, dat groote werk der Noorder vreede, tegens al het tegenstreven en dwarsdryven der geenen, die, uit byzondere inzichten, de zaak ophielden, of tot een' anderen uitslag poogden te beleiden, met onverdrooten arbeidt, taay geduldt, wys beleidt, en rustige Ga naar margenoot+kloekmoedigheit, ten laatsten te boven. 'S daaghs na het teekenen der vreede zeilden de negen Zweedtsche oorlogscheepen door den Droogen tot by het eilandt Amak, stellende daarna hunnen koers naar Zweeden. Ga naar margenoot+Den vierden dagh daar aan brak het Zweedtsche leger voor Koppenhagen op. Toen liepen duizenden van menschen naar buiten, die hunne oogen met het aanschouwen van de plaatzen, daar de vyandtlyke benden Ga naar margenoot+hadden gelegen, vermaakten, en zich over hun vertrek, en 't einde van al het bloedtvergieten en landtverderf, met reeden verheugden. Ontrent deezen tydtGa naar margenoot† zondt de Ruiter (die, geduurende zyn leste verblyf zoo by Koppenhaagen als by Landtskroon, op verscheide tyden eenige Ga naar margenoot+zyner scheepen tot gelei van koopvaarders afzondt) de Kapiteinen Ga naar margenoot+Schey en Aldert Matthyszoon met etlyke koopvaarders naar Dantzik en Koningsbergen. Hy beval drie brandtscheepen met een galjoot naar Hollandt te zeilen, en niet lang daarna gingen de Heeren Gezanten de Hubert en van Haaren, met den Kommandeur Kornelis Evertszoon, en de Kapiteinen Houttuin, 't Hoen en Nachtglas, naar 't vaderlandt t' zeilGa naar margenoot†. De Heer Gezant Slingelandt begaf zich met het oorlogschip van den Kapitein van Meeuwen naar StokholmGa naar margenoot‡, om daar uit last der Heeren Staaten verscheide zaaken voor te stellen en te vereffenen, 't geen hy daarna gelukkig verrichtteGa naar margenoot↓. De Heer Gezant Vogelzangk vertoefde noch eenigen tydt te Koppenhagen, daar noch verscheide zaaken met den Koning stonden te verhandelenGa naar margenoot*. De Viceadmiraal de Ruiter bleef toen met vyfentwintig oorlogscheepen in Denemarken: vyftien van Amsterdam, vier uit de Maas, een uit Noordthollandt, twee uit Zeelandt en drie uit Vrieslandt. Zyn verblyf werdt hier noodig geoordeelt: om 't uitvoeren van 't geen by 't verdragh der vreede was bedongen, en 't vertrek der Zweeden, uit de plaatzen die ze mosten overleveren, af te wachten, en daar de handt aan te houden. Dit was volgens 't oogmerk Ga naar margenoot+der Heeren Sraaten, die niet verstonden dat hy met de vloot zou vertrekken, voor dat de laatste krygsmaghten der Zweeden den Deenschen boodem in 't geheel zouden hebben ontruimtGa naar margenoot†. Het vierentwintighste punt der vreede braght mede, dat de Koning van Denemarken in al zyne landtschappen, daar welgelege veeren waaren, bequaame scheepen, ponten en schuiten zou bestellen, en vaardig houden, om het Zweedtsche krygsvolk naar Zweedtsche plaatzen, binnen zekeren tydt, over te voeren, en d'ontleediging der eilanden, steeden en sterkten te spoedigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Maar by de Deenen werdt daar toe zoo weinig zorge gedraagen, of Ga naar margenoot+ordre gestelt, dat de Gezant Vogelzang en de Viceadmiraal de Ruiter zyne Majesteit van Denemarken aanbooden, dat men de Zweedtsche volkeren met 's Landts vloot zoude overzetten. Doch op die aanbieding werdt in 't eerst niet geantwoordt, en de zaak sleepende gehouden: over welke traagheit de Zweeden zich beklaagden, en misnoegen toonden. Midlerwyl zeilde de Zweedtsche Admiraal Bielkenstern, met noch tien Zweedtsche scheepen, den twintighsten van Junius, van Landtskroon door den Droogen naar d'Oostzee, en verder naar Zweeden. Hy en de Ruiter vereerden elkanderen in 't voorbyzeilen met eenige eerschooten. Ga naar margenoot+D'aanbieding, dat men de Zweeden met 's Landts scheepen zou overvoeren, werdt eindelyk aangenoomen. Daar opGa naar margenoot* beval de Viceadmiraal de Ruiter den Kapiteinen Jakob Adriaanszoon Pensen, Pieter Salomonszoon, Henrik Brunsveldt, Niklaas Marreveldt, Bastiaan Tuineman, Jakob de Wit, Joost Verschuur en Henrik de Raadt, dat ze tot onder den Draaker zouden zeilen: met last van zich dan verder naar de bezondere ordre van den Viceadmiraal van Denemarken Niklaas Heldt te richten. Ga naar margenoot+Deeze scheepen werden ettelyke daagen door stilte opgehouden, en raakten eindelyk den eersten van Julius, onder 't gebiedt van Heldt, onder zeil, met wel vyftig zoo sluiten, schoeten als andere vaartuigen. Sy stelden hunnen koers naar de groene Sondt, (een zeeëngte ontrent Zeelandt en d'eilanden van Meun en Falster gelegen) om daar eenige Zweedtsche volken in te scheepen en te vervoeren. Den derden der zelve maandt Ga naar margenoot+zeilde de Ruiter met de rest van de vloote naar Elzeneur, of de Sondt, en liet den GemaghtighdeGa naar margenoot† van zyn Majesteit van Denemarken aanzeggen, dat hy, daar gekoomen, en bereidt was met zyn scheepen en vaartuig dienst te doen. De Prins van Sultsbach quam den zesten, met verscheide Zweedtsche Oversten, en den Gezant van Vrankryk Terlon, aan zyn boordt, om hem en de vloot te zien. Hy onthaalde hen met een treffelyke Ga naar margenoot+maaltydt, naar scheeps gelegentheit: daar op de gezontheit van hunne Majesteiten van Denemarken en Zweeden, ook van andere Moogentheden, met naame van de Staaten der vereenigde Nederlanden, ook van de Staaten van Hollandt, en der Gezanten, een glas omging. De Zweedtsche Heeren stonden ten hooghsten verwondert over de heusheit van den zeeman, wiens dapperheit zy t'hunner schaade hadden beproeft. Ontrent Ga naar margenoot+den avondt liet hy den Prins, en zyn gevolgh, zeer voldaan wegens Ga naar margenoot+'t genoote onthaal, door den Kommandeur de Wildt naar Elzenburg in Schoonen overbrengen. Daarna heeft hy op verscheide daagen (als het Ga naar margenoot+windt en weêr toeliet) veel volks, te voet en te paarde, met veel pakkaadje, van Elzeneur naar Elzenburg met zyn scheepen laaten overvoeren. Geduurende dit overscheepen werdt de Ruiter, die dit werk zeer beyverde, door den Zweedtschen Veldtmaarschalk Steenbok, den Graaf van Dhona, en den Ryksraadt Steno Bielke, op het Slot Kroonenburg ter maaltydt genoodight, beleeft onthaalt, en met veel gunstbetoog vereertGa naar margenoot*. In een der volgende daagenGa naar margenoot‡ heeft men de lyken van zeven voornaame Zweedtsche Oversten, die in het stormen op Koppenhagen en in den slagh op Funen waaren doodtgeschooten, met groote staatsie t'Elzeneur uit de Duitsche kerk gehaalt, op de brug gebraght, en van daar met de Hollandtsche boots naar Elzenburg gevoert. Niet lang daarnaGa naar margenoot† werdt het Slot Kroonenburg van de Zweeden aan de Deenen overgelevert. De Ruiter met de meeste Hollandtsche Zeekapiteinen verzelden den Deenschen Bevelhebber, toen hy met zyne soldaaten daar in trok. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Den volgenden dagh braght men noch veele Zweedtsche ruiters met Ga naar margenoot+hunne paarden, en een goedt getal voetvolk met de boots naar Schoonen: en ter zelve tydt werden veele Zweedtsche Oversten, en daar onder Ga naar margenoot+de Graven Steenbok en Banier, met den Heer Steno Bielke, op de Ruiters schip met spys en drank onthaalt. Doch 't leedt noch twee daagen aan eer ze met een Hollandtsch vaartuig, nevens vrouwen en kinders en veel pakkaadje, naar Schoonen werden gebraght. Toen de meeste Zweedtsche ruiters en soldaaten uit Zeelandt naar Schoonen waaren gevoertGa naar margenoot†, verzochten de Zweedtsche Ryxraaden, met den geweezen Bevelhebber Ga naar margenoot+van Kroonenburg, en noch eenige andere Zweedtsche Oversten, dat zy aan de Ruiters boordt hun asscheit van hem moghten neemen. Dit geschiedde ten zelven daage met groote beleeftheit, en betoog van hooghachting en dankzegging over zyne heusheit en gunst, ontrent het overscheepen van 't krygsvolk genooten. Korts daarna quaamen de Ga naar margenoot+leste Zweeden t'Elzeneur, en den derden van Augustus voeren de Hollandtsche boots naar landt, hun overzettende op Schoonen. Ten zelven daage zeilde de Viceadmiraal de Ruiter, nevens den Admiraal Henrik Bielke, met een galjoot naar Koppenhagen. Hier quaamen ze den volgenden morgenGa naar margenoot‡, daar ook 's Landts oorlogscheepen van Elzeneur naa den middagh aanquaamen. De Ruiter ging den Koning straks aandienen, dat nu al de Sweedtsche krygsbenden, te paarde en te voet, uit zyn Majesteits landen op den Zweedtschen boodem in Schoonen en elders Ga naar margenoot+met 's Landts vaartuigen waaren overgevoert. Men reekende dat hy sedert den zevenden van Julius tot den derden van Augustus, (in achtentwintig daagen tydts) ontrent achtduizendt zevenhondert en eenentseventig zoo ruiters als pakkaadje paarden uit Zeelandt naar Schoonen hadt laaten voeren: en daar onder ontrent vyfduizendt ruiters met hunne paarden, mitsgaders ontrent drieduizendt voetknechten, en negenhondert en vyfentachtig zoo pakkaadje- als rust-wagens. Daarenbooven hadden de Deenen met hun vaartuig noch ruim drieduizendt pakkaadje- en andre paarden overgezet. Ook hadt men met hulp van 't Hollandtsch vaartuig en bootsvolk in de groene Sondt drieduizendt vierhondert en vierentsestig Ga naar margenoot+paarden uit Zeelandt, en achtentwintighondert van 't eilandt Falster, op verscheide dagen ingescheept, die meest naar Pomeren werden gevoert. Het voetvolk hieldt men sterk geweest te zyn ontrent tienduizendt man. De Koning nam goedt genoegen in 't geen ontrent dat overvoeren was verricht. Ook hieldt men dat de Ruiters beleidt en vlyt, door ordre van den Gezant Vogelzang, ontrent dit werk (dat ook door den Franschen Gezant Terlon werdt voortgedreven) getoont, het in- en overscheepen der Zweeden ettelyke weeken hadt verhaast. Hier door Ga naar margenoot+werdt veel schaade, onlust, en ongemak verhoedt. Want waaren al die Zweedtsche ruiters en voetknechten zoo lang, of misschien noch langer, in Zeelandt en d'andere Deensche eilanden gebleven, zy zouden al 't landt, dat alreê genoeg bedorven was, buiten twyffel, uit noodt, om voeder voor de paarden en voedtzel voor de menschen te zoeken, t'eenemaal hebben uitgemergelt: en deeze verwoesting hadt nieuwe vyandtschap, en een derden oorlogh konnen baaren. Doch nu was gantsch Denemarken van dien last en zorg ontslaagen. Ontrent deezen tydt hadden de Zweeden de stadt Naskou, nevens andere steeden en vastigheden, volgens het vreêverdragh, aan de Deenen overgelevert. Ga naar margenoot+Den zevenden van Augustus ontfing de Viceadmiraal de Ruiter met een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+galjoot ordre van hunne Hooghmoogentheden de Heeren Staaten, beveelende dat hy met 's Landts vloot, en de landtsoldaaten, die men den Koning hadt te hulp gezonden, op het spoedighste naar 't vaderlandt zou keeren. Hier op riep hy den volgenden morgen zyne Kapiteinen aan boordt, hun beveelende, dat ze zich tot het vertrek gereedt zouden houden. Ga naar margenoot+Toen aan landt vaarende, ging de Gezant Vogelzang met hem naar den Koning van Denemarken, aan wien de last, dien de Ruiter hadt ontfangen, werdt bekent gemaakt. Zyn Majesteit gaf tot antwoordt, Ga naar margenoot+dat hy zyn gezelschap wel langer wenschte te genieten, maar dat zulks voor hunne Hoogmoogentheden te kostelyk zou zyn: voorts dat hy hunne Hoog. Moog. wegens de goede diensten, van hunne vloote en hulpbenden genooten, hooghlyk bedankte: met wensching van behoude reize. DaarnaGa naar margenoot† zondt de Ruiter den Schoutbynacht van Noordthollandt Volkert Adriaanszoon Schram, (die, ettelyke maanden geledenGa naar margenoot†, tot dat ampt gekooren, over Lubek in de maandt van MaartGa naar margenoot‡ by de vloot was gekoomen) met de Kapiteinen Pieter Salomonszoon, Laurens Heemskerk, Henrik Brunsveldt, Bastiaan Tuineman, Jakob de Wit, Jan Vyzelaar, Niklaas Marreveldt, Joost Verschuur, en Henrik de Raadt, met twee fluiten naar Funen; om 't Hollandts krygsvolk, dat daar lagh, in te scheepen, en naar 't vaderlandt te brengen. De soldaaten, die te Koppenhaagen laagen, werden met hunne pakkaadje in d'andre scheepen gescheept, en de Viceadmiraal bezorgde en vervaardigde alles wat tot de t'huisreize van noode was. Maar de Koning, weetende wat diensten hy van hem hadt ontfangen, en zich achtende in hem gehouden te zyn, wou hem niet laaten vertrekken zonder een byzondere erkentenis. Zyn Majesteit kon genoeg begrypen dat 'er niet was 't welk den Koningen meer Ga naar margenoot+betaamde dan heldendaaden, daar zy 't nut van trokken, te beloonen, en de deught haare verdiende eere te geven. Dies besloot hy, den Viceadmiraal de Ruiter en zyne nakoomelingen, met d'adelyke orde te beschenken, en een adelyk waapen met open helm te vereeren, daar byvoegende een lyfwedde van achthondert ryksdaalders of tweeduizendt gulden 's jaars. De brief van adeldom, op parkament geschreeven, den eersten van Augustus ouden, of den elfden nieuwen styl geteekent, werdt hem 's anderendaaghs (naa dat hy, nevens d'andere Bevelhebbers der vloote, door den Veldtmaarschalk Schak ter maaltydt was onthaalt) van zyne Majesteit ter handt gestelt. Dees brief, die een eeuwig getuigenis van des Konings genegentheit en van de Ruiters treffelyke daaden en diensten verstrekt, was in 't Latyn geschreven, en luidde aldus naar den zin, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1 Augustus 1660]Ga naar margenoot+Wy Frederik de derde, door Godts genaade Koning van Denemarken, Noorweegen, en der Wandaalen en Gothen, Hartogh van Sleeswyk, Holstein, Stormaaren, en Ditmarschen, Graaf van Oldenburg en Delmenhorst, betuigen opentlyk uit onzen naame, en uit den naame onzer naazaaten in 't ryk van Denemarken, en maaken aan allen bekent: dat alhoewel wy, uit Koningklyke genadeGa naar margenoot†, aangeboore goedtheit en gunsteGa naar margenoot‡, geneegen zyn aan allen en eenen ygelyke onze Koningklyke genade mede te deelen, wy dat nochtans klaarder willen laaten blyken aan de geenen, die ten tyde van den Zweedtschen oorlogh, onlangs neêrgeleidt, (toen wy, van onze vyanden belegert, en door den bystandt van onze nabuuren en bondtgenooten, voornaamelyk door de vloote der vereenighde Nederlanden, geholpen werden) ons, en onze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ryken, provincien en onderhoorige Landen, byzondere diensten hebben gedaan. Derhalven goedertierelyk inziende en overweegende de heldt haftige en ongekreukte deughden, de getrouwe en bestendige diensten, die de Viceadmiraal Michiel de Ruiter, Bevelhebber over de Hollandtsche vloot, met zyne vloote en dappere zeeluiden, (ten tyde van 't beleg van deeze onze koningklyke stadt, en in 't veroveren van 't eilandt Funen, gelyk ook, naa dat de vreede tusschen ons en de kroon van Zweeden was herstelt, in 't overvoeren van de Zweedtsche krygsmaght over onze Oresondt naar Schoonen, en in aller ley andere gelegentheden en zeestryden, met gelukkige uitkomst, groote kloekheit en dapperheit, noch bloedt noch krachten spaarende), vaardighlyk en standtvastelyk aan ons en onze voorgemelde ryken beweezen heeft: hebben wy, door deeze dingen bewoogen, met voorbedachten gemoede, rypen raadt, goede kennis, en uit eige wille, met toestemming van onze Ryksraaden, hem, met zyne wettige erfgenaamen en nedergaande kinders, en der zelver erfgenaamen, mannen en vrouwen, willen aanneemen in d'aadelyke Ridderordre, haaren rang hebbende in de tornooyspeelen van deeze onze ryken en vorstendommen: gelyk wy ook met goede kennis, en uit kracht van dezen open brief, den voornoemden Michiel de Ruiter, met zyne wettige erfgenaamen, in nedergaande linie, van beiderley geslachtenGa naar margenoot†, by 't genootschapGa naar margenoot‡, en de broederschapGa naar margenoot↓ van deezen onzen adeldom voegen, vergezelschappen en gelykstellen, in diervoege en in zulken verstande, als of de zelve van hunne voorouderen, zoo van vaderlyke als van moederlyke zyde, in beide de linien, wettelyk edelluiden waaren gebooren: ende hun alle weldaadenGa naar margenoot*. voorrechtenGa naar margenoot†, eere, waardigheden, voordeelenGa naar margenoot‡ en uitsteekenthedenGa naar margenoot↓, welke onze voorschreevene Edelluiden genieten, goedertierelyk schenken, en mits deezen opdraagen. Ende tot meerder geloofwaardigheit en gedachtenisse van deeze onze Koningklyke verheffing tot den staat en ordre der Edelluiden van onze ryken en Vorstendommen, zoo hebben wy ten behoeve van den meergemelden edelman Michiel de Ruiter, en van zyne wettige erfgenaamen, zyn oude schildt en geslachts waapen zoodaanig vergroot, dat de zelve voortaan een open, vryen, en adelyken gekroonden helm moogen voeren, daar een gewaapent man op staat, met zyne uitgestrekte rechterhandt en uitgetoogen zwaar de dreigende te slaan. Ende op dat hun adeldom te klaarder magh blyken, hebben wy dit wapen en adelteeken, om by henluiden altydts gebruikt te worden, hun willen schenken, gelyk het hier boven is afgemaalt: te weeten een schildt in vier deelen verdeeltGa naar margenoot†, hebbende aan de rechter zyde, in 't bovenste vierendeel, een volharnast ruiter, met opgeheven rechter arm en uitgetoogen zwaarde dreigende te slaan; in 't onderste vierendeel een kanon bleekgeel van kleur, en daar onder drie geele koegels; boven aan de slinker zyde een wit kruis in een roodt veldt, en daar onder een wit Admiraalschip in een heemelblaau veldt. Ende aldus hebben wy hem en zyne wettige erfgenaamen met deeze waapenen willen vercieren, verheffen, vereeren en in den rang van onze Edelen voor altoos en eeuwelyk stellen: en verder toegestaan dat de zelve zoodaanige eere en waardigheden zonder eenige moeijenis zullen genieten, en het adelyk schildt en wapen, hier boven in deezen brief afgemaalt, moogen voeren. 'T welk wy door deezen open brief, met onze handt ondertekent, en met ons Koningklyk zegel bevestight, aan allen hebben willen bekent maaken. Gedaan in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onze Koningklyke stadt Koppenhagen den eerste van Augustus in den jaare mdclx.
FRIDERICH. Op het bevel T.V. LENTEN.
Onder aan 't parkement hing, aan een zyde snoer, des Koninghs zegel, met de wapenen zyner ryken en vorstendommen, in rooden wassche.
Dit was de brief des adeldoms: doch gelyk d'ouden plaghten te zeggen, dat de deught eere baardt, zoo hadt ook de Ruiters adeldom een vroeger en hooger oorsprongh dan 't verleenen van dien brief. Hy hadt nu in zoo veele toghten, door zoo veele heldendaaden en deughdelyke werken, zynen eedelen aardt getoont, en nu betuigde de Koninghlyke verklaaring dat hy den tytel van eedel met recht verdiende. 'S daaghs te vooren schreef ook zyn Majesteit van Denemarken een' brief in de Hooghduitsche taale aan de Heeren Staaten, in welken hy zyne dankbaarheit over den trouhertigen bystandt van den Staat, en zyn genoegen over 't loffelyk bedryf van de Ruiter met 's Landts vloot, op deeze wyze te kennen gaf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[31 Juli 1660]Ga naar margenoot+Wy Frederik de derde, door Godts genaade Koningk van Denemarmarken, Noorweegen, en der Wandalen en Gothen, Hartogh van Sleeswyk, Holstein, Stormaaren en Ditmarschen, Graaf van Oldenburgh en Delmenhorst, doen kondt den Hoogen en Moogende Heeren Generaal der vereenighde Nederlanden, dat uw Hooghmoogentheeden in deeze leste beroerten, die ons en onzen Ryken zoo onvermoedelyk zyn overgekoomen, ons met hunne aanzienlyke krygsvloote (onder 't gebiedt en beleidt van den eedelen, manhaften, onzen lieven bezonderen Michiel de Ruiter, Viceadmiraal van d'Edle Grootmoogende Heeren Staaten van Hollandt en Westvrieslandt) tot nu toe getrouwelyk ter zee hebben willen bystandt doen, en ontzetten: daar voor bevinden wy ons jegens hen tot dankbaarheit verplicht. Gelyk nu de straksgemelde Viceadmiraal zich, geduurende den tydt van zyn verblyf op onze kusten en stroomen, in verscheide bedryvenGa naar margenoot† en hoofttreffens, dermaate kloekelyk en dapper tegen den vyandt en des zelfs vlooten heeft gequeeten, dat hem derweegen zonderlinge lof toekomt: alzoo konnnen wy niet naalaaten, tot meerder betuiging van ons zonderling genoegen, uw Hooghmoogentheden daar van zoo veel te meer, mitsdeezen, te verzekeren. Wy zullen ook steedts trachten den getrouwen bystandt en hulpe, ons hier door beweezen, vrundtnabuur lyk t'erkennen. Hier mede beveelen wy uw Hooghmogentheeden in d'alregeerende bescherminge des almaghtigen Godts, en blyven hun met vrundtnabuurlyke goedtwilligheit steedts toegedaan. Ga naar margenoot+Gegeven op onze Koningklyke verblyfplaats en Slot te Koppenhagen. Ga naar margenoot+Deezen 31 van Julius, 1660.
Was onderteekent
FRIDERICH.
Ga naar margenoot+Den dertienden van Augustus zeilde de Hollandtsche vloot met den dagh van Koppenhagen naar de Sondt. Maar de Ruiter, die alom, daar 't behoorde, zyn afscheidt hadt genoomen, werdt van den Koning, uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een hertelyke genegentheit, tot op den middagh opgehouden: toen ging hy met den Kapitein Schey onder zeil, en werdt van de stadt met ettelyke eerschooten vereert. Hy quam tegens den avondt voor Elzeneur by de vloot, daar hy tot den vyftienden, door tegenwindt, bleef Ga naar margenoot+leggen. Toen ging men onder zeil en liep gezaamentlyk door de Sondt. Men vereerde het kasteel Kroonenburg met twaalf schooten, daar met Ga naar margenoot+gelyk getal op werdt geantwoordt. De Gezant Vogelzang bleef noch eenigen tydt te KoppenhagenGa naar margenoot‡, en zagh daar eerlang een wonderlyke verandering van zaaken: te weeten, dat de Koning, die weinig tydts geleden op het punt hadt gestaan om 't ryk te verliezen, tot veel grooter maght dan zyne voorzaaten hadden, werdt verheven: toen de kroon, Ga naar margenoot+te vooren verkiesbaar, aan hem en zyne naakoomelingen vry en erffelyk werdt opgedraagen, en hem desweegen den eed van getrouheit gedaanGa naar margenoot*. De Ruiter hadt met de vloot op de t'huisreize veel ongestaadig en Ga naar margenoot+ongestuimig weder met tegenwindt. Den zeventienden der maandt quam hy tusschen Anout en Lesou, of Lassoe, twee bekende eilanden, die, Ga naar margenoot+met veele vuile dwaalgronden, drooghten, of schorre en steile zanden Ga naar margenoot+omringt, voor de Zeeluiden zoo gevaarlyk en schaadelyk zyn, dat ze met Niding, een ander eilandt, oorzaak gaven tot dit oudt spreekwoordt, Lassoe / Niding und Unhold /
Machen das mannich Stuurman nicht werdt oldt.
Het rif, zandt of drooghte van Lesou strekt zich wel twee mylen van 't landt af. De Ruiters schip verviel ter middernacht op of ontrent die drooghte, op vierdehalf vaam, jaa op twintig voet waaters; zoo dat het schip tot tweemaalen toe op den grondt stiet, maar men kreeg het voor windt om, en zeilde Oostzuidtoost aan, tot dat men dieper waater vondt. Doch eer de dagh aanbrak werdt uit twee scheepen schoot op schoot geschooten, tot een teeken van noodt. Zy zaaten beide op de drooghte vast: maar 't eene, een koopvaarder, raakte straks weêr los: 't ander was het oorlogschip van den Kapitein de Klerk uit de Maas, genoemt Ga naar margenoot+Prins Maurits, dat met den dagh eens vlot werdt, maar raakte straks weêr vast, met groot gevaar van schipbreuk. Hier op quamen al de scheepen der vloote, op de Ruiters sein, ten anker. Hy zondt het galjoot, dat by de vloot was, met al de boots om de Klerk te helpen. Ga naar margenoot+Zy waaren dien gantschen daghGa naar margenoot† en den volgenden bezich om 't schip van d'ingescheepte soldaaten, (die op de vloot werden verdeelt) en van 't geschut, scherp, kruidt en lyftoght t'ontlasten: en toen 't weêr dagh werdtGa naar margenoot‡ voer de Ruiter zelf aan de Klerks boordt, en liet ook al zyn ballast lossen, waar door men 't eindelyk met groote moeite weêr vlot kreeg. Op dien zelven dagh werdt al de ballast met het geschut, en wat daar meer uit was gelost, weêr in 't schip, dat men byna voor verlooren hieldt, overgezet. Doch dit gaf veel verlet in 't vorderen der reize. Ga naar margenoot+Den achtentwintighsten der maandt quam de vloot, die meest altydt tegenwindt hadt, met styve koelte, ontrent het Jutsche rif: en de Ruiter, weetende dat de scheepen met veel volks (door de meenighte der soldaaten) waaren bezet, en dat de meeste gebrek van bier, waater, en Ga naar margenoot+lyftoght begosten te krygen, liet door 't galjoot (dewyl de tydt en 't weêr niet toelieten krygsraadt te beroepen) al de Kapiteinen aanzeggen, dat elk, die wegh kon vorderen, zyn best zou doen om, zonder naa elkandere te wachten, voort te koomen. Dit bevel was ten hooghsten noodig; want eenige scheepen waaren byna ten einde van alle levensbehoefte, en d'andere hadden niet of weinig over om hen te helpen. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kommandeur de Wildt raakte met acht scheepen den tweeden van September binnen 't Vlie. De Rotterdamsche scheepen zeilden naar de Maaze, Ga naar margenoot+en de Zeeusche naar Zeelandt. De Ruiter quam den derden der gemelde maandt binnen 't Vlie, een jaar, drie maanden en veertien daagen Ga naar margenoot+naa dat hy uit Texel in zee liep. Doch toen hy behouden scheen verviel hy in 't grootste gevaar. Uit het Vlie naar Amsterdam zeilende, Ga naar margenoot+werdt het schip, dat hem voerde, op de Zuiderzee, door eenigh vaartuig, overzeilt, en hy ter naauwer noodt, door het vatten aan zommige touwen, op een wonderlyke wyze geberght, hebbende geene andere gedachten, dan dat hy, naa 't uitstaan van zoo meenighvuldige gevaarlykheden, daar 't leven zou hebben gelaaten. Doch de goddelyke voorzienigheit heeft hem noch tot grooter zaaken, ten dienst des vaderlandts, bewaart en gespaart. Hy quam behouden by zyne echtgenoot en kinderen t'Amsterdam, Godt dankende voor zyne behoude reize, en voor de behoeding in dat doodelyk gevaar. Dus liepen de zaaken van het jaar zestienhondertentsestig ten einde. Dan eer wy tot het verhaal der volgende geschiedenissen treeden, staat hier in 't verbygaan (om 't vervolg der tyden, en 't zeldtzaam beloop van 't wisselbaar geval kortelyk Ga naar margenoot+aan te wyzen) iet te melden van de wonderbaare herstelling van zyne Majesteit Karel den tweeden, Koning van Grootbritanje. Met de doodt van Kromwel verstorf zyne maght. Zyn zoon Richard was de man niet om zich zelven in 't gezagh te handthaven. Eenigen zochten de hekken der regeering te veranderen, daar de vrienden des Konings onder roeiden. Ga naar margenoot+Naa veel twistens braght de Generaal Monk een vry Parlement te weeg. Men begost alom den Koning opentlyk te begunstigen, en 't Parlement heeft korts daarna, nevens de stadt Londen, met een verklaaringGa naar margenoot† en afkundiging, van herten, met vreugde en eendraghtelyk erkent, Ga naar margenoot+dat, terstondt naa de doodt van hunnen laatsten Koning Karel, de kroon van het Koningkryk van Engelandt, en al de ryken, heerschappyen, en rechten daar aan behoorende, uit aanhangende geboorterecht, wettige en ontwyffelbaare afdaalingGa naar margenoot‡, vervielen en quaamen op zyn Ga naar margenoot+Majesteit Karel den tweeden, als by rechte linie, gerechtelyk en wettelyk, de naaste erfgenaam van 's Konings bloedt: en dat hy was d'ongetwyffelde Koning van Engelandt, Schotlandt, Vrankryk en Yrlandt, Beschermer des geloofs.. dien zy zich zelven voor eeuwig onderwierpen. Ga naar margenoot+De Koning onthieldt zich te dier tydt binnen Breda, en werdt over deeze gelukkige verandering, eerst door Gemaghtigden van hunne Hoogmoogentheden te Breda begroet: daarna ook door Gemaghtigden der Heeren Staaten van Hollandt, met wensching van verder geluk. Men droeg hem te Breda d'eere op, dat hy 's avondts het woordt Ga naar margenoot+of de leuze zou geven, en hy gaf het woordt Amsterdam. Dit hieldt men voor een teeken van dankbaarheit, wegens de weldaaden, die hy in zyne ballingschap tot verscheide maalen van die stadt in 't heimelyk Ga naar margenoot+hadt ontfangen: beloopende, zoo men van ter zyde van d'Engelschen zelfs hoorde, wel tot honderdtenvyftig duizendt guldens. Men hoorde toen zyn Majesteit op de gelukwensching van de Gemaghtigden der Ga naar margenoot+Heeren Staaten Generaal onder anderen zeggen, Ik bemin deeze Republyk, niet alleen om dat de Princesse, myne zuster, en de Prins van Oranje, myn neef, twee persoonen die ik zeer genegen ben, daar woonen: Ga naar margenoot+maar ook door belangGa naar margenoot† van staat, voor de welstandt van myne koningkryken, en door een krachtige neiging die ik heb om haar goedt te doen. Myne Heeren, ik bemin waarlyk deeze Provincien, jaa zoo zeer, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat ik my des zou belgen, indien ze aan eenig ander Vorst een grooter deel in haare vriendtschap zouden geven, dan aan my: gelovende, dat ik meer dan eenigh ander Vorst daar deel in behoor te hebben; dewyl ik ze meer bemin dan andere Koningen t'zaamen. Als de zelve Gemaghtigden daarna te kennen gaven, dat de Staat genegen was om een naau en eeuwig verbondt met zyne Majesteit te maaken, gaf hy tot antwoordt, Dat niet een van de Koningen, zyne voorzaaten, zoo groote genegentheit tot hunne Republyk hadt gehadt, als men altoos in hem zoude vinden.. Aan de Gemaghtigden der Heeren Staaten van Hollandt toonde hy, in d'antwoorde op hunne gelukwensching, geen minder Ga naar margenoot+hertelykheit en gunst, zeggende, dat hy altydt een byzondere genegentheit tot die van Hollandt gehadt hadde; zoo ter zaake van de twee lieve panden, zyne zuster en neef, die zy in hunne bewaaring hadden, als door een verborge beweeging, en door groot belang van staat. Hy quam daarna, op de noodiging der Heeren Staaten van Hollandt, in den Haage, om van Schevening (daar d'Engelsche vloot, onder 't bevel van Montagu, met eenige Gemaghtigden van 't Parlement, en der stadt Ga naar margenoot+Londen, was gekoomen, om hem af te haalen) t'scheep te gaan. T'zyner aankoomste, en geduurende zyn verblyf in Hollandt, werdt hy van hunne Ed. Groot. Moog. met zoodaanig bewys van eere, nevens zyne broeders, de Hartoogen van Jork en Glochester, op hunne kosten geherberght, onthaalt, en gefesteert, dat misschien nooit Koning in eenigen vryen Staat met kostelyker of koningklyker onthaal was vereert. Ga naar margenoot+Ook toonde zyn Majesteit groot genoegen, en betuigde met heusche woorden, dat hy voorneemens was een eeuwige en onverbreekelyke vriendtschap met die van Hollandt, en den gantschen Staat te houden: voorts verzoekende, eerst aan hunne Hoog. Moog. en daarna aan hunne Ed. Ga naar margenoot+Groot Moog. dat ze 't belang van de Princesse weduwe van Oranje, zyne zuster, en den Prins, zynen neef, zouden ter herten neemen. Ga naar margenoot+Zyne Majesteit werdt ook te dier tydt door de Gezanten van verscheide Koningen, ook van den Keizer, met betuiging van hunne vreugde over de gelukkige verandering zyner zaaken, begroet. De Gemaghtigden van Ga naar margenoot+beide de Huizen des Parlements, en der stadt Londen, zelf ook Fairfax, wel eer Krygsoverste van 't vyandtlyk Parlement, quaamen hier den Koning deemoedelyk eer bewyzen, met hooge betuiging van hunne gehoorzaamheit en getrouheit: voorts verzoekende, dat hy ten eersten in zyn koningkryk zou koomen, en den schepter zyner voorvaderen, zonder eenige voorwaarde, aanneemen. Hy ontfing hen met byzondere Ga naar margenoot+vriendelykheit en betoog van gunst. Ook verzochten en verkreegen Ga naar margenoot+eenige Gemaghtigden der stadt Amsterdam gehoor by den Koning: hem biddende, dat hy hunne stadt met zyne koningklyke tegenwoordigheit zoude vereeren; op dat zoo veele uitheemsche volken, als zich in hunne stadt onthielden, getuigen moghten zyn van d'eerbieding die ze hadden tot zyn persoon, en de genegentheit tot zynen dienst. Zyn antwoordt Ga naar margenoot+was, dat hy ze bedankte voor hunne goede wil, daar hy heerlyke proeven van hadt ontfangen: en dat het hem bedroefde dat hy hun Ga naar margenoot+verzoek niet kon voldoen: dewyl hy geen minder genegentheit hadt tot die reize, dan de Heeren van Amsterdam begeerte toonden om hem in hunne stadt te zien: hen verder verzekerende, dat hy de vriendtschap, die ze hem toedroegen, eeuwig zou gedachtig zyn. Zyne Majesteit werdt ook met gelukwenschingen begroet door de hooge amptgenootschappen der vereenigde landtschappen. De Koning deê, nevens zyne broeders | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en andere Grooten, den Gezant van Spanje Don Estevan de Gamarra Ga naar margenoot+(die hem en zyne broeders, geduurende zyne ballingschap, groote genegentheit hadt betoont) d'eere, dat hy op zekeren daghGa naar margenoot† hem 's avondts t'zynen huize vergaste, daar hy met zyn gevolg Koningklyk werdt onthaalt. Ga naar margenoot+Hier zagh men ter middernacht den Heer Douwning (die te vooren de zaaken van Kromwel by de Heeren Staaten hadt waargenoomen) in de zaal verschynen, met brieven van voorschryven van den Generaal Monk; die hy zyne Majesteit overleverde, verzoekende met ootmoedt vergiffenis van 't geen voorby was: ook nam de Koning hem niet alleen aan in genade, maar sloeg hem korts daarna Ridder. Op dien zelven dagh en 's daags te vooren, ook op den volgenden dagh, een Sondagh, heeft hy, Ga naar margenoot+naa 't pleegen van den godtsdienst, veele menschen, die met het Koningszeer werden gequelt, aangeraakt, en geneezenGa naar margenoot†. Ter zelver tydt hadden de Heeren Staaten van Hollandt in 't huis van Prins Maurits, daar de Koning zyn verblyf hadt, een maaltydt laaten bereiden, daar ze zyn Ga naar margenoot+Majesteit 's avondts meê onthaalden, die zoo kostelyk en heerlyk was, dat hy 's anderendaags betuigde, dat hy onder alle de maaltyden, die men hem, zoo in Vrankryk, Spanje, in Hooghduitslandt en in Nederlandt, daar men hem kostelyk hadt onthaalt, hadt gegeven, niet een gezien hadde die eenigzins te vergelyken was met de maaltydt daar hem de Heeren Staaten van Hollandt 's daags te vooren meê hadden vereert. Den Ga naar margenoot+eersten van Junius nam zyn Majesteit, eerst in de vergadering van hunne Hoogmoogentheden, en daarna ter vergadering van Hollandt, met heusche Ga naar margenoot+dankzegging, en betuiging van genegentheit, zyn afscheidt. Op den dagh van zyn vertrek, den tweeden der maandt, quaamen de Heeren Staaten van Hollandt hem 's morgens geluk op de reis wenschen: hem gezaamentlyk, toen hy met zyn gezelschap te paarde ging zitten, met karossen uitgelei doende tot Schevening toe, daar zy door den mondt van den Raadtpensionaris hem voor 't lest alle voorspoedt wenschten, laatende eenige Gemaghtigden om hem tot in het schip te geleiden. Toen ging Ga naar margenoot+hy, onder 't lossen van veel geschuts en musketten, en in 't aanschouwen Ga naar margenoot+van een ongelooffelyk getal van menschen, van alle kanten op de duinen en 't strandt byeengekoomen, t'scheep. In dit affcheiden, en zelf toen zyn Majesteit in 't Koningklyke schip, (weleer Nasby en daarna de Koningklyke Karel genoemt) dat tachtig metaale stukken geschuts voerde, was overgegaan, betoonde hy groote beleeftheit aan de Heeren van Hollandt, hen minnelyk bedankende, met nieuwe betuiginge van geneegentheit en vriendtschap. Voor zyn vertrek beslooten de Heeren Staaten van Hollandt, den Hartog van Jork met tsestigduizendt guldens te vereeren. Ga naar margenoot+Tot d'onkosten zoo van des Konings vrye herbergingGa naar margenoot‡ en onthaal in Hollandt, als van geschenken aan zyn Majesteit en zyn broeders te doen, werden by de Heeren Staaten van Hollandt zes tonnen goudts geschikt; behalven hun aandeel in drie tonnen goudts †, by de StaatenGa naar margenoot↓ Generaal tot zyn onthaal, eer hy op den Hollandtschen boodem quam, van hunnent weege gedaan. De Heeren Staaten vertrouden en verhoopten, dat ze nu met dien Koning in een vaste vreede en naauwe vriendtschap zouden leven. Maar de tydt heeft daarna, t'hunner droeffenisse, geleerdt, hoe ydel hunne hoope was, en hoe veranderlyk de menschelyke zaaken zyn, toen men de gunst in ongunst, en de vriendtschap in vyandtschap zagh veranderen: waar door de Ruiter, in de volgende tyden, verscheide gelegentheden voorquaamen, om zyne dapperheit te betoonen, en het vaderlandt met heldendaaden te verdeedigen. |
|