Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter
(1988)–Geeraardt Brandt de jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het leven van den heere Michiel de Ruiter,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kenburg, Ga naar margenoot+(die zich op het kasteel Sint Georg del Mina onthieldt, en Ga naar margenoot+wegens de Westindische Kompagnie 't oppergezagh in deeze landen hadt) met een' brief weeten, verhaalende in 't kort wat hy by Kabo Verde en in Sierra Liona hadt verricht, en voorts verzoekende dat men eenige Ga naar margenoot+plaatskundige luiden, tot zyn raadt en hulpe, om zich daar van ontrent Takorary te dienen, zoude afzenden. Den zelven dagh, maar op den avondt, en met den donker, quam hy noch met de vloot voor Takorary Ga naar margenoot+ten anker, en zondt terstondt Jonker Reinout van Koeverden met een sloep naar landt, om 't kasteel Witsen, door een' beslooten brief, op te eischen. In dien brief, op den naam van de Viceadmiraalen de Ruiter en Meppel, en den gantschen Krygsraadt, geschreeven, werdt den Engelschen aangezeit, dat ze het kasteel, met al zyn geschut, krygsbehoefte en koopmanschappen, en al wat die van d'Engelsche Afrikaansche Kompagnie de Hollandtsche Westindische Kompagnie zoo onrechtmaatig, en tegens alle reden, hadden benoomen, weder hadden over te leveren: of dat men hen, in geval van weigering, met alle kracht zoude aantasten, en in de hitte van 't gevecht niemant spaaren: dat ze derhalven spoedig zouden antwoorden; 't geen men wenschte dat ten gemeenen Ga naar margenoot+beste en t'hunner behoudenisse moght strekken. Doch d'Engelschen weigerden den brief t'ontfangen, of den afgezonden te spraak te staan, Ga naar margenoot+roepende, Komt morgen vroeg. Met den daage voer Jonker van Koeverden met de sloep, en een witte vreêvlagge, weêr naar 't kasteel, om den gemelden brief over te leveren. Maar dicht aan landt koomende, werdt van de Negers, die in groote meenighte achter hunne kanoos, met zandt gevuldt, Ga naar margenoot+verborgen laagen, zoo fel met musketten op de sloep en Hollanders (hoewel men wenkte dat ze aan landt zouden koomen) geschooten, dat de koegels rondtom de sloep vlogen, zonder nochtans iemant te raaken. Dat schieten op een sloep, die de vreêvlag liet waaijen, by geen Christe menschen ten oorlogh gebruikelyk, gaf genoegh te kennen, dat men naar geen woorden zou luisteren. Hier op riep de Ruiter den Krygsraadt Ga naar margenoot+by een, daar beslooten werdt, tot het uiterste te koomen. Men beval vyf van de lichtste oorlogscheepen, dat ze 't kasteel aan de waterkant zouden naaderen en beschieten: en ter zelver tydt braght men vierhonderdt en veertig mannen, en onder de zelve ontrent twee honderdt matroozen, met hunne wapenen in de boots en sloepen, die men met kleene stukskens Ga naar margenoot+geschut hadt verzien. Over de soldaaten hadt Graaf Johan van Hoorne het gebiedt, en de matroozen stonden onder de Kapiteinen Jakob Korneliszoon Swart, Jan van Nes, en Jan du Bois. Doch eenigen melden dat het oppergebiedt den Graaf van Hoorne werdt opgedraagen. De Ruiter beval, dat ze met hun volk zouden landen, het kasteel met stormladders beklimmen, daar handtgraanaten in werpen, en alles doen wat moogelyk was om het te bemaghtigen. De gemelde scheepen liepen binnen een gootelingschoot onder 't kasteel, daar ze hunne ankers lieten Ga naar margenoot+vallen. Toen ging al 't geschut los en men gaf geweldig vuur, schietende kruisseling op de sterkte. Onder dit schieten werden de soldaaten en matroozen aan landt gezet. Die van 't kasteel deeden eenige schooten om 't landen te verhinderen, doch vergeefs. De Hollanders, die, op den voorgang van den Graaf van Hoorne, en de Kapiteinen Swart, van Nes, en du Bois, als mannen aanvielen, hadden feller strydt met de Negers dan met d'Engelschen, die hunne vlagge op 't kasteel haast streeken, en een witte vlag lieten waaijen, tot een teeken dat ze van zins waaren zich over te geven. Doch de Negers, die zich beneeden op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t strandt hielden, en wel vier- of vyfhondert sterk waaren, met musketten Ga naar margenoot+en vierroers (daar ze zich wel van wisten te dienen) verzien, deeden groote tegenweer, en dreven eenige Hollandtsche soldaaten en matroozen, die op het strandt stonden, naar hunne vaartuigen. Doch toen begosten de boots en sloepen met hunne stukskens, die men met schroot hadt gelaaden, onder de Negers te speelen. Waar op ze in onorde Ga naar margenoot+raakten, en straks de vlucht naamen. D'andere Hollanders by 't kasteel gekoomen, vonden de poort, of ingang, met steenen toegewerkt. Ga naar margenoot+Dies waaren ze genoodtzaakt met ladders over de muuren te klimmen, en een granaat naar binnen te werpen. Daar op maakten ze haast opening, en 't volk trok, zonder verder tegenstandt, naar binnen. Een van de Ruiters matroozen, Laurens Teuniszoon genoemt, haalde d'Engelsche vlagge van 't kasteel, en Gerrit Jakobszoon, een matroos van den Schoutbynacht van Nes, was d'eerste die daar de Hollandtsche vlag op plantte: weshalven zy daarna elk met een vereering van vyfentwintig gulden werden beschonken. Men vondt op 't kasteel zeven yzere stukken geschuts, schietende zes en acht pondt yzer, en niet dan elf Engelschen. Het Opperhooft lagh maghteloos en kreupel met twee krukken in een kribbe, de Koopman, nevens noch vyf of zes anderen, waaren ook ziekelyk. Maar men meent dat eenige van de bezetting zich, met ettelyke Negers, over de muuren hadden geberght. Ook hadden d'Engelschen alle hunne koopmanschappen en lyftoght, vier daagen te vooren, naar 't bosch en naar Kormantyn gebraght. Straks naar 't bemaghtigen Ga naar margenoot+van 't kasteel most men al 't Hollandtsch gelande volk weêr tegen de Negers in ordre stellen, die toen, wel duizendt mannen in getal, in 't geweer Ga naar margenoot+waaren, en den strydt zochten te hervatten. Maar men boodt hun 't hooft met groote dapperheit, dreefze ten tweeden maale op de vlucht, en drong met eene tot in hun dorp, of Negery. Deeze was veel grooter Ga naar margenoot+dan de Negeryen aan Kabo Verde, of in Sierra Liona, en werdt (op het aanraaden van eenige Negers, die by de Hollanders waaren) in brandt gesteeken; om dat zich de vyandtlyke Negers daar in verborgen, en daar sterk uit schooten. Zonder dat verbranden der Negery zou men zich van de vyandtlyke Negers niet hebben konnen ontslaan; dewyl ze t'elkens op nieu uitvielen. Maar ziende het dorp van Takorary in den brandt, vermeerde hunne vlucht, en elk liep zyns weeghs, landtwaart in, of in bosschen. In 't gemelde gevecht met de Negers werden acht of tien Hollanders gequetst, zommigen doodelyk, en een liet 'er 't leven. Een der Negers, een' Hollander, Markus Gerritszoon van Amsterdam , die in de Negery liep sneuffelen, onverziens overvallende, stak hem 't mes tot het hecht toe in den buik, en liet het daar in steeken. Maar de gequetste rukte 't mes weêr uit de wonde, en dreef het den Neger in 't lyf, tot dat hy onder zyn handen stierf: doch de Hollander, meent men, dat genas, en in 't leven bleef. Van d'andre gequetsten zyn daarna noch etlyke gestorven. De Negers verlooren in den strydt tien mannen, en twee Ga naar margenoot+vrouwen. Naa dat de Hollanders op 't kasteel waaren gekoomen, stonden zy verwondert over de sterkte van 't gebou: want het hadt drie muuren, van elkanderen afgescheiden, elk veertig of tweeënveertig voeten hoog. Men hadt daar wel zeshondert schooten uit de scheepen op geschooten, zoo dat men daar steen en kalk zagh afstuiven, en meende dat men 't zeer hadt beschadight: maar nu bevondt men alles in zyn geheel, en dat het niet anders was dan of men slechts met sneeuwballen hadt geworpen. Het werdt voor eerst met vyftig Hollanders bezet. Den zelven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dagh zagh men een vremdt schip, een weinig opwaart boven de Hollandtsche vloot: waar over de Heer de Ruiter den Schoutbynacht van der Zaan derwaart zondt, met last om 't zelve onder de vlagh te brengen Ga naar margenoot+Daar by koomende was 't een der Engelsche scheepen, by Kabo Verde ontlost, genoemt de Victorie, dat op deeze kust handelde. Dit werdt noch 's avondts by de vloot gebraght, en tot nader ordre aangehouden. Ga naar margenoot+In de voornacht vaardigde de Heer de Ruiter een' vertrouden Neger met Ga naar margenoot+een' brief aan den Generaal Valkenburg over landt af: verhaalende, op wat wyze dat men 't kasteel Takorary hadt bemaghtight: met verder verzoek, dat hy, zonder uitstel, eenig landtkundig volk in de veroverde sterkte zou zenden; dewyl men niet een' man in de vloot hadt, die Ga naar margenoot+ooit in dit landt was geweest. Ter zelver tydt ontfing de Viceadmiraal de Ruiter antwoordt op zyn eerste schryven, aan den gemelden Heer gezonden. Ga naar margenoot+In dees brief betuigde Valkenburg zyne blydtschap over d'aankomste der Hollandtsche vloote: en gaf voorts te kennen, dat hy van de Ruiters verrichtingen al voor drie weeken tyding hadt ontfangen, en dat toen d'Engelsche scheepen, die voor del Mina laagen, verbaasdelyk waaren geweeken: maar dat ze niettemin den Hollanders te vooren leedts genoegh hadden toegebraght. Ook liet hy de Ruiter weeten, dat Ga naar margenoot+hy den brief der Heeren Staaten, den negenden van Augustus des verleeden jaars geschreeven, hadt ontfangen: en dienvolgens, om zynen toeleg op Takorary te vorderen, hem eenige maght van Negers of Swarten te hulp zou zenden. Hier op quaamen 's anderendaaghs d'Opperkommyzen, Ga naar margenoot+of Hooftbewindtsluiden, Hubert van Gageldonk, en Samuel Smit, met ontrent drie hondert kanoos, of kleene vaartuigen, uit een' boom gehouwen, en wel duizendt Negers naar de vloot. In elke kano zaaten drie of vier Negers. Deeze voeren achter elkanderen in een Ga naar margenoot+langen streek, zoo dat men van d'eerste tot de leste naaulyks kon zien, Ga naar margenoot+als een hoop swarte mieren in 't waater, dat een vermaakelyk gezicht gaf. Men hadt hun onder drie vaandelen der Westindische Kompagnie verdeelt. 'T waaren kloeke mannen, met musketten, vierroers, assagayen, boogen en pylen gewaapent, en naar 's landts wyze op zyn krygsmans toegemaakt. Zy hadden mutsen op 't hooft als stormhoeden, met vederen verciert, in plaats van pluimaadjen; en daar voor twee of vier hoorens van beesten. Op hunnen buik droegen ze zwaarden, aan welker gevesten, van hout gemaakt, de muil en 't gebit van leeuwen, tygers, en andere wreede dieren, werdt gezien. Zommigen hadden 't aangezicht, en eenigen ook het lichaam, met roode, geele, en blaauwe verf bestreeken: dat zich als een vremde schildery in d'oogen van de Hollanders opdeedt. Men hadt dit volk meest gezonden om zich daar van tegens de Negers van Takorary, terwyl men 't kasteel zou bestormen, te dienen, en Swarten met Swarten te bestryden. Doch al was 't kasteel Ga naar margenoot+verovert, zy voeren evenwel naar landt, en de Takorarische Negers, die weêr in hunne Negery begosten te nestelen, hen ziende naderen, begaaven zich alt'zaamen op de vlucht, boschwaart in. Toen vielen de Ga naar margenoot+Mynsche Negers in de verbrande Negery van Takorary, of in de huiskens of hutten, die de brandt noch niet geheel hadt vernieldt, neemende al wat hun dienen kon, van mille, een soort van graan, en 't geen ze noch van andere vruchten in voorraadt op de zolderkens vonden: ook al de kanoos, die ze aan strandt konden bekoomen, en die hun te groot waaren hakten ze aan stukken. Den Neger, die, gelyk verhaalt is, van een' Hollander was doodt gesteeken, vindende, hieuwen ze 't hooft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+af, en zoo mishandelden ze ter zelver tydt een doode Negerin. Daarna Ga naar margenoot+speeldenze hun spel met de twee hoofden en bedreven 'er veel moedtwil meê. Zy smeeten ze in 't zandt, veegden hunne voeten aan 't aanzicht, en braghten ze met veel geschreeu en gebaar in hunne kanoos, om ze naar del Mina te voeren. De Kommyzen Gageldonk en Smit, den Heer de Ruiter begroetende, braghten hem een' brief van den Generaal Ga naar margenoot+Valkenburg, waar in hy beweerde, dat het beter waare 't kasteel van Takorary of Witsen, indien men 't veroverde, geheel te slechten en te bederven, dan het te bezetten en in te houden: om dat de voordeelen, die men daar van hadt te wachten, d'onkosten niet konden opweegen; dewyl de Westindische Kompagnie uit dat gewest weinig winst kon trekken, weegens de vyandtschap der Takorarische Negers, die 't altydt meer met d'Engelschen en Deenen hadden gehouden, dan met de Hollanders. Op dit voorstel werdt by de Ruiter en zyn' Krygsraadt beslooten, dat men 't kasteel met buskruidt zou laaten opspringen. Ten dien einde heeft Ga naar margenoot+men 't geschut en 't volk daar afgehaalt, en twaalf vaaten buskruidt, elk van honderdt pondt, in 't hart of 't binnenste der sterkte geleit: daar men toen den brandt in stak, waar door 't gemelde kasteel met een groot gedruis Ga naar margenoot+in de lucht vloog, en als tot een molshoop werdt. Daarna liet men 't voort tot d'aarde toe slechten. Te dier tydt hadt men groote moeite om d'Engelsche gevangenen, die men van 't landt most haalen, aan boordt te krygen, en hen tegens de Mynsche Negers te beschermen: want die woeste woedende menschen, ten hooghsten op hen verbittert, wilden hun met geweldt den kop afsmyten, gelyk zy drie Engelsche Negers deeden. Daarna braght Ga naar margenoot+men 't geschut en eenig yzerwerk t'scheep, en de Heer de Ruiter ging noch ten zelven daage met de vloot onder zeil naar Sama, een Negers dorp met een kleen kasteel van dien naam, onder 't gebiedt der Westindische Ga naar margenoot+Kompagnie, dat hem met vier eerschooten, in 't voorbyzeilen, begroete, daar hy met drie op antwoordde. Den volgenden dagh, den zevenden der maandt, quam hy ontrent den middagh met de vloot, de behoeftfluit, Ga naar margenoot+en 't Engelsch schip de Victorie, voor het kasteel Sint Georg del Mina, op de Noorder breedtte van vier graaden en zesenveertig minuten Ga naar margenoot+geleegen, ten anker. De Viceadmiraalen de Ruiter en Meppel hebben toen 't kasteel met elf eerschooten (d'andere scheepen met negen, zeven en vyf schooten) begroet: daar 't kasteel alleen met negen schooten op antwoordde, 't geen naar 't oordeel van zommigen der eere niet genoegh was; want men most de Ruiters schooten ten minste met gelyk getal hebben bejegent. Men vondt hier twee jachten der Westindische Kompagnie op de reede leggen, 't eene genoemt d'Eendraght, Ga naar margenoot+en 't ander de Neptunus. Ter zelver tydt quam d'Opperkoopman Dirk Wilree, met den Fiskaal Pieter Baut, den Heer de Ruiter aan zyn boordt verwellekoomen, en, nevens d'andere Opperhoofden der vloote, uit den naame van den Generaal Valkenburg, aan landt noodigen. Eenigen verstonden, dat zulks niet betaamde, en dat Valkenburg zelf in persoon by den Viceadmiraal de Ruiter, als die 't oppergezagh hadde over de Hollandtsche oorlogsvloot in dit gewest, behoorde te koomen. Maar de Ruiter nam 't zoo hoogh niet op: oordeelende, dat men om 't punt van eere den dienst van 't Landt niet most verzuimen; dewyl de tydt kostelyk was, en de zaaken, die men met Valkenburgh most overleggen, Ga naar margenoot+geen uitstel leden. Hy ging dan met den Viceadmiraal Meppel, den Schoutbynacht van Nes, en den Kommandeur de Wildt, gevolght van zyn' zoon Jonker Engel de Ruiter, en anderen, aan landt, daar al | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t volk, met veele honderden van Mynsche Negers en Negerinnen, groote Ga naar margenoot+vreught over zyn komst toonden. Al de Hollanders aanschouden den Heer de Ruiter als hunnen verlosser, ter goeder uure van de Heeren Staaten naar de Guineesche kust gezonden, om hen van 't geweldt en den overlast der Engelschen te bevryden. Op 't kasteel koomende, werdt al Ga naar margenoot+'t geschut rondtsom losgebrandt. Dit 's de hooftvesting van al de sterkten, die de Nederlanders op de goudtkust van Guinea bezitten: zeer sterk van gelegentheit en werken. 'T leidt op de grenzen van 't Koningkryk Fetu, in Guinea, op een uithoek der zee, die 't aan twee zyden omringt. 'T is op een' rotssteen gebout, met dubble vesten en dubble muuren, die Ga naar margenoot+ten deele uit de rots zyn gehouwen, en voorts met groote steenen, daar op geleidt, beslooten. 'T heeft vier bolwerken, twee aan de zeekant, en twee aan de landtzyde, met vier bateryen, en tweeëndertig metaale Ga naar margenoot+stukken geschuts. De Generaal Valkenburg den Viceadmiraal de Ruiter met zyn gezelschap ter maaltydt onthaalende, verhaalde, dat d'Engelschen op Kormantyn wel vier of vyf weeken geleeden al tyding van de komst der Hollandtsche oorlogsvloote, van 't veroveren van 't eilandt Goereê by Kabo Verde, en der acht scheepen hadden gehadt, en dat hy op 't kasteel del Mina, naadien 't by d'Engelschen was uitgelekt, zes of acht daagen daarna kennis van die zaak hadt bekoomen. Hy sprak verder van Kabo Kors, zeggende, dat de Negers van die landtstreek met elkanderen overhoop laagen: dat het eenige met de Hollanders en andere met d'Engelschen hielden. Maar dat hy onder de handt liet arbeiden om die van hun af te trekken: daar men den uitslag van most afwachten. Ga naar margenoot+Daarna werdt ordre gestelt, om al d'Engelsche goederen, die men by Kabo Verde, en in Sierra Liona, in d'oorlogsscheepen hadt gelaaden, aan del Mina t'ontlossen, 't geen veel moeite kostte; want alle kisten en kassen most men openen, naazien, aantekenen en weêr pakken. Dit ontlossen duurde wel tien daagen, nadien men met de boots en sloepen niet dan met hoogh water in de riviere en aan 't kasteel del Mina kon koomen. Terwyl de Hollandtsche scheepen hier laagen, quaamen veele Negers met hun kanoos aan boort, die den maatroozen hunne rokjens Ga naar margenoot+en andere dingen voor goudt afhandelden: maar eenige Hollanders vonden zich bedroogen: want het geen ze voor goudt ontfingen, was op den toets slechts kooper of verguldt zilver: dies leerde ze die bedriegelyke Ga naar margenoot+menschen kennen. Den negenden zagh men een schip met Ga naar margenoot+een boot, die voor uit quam, 't was d'Engelsche Kapitein Toorenburg met het schip Martha, te vooren onder Kabo Verde aangehouden, ontlost en daarna ontslagen. De Kapitein was krank, en zondt de boot om een' Genees- of Heelmeester te verzoeken; dewyl de zyne gestorven was. Ga naar margenoot+Des anderendaaghs ontrent den avondt quam een kleen fregat of jacht, de Ga naar margenoot+vergulde Tyger genoemt, met den Schipper Govert Hermanszoon, op de reede, die in elf weeken uit Hollandt tot in Guinea was gezeilt: hebbende in de Noordtzee een zwaaren storm uitgestaan, en in Engelandt moeten Ga naar margenoot+inloopen. Hy zeide, dat de Kommandeur Jan van Kampen met twaalf oorlogsscheepen in zee was geweest, om naar Guinea te zeilen, doch dat hy door onweder in Goerede hadt moeten inloopen: maar dat men hem haast hadt te verwachten. Voorts verhaalde de Schipper, dat hy in Engelandt de vloot van koopvaardy- en oorlogscheepen, die onder 't gebiedt van Prins Robert naar Guinea zou gaan, hadt zeilreede zien leggen. Dit scheepken was alleen afgezonden om aan den Heer de Ruiter den volgenden brief, neevens een nader verklaaring van zynen last, te behandigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20 Oktober 1664]Ga naar margenoot+Edele, manhafte, vroome, discrete,
Ga naar margenoot+Op den eersten dezer loopende maandt hebben de Heeren Gecommitteerden uit onze vergaaderinge, wezende in 'sGravenhaage, tot beeter verstandt van de instructieGa naar margenoot†, by haar Hoog. Moog. den zevenentwintigsten September jongstleden gearresteert, voor den Kapitein en Kommandeur Jan van Kampen, geformeert en U L. toegezonden zeekere memorie omme te dienen tot U L. narichtinge, zoo wanneer de voornoemde van Kampen onder U L. kommando op de kust van Guinea gekoomen zal wezen, en speciaal in kas door hem tydinge moght koomen t'ontfangen, dat dezen Staat met den Koning van Grootbrittanje (des Godt verhoede) in rupture oft oorlogh geraakt moght wezen, zynde de voorschreeve memorie geformeert naar de gelegentheit van dien tydt, daar toe wy ons, behalven het gunt hier by verandert wordt, alsnoch gedraagen: doch alzoo sedert advysen ingekoomen zyn, dat d'Engelschen met haare begonnen hostiliteiten op de kust van Guinea al vorder en vorder continueren, ook zoodaanigen ernst plegen om de zelve te vervolgen, dat nu genoeghzaam zeilvaardigh leggen acht Koninks oorlogscheepen, en tien kapitaale gehuurde scheepen ten oorloge toegerust, als breeder te zien by de hier nevensgaande lyste, die ons in bekommeringe brengen, dat, geconjungeert wezende met de scheepen van die natie, eenige weeken voorleeden naar de voorschreeve kust gezeilt, U L. byhebbende maght niet alleen zoude konnen esgualeren, nemaar koomen te prevaleren, daar toe zy luiden gelegentheit zouden verkrygen, in cas haar by abusive interpretatie van haar Hoog. Moog. resolutie van den negenden Augusti jongstleden, by U L. hier bevoorens ontfangen, toegelaaten wierdt met den anderen te conjungeeren, en op haar advantagie te ageeren; te meer, dewyle, de vloot onder den meergemelden van Kampen, nu wel een maandt vaardigh gelegen hebbende, en door contrarie winden tot noch toe in het uitzeilen belet weezende, het onzeeker is, welke van beide de vlooten eerst op de kust aldaar zal verschynen, hebben wy, in gevolge van de authorisatie, ons by de voorschreeve haare Hoog. Moog. resolutie van den negenden Augusti lestleeden gegeven, tot conservatie van het interest, en reputatie voor dezen Staat, en verhoedinge van alle beduchte misverstanden over den rechten zin en meininge van de voorschreeve haare Hoog. Moog. resolutie, en instructie, in substantie overeenkoomende, goedtgevonden en geresolveert te formeren, en U L. by deezen expressen toe te zenden een naader memorie van illucidatie of verklaringe, in duidelyker termen als in de voorschreeve eerste memorie op 't zelve subject staat geëxpreseert, by de welke zult bevinden geauthoriseert te weezen, alle gemonteerde Engelsche scheepen, die op de voorschreeve kust van Afrika of Guinea zult aantreffen, 't zy ten oorloge of koopvaardye uitgerust, te bevechten, veroveren of ruineren, en zoo doende der zelver conjunctie naar uitterste vermoogen te verhinderen, en haar quaadt voornemen te beletten, wel zeeker wezende dat geen Engelsche gemonteerde scheepen derwaart gaan als met intentie om de ingezeetenen dezer landen in die gewesten te beschaadigen. Ende by zoo verre het geluk U L. moghte dienen om eenige der uitgezeilde scheepen te veroveren, gelyk wy verhoopen, voor en aleer de voorgemelde achtien scheepen, die onder Prins Robbert staan te volgen, op de kust zullen weezen gekoomen, zal U L. verdacht weezen, door bezettinge der prinsen, oft overneemen van goederen uit de zelve, U L. onderhebbende scheepen van volk niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te verzwakken of te belemmeren, maar die gestadigh te houden in goedt postuur en ordre om een naader rescontre uit te staan, dat zekerlyk te verwachten zal wezen, in allen gevalle de voorzichtigheit plegende, dat in cas van een quaaden uitslagh, des Godt verhoede, de veroverde scheepen oft goederen aan partye advers niet weder in handen komen te geraaken, of ietwes t'hunnen nutte koome, verhoopende dat Godt de Heere de rechtmaatige proceduren van dezen Staat, ontrent de voorschreeve zaake, zal zegenen, en op dat ook geene middelen daar toe gerequireert naagelaaten oft verzuimt en worden, zal U L. met correspondentie van den Directeur Generaal Valkenburg, door alle bequaame wegen, zoo aan Axem en andere plaatzen te lande, als door kanoos en andere advysbarken te waater, bezorgen, dat de meergemelde Kommandeur van Kampen, op de kust koomende te arriveren, pertinentelyk mooge wezen gedient van de noodige kondtschappen, raakende de constitutie der zaaken aldaar, en waar naar hy zich zal hebben te gedraagen, om U L. aan te treffen, en met U L. op de zeekerste maniere te conjungeren; waar toe ons verlaatende,
Edele, manhafte, vroome, discreete, Beveelen U E. in Godes heilige protexie. In Amsterdam den xxj October mdclxiv.
JAKOB LIEFTINK. De Gecommitteerde Raaden ter Admiraaliteit ende t'hunner ordonnantie. J. DE WILDT.
De lyst der Engelsche oorlogsscheepen, in den brief gemeldt, was van deezen inhoudt.
De Nader verklaaring, by den brief gevoeght, luidde gelyk volght. Memoire voor den Viceadmiraal de Ruiter, tot beter verstandt van eenige passagien in den last hem den ix Augusti mdclxiv by de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal gegeven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Nademaal in de resolutie, by haare Hoog. Moog. op den negenden Augusti Ga naar margenoot+genoomen, onder anderen gezeit wordt, dat hy met vigeur zal aantasten en trachten te veroveren oft ruineren: Eerstelyk alle de geenen die zich tegens de uitvoering van zynen last zoude moogen koomen te opposeren: Ten tweeden alle de geenen die hem daar inne hinderlyk zouden zyn: Ende ten derden alle de geenen die de ingezetenen van deezen Staat hebben beschaadight, beschaadigen oft zulks poogen te doen; zoo zal tot zyne narichtinge dienen, dat, sedert weinig dagen herwaarts, op nieuws advyzen ingekoomen zyn, dat de Engelschen op de kust van Guinea haare begonnen acten van hostiliteit, met het beschieten en innemen van forten, noch al vorder en vorder gecontinueert hebben. Ende zal hy vorder tot beter verstandt van de voorschreeve passagien van zynen last moeten weeten, dat alle de Engelsche scheepen, het zy van den Koning, het zy van de Royale Kompagnie, of in dienst van de zelve, die hy op de kust van Afrika zoude moogen vinden, voor zoo veel de zelve met eenig kanon gemonteert, of andersins bequaam zyn om eenige offensie oft afbreuk te konnen doen, verstaan moeten worden begreepen te zyn onder de geene, die hem in de uitvoeringe van zynen last hinderlyk zyn, en die ook aangezien moeten worden als poogende de ingezetenen van deezen Staat te beschaadigen: en dat hy dienvolgende, tot nakoominge van de voorschreeve twee Artykelen, alle zoodaanige Engelsche scheepen, 't zy van den Koning, 't zy van de voorschreeve Royale Kompagnie, of in dienst van de zelve, die hy op de voorschreeve kust zoude moogen aantreffen, en die hy bevinden zal met eenig kanon gemonteert, of andersints bequaam te weezen om eenige offensie, of afbreuk te konnen doen, zal hebben aan te tasten, te veroveren, of te ruineren, even gelyk de Engelschen aangetast, en verovert hebben verscheide scheepen van de Westindische Kompagnie deezer landen, zonder dat zich in eenige twyffeling zal laaten brengen door de volgende passagie van zynen last, medebrengende, dat hy de scheepen van de Engelschen, of andere Geallieerden van deezen Staat, geenzints zal hebben te beschaadigen, of in hunne traffyque te beletten; dewyl het zelve expresselyk wordt bepaalt met de volgende woorden, Voor zoo veel en zoo lang de zelve geen schade en ongelyk aan de forten, scheepen oft onderdaanen van deezen Staat hebben toegebraght oft koomen toe te brengen: 't welk dan wederom op een uitkomt met de voorgaande passagie, te weeten, die de ingezetenen van deezen Staat hebben beschadight, beschadigen, oft zulks poogen te doen: ende dienvolgende by hem alleen zal moeten gepast worden op eenige ongemonteerde koopvaardyscheepen, die geen schaade oft ongelyk aan de forten, scheepen oft onderdaanen van den Staat zouden konnen toebrengen, of hem in de uitvoeringe van zynen last hinderlyk zyn, in gevalle hy eenige zoodaanige scheepen op de voorschreeve kust zoude moogen koomen te bejegenen, mitsgaders ook op alle andere, hoewel gemonteerde scheepen, zoo van de Engelschen als van andere Geallieerden, die hy in Europa ofte andersints buiten de voorschreeve kust van Afrika zoude moogen ontmoeten, en die de ingezetenen van deezen Staat niet hebben beschaadight, beschaadigen, oft zulks poogen te doen, maar geensins op Engelsche gemonteerde scheepen, tot offensie bequaam, die hy op de voorschreeve kust zoude moogen aantreffen, welke hy alle, als boven, zal hebben aan te tasten, en, onder Godts toelaatinge, te veroveren, of te ruineren. Actum ter vergaaderinge van de Ed. Moog. Hee- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren Ga naar margenoot+Gecommitteerde Raaden ter Admiraaliteit, residerende binnen Amsterdam, den xxj October, mdclxiv.
JAKOB LIEFTINK. Ter ordonnantie van de zelve J. DE WILDT.
Ga naar margenoot+De Ruiter de gemelde verklaaring, en den brief van de Raaden ter Admiraaliteit geleezen hebbende, was over den inhoudt verblydt, en de bekommering over 't ontladen der acht Engelsche koopvaarders ontrent Kabo Verde streek van zyn hert: dewyl 't nu bleek dat het geen hy toen met eenige twyffeling hadt gedaanGa naar margenoot† met de meening en wil van zyne Heeren en Meesters over een quam. Ook verstondt hy daarna van goeder handt, dat de gemelde Engelsche scheepen, by Kabo Verde aangehaalt, uitdrukkelyken last hadden om de Hollandtsche Westindische Kompagnie alle moogelyke afbreuk te doen: en dat ook 't Engelsch Konings Ga naar margenoot+ schip, 't welk hy van 't eilandt Goereê (naa dat de Kapitein meermaalen hadt verklaart geen last te hebben om eenige scheepen of sterkten der Hollanders in dat gewest te beschadigen) hadt laaten vertrekken, naderhandt een Hollandts schip op de kust van Guinea hadt genoomen. De Ruiter dan, het oogmerk van zyn last nu klaarder ziende, besloot met zyn'krygsraadt, het Engelsch schip de Victorie, dat gevoert werdt by den Kapitein of Schipper Isaak Teyler, weinig daagen geleeden op nieuw aangehaalt, en met hem voor del Mina gekoomen, aan te tasten. Ga naar margenoot+Hy liet'er dien volgens d'Engelschen afneemen, die hy op zyne scheepen verdeelde, braght 'er Hollandtsche matroozen op, en verklaarde 't voor goeden prys. Dit was 't Admiraalschip der acht koopvaarders, Ga naar margenoot+die men by Kabo Verde hadt aangehaalt. Hy liet ook den Schoutbynacht van der Zaan en Kapitein Jakob Korneliszoon Swart met hunne scheepen onder zeil gaan, en drie mylen naar de West laveren, om Ga naar margenoot+'t boven gemelde Engelsch schip de Martha, dat daar lagh, desgelyks te bemaghtigen, 't welk terstondt werdt in 't werk gestelt, en 't genoomen schip 's anderendaaghs tegens den avondt by de vloot gebraght. Midlerwyl voer de Ruiter, met den Viceadmiraal Meppel, en den Schoutbynacht Ga naar margenoot+van Nes, aan landt, den Generaal Valkenburg bekent maakende, dat nu 's Landts scheepen van d'Engelsche koopmanschappen en goederen waaren ontlast, en gereedt om dienst te doen. Hier verstondt hy Ga naar margenoot+dat men 't met de Fetusen, of Negers van 't Koningkryk Fetu, in welk gewest Kabo Kors was gelegen, niet hadt konnen eens worden: en dat men tegens den wil der Fetusche Negers daar ontrent niet kon onderneemen. Ga naar margenoot+Te dier tydt bevondt men op de Ruiters schip dat wel tweeëntachtig Ga naar margenoot+sakken met erruwten gantsch bedorven waaren, die men overboordt most storten: 't geen eenige bekommering gaf ontrent de lyftoght: maar hier tegens werdt de voorraadt van broodt, en andere lyftoght, uit de twee aangehaalde Engelsche scheepen, de Victorie en de Martha, gelicht, Ga naar margenoot+en op de vloot verdeelt. Ondertusschen liet de Generaal Valkenburgh niet ongedaan wat dienen kon om de Fetusen op de zyde der Hollanders te krygen, ook met uitbieding van veel goudts, maar tot noch vergeefs Daarna werdt hem bericht, dat ze begeerden dat de Hollanders eerst Kormantyn zouden aantasten en veroveren, belovende dat ze zich in zulken geval stil zouden houden: ook zeiden ze, dat ze, naa | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t veroveren van Kormantyn, vry zouden zyn van den eedt of belofte Ga naar margenoot+aan d'Engelschen gedaan, en alsdan de Ruiter en den Generaal Valkenburg in alles behulpzaam zyn, en 't aantasten van Kabo Kors begunstigen. Maar de Viceadmiraal de Ruiter vondt in 't aantasten van Kormantyn, Ga naar margenoot+de hooftsterkte der Engelschen op de kust van Guinea, in 't Koningkryk Fantyn, groote zwaarigheit: dewyl de last, hem gegeven, alleen scheen meê te brengen, dat hy de scheepen en sterkten, die ze den Hollanders hadden benoomen, zou herneemen, en niet den Engelschen het hunne te beneemen. Doch als hy hier over met twee Gemaghtigden van Ga naar margenoot+den Generaal Valkenburg, in 't byzyn van zyn gantschen Krygsraadt, in onderling gesprek was getreeden, werdt by de meesten verstaan, dat men redenen genoeg hadt om Kormantyn aan te tasten; gemerkt al Ga naar margenoot+'t leedt, ongelyk en schaade, die d'Engelschen uit dat kasteel de Hollanders Ga naar margenoot+hadden aangedaan. Dit kon evenwel den Heer de Ruiter niet ten vollen gerust stellen. Hy stondt noch in twyffel wat hy moght doen, of most laaten, en verzocht, in deeze gelegentheit, dat de Generaal Valkenburg (die bekent was voor een Heer van groot verstandt, Ga naar margenoot+kennisse, voorzienig heit en ervaarenheit in de zaaken van dit gewest) hem zyne inzichten en raadt op dit stuk, en 't bedryf van de vloote, by geschrift zou bekent maaken. Hier op schreef de Heer Valkenburg een wydtluftigen brief, waar by hy den Viceadmiraal de Ruiter van den standt der dingen in dit gewest, zoo ten aanzien van 't verleede als van 't tegenwoordige, omstandiglyk berichtte, en met eene zyn gevoelen, inzichten en raadt, op al de punten die overleg vereischtte, en 't geen te doen of te laaten stondt, onderscheidelyk ontvoude: welk geschrift, om 't gewicht van zynen inhoudt, waardt is hier geleezen te worden, en dus luidt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[17 Januari 1665]Edele gestrenge Heer,
Ga naar margenoot+Aangezien het haare Hoog. Moog. by missive van den negenden Augusti des voorleeden jaars, goedertierentlyk heeft gelieft ons aanmelding te doen in wat voege U Ed. met des zelfs onderhebbende vloote goedtgevonden hadden herwaart te depecheerenGa naar margenoot†, en, tot uitvoering van haare gegeve ordres en beveelen, ons wel expresselyk te ordonneeren, de zelve ontrent zulks van alle bericht, hulpe, adresse en bystandt te dienen, en het U Ed. mede heeft gelieft ons de voorschreeve zyne van haare Hoog. Moog. ontfangen last, tot naarichting, te kommuniceren, zoo hebben wy U Ed. verzoek, om de hooghgemelde haare Hoog. Moog. beveelen in alle punten en deelen promt en onderdaanig op te volgen, conform onze schuldigen plicht, niet konnen onderlaaten U Ed. ons gevoelen op 't een en't ander by het volgende oprechtelyk mede te deelen. Ga naar margenoot+De zaak is zulks, dat die van d'Engelsche natie, onder 't beleidt van eenen Majoor Robert Holmes, wegens den Heer Koning van Grootbritanje, en Josef Kubit, Kommandeur over de navale maght van de Royale Kompagnie, mitsgaders François Selwyn, Agent wegens de voorschreeve Kompagnie, resideerende te Kormantyn, tsedert April des voorleeden jaars, in deeze quartieren, zonder gegeve oorzaake of reeden, niet alleen publyke oorlogh hebben aangevangen en geëxerceert, door 't weghneemen der scheepen en goederen van de Westindische Kompagnie, (als haar, volgens hunne ongefondeerde sustenue, tot zulks reeden en oorzaak hebbende gegeven) maar ook by gevolge tegens den Staat van den Lande zelfs, door de vyandtlyke occupatieGa naar margenoot‡ van Takorary, Kabo Kors, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Adja, en Annemabo, mitsgaaders zulks als ontrent de plaats van Sama te vergeefs is ondernoomen, en bovendien door het vyandtlyk neemen van alle scheepen en goederen, ook buiten de Westindische Kompagnie, toebehoorende aan andere haare Hoog. Moog. onderdaanen, als blykelyk by 't schip de Bril, en 't jacht de Viskorf, ontrent Kabo Verde, en het Groeninger Waapen, hier op de kust genoomen, welk voorschreeve Groeninger Waapen, een onbevracht en leedig schip weezende, gaande om de gevangenen, by haar gerelaxeert, naar 't vaderlandt over te voeren, en de Westindische Kompagnie in geenen deele betreffende, noch aan de voorschreeve Engelschen eenige dienst konnende doen, zy echter liever hebben willen ruineeren, als des zelfs reize laaten vorderen, gelyk de waarheit van zulks by het masteloos en halfgesloopt schip, noch voor Kormantyn leggende, klaar consteerendeGa naar margenoot† is: zonder hier te willen roeren van zoodaanige als die uit onze Landen naar Sint Thomeé bevracht, ofte van Sint Thomeé naar herwaart waaren gedestineert, en by haar zyn genoomen, om ons alle negotie en toevoer af te snyden, gelyk ze ten dien einde deeze fortresse te water met haar scheepen continueel hebben getracht beslooten te houden, en voor zoo veel in haar was niet toegelaaten zelfs eenig kano, of boot tot ons te moogen koomen, zonder daar tegens met alle ernst de grootste vyandtschap te betoonen, die ooit van des Landts bitterste vyanden tegens der zelver subjectenGa naar margenoot‡ in eenige quartieren der werelt zoude moogen zyn geëxerceert: 't welk U Ed. dan gelieve op te neemen voor een waarachtig bericht van het quaadt 't geen ons in deeze quartieren, zonder eenige dictinctieGa naar margenoot* van Westindische Kompagnie, of andere onderdaanen van den Staat, in 't algemeen met verlies van veel goedt en bloedt, is aangedaan en overgekomen. Zynde dan aangeweezen en vertoont in wat voege de Engelschen den Staat, zonder aanzien van de Westindische Kompagnie, of andere van der zelver onderdaanen, in haare persoonen en goederen hebben geprosequeertGa naar margenoot† en vyandtlyk beledight, zoo zullen wy U Ed. verder niet onthouden Ga naar margenoot+dat zoodaanige vyandtschap niet alleen is gepleeght van de Royale Kompagnies daar toe herwaart gezonde maght, maar ook by alle andere soorte van Engelschen, en speciaal mede by de scheepen van den Heere Koning van Grootbritanje, onder het beleidt van den gemelden Majoor Robert Holmes, de welke Kabo Verde, 't schip de Bril, de jachten den Neptunus, Viskorf, en Krokodil, mitsgaders mede 't schip Walcheren, in persoon heeft aangetast en verovert, en verder alle de op deeze kust bedreeve vyandtlyke actien helpen bywoonen en bevorderen; gelyk met des zelfs onderhebbende schip, nevens de scheepen van de Royale Kompagnie, op Kabo Kors meer dan tweehondert kanonschooten heeft gedaan, ten aanzien van ons allen, die hier te lande leven: zonder dat diergelyke vyandtschap alleenlyk zoude zyn begaan by eenige scheepen door den Heer Koning van Grootbritanje, of de Royale Kompagnie, tot zulks separaatGa naar margenoot‡ uit Engelandt herwaart gezonden, maar ook by alle Ga naar margenoot+andere hier vooren op de kust, nevens ons, negotieerende Engelschen, en in 't byzonder mede by die van het fort Kormantyn: gelyk zulks uit de geannexeerde Ga naar margenoot† bewyzen ten overvloedt is consteerendeGa naar margenoot*, dat de geene die aldaar noch tegenwoordig voor de Royale Kompagnie is resideerende, en het gezagh voert, zich in alles als een eerste beleider heeft gedraagen, en in die qualiteit met het Kabo Korsche garnisoen gecapituleert, en mede van binnen, of uit des zelfs onderhebbende voorschree- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ve Ga naar margenoot+fort te Kormantyn, de vastigheden van Adja en Annemabo doen sommeeren en opeischen, gelyk hy ook van daar, om de voorschreeve vastigheden te attaqueeren, uit gemarcheert, en met de verkreege gevangenen en roof weder naar de zelve plaats is te rug gekeert, zoo als ik U Ed. zulks genoeghzaam in 't breede mondeling hebbe gededuceert. Maar dewyl U Ed. deeze zwaarigheit voorwendt, dat haare Hoog. Moog. by hunne gegeve ordre schynen te verbieden iet tegens de forten of vastigheden welke de Engelschen oorsprongkelyk hebben gebout, of buiten de Westindische Kompagnie zyn possedeerende, t'onderneemen, en derhalven ons gevoelen daar over wel speciaal desidereertGa naar margenoot‡, mitsgaaders wat met des zelfs onderhebbende maght, tot uitvoering van haare Hoog. Moog. bevel, offensiveGa naar margenoot† of defensiveGa naar margenoot*, ten eersten behoort te worden gedaan, voornaamelyk by de apparente komste van een considerable Engelsche vloote, onder 't beleidt van den Prinse Robert, als mede een aanzienlyk secours tot maintenue van des Landts en Kompagnies bezit hier te lande, zoo zullen wy, tot voldoening van U Ed. begeeren, ons wyder eslargerenGa naar margenoot†, en zeggen, dat die van den landtschappe Fetu, waar onder Kabo Kors is sorterende, hier te lande koomende, met die Ga naar margenoot+van des Kompagnies dienste in groote onlusten heb gevonden, welke, of schoontoenmaals door onze voorzeide komste in een goede vriendtschap is verwisselt, en de reductie van Kabo Kors met genoegen daar op gevolgt, zoo heb ik nochtans den haat en afkeer tegens onze natie, zoo haast de ongelegentheit met de Engelschen (in manieren als vooren ageerende) haar daar toe aanleidinge heeft gegeven, onuitwisselyk en als zonder einde gevonden: want zy terstondt op de komst der voorschreeve Engelschen met de zelve zyn aangespannen, om den Staat en de Kompagnie wederom van 't voorschreeven fort te ontzetten, gelyk door den verraaderschen daadt van ons eige guarnisoen ongelukkig is gevolght: waar van zy, Ga naar margenoot+door de verzwakking der Engelsche maght, en als voor eenig secours duchtende, zich naaderhandt wel hebben gelaaten eenig berou te toonen, en dienvolgende ten diversche tyden aanzoek te doen, om ons, by voorval, tot de reductie van het voorschreeve Kabo Kors, volgens den gedaanen eedt, lang voor U Ed. komste, niet zonder kosten, aan ons op nieu gepresteert, wederom behulpig te weezen, gelyk ook naa U Ed. arrivement, daar toe aangemaant zynde, 't zelve mede niet geweigert, maar door dwang van eenen, onder haar den meester speelende, en zynde Ga naar margenoot+de derde persoon in de regeering, welke het met de Engelschen is houdende, hebben geëxcuseert, voorgevende t'onzer hulpe niet te konnen doen: zonder dat de gemelde persoon, naar zyn ampt genoemt de Dahy, schoon hem zoo veel is aangebooden als zelfs zou desidererenGa naar margenoot†, t'onzer devotie te hebben konnen brengen, als verklaarende met eede verplicht te weezen d'Engelschen aan Kabo Kors zoo lang te zullen mainteneren Ga naar margenoot+als zy Kormantyn zullen bezitten, presenteerende daarentegens met eede te sterken, dat ze, naa d'occupatieGa naar margenoot‡ van het voorschreeven Kormantyn, tegens ons over de reductie van Kabo Kors in geen oppositie zullen komen: met byvoeging, schoon ook honderdt bezendingen over deeze Ga naar margenoot+zaake meer zouden moogen worden gedaan, geen ander antwoordt te zullen geven: waar door de voorschreeve reductie van Kabo Kors, daar de landing ontrent zeeker dorpjen, Biemba genoemt, in volle branding, tegens een vlak strandt zoude moeten geschieden, als elders geen bequaamer noch voordeeliger plaatze tot zulks uit te vinden zynde, door tegenstandt van zoo veele gewaapende Swarten, niet weinig difficilGa naar margenoot† en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zal vallen, te meer als de voorschreeve Swarten zich ter voornoemde plaatze, door onderwys van de Engelschen, bereedts zouden hebben begraven: en dat men overzulks geen kleen perykel zal loopen om ontrent het uitvoeren van diergelyke zaak een groot affront te lyden: niet alleen tot groote disreputatie van den Staat en natie, nemaar ook tot verzwakking van de vloote, om het bezit van den Staat en Kompagnie, gelyk haare Hoog. Moog. voor een oogmerk hebben, tegens alle aan- en van buiten koomende maght, als die van den gemelden Prins Robert, welke wy van uure tot uure hebben te gemoet te zien, te mainteneeren naar behooren. Waar tegens dan mede considererende het langverwachte secours onder den Kommandeur Jan van Kampen, tot bevrydinge van de kust naa herwaart gedestineert, voorhanden te weezen, in deeze dringende ongelegentheden van de ongenegentheit der Naturellen, en apparente komste der Engelsche maght, en mede of uit de beveelen en ordre van haare Hoog. Moog. aan U Ed. gegeven, met glimp of schyn eenig fondament zoude konnen worden gevonden om daar op tegens de Engelschen te Kormantyn te ageeren, en de zelve vastigheit te bemaghtigen, alvooren alle drukkende zwarigheden serieuxGa naar margenoot† overwoogen, en naar ons kleen begrip aan haare Hoog. Moog. ordre en goede meeninge hebbende getoetst, ook ingezien de weinige victualie waar mede de vloot zich vindt verzien, en onze onmoogelykheit om de zelve, zonder zulks, te retardeerenGa naar margenoot‡ en ontydig Ga naar margenoot+iet te beginnen, waar door hier naa meer ongelegentheden zouden moogen overkoomen, of ook wel op een onzeker stil te leggen en niet te verrichten, beide dingen zyn, daar, naa den uitslagh, wel of qualyk van zal of kan worden geoordeelt, zonder dat evenwel te gelyk het eene gedaan of 't ander kan worden gelaaten, maar dat van twee quaaden het erghste moet worden verworpen, zoo zoude, onder correctie, naar ons Ga naar margenoot+arm en gering oordeel, van gevoelen zyn, d'attaque op Kabo Kors, aangezien de zelve zonder openbaar hasard van een quaade rescontre niet toe zal gaan, op hoope van de spoedige komste van 't secours onder den Ga naar margenoot+Kommandeur Jan van Kampen, te dilaijeerenGa naar margenoot↓: niet zoo zeer om zulks met geconjungeerde maght te onderneemen, aangezien wy in hoope leeven 't zelve alsdan zonder rescontre of dispuit zal volgen, als wel om bequaamer te worden, indien, 't vereischte 't zelve op andere wyze te doen, en mede met eenen de komst van Prins Robert af te wachten: te meer, om dat uit de vivres van den Kommandeur van Kampen de vloot voor twee maanden zou konnen worden verzorght, binnen welke tydt zich de zaake zonder twyffel ten eenen of ten anderen einde met de komst van Prins Robert zal moeten ontdoen: daar ter contrarie iet wordende ondernoomen, by een quaade rescontre ontrent Kabo Kors, de vloote van Prins Robert zich voor 't arrivement van den Kommandeur van Kampen opdoende, U Ed. onderhebbende vloot tot des zelfs defensie, door verlies en apparente ziekte des volks, onbequaam zou konnen worden gemaakt, waar door onvermydelyk in openbaar prykel zou staan, niet alleen 't geen de Staat hier bezit, maar ook zulks als tot behoudt van 't zelve aldaar noch wordt verwacht: om welke redenen, by de komste van Prins Robert, indien des zelfs maght onze verre moghte overtreffen, tegens de zelve dan, onzes oordeels, ook niet offensiveGa naar margenoot* maar defensiveGa naar margenoot‡ zou behooren te worden gegaan, aangezien by 't verlies van rende de vloote niet alleen gantsch apparent het bezit te lande ('t geen Godt verhoede) zoude moeten volgen, maar ook de Kommandeur van Kam- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen, Ga naar margenoot+gelyk voorheene geroert is, het zelve prykel loopen, die anders, boven windt, van den toestandt hier ontrent geadviseert zynde, volgens d'ordre bereedts aldaar gestelt, zich, tot ruine van den gemelden Prins Robert, zeer licht met U Ed. vloote zoude konnen conjungeeren. Ga naar margenoot+Ondertusschen aangaande de plaats van Kormantyn, of die, ingevolge van haare Hoog. Moog. ordre of intentie, aangedaan of bemaghtight zou moogen worden, zyn wy van opinie dat zulks wel vermagh te geschieden, schoon 't zelve niet publyk of speciaal by de hooghgemelde haare Hoog. Moog. ordre wordt geëxspresseert, en dit uit reedenen, dat haare Hoog. Moog. voorschreeve ordre genoeghzaam schynt mede te brengen, of der zelver meening te weezen, alle zoodaanige te beschaadigen en te beleedigen als die haare goede onderdaanen beschaadight en beleedight zouden moogen hebben: of gelyk de hooghgemelde haare Hoog. Moog. by zeeker aanschryven, van dato den negentienden Augusti des verleeden jaars, aan ons zelfs hebben gelieft te notificeren, onder andere haar secours mede te zullen zenden, om te bekoomen redres en reparatie van het gepasseerde door d'Engelschen ontrent d'eene of d'andere plaatze op deeze kust ondernoomen, welke reparatie niet konnende worden gevonden of verkreegen ontrent de plaatzen den Staat afhandig gemaakt, zoo acht ik niet dat iemandt met goeden moedt zoude derven zeggen, dat daarom stil gezeeten, of zoodaanige reparatie niet elders zou moogen gezocht, maar de aangewende kosten van zoodaanig secours zoude moeten worden verydelt: hoewel U Ed. naar zyne gewoonelyke voorzichtigheit gelieve te judiceerenGa naar margenoot↓, hoe verre die van Kormantyn zich tegens den Staat en de Kompagnie, volgens de bewyzen aan deezen geannexeert, hebben verloopen, en lestelyk ook met geene bedenkelyke reedenen daar inne eenige zwaarigheit konnende zien, of vinden, aangezien de Ed. Moog. Heeren ter Admiraaliteit, 't geen vry verder ziet dan de attaque op Kormantyn, uit authorisatie van haare Hoog. Moog. bereits hebben believen te beveelen, niet alleen alle weerbaare scheepen, zonder onderscheidt of die de Royale Kompagnie of den Koning van Grootbritanje zoude moogen aangaan, aan te tasten, te vermeesteren of te ruineeren, maar ook zelfs buiten reguard of die de ingezetenen van den Staat zouden moogen hebben beledight of niet, alleen uit apprehensieGa naar margenoot† van het quaadt, dat ze, zich voegende met de maght van Prins Robert, tot ruineGa naar margenoot‡ van de zaak hier te lande, zouden moogen onderneemen. Welk quaadt van Kormantyn, en den aankleeven van dien, niet minder zynde te duchten, ja zelfs zoo onmoogelyk weezende de reductie van Annemabo en Adja te vorderen, gelyk haare Hoog. Moog. ordre expresselyk en ontwyffelbaar medebrengt, als zelfs met de handt de sterren van den hemel te neemen: aangezien de zelve plaatzen, om haare indefensibiliteitGa naar margenoot‡ en viciniteitGa naar margenoot↓, die ze met het voorschreeven Kormantyn zyn hebbende, in geene possessie konnen worden gehouden, zoo valt derhalven niet te dubiterenGa naar margenoot* wat ontrent het zelve Kormantyn, by gevolge van de lestbekoomen ordre, behoort te worden gedaan, en waar toe met alle yver en deligentie, zonder eenige kosten t'ontzien, ontrent de Naturellen een veilige passagie zullen zoeken te obtineerenGa naar margenoot† en verkrygen, om, indien 't moogelyk zy, zelfs voor de komst van den Prinse Robert, het doen of laaten van zulks, gelyk het in effecte is, aan U Ed. dispositie te stellen: daar wy ook anderssints van gevoelen zyn, indien te vergeefs op de vloot van den gemelden Prins Robert, mitsgaaders dis van den Kommandeur van Kampen, zoude worden gewacht, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t gebrek van vivres U Ed. vertrek uit deeze quartier en quaame te vorderen, en indien het werk van Kormantyn, of door onwille der Swarten, of om dat de voorige reeden voor insuffisant zoude moogen worden gehouden, geen voortgangk en quaame te neemen, en dienvolgende Kabo Kors in der minne tot onze devotie niet konden brengen, 't zelve alsdan voor 't lest, zoo 't best doenlyk zou zyn, op het onverzienste te attaqueeren en te bemaghtigen. Dit is het geene dat ik U Ed. over den toestant van de gelegentheit waar in wy ons bevinden, en 't geen wy onzes oordeels, tot verbeetering van dien, noodig achten gedaan of gelaaten, zoude konnen mededeelen: met aanpresenteering van onzen gewilligen dienst, om den zelven verder naar onze geringe kennis, weegens 't geene de zelve zoude moogen voorneemen of doen, met goeden raadt en addresseGa naar margenoot†, volgens onzen schuldigen plicht, tot bevordering van 't gemeene best, trouwelyk te assisteeren, schoon ook U Ed. besluit en voorneemen tegens ons gevoelen moght koomen te stryden, gelyk ons mede niet anders is bevoolen, en overzulks, zonder ons iet meerders aantemaatigen, in 't een en 't ander gantschelyk aan U Ed. geroemde voorzichtigheit zullen verblyven, om ontrent 't geen voorschreeven zoodaanig te disponeeren als des zelfs goede raadt zal gedraagen, waar toe wy Godt willen bidden uw persoon en uw byhebbende Officieren met den geest van wysheit, beleidt en couragie, ten beste van den Staat, en van alle die daar particulier aan gelegen is, te inspireren, en tot intooming van de vermeetelheit onzer trouwelooze vyanden te verleenen prospre successenGa naar margenoot‡. Ondertusschen zal ik blyven In 't kasteel St. Georg de Mina, deezen 17 Jan. 1665. U Ed. Dienstwillige dienaar en vriendt J. VALKENBURG.
By deezen brief waaren eenige bewys- en betuigschriften gevoeght, raakende de vyandtschap, die d'Engelschen tegens de Nederlanders uit Kormantyn hadden gepleeght. In deeze betuighschriftenGa naar margenoot† werdt gemeldt, Ga naar margenoot+hoe d'Engelschen van Kormantyn de sterkte Adja hadden bemaghtightGa naar margenoot†, daar veel wreedtheit werdt bedreeven: inzonderheit door den Neger Jan Kabesse, met zyne Swarten, die, 't met d'Engelschen houdende, hun ten dienst stonden, en, naa dat men den Hollanders het leeven hadt toegezeit, op hen aanvallende, acht mannen, met zes slaaven, op een Barbarische wyze ombraghten: onder anderen hadden ze een Sergeant, een Konstapel, en een soldaat onmenschelyk mishandeldt: den eersten Ga naar margenoot+de vingers en de neus, en voorts het hooft, den tweeden neus en ooren, en daarna ook 't hooft afgesneeden en afgehouwen; en den derden met een verroest bootsmans mes, erbermelyk om hulp schreeuwende, den hals afgezaaght. Ook werdt verhaalt, dat Jan Kabesse daarna den Onderkommys van Adja, Johannes van Heeden, met zyne handen, noch bloedig en rookende van die versche moorden, by den mouw greep, om hem, gelyk den anderen, 't hooft afteslaan: doch dat het François Selwyn, d'Overste der Engelschen, belette, die van Heeden naar Kormantyn voerde: van waar Selwyn eerst gekoomen was om Adja te veroveren. Voorts werdt betuight, hoe d'Engelschen van Kormantyn ook de Ga naar margenoot+sterkte van Annemabo hadden verovertGa naar margenoot†: daar de gemelde Jan Kabesse met zyn' aanhang, de veroverde goederen, met verlof van Selwyn, afhaalende, d'afgestorve en begraave lichaamen der Hollanders uit d'aarde rukte, en de hoofden afsloeg, met de welke hy al dansende en sprin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende Ga naar margenoot+naar Kormantyn keerde. Dat ook Selwyn, als daarna die van Ga naar margenoot+Kabo Kors een stilstandt van waapenen voor vierentwintig uuren verzochten, dat afsloeg, zeggende dat in dien tydt van vierentwintig uuren te groote verandering zou konnen ontstaan: dat hy ook aan Paulus Morgendal, Vaandrigh van de Hollandtsche soldaaten, die den stilstandt verzocht, met eigen monde verklaarde, dat hy de sterkte van Kabo Kors most hebben, al zoude alles t'onderste boven keeren: en, dat hy daar toe last van den Koning van Engelandt hadt bekoomen. Dat Selwyn zich te dier tydt ontrent het stellen der bateryen, het planten van 't geschut, en 't oprechten van des Konings vlagge, als Opperhooft droeg, en de verdraghpunten, daar die sterkte op overging, zelfs instelde en allereerst onderteekende. Ook liet de Generaal Valkenburg den Heere de Ruiter het afschrift van de verdraghpunten, met die van Kabo Kors geslootenGa naar margenoot*, en van den brief daar men de sterkte van Adja meê opeischteGa naar margenoot†, ter handt stellen: het eerste door François Selwyn, Josef Kubit, Pieter Bony, en Karel Talbot, en het tweede door Selwyn en Kubit onderteekent. De gemelde getuigenissen werden door Johan van Heeden, Jakob Bronkhorst, Jan Bailliuw, en Paulus Morgendal, in 't byzyn van den Kommys Samuel Smit, den Fiskaal Pieter Baut, en van Andries Korneliszoon Vertoolen, onderteekentGa naar margenoot†; en daarnaGa naar margenoot‡, ten overstaan van den Generaal Valkenburg, en de Raaden over de Noordtkust van Afrika, te weeten, den Opperkommys Wilree, en den Fiskaal Baut, met Ga naar margenoot+eede bevestight. Ter zelver tydt liet de Viceadmiraal de Ruiter den gantschen Krygsraadt op nieu aan zyn boordt roepen: daar alles rypelyk werdt overwoogen, en eenparig verstaan, dat men, naadien Prins Robert met zyne vloot van achtien scheepen alle uure werdt verwacht, voor eerst geen landing zou doen, nocht eenige sterkten aantasten. Want men was beducht, dat men, landende, de Hollandtsche vloot van te veel bequaam volk zou ontblooten, en dat dan Prins Robert de Hollanders met te veel Ga naar margenoot+voordeel zou konnen aantasten. Ook was in 't leste schryven van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit aan de Ruiter bevoolen, dat hy de vloot gestaadig in goeden staatGa naar margenoot↓ en ordre zou houden, om een naadere vyandtlyke ontmoetingeGa naar margenoot† te konnen uitstaan. Men besloot dan zich tegens de Ga naar margenoot+komste van den gemelden Prins en zyne vloot wel te bereiden, en alles klaar te maaken, om hem t'hooft te bieden. Tot dien einde werdt goedtgevonden, dat men de vloot in goede ordre beoosten het Kasteel del Mina zou leggen, om zich daar voor eerst verweerender wyzeGa naar margenoot† t'onthouden, tot dat men rechte kennis van de vyandtlyke maght zou krygen, en dan naader besluit neemen. Hier zou men de vloot in zulk een Ga naar margenoot+ordre plaatzen, dat het kasteel voor de vloot over op d'Engelschen met zyn geschut zou konnen schieten. De Viceadmiraal Meppel zou de bovenste Ga naar margenoot+naar de West leggen, met de Kapiteinen Pomp en 't Hoen. Daarna zou de Viceadmiraal de Ruiter zyne plaats kort beoosten van Meppel hebben: de Schoutbynacht van Nes zou achter de Ruiter leggen; de Kommandeur de Wildt achter den Schoutbynacht van Nes; de Schoutbynacht Haakswandt achter de Wildt; en de Schoutbynacht van der Zaan achter Haakswandt; doch zoo dat ze uit elkanders geschut zouden blyven. De fregatten onder de Kapiteinen Sweers, Jan van Nes, Henrik Adriaanszoon, en Jakob Swart, zouden met hun vieren recht bewesten de vloot geplaatst worden, en als de vyanden met branders daar op afquaamen, hen met schieten (het zy onder zeil of ten anker leggende, naar dat de gelegentheit des tydts zou medebrengen) poogen af te wen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+en af te weeren. Ook werdt beslooten twee brandtscheepen klaar te Ga naar margenoot+maaken, en daar toe 't jacht de Neptunus, de Westindische Kompagnie toebehoorende, en 't Engelsch schip de Martha, onlangs aangehaalt, te gebruiken; om de zelve, in gevalle van gevecht, tot afbreuk der Engelschen te besteeden. Korts daarna zondt de Heer de Ruiter eenige sloepen Ga naar margenoot+naar landt, die den Generaal Valkenburg, met den Opperkoopman, den Fiskaal, en andere Bevelhebbers, van 't kasteel afhaalden, en onder 't lossen van 't geschut aan zyn boordt braghten, daar ze met d'Opperhoofden der vloote het middaghmaal hielden, en van zaaken spraaken, Ga naar margenoot+die tot welstandt van 't gemeen strekten. Hy voer tegens den avondt weêr naar landt, en werdt in 't afscheidt met negen schooten vereert. Ga naar margenoot+Terwyl men d'Engelsche zeemaght nu daagelyks te gemoet zagh, was men drok doende, om alles tot tegenweer te bereiden. Al de Timmerluiden werden te werk gestelt om de brandtscheepen toe te maaken. De Ruiters schip, en meer andere scheepen, werden gekrengt, en in der yl schoongemaakt, om te beter te zeilen, en slaghvaardig te zyn. Men haalde het meeste geschut uit de twee Engelsche scheepen, de Victorie en de Martha, en verdeelde die op de vloot: ook verzagh zich elk van Ga naar margenoot+waater. Het Opperhooft der Engelschen te Kormantyn, François Selwyn, verzocht te deezer tydt met een' brief aan den Heer de Ruiter, dat hy d'Engelsche gevangenen, op 't kasteel van Takorary bekoomen, elf, of zoo anderen melden dertien in getal, zoude ontslaan, en gedoogen dat hy ze zou laaten afhaalen. Doch de Ruiter, weetende hoe hardt Selwyn met de Hollandtsche gevangenen hadt gehandelt, schreef hem tot antwoordt, dat hy die gevangenen niet by verdragh, maar stormender handt hadt verkreegen: en dat men geen recht hadt om hem die zoo af Ga naar margenoot+te vorderen. Hy sloeg dan zyn verzoek af, en verstondt, dat men in deezen standt der zaaken noch voor eerst geen van die Engelschen most Ga naar margenoot+loslaaten, veel min naar Kormantyn laaten gaan. Ten zelven daage stelde hy met zyn Krygsraadt eenen Tymen Symenszoon Rot, Luitenant van Kapitein Swart, tot Kommandeur op het brandschip den Neptunus, en Jakob Jakobszoon van Hoorn, Oudt Luitenant by den Viceadmiraal Meppel, tot Kommandeur op het brandtschip de Martha. Ook werdt belooft dat de Bevelhebbers en matroozen op de branders dubble gaadje zouden genieten; als ook het recht der loongelden, by de Heeren Staaten, in den lesten Engelschen oorlog, op het verbranden van een vyandts Admiraal, Viceadmiraal, Schoutbynacht, en andere scheepen, gestelt. Ga naar margenoot+Daarenboven beloofde de Ruiter, met goedtvinden van den Krygsraadt, om 't volk te meer tot dapperheit aan te moedigen, dat ze, met d'Engelschen in gevecht raakende, een vrye plondering zouden hebben: doch onder beding, dat het gevecht eerst zou moeten gedaan zyn, eer men zou moogen plonderen: dewyl het ras en heevig plonderen weleer tot groot onheil, ja tot verlies van veroverde en eige scheepen, hadt Ga naar margenoot+gestrekt. Dit heeft men met aanplakking van brief kens op de stuurplechten van ieder schip aan al 't volk bekent gemaakt. Ook werdt den Bevelhebberen bevoolen, dat ze in zulke gelegentheeden de sterke drank in goede bewaaring zouden neemen, of, die niet maghtig konnende Ga naar margenoot+worden, de vaaten den bodem inslaan, en uit laaten loopen; om d'onorde, die uit de dronkenschap ontstaat, voor te koomen. Voort werdt belast dat elk Kapitein op 't schip, dat hy in 't gevecht bystaan most, zou hebben te passen: en dat de Schoutbynacht en de Kommandeur de Wildt, zoo haast als ze zien zouden dat de vlaggen te fel, of boven hun ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moogen, Ga naar margenoot+werden bevochten, dan de zelve, of iemant anders die den meesten noodt zou hebben, getrouwelyk zouden te hulp koomen, zonder elkanderen om eenige reden te verlaaten: op de peenen en straffen by hunne Hoog. Moog. daar op gestelt: ten laatsten, dat ook niemant zich zou vervorderen aan boordt te klampen, voor dat men den vyandt eerst met schieten zou hebben gematteert: en dat dan de twee Opperhoofden, de Ruiter en Meppel, een Prinsewimpel onder de vlagh van booven zouden laaten waaijen, tot een teeken dat yder zyn best Ga naar margenoot+zou doen om t'abboordeeren. In deezen standt der zaaken toonden zich de matroozen en soldaaten, die, in dit smoorheet en ongezondt gewest, zoo dicht onder de Linie gelegen, op de gantsche vloot, tot verwondering toe, kloek en gezondt waaren, ten hooghsten wel gemoedt, om d'Engelschen, onder Prins Robert, met al hunne maght te verwachten, en onder d'oogen te zien: daar de hoop van 't beloofde loon veel Ga naar margenoot+toe hielp. Om te beter te konnen uithouden, en de lyftoght te strekken, werdt ook goedtgevonden, dat men voortaan aan ieder man, vaarende op de vloot, niet meer dan drie en een half pondt broodt ter week zou laaten uitweegen: maar dat men dat gekorte half pondt broodt met geldt of broodt, naar tydts geleegentheit, zou betaalen. Doch ter zelver tydtGa naar margenoot† heeft de Generaal Valkenburg tachtig zakken gort, en honderdt Ga naar margenoot+zakken boonen, aan de vloot overgedaan; op dat ze te beter zou konnen bestaan. Korts daarna kreegh men bericht, dat men tusschen Ga naar margenoot+Battrou en Takorary een vremdt zeil hadt gezien, 't welk men vermoedde een Engelsch schip te zyn, en werdt daar op goedt gevonden, zes scheepen, onder van der Zaan, Zweers, Swart, Henrik Adriaanszoon, Jan van Nes en Pomp, af te zenden, met last, dat ze wel verspreidt zouden kruissen, eenige westwaart drie of vier mylen van de vlagge, en van daar anderhals myl t'zeewaart in, en twee fregatten dwars van de vloot, twee of drie mylen in zee: hun bevelende alle aankoomende Ga naar margenoot+scheepen, die ze kruissende moghten ontmoeten, by de vlag te brengen, maar eenige merkelyke vlooten ziende dan zouden ze terstondt naar de vlag keeren. Doch indien ze de komst van Prins Robert, met zyne vloot, konden bemerken, dan mosten ze, voorloopende, fein van onraadt doen, met alle glaazen een schoot te schieten. Ook mosten ze niet langer van de vlag blyven dan tot den volgenden dagh, tegens den avondt. Dit werdt achtervolght, zonder dat de kruissende scheepen Ga naar margenoot+iet vernaamen. Dies quaamen ze 's anderendaaghs weêr te rug. Toen beval de Ruiter den Kommandeur de Wildt, met Kapitein Hendrik Adriaanszoon, drie of vier mylen in 't zuidtwesten te kruissen, en den Schoutbynacht Haakswant, met Kapitein 't Hoen, drie of vier mylen dwars van de reê, en zoo naar Kabo Kors, om goede opzicht op alle aankoomende scheepen te neemen. Ter zelver tydt ging ook het jacht d'Eendraght, dat de Westindische Kompagnie toebehoorde, van 't kasteel del Mina onder zeil, om in zee op d'Engelsche vloot, onder Prins Robert, of op de Hollandtsche, onder van Kampen, te kruissen, en, daar iet van verneemende, op het spoedighste te rug te keeren. Naa dat de Wildt Ga naar margenoot+met d'andere scheepen, zonder iet op te doen, weêr by de vlagh was gekoomen, liet de Heer de Ruiter de Kapiteinen Sweers, Jan van Nes, Ga naar margenoot+en Jakob Swart, op gelyke wyze kruissen; en daarna werdt ook de Schoutbynacht van der Zaan, met den Kapitein Pomp, op de brandtwacht gezonden: met last, dat ze niet verder dan een myl twee of drie Westwaart dwars van de reede zouden zeilen, doch niet buiten 't ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zicht. Ga naar margenoot+Dan 't was vergeefs gekruist en gewacht op Prins Roberts komst; Ga naar margenoot+want zyn reize ging niet voort: het zy dat men daar nu zekerheit hadt bekoomen van de Ruiters toght naar Guinea, en vreesde dat hy te laat zou koomen om veel te verrichten; of dat men die scheepen van noode hadt om de groote zeevloot, die men in Engelandt toe ruste, te versterken. Dan hoe 't zy, 't is zeker, dat men noch voor de winter des verleden jaars de waaren en behoeften, tot de Guineesche reize noodig, uit de scheepen, die men met Prins Robert derwaart zou zenden, hadt beginnen t'ontlaaden, en dat men die scheepen desgelyks ten oorlog toerustte. Doch de Ruiter, die in Afrika niet kon weeten wat in Europa geschiedde, hadt evenwel reden om op zyne hoede te zyn, en de meening, of tyding, dat Prins Robert zou koomen, deedt noch zoo veel schaade, al bleef hy achter, dat men, met op hem te wachten, twee of drie weeken tydts spilde, zonder iet t'onderneemen of te verrichten. Ondertusschen verminderde de lyftoght der vloote, en de Ruiter begost het wachten zoo te verdrieten, dat hy den Ga naar margenoot+tweeden van Februarius met d'Opperhoofden van den Krygsraadt aan landt voer, en den Generaal Valkenburg, die ziekelyk was, vertoonde, hoe de tydt vast vruchteloos verliep, en dat men niet langer stil Ga naar margenoot+kon leggen, zonder iet te doen. De Generaal bleef by zyn oude meening, en beweerde dat het ongeraaden was Kabo Kors aan te tasten: op nieu vertoonende, dat men daar niet kon landen dan dicht onder 't kasteel, en met het hooghste gevaar, wegens de branding van de zee: dat ook de landingplaats door de Fetusche Negers, wel drie- of vierduizendt sterk, was bezet: dat ze daar kanoos vol zandt, en drie dwarsschanssen, of afgravingen van wallen, boven den anderen hadden, daar ze wel gewaapent achter lagen, met een vast voorneemen om d'Engelschen te beschermen. Derhalven verstondt hy dat men 't geluk op Kormantyn most verzoeken. Ga naar margenoot+De Negers of Swarten van 't Koningkryk Fantyn, daar Kormantyn, gelyk voorheenen gemeldt is, onder behoort, hadden, eenige daagen geleedenGa naar margenoot†, den Generaal Valkenburg aangebooden, dat ze den Ga naar margenoot+Hollanders de sterkten van Adja, Annemabo, en zelfs Kormantyn, zouden laaten winnen, zonder daar iet tegens te doen: dat ze hun niet alleen vry zouden laaten landen, maar hen ook met water, en de vruchten van hun landt verzien, en den toeleg in alles begunstigen: doch Ga naar margenoot+hier voor eischten ze vyfhonderdt en vyftig benden goudts, of in Hollandtsch geldt eenenveertigduizendt tweehondert en vyftig gulden. Maar gelyk de Heer de Ruiter eenigzins bezwaart was om Kormantyn aan te tasten, dewyl dat in zyn' last en berichtschrift niet klaar stondt uitgedrukt, zoo maakte de Generaal Valkenburg ook zwaarigheit om zoo Ga naar margenoot+groot een somme geldts uit te schieten. Dan nu verstondt men dat ze hun eisch verminderden, en dat de Braffo, of Overste, met de Kaboseros, Ga naar margenoot+of Hooftluiden en Raaden van Fantyn, de gunst en hulpe der Fantynsche Negers tot den gemelden toeleg voor tweehonderdt en vyftig benden goudts toezeiden, dat 's in Hollandtsche munte achtienduizendt zevenhonderdt en vyftig gulden: doch daar quaamen zoo veel kosten Ga naar margenoot+by, dat alles op ontrent vierentwintigduizendt gulden zou beloopen. De Generaal Valkenburg zondt den Fiskaal Baut en den Kommys Smit aan de Ruiters boordt, om hem den eisch en d'aanbieding der Fantynsche Ga naar margenoot+Negers te kennen te geven, en zyn goedtdunken te verstaan. Toen liet de Viceadmiraal de Ruiter den Krygsraadt by een koomen, daar verstaan werdt, dat men d'aanbieding der Negers zou aanneemen. Men zondt drie Gemaghtigden naar landt, om den Generaal Valkenburg aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te dienen, dat de Ruiter en zyn Krygsraadt, zoo veel hun aanging, hadden goedtgevonden, dat men, op die aanbieding, met de Negers 't verdragh der vriendtschap zou sluiten. Daar op werdt men 't, op den gemelden voet, haast met hun eens: want men oordeelde, dat men, zonder met dees Negers van Fantyn in vriendtschap te staan, geen volk ontrent Kormantyn zou konnen landen, veel min water haalen, of eenigen aanval Ga naar margenoot+doen op 't kasteel. De Heer de Ruiter verstondt en besloot nu met zyn' Krygsraadt, dat men op Kormantyn zou los gaan: dewyl d'Engelschen van dat kasteel de Hollandtsche Westindische Kompagnie meer hadden Ga naar margenoot+beschadight, dan alle d'Engelsche scheepen (die men, volgens den last der Heeren Staaten, en van de Raaden ter Admiraaliteit, moght veroveren) met elkanderen. Men quam te eer tot dit besluit, om dat het ongeraaden was dat 's Landts vloot daar langer vrugteloos zou blyven leggen, of zonder iet meer te verrichten van de kust scheiden: want men zoude by gebrek van lyftoght haast moeten vertrekken: te meer, om dat nu verscheide scheepen een deel van hunne patagie of kookspyze, die door de groote hitte bedorven was, over boordt mosten werpen. Op dat besluit werdt het beloosde goudt aan de Negers van Fantyn betaalt. Hier tegen leverden ze eenige persoonen van aanzien uit de hunnen aan den Generaal Valkenburgh, en aan de Ruiter, tot gyzelaars Ga naar margenoot+en verzekerpanden van hunne trouw. Toen werdt ten zelven daage vastgestelt, dat de Schoutbynacht van der Zaan, en de Kapiteinen Sweers, 't Hoen, Jan van Nes, Swart, en du Bois, de matroozen zouden aanvoeren; doch dat van der Zaan het opperbevel over 't zeevolk, en Graaf Ga naar margenoot+Johan van Hoorne over de soldaaten zou hebben. Tegens den avondt quaamen Ga naar margenoot+de Kapiteinen Sweers, van Nes, en Swart, weêr by de vloot, verhaalende, dat ze al boven Takorary waaren geweest, zonder vriendt of vyandt te verneemen. Den volgenden dagh beriep de Viceadmiraal de Ruiter al d'Opperhoofden en Kapiteinen aan zyn boordt, hun beveelende, dat men de matroozen en soldaaten, tot den toght geschikt, ontrent negenhonderdt of duizendt in getal, behalven eenige vrywilligen, op de scheepen zou aantekenen, met last, dat ze hun geweer zouden klaar maaken, Ga naar margenoot+en houden. Daarna voer hy met den Viceadmiraal Meppel, en den Schoutbynacht van Nes, aan landt, om by den Generaal Valkenburg te verneemen of alles gereedt en besteldt was, dat tot den aanslagh diende: inzonderheit aangaande de Negers van de Mina en Maureé, die de Hollanders in den toght zouden verzellen. Hier werdt alles met den Generaal Valkenburg op nieu overleidt, en van al wat ontrent den aanslagh te betrachten stondt gesprooken. Daarna nam men afscheidt van elkandere, en 't kasteel gaf de Ruiter vyf eerschooten, waar op uit zyn schip met drie werdt bedankt. Den volgenden dagh werden de leste beveelen tot uitvoering van den aanslagh gegeven: men gaf toen last, dat de handtgranaaten door konstapels of busschieters zouden worden geworpen: en dat de stormladders door matroozen zouden worden aangebraght, die met pistoolen en houwers den eersten aanval zouden doen: daar dan d'algemeene Ga naar margenoot+storm op zou volgen. Hier op ging de vloot noch vroeg voor den middagh onder zeil: maar men liet de behoeftsluit, met de twee brandtscheepen, voor de Mina, tot nader ordre, leggen. De Generaal Valkenburg beval den Opperkommyzen Gageldonk en Smit, dat ze zich aan de Ruiters boordt zouden begeven, om hem op den toght te vergezelschappen, en ontrent zaaken, die ontrent de Negers moghten voorvallen, met hun bericht en raadt te dienen; dewyl ze, in dit gewest lang | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verkeert hebbende, wisten hoe men met dit volk most handelen. De windt was toen Westtenzuiden, en de Ruiter met de vloot langs de wal loopende, zeilde eerst voorby Kabo Kors, en de Deensche sterkte Fredriksburg, op den berg Monsro gesticht. Dus quam hy ontrent den middagh voor Moureé, of 't kasteel Nassau, dat noch Hollandtsch was, en hem met elf eerschooten begroette, daar hy met zeven op antwoordde. Naa den middagh raakte de vloot ontrent Adja, en Asjan of Anchiang, tot by de sterkte van Annemabo: van waar eenige schooten op de vloot werden gedaan, die ook ettelyke koegels liet overwaaijen, zonder veel Ga naar margenoot+schaade te lyden, of te doen. 'S avondts ten vier of vyf uuren quam de vloot niet ver van Annemabo ten anker, ontrent een kleen half myl Ga naar margenoot+van Kormantyn. Een fluitschip, weleer door d'Engelschen van de Hollanders genoomen, dat voor Kormantyn lagh, genoemt de Maaght van Enkhuizen, ziende de Hollanders koomen, kapte zyn anker, en zette het tegens het strandt, daar 't met 'er haast aan stukken stiet, en vol waater liep. Toen beval de Heer de Ruiter zyne Bevelhebbers en Kapiteinen, dat ze 't volk gereedt zouden houden om met den dagh te landen. Ga naar margenoot+De Negers van Fantyn hadden den Generaal Valkenburg verzekert, dat ze op de geslechte sterkte van Adja een Prinsevlagh zouden stellen, tot een sein en teeken dat ze gereedt waaren om de landing te begunstigen. Maar men vernam hier geen Prinsevlag, noch ook geen Negers aan 't strandt. Doch de Neger, die als gyzelaar op de Ruiters schip was, beloofde hem, dat de Fantynsche Negers in d'aanstaande nacht Ga naar margenoot+zouden koomen. Dogh daar quam niemant. Des anderendaaghs 's morgens Ga naar margenoot+zagh men noch geen Prinsevlag ter bestemde plaatze. Men wachtte tot acht uuren, en besloot toen te landen; op hoope dat men ondertusschen de gemelde vlag zou oprechten. Ter zelver uure quaamen wel vyf hondert kanoos met twaalf hondert gewaapende Negers van de Mina en Moureé, tot hulpe van de vlootelingen. Daar op werden de matroozen en soldaaten, ontrent negenhondert of duizendt mannen, met boots en sloepen naar landt gevoert, gevolght van de Negers. Maar terwyl men naar landt roeide zagh men eenige gewaapende Negers t'zaamen trekken, met hunne vaandeltjes, die geen vrienden scheenen te zyn, en geen Ga naar margenoot+sein deeden. Korts daar aan lieten d'Engelschen de sterkte van Annemabo met boskruidt ten deele in de locht springen, en weeken naar Kormantyn. Eenigen melden dat ze een stuk londts by 't buskruidt hadden geleidt, met meening dat het, laater by 't kruidt koomende, 't zelve zou aansteeken, als de Hollanders, daar binnen koomende, zouden trachten te plonderen, om hen door dat middel met eenen slagh te verdelgen. Maar het sprong te vroeg. Dat opspringen van Annemabo gaf den Hollanders eenigen moedt, die daar op voort roeiden. Maar voor Adja (daar men in een kleene baay of inham meende te landen) koomende, vondt men sterke tegenweer. Eenige Fantynsche Negers, die van 't verdragh, met de Hollanders geslooten, geen kennis hadden, of die men tot het aanneemen van 't zelve noch niet hadt konnen beweegen, en daar onder die 't verwierpen, of die 't met d'Engelschen hielden, laagen by Ga naar margenoot+meenighte (meer dan tweeduizendt in getal) achter de klippen en ruighte, ook achter hunne gevulde kanoos en opgeworpe borstweeringen verborgen: van waar ze geduurig en fel, met twee stukken, en veel musketten, op de Hollanders vuur gaven. Het kasteel van Kormantyn speelde desgelyks met geschut op de boots en sloepen. Twee mannen werden in de Ruiters boot g equetst, twee kanoos in den grondt, en een Neger | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t hooft afgeschooten. Eenige Negers van de Mina en Moureé raakten noch met hunne kanoos aan landt, begaven zich naar de gespronge sterkte van Annemabo, en plonderden 't weinige dat ze daar vonden. D'Engelsche vlag met de stok, die noch over endt stondt, haalden ze af, braghten ze aan de Ruiters boordt, en vereerdenze hem, tot een teken van hunne gedienstigheit. Ter zelver tydt was de zee zeer hoog, en schoot zoo hardt op de wal aan, dat het onmoogelyk scheen het volk met hun geweer behoorlyk aan landt te zetten. De Ruiter zondt den Viceadmiraal Meppel en den Schoutbynacht van Nes derwaart, om te zien hoe de zaaken stonden: maar zy oordeelden, met de Kapiteinen die in de sloepen waaren, dat men niet zou konnen landen, dan met het uiterste gevaar. Men most dan al vechtende, onverrichter zaake, weêr naar Ga naar margenoot+boordt keeren. Dit ongelukkig begin ontstelde de Ruiter niet weinig: hy meende dat de Fantynsche Negers hem en den Generaal Valkenburg meineedighlyk hadden bedroogen, en liet zyn wedervaaren aan Valkenburg met een' brief weeten: ook werden de Fantynsche gyzelaars op zyn schip, en daarna ook op de Mina, in boeijens geleit. Men was met reeden bekommert: want men hadt met menschen te doen die in dit goudtryk gewest zoo goudtgierig waaren, dat eenigen hunne eigen kinders wel tot verzeekering van eenig verbondt in gyzeling zouden overleveren, en als een ander hun iet meer uitloosde, niet veel zwaarig heit zouden maaken om 't verbondt te breeken, al wisten ze dat men hunne kinders zou ophangen. Terwyl men op de vloot in onzekerheit was, niet weetende hoe men 't met de Negers, en wat men aan hun hadde, quam 'er een Neger, genoemt Antony, met een kano aan de Ruiters Ga naar margenoot+boordt, door den Braffo of Overste der Fantynsche Negers afgezonden: zeggende, dat de Hollanders te vroegh hadden zoeken te landen, dat ze naa 't beloofde teeken of sein mosten hebben gewacht: dat de Fantynen ter bestemder tydt niet konden vaardig zyn, om datze met eenige Kaboseéros, ontrent Kormantyn, noch niet konden overeenkoomen: dat ze noch eenig goudt aan hun mosten uitdeelen. Voorts beloofde hy met eede naar 's landts wyze, met eenige droppelen waters in zyn oogen te laaten vallen, dat ze den volgenden dagh hun woordt zouden houden. In den avondt quam noch een voornaam Neger met de zelve boodtschap by de Ruiter, ter middernacht twee anderen, die ten vier uuren noch eens quaamen. Zy zeiden, dat ze 's morgens goedts tydts met de Prinsevlagh op de zeekant zouden verschynen: dat alreedts een goedt getal Fantynen by Annemabo waaren, met hondert musketten en veel assagaijen: dat men zich derhalven op hunne vrindtschap moght verlaaten: dat men zich verzeekert moght houden van hunne trou: dat de Negers, die gisteren tegens hen waaren en op hen schooten, nu anderen last hadden ontfangen, en zich stil zouden houden, of hen helpen: dat ze alleen met weinig vyandtlyke Negers, daar Jan Kabesse 't hooft van was, zouden te doen, of te stryden hebben. Ook verzochten de Kaboseéros noch dertig benden, of acht merk goudts, tot een vereering. Ga naar margenoot+Doch men gaf hun vyftien benden, of vier mark: en de Ruiter besloot, met zyn Krygsraadt, (die hy in 't midde der nacht liet by een koomen) den aanslagh te hervatten, oordeelende, dat men te ver met hun was ingezeilt, om te rugh te vaaren, en dat men iet most waagen, zou men winnen. Men hadt ook, tot verzeekering van hunne trou, noch drie voornaame Fantyner Negers, als gyzelaars, aan de Ruiters boordt gebraght. Onder de gyzelaars was een broeder van den Koning of 't Opperhooft, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en des Konings zoonken, een jongen van zes of zeven jaaren. De Mynsche Negers werden 's avondts over de Hollandtsche scheepen verdeelt, daar zy dien nacht bleeven: maar die van Moureé voeren met hunne kanoos naar huis, met voorneemen om weêr vroeg by de vloot te Ga naar margenoot+koomen. Des morgens, den achtsten van Februarius, voor den daage, toen 'er een luchjen uit het landt woey, beriep de Ruiter alle de Opperhoofden en Kapiteinen weêr aan zyn boordt, om alles te bezorgen wat Ga naar margenoot+tot den aanslagh diende. Hy beval den Schoutbynacht van der Zaan, als Kornel en Opperhooft over de matroozen die landen zouden, met zyn wys en voorzichtig beleidt den aanslagh op Kormantyn uit te voeren, en tot dien einde goedt verstandt met Graaf Johan van Hoorne, als Overste der soldaaten, en met d'andere hem bygevoegde Scheepskapiteinen Ga naar margenoot+te houden: met verderen last, dat indien hy, van der Zaan, in 't gevecht quaame te sneuvelen, hem dan de Kapitein Isaak Sweers in 't Opperbevel over de matroozen zou naavolgen: en dat by aflyvigheit van Sweers 't gebiedt zou koomen op den Kapitein Govert 't Hoen; en van 't Hoen op den Kapitein Jan van Nes; en zoo voort op d'andere Opperhoosden. Ook werdt aan al de genoemde Kapiteinen belast, dat zoo wanneer ze in d'uitvoering van dit werk eenige merkelyke maght van vreemde scheepen zouden verneemen, zy dan aanstondts met goede ordre zouden zien af te trekken, en naar boordt te koomen. Dit zagh op de vloot van Prins Robert; op dat de Hollandtsche scheepen t'zyner aankomste al hun volk by een moghten hebben om hem 't hooft te bieden. Daarna liet men 't gebedt doen, en de kok schafte tydiglyk Ga naar margenoot+om 't volk kracht en moedt te geven. Met den dagh werden de matroozen en soldaaten in sloepen en boots gescheept, die by 't schip van de Ruiter verzaamelden, en van daar in goede ordre naar Annemabo roeiden. Ga naar margenoot+Ook lieten de Fantynsche Negers een Prinssevlagh, het beloofde sein, van 't gespronge kasteel waaijen. De gemelde Negers hadden zich derwaart begeeven om noch iet te plonderen, en de Moureesche Negers, die deezen morgen weêr van Moureé waaren gekoomen, daar alreê post genoomen: daar zich de Negers van de Mina, die met de Hollandtsche matroozen en soldaaten quaamen, ook by voegden: want die wisten met hunne kanoos veel vaardiger door de barningen aan landt te koomen, dan de Hollanders met hunne boots en sloepen. Daar op volgde de landing, Ga naar margenoot+die wel in goede ordre geschiedde, maar met het uiterste gevaar, tusschen twee klippen, daar de zee zoo over brandde, dat het afgrysselyk was te zien; ja 't scheen geschaapen dat 'er niet een sloep geheel zou zyn afgekoomen. Sloepen en boots werden door de harde storting der zee in groote onorde, hol over bol, onder elkanderen gesmeeten. Eenige raakten vol waater, andere in den grondt. De sloep der Westindische Kompagnie, door den Generaal Valkenburg van de Mina gezonden, quam eerst aan landt, en werdt met eenen dwars tegens 't landt vol waater, en voorts de kiel uit en stukken geslaagen. Al 't ander vaartuig stondt in vreeze van een gelyk lot. Dan de sloepen hadden hunne dreggen t'zee gelaaten. Hier mosten de matroozen en soldaaten tot den middel toe door 't waater, en quaamen zoo te lande. Zommige waaren tot over Ga naar margenoot+'t hoost toe nat, doch zy hielpen elkanderen, het best dat ze konden, en 't was wel negen of tien uuren eer ze alle te lande raakten. Toen mosten de meeste hun geweer droogen, en ander buskruidt in de bandeliers, en ander lont op de musketten doen. Want al het kruidt en lont was nat geworden, en 't vuur uitgedooft. Men zondt dan in der yl den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Fiskaal Johan de Wit, de Ruiters schoonzoon, aan zyn boordt om ander Ga naar margenoot+buskruidt en lont te haalen. De watervaatkens met drank voor 't volk waaren ook meest alle door de zee aan stukken geslaagen, zoo dat hun alles gebrak, en wel twee uuren voorby liepen eerze ander kruidt en lont kreegen. Het kostte dan veel tydt en moeite eer men 't volk in staat en ordre kon brengen om tegens vyanden te konnen staan, of vechten: en hadden d'Engelschen toen maght of moedt gehadt, 't waar om aller leven gewedt geweest. Ook heeft men de Ruiter toen hooren zeggen, dat indien ze slechts met tweehonderdt man klaar en vechtvaardig hadden gestaan, en ten eersten op de gelande Hollanders waaren aangevallen, zy die ongetwyffelt zouden hebben geslaagen, maar dat Godt hen met verbaastheit sloeg. Dan anderen meenen, dat het groot getal der Fantynsche Negers, die toen de Hollanders begunstigden, hen de handen bondt, en dat ze te zwak van volk waaren om 't gelande volk op 't strandt tegens te gaan: ook ontbrak 't hun misschien aan goedt bericht van d'ongelegentheit hunner wederpartyen, daar in den oorlog veel aan gelegen is. Straks naar 't landen quam d'Opperste der Negeren, die 's daaghs te vooren de Hollanders tegenstonden, en nu omgezet waaren, hen verwellekoomen. Eenige verhaalen, dat d'Engelschen van Kormantyn wel dertig duizendt gulden aan goudt onder de Fantynsche Negers hadden gespilt, om ze van de Hollanders af te trekken: maar dat ze 't goudt van d'Engelschen naamen, en evenwel hun woordt aan de Hollanders hielden. Midlerwyl hadt de Ruiter met zyn Krygsraadt den volgenden brief aan François Selwyn, Agent, of Bewindtsman der Engelschen in Guinea, en Opperhooft van 't kasteel Kormantyn, afgezonden, dienende om 't kasteel op te eischen, en reden te geven van zyn bestaan,
Myn Heer,
Aangezien ons by U Ed. eigen schryven en onderteekening is gebleeken, Ga naar margenoot+dat de zelve in het voorste van den lest leden jaar e, niet tegenstaande de goede alliantie waar in onze wederzydtsche natie hier te lande leesde, op een onwaarachtige en gantsch frivole pretensieGa naar margenoot‡, als of de Fantynsche strandt aan de Engelsche natie, met uit sluit inge van d'onze, opgedraagen en toebehoorigh was, niet alleen en heeft ondernomen de forten of vastigheden van Adja en Annemabo, welke onze Staat en der zelver Westindische Kompagnie mede op de voorschreeve strandt waren possederende, tot ruptureGa naar margenoot* van alle goede vreede en vrindt schap, vyandelyker wyze te attaqueeren en vermeesteren, maar ook de bezettelingen van dien op een execrableGa naar margenoot† maniere te mishandelen, en ons bevolen zynde op een billyke en betamelyke wyze behoorlyke reparatie en satisfactie te procureerenGa naar margenoot*, zoo hebben wy niet konnen judiceerenGa naar margenoot↓, dat ons rechtmatiger of in beter voegen elders dan aan U Ed. persoon zouden moogen addresseeren, als uit welkers voorschreeve fortresse, en door wiens speciale ordre zoodanige ongehoorde schade en affronten, onder een solemneele vreede, aan d'onze zyn toegebraght: te meer om dat de voorschreeve U Ed. onderhebbende fortresse ook zelfs gelegen is onder de jurisdictie van de Fantynsche strandt, waar af U Ed. ons, met uitroeyinge van den Staat en der zelver Westindische Kompagnie, uit haare aldaar gesitueerde vastigheden troulooslyk hebben verstooten, schoon de voor schreeve strandt ook zelfs voor de komste van U Ed. natie in deeze quartieren aan onze natie en Staat, met uitsluitinge van alle andere, den lesten Maart des jaars zestienhondert vierentwintig was op- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedragen Ga naar margenoot+en gecedeert: over zulks dan nooit reden of recht hebbende ontbrooken, om op U Ed. toe te brengen 't geene de zelve met ongehoorde crueliteitenGa naar margenoot† aan den onzen heeft laten wedervaaren, zoo en vertrouwen wy niet dat U Ed. tegenwoordigh vremdt zal oordeelen, zoo van onzer zyde, door de wet van vergeldinge, over zoodanige schaade en afsronten, de noodige reparatie en satisfactie, gelykmaatigh met de geleede mishandelinge, zoude voorderen, die onzes oordeels te dezer tydt daar in consisteertGa naar margenoot‡, dat U Ed. ons des zelfs onderhebbende fortresse, en 't geen daar aan en van is dependeerende, tot gebruik van de geenen, door U Ed. in manieren als vooren beleedight, op goede en billyke conditie, voor des zelfs persoon en volk, zonder eenigh dilayGa naar margenoot↓ zal hebben over te leveren, gelyk by deezen expresse vereischen, of by weigeringe van dien protesteeren aan alle excessen onschuldigh te weezen, zoo wy tegens onzen wille gedwongen zullen worden daar toe te employeerenGa naar margenoot* de middelen die Godt en de natuur ons tot zulks heeft in handen gestelt, of, om beter te zeggen, zoodanige als waar toe door des zelfs persoon eerst aanleidinge gegeven, en den wegh is geweezen, welkes kategorisGa naar margenoot† antwoordt hier op kort en spoedigh zullen verwachten, 't geen achten zoodanigh zal weezen, dat wy altoos gelegentheit zullen hebben U Ed. te dienen, die wy Gode beveelen. Gedaan en geresolveert in 't schip den Spiegel, voor 't fort Kormantyn, den 8 Februarii mdclxv. Michiel Adriaanszoon de Ruiter, J. K. Meppel, Aart van Nes, Gideon de Wildt, Leendert Haakswandt, Willem van der Zaan, Isaak Sweers, Dirk Gerritszoon Pomp, Govert 't Hoen, Jan van Nes, Hendrik Adriaanszoon, Jakob Korneliszoon Swart.
Ter ordonnantie van de voorschreeve Krygsraaden. PAULUS ADRIAANSZOON KLERK, als Secretaris.
Op wat wyze die brief werdt overgelevert, en of daar eenig antwoordt op te rug quam, is my niet gebleeken. Dan 't is zeeker dat Selwyn niet gezint was voor woorden te zwichten, maar alles te hoop haalde om Ga naar margenoot+zich te verweeren. Men most hem dan met kracht aantasten. Ten dien einde begost het gelande volk, toen sterk elf honderdt man, ontrent den middagh in goede ordre langhs het strandt gang te maaken, zes in 't gelit. Ga naar margenoot+De soldaaten, geleidt door Graaf Johan Belgicus van Hoorne, als Kornel, hadden de voortoght. Daar op volgden de matroozen, onder den Schoutbynacht van der Zaan als Opperhooft, en de Kapiteinen Isaak Sweers, Jan van Nes, Jakob Swart, Govert 't Hoen, en Jan du Bois, Kapitein op de Ruiters schip. Eenige bootsgezellen van elk scheepsvolk, daar hunne Luitenanten 't bevel over hadden, droegen elk een stormleer. De matroozen en soldaaten hielden in 't trekken het strandt, of de rechterhandt. De Negers van de Mina en Moureé, hulpelingen en vrienden van de Hollanders, die desgelyks ontrent elfhondert man uitmaakten, hadden elk een stuk doek, of een das, van Slesiger lywaat om den hals; op dat men hen door dat teeken van de vyandtlyke Negers zou onderscheiden: en trokken ter zyde van de Hollanders aan de slinkerhandt, door een kreupelbosch: dewyl ze, dat gewest kundig, daar beter wisten door te raaken, en slechts twee en twee in 't gelidt achter elkanderen gingen. Ook hadden ze de beste kennis om de hinderlaagen der Kormantynsche Negers t'ontdekken. In deeze ordre trok men op het heetste van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den dagh voort, en zocht d'Engelschen, met hunne Negers te naaderen, die al schietende weeken, en van de Hollanders voet voor voet werden gevolght. Sommigen meenden dat men in en ontrent Adja most vernachten, of ten minsten 't volk daar wat doen rusten. Midlerwyl zag men zes van 's Landts oorlogscheepen, te weeten, de scheepen van den Schoutbynacht van Nes, den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen Zweers, Jan van Nes, Swart en Pomp, op de Ruiters ordre zeil maaken, en binnen schoots van Kormantyn loopen, daar ze 't anker in den grondt smeeten, en op 't kasteel begosten te schieten. Hun was belast, met gestaadig en voorzichtig schieten, aan die van Kormantyn, en de Buitennegers, die 't met hun hielden, alle moogelyke afbreuk te doen: doch 't Hollandtsch volk te myden, en onder 't stormen straks op te houden. Zy volgden hunnen last, en beschooten 't kasteel met al hun geschut, zoo dat m' er de stukken zagh afstuiven, zonder het nochtans Ga naar margenoot+zeer te beschaadigen. Van der Zaan ondertusschen met het volk ontrent Adja koomende, vondt daar alles gevlucht, en geen zoet waater. Ga naar margenoot+Men hieldt daar een weinig halte, en Krygsraadt. Toen werdt, naa kort beraadt, beslooten, voort te trekken tot aan den naasten berg voor 't kasteel, en daar achter te blyven staan, tot het aanbreeken van den dagh. Ga naar margenoot+Daar onder koomende, ging de Kommys Hubrecht van Gageldonk, Opperhooft van 't kasteel Nassau, nevens eenige vrywilligen, daar zich Joris Andringa, te tier tydt Schryver op het schip van den Kommandeur Ga naar margenoot+Gideon de Wildt, by voegde, ter zyden op den bergh, om te zien hoe 't daar gestelt was. Hier wierden ze de vyanden terstondt gewaar, die vuur op hen gaven, en zy op hen: ook begosten de Hollandtsche Negers van de Mina en Moureé met hun te schermutzeeren. Te dier tydt zag men dat d'Engelschen met hunne Negers drie veldtstukken, twee metaale en een van yzer, boven op den berg, ontrent een halve gootelingschoot van 't kasteel, hadden geplant, daar ze sterk uit schooten, niet zonder eenige Hollanders te quetzen. Hier op werdt, naa eenige beraadtslaaging, by van der Zaan, en d'andre Bevelhebbers beslooten, Ga naar margenoot+dat menden Engelschen dat voordeel noch dien zelven avondt zou tracht trachten te beneemen, en zich meester van 't geschut maaken. Iemant in dat gewest kundig, riedt den Graaf van Hoorne, dat hy met de soldaaten het strandt zou verlaaten, en wees hem een' binnenwegh, door 't kreupelbosch, daar ze van 't geschut minder konden worden beschaadight. Hy dien wegh intrekkende, liet dat van der Zaan, door Andringa, aanzeggen, met verzoek, dat hy met de matroozen den zelven wegh zou inslaan, 't geen hy deê. Ondertusschen zochten d'Engelschen en hunne Negers met geduurigh schieten de Hollanders op te houden: maar die gingen, al schermutzeerende, zonder ophouden voort, gevolght van de Ga naar margenoot+Mynsche en Moureésche Negers, die ook dikwils schooten. Doch op den bergh koomende, en op d'Engelschen toezettende, werdt het geschut, zonder merkelyke schaade, voor 't lest op hen gelost, en daar op straks verlaaten. D'Engelschen weeken onder 't kasteel. Maar toen stonden de Hollanders op dien bergh in 't gezicht van die van Kormantyn, die met al kun geschut op hen sterk begosten te schieten, doch voor 't meerendeel te hoogh over hen heenen. Dan dit was echter geen plaats van verblyf: ook hadt men in de byzynde laaghte geen verquikking Ga naar margenoot+voor 't volk te verwachten. Derhalven vondt men noodig, dat men terstondt zou voorttrekken, en den zelven avondt noch een proef neemen om 't kasteel met stormen te bemaghtigen. Men beval den matroozen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die de stormladders droegen, kort op elkander te volgen, om hen, als 't op een stormen ging, by der handt te hebben. Dus voort gaande, Ga naar margenoot+vonden ze op den wegh groote tegenstandt, inzonderheit van de Kormantynsche Negers, aangevoert door hunnen Overste Jan Kabesse, dien Ga naar margenoot+fellen vyandt der Hollanders, een dapper oorlogsman. Zy laagen verspreidt in de valey, en 't kreupelbosch, gelyk men in 't kooren leit, daar ze, zonder ophouden, met musketten uit schooten. Doch de Mynsche en Moureésche Negers bekroopen hun, gelyk men een vogel bekruipt, om hen te verjaagen: en de Hollandtsche soldaaten en matroozen drongen zoo sterk aan, dat ze zich eindelyk in hunne Negery begaven. Van waar ze, zonder dat hun de moedt bezweek, t'elkens uitvielen. Ga naar margenoot+Maar eindelyk, toen hun d'aanvechting te zwaar viel, mosten ze wyken, en de Mynsche en Moureésche Negers vielen daar op in de Negery, of Ga naar margenoot+het dorp, dat onder 't kasteel lag, en staaken der aan alle hoeken den brandt in. Dit gaf den aanvechteren groot voordeel, nadien de vlam en rook hunnen vyanden 't gezicht benam. Het kasteel gaf toen van alle kanten vinnig vier, en schoot met koegels en schroot op d'aankoomende Hollanders, Ga naar margenoot+die zich in al 't gevecht zoo manlyk droegen, dat d'Engelschen en Swarten zich ten hooghsten over hunne onvertsaaghtheit verwonderden. Zy trokken toen, bedekt en begunstight van de rook, in der yl Ga naar margenoot+onder 't geschut en de muuren. Van waar ze geduurig met hunne musketten op d'Engelschen, die op de muuren stonden, om weêr te bieden, schooten, onder welk schieten de stormladders wierden aangebraght en opgerecht. Maar zoo haast als de matroozen begosten op te klimmen, en Ga naar margenoot+met handtgranaaten te werpen, ontzonk den Engelschen de moedt, en zy riepen, zonder meer weêr te bieden, om quartier, of lyfsgenade. De roode bloedtvlagh, die op de tooren stondt, werdt gestreeken: en men stak verscheide witte vlaggen uit, tot een teeken dat men zich ter bescheidenheit van den overwinner opgaf. Dan dit geschiedde zoo laat, dat de Hollanders al by meenighte over de muuren in 't kasteel waaren geraakt. Ook hadt zeekre matroos van de Ruiters schip, Symen Roelofszoon genoemt, d'Engelsche vlag, die op't kasteel woey, daar afgehaalt: en Gerrit Simonszoon de Graaf van Enkhuizen, een van Kapitein Pomps matroozen, daar d'eerste Staatenvlag op geplant: waar over zy elk daarna met vyfentwintig gulden werden beschonken. Hier op werden de poorten straks geopent. 'T was toen ontrent vier uuren tegens den avondt. Jan Kabesse, het hooft der vyandtlyke Negeren, hadt met de zynen ten uitterste gevochten, en daarna, ziende dat de Hollanders Ga naar margenoot+d'overhandt kreegen, zocht hy den brandt in 't buskruidt te steeken, en door dat middel zich zelven, vrienden en vyanden, met een gemeene neêrlaag te verdelgen. Maar Selwyn, 't Opperhooft der Engelschen, zoekende zyn eigen leven te bergen, belette dat wanhoopend voorneemen. Toen liep Kabesse, die, met een' doodelyken haat tegens de Hollanders ingenoomen, zyne handen meermaalen met Hollandtsch bloedt hadt bezoedelt, en de verdiende straf vreesde, naar de batery: daar hy zich bloot gaf, ten doel der musketkoegelen, op hoope van getroffen te worden. Doch hier de gezochte doodt niet vindende, dreef hem Ga naar margenoot+de spyt, toorn, en wanhoop, tot het uiterste. Hy snee, toen de Hollanders op 't kasteel quaamen, zyn' eigen zoon, twee slaaven, en zich zelven den hals af, en wierp zich van de batery. Zyne Negers, hem in dien staat vindende, braghten hem naar Groot- Kormantyn, daar hy eindelyk den geest gaf. Dit was het einde van den moedigen en on- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertsaagden Ga naar margenoot+Kabesse, die onder de zynen en d'Engelschen, ook by de Hollanders, om zyne strydtbaarheit, een' grooten naam hadt verworven, maar wiens onmenschelyke wreedtheit den luister van zyne daaden met vuile bloedtvlekken besmette. Hy hadt zyn huys, dat overal met roodt laaken was behangen, en op welks plat vier stukskens geschut lagen, onder 't kasteel, en plagh zich gemeenlyk in zilver te laaten dienen. De Hollanders vonden op het kasteel, dat van steen gebout was, en vier bolwerken hadt, achtentwintig stukken geschuts, en daar onder drie van metaal, en vier die van hunne roopaarden laagen, met achtenvyftig Engelschen, behalven hunne slaaven. Eenige van hunne Negers waaren in 't gevecht, en twee of drie Engelschen op de batery doodtgeschooten, Ga naar margenoot+en etlyke gequetst. Naa 't overgaan van 't kasteel vielen d'overwinners straks aan 't plonderen, en bequaamen eenig goudt, stoffen, kleeden, kooperwerk, en van all's. D'Engelschen werden in 't hemde gezet, en de buitzucht was onverzaadelyk. Ter zelver uure keerden de boots en sloepen, die ontrent Adja (uit voorzorge, om 't volk, indien de toeleg mislukt waar, in te neemen en tebergen) dus lang hadden Ga naar margenoot+gewacht, met de roeijers weêr naar boordt. De Ruiter, Gode d'eere der overwinning toeschryvende, liet ten zelven daage, 'twas op een Zondagh, die ten godtsdienst werdt geheilight, terstondt op zyn schip door den Predikant een hertelyke dankzegging doen, en erkende de goddelyke hulpe ontrent den verkreegen zeegen. Daar op voer hy met den Viceadmiraal Ga naar margenoot+Meppel, en eenige anderen, naar 't kasteel, om ordre te stellen; maar hy kon door de felle branding van de zee niet landen. De Schoutbynacht Aart van Nes zocht ook met zyn sloep naar landt te vaaren; maar daar by koomende was 'teerst heel slecht waater, doch daarna verhief zich de zee, zeer schielyk, smeet de sloep vol waater, en Ga naar margenoot+met eenen 't onderste boven. Van Nes, niet konnende zwemmen, liep groot gevaar van te verdrinken, maar een zyner matroozen, hem vast houdende, holp hem boven op de sloep, doch hy was de klem al quyt. Toen quam zyn Schipper, met zyn broeders sloep, die zyn lyf en leven bergde, en hem buiten zyn kennis aan boordt braght. Al zyn roeijers quaamen aan landt, maar zyn Quartiermeester verdronk, en de sloep stiet tegens de klippen aan stukken. Van Nes bequam allengskens, maar, zich quaalyk bevoelende, most eenige daagen 't bedt houden. Binnen 't kasteel ontstondt ondertusschen een groote verwarring en onorde. 'T gemeene volk was zoo heet naar den sterken drank als naar den buit, en 't zoop zich vol en dul aan moutbrandewyn, dien men daar kilduivel noemde, daar men hen niet af kon houden: hoewel de Bevelhebbers alle vaten van zulken drank, die ze in 't oogh kreegen, in duigen lieten slaan. Door al dat drinken raakten veelen aan 't krakkeelen. Het smyten, slaan en schieten onder elkanderen, ging zoo ver, dat men vys mannen uit Ga naar margenoot+de vloot in 't kasteel zagh doodt leggen. Men hadt ook groote moeite met de Mynsche en Moureésche Negers, en genoegh te doen om d'Engelsche gevangens, dien ze de hoofden wilden afslaan, by 't leven te behouden. Ook krakkeelden ze met de matroozen en soldaaten om den Ga naar margenoot+buit. Den volgenden dagh liet de Ruiter 's morgens vroegh al de boots en sloepen naar landt roeijen, om 't volk af te haalen: maar de zee Ga naar margenoot+brande zoo aan, dat hy met den Viceadmiraal Meppel, den Kommissaris Mortanje, zyn' Predikant, en zyn' zoon Jonker Engel, ter naauwer noodt by Adja aan landt raakte. Zy gingen langs strandt naar Kormantyn. Daar koomende vonden ze de Fantynsche Negers in groote meenigh- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Ga naar margenoot+rondtsom 't kasteel, dat ze als bezet hielden, begeerende de helft Ga naar margenoot+van de plonderaadje, zoo dat de poorten tot twee uuren naa den middagh geslooten bleeven: toen maakte de Ruiter met hun eenig verdragh. Men heeft hun ettelyke stukken karsey, voor hun deel in den buit, toegestaan. Ga naar margenoot+In 't kasteel zagh men toen verscheide menschen leggen, zonder hoofden, die de Negers in hunne woede hadden afgekapt. 'S avondts meende de Ruiter met het volk weêr naar boordt te vaaren, maar de zee was Ga naar margenoot+zoo groot, dat ze meest al de sloepen vol water kreegen. Doch hy raakte met zyn sloep door de branding, en zyn zoon, die de sloep in een kano volgde, quam desgelyks, maar met groot gevaar van 't leven, aan boordt. Ga naar margenoot+Eenige matroozen en soldaaten verdronken, met al hunne plonderaadje, en de rest van 't volk most met den Viceadmiraal Meppel, en den Kommissaris Mortanje, aan landt blyven staan. Toen zeilden al d'oorlogsscheepen wat nader aan 't kasteel, om te dichter by der handt te zyn, Ga naar margenoot+en 's anderendaaghs braght men een gedeelte van 't volk, nevens d'Engelsche Ga naar margenoot+gevangenen, en hunnen Overste François Selwyn, met de sloepen aan boordt. Maar tien of twaalf raakten aan landt om hals, ten deele door hunne dronkenschap, waar door ze oneenig werden, en elkanderen doorschooten: ten deele door de gierigheit der Fantynsche, en Oudt-Kormantynsche Negers, die zich daagelyks by honderden voorde poort van 't kasteel onthielden; en den matroozen en soldaaten (die zich, tegens de waarschouwing hunner Bevelhebberen, met den bekoomen buit zoo hadden overlaaden, dat ze niet bequaam waaren om hun geweer te gebruiken) in 't trekken naar de boots en sloepen hun buit of geweer pooghden t'ontweldigen: zoo dat eenigen, met den buit te zeer belemmert, en geen behoorlyke tegenstandt konnende doen, hun plondering en geweer quyt raakten, of om hals gebraght of gequetst wierden, of verdronken. Dit bewoogh de rest van 't volk dat ze hunnen gemaakten buit, ten overstaan van Jonker Reinout van Koeverden, die ook aan landt was, aan de Kommysen der Westindische Kompagnie, Gageldok en Smit, verkochten: 't welk voor de twaalf scheepsvolken geen tien duizendt gulden uitmaakte, hoewel men meende dat de Kommysen wel voor honderdtduizendt gulden aan goederen ontsingen. Deeze dingen, hoe wel van kleenen gewichte schynende, dunken my verhaalens, waardig; om te toonen hoe veel moeilykheden aan zulke aanslaagen vast zyn: en dat 'er veele zaaken konnen voorkoomen, die men niet voorzien kan, en daar men zich, als ze opkoomen, moet door redden, of men loopt gevaar van in groote zwaarigheden te vervallen. De Ruiter, Ga naar margenoot+ziende dat hy 't volk zoo bezwaarlyk aan boordt kon krygen, vondt zich in geen kleene bekommering; want hy wist niet beter of Prins Robert was met een oorlogsvloot, ongelyk maghtiger dan de zyne, op wegh: en dat hy alle uur en oogenblik (terwyl men daar lagh met de vloot, ontbloot van 't meeste en beste volk, 't welk noch op 't landt, en in Kormantyn was) te voorschyn kon koomen. Derhalven vermaande hy de Bevelhebbers, die op 't landt waaren, dat ze geen tydt zouden verzuimen, maar de zaaken in ordre brengen, en 't volk aan boordt zenden. Ga naar margenoot+Ook zondt hy ten derdenmaale al de boots en sloepen naar landt, om de rest van 't volk af te haalen. Doch de Negers maakten veel moeite, en waaren zoo baldaadig, dat men etlyke schooten met loos kruidt Ga naar margenoot+uit het geschut en met de musketten op hen most schieten. Waar op de Ruiter zelf besloot aan landt te vaaren, om daar redding te maaken. Ook braght zyn gezagh zoo veel te weegh, dat de Negers 't volk met beleeft- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heit Ga naar margenoot+lieten gaan, en naar boordt vaaren. Het kasteel liet men met tweeenvystig mannen uit de vloot, en tien uit het volk der Westindische Kompagnie, en noch tien Negers, t'zaamen tweeëntzeventig mannen, voor eerst bezet: ter tydt toe dat de Generaal Valkenburg dit volk zoude aflossen, en daar andre bezetting zenden. In de vloot werdt voort alles vervaardight om weêr naar de Mina te keeren. Den twaalfden ging men onder zeil, met meening om in 't voorbyzeilen het Engelsch kasteelken Asjan, dat ook Inasja en Anichan, of Anchiang, wordt genoemt, tusschen Annemabo en Adja gelegen, aan te tasten. Maar om de hooge zee liet men 't leggen, niet geraden vindende daar veel tydt te spillen; nadien men vertroude, dat het, indien men Kabo Kors kon bemaghtigen, Ga naar margenoot+van zelf wel in handen zou vallen. Den dertienden quam de Ruiter met de vloot voor de Mina weêr ten anker: daar ook dien zelven dagh, of op den avondt, een puy, of doghboot, met Schipper Jakob Rochuszoon Jongerheldt, uit de Maas, op de reede verscheen, die in zeven Ga naar margenoot+weeken en vyf daagen was overgezeilt, en twee brieven van hunne Hoog. Ga naar margenoot+Moog. de Heeren Staaten aan de Ruiter overleverde. D'eene was geschreeven den tweeëntwintighsten van November, en d'ander den twaalfden van December des verledenen jaarsGa naar margenoot‡ In den eersten brief werdt Ga naar margenoot+hem verstendight, dat sedert het vertrek van het jacht den gouden TygerGa naar margenoot†, den vierentwintighsten van October uit Texel gezeilt, het Gode niet belieft hadt, tot op dien dagh toe, eenigen bequaamen windt te verleenen: zoo dat de tien scheepenGa naar margenoot↓, onder den Kommandeur van Ga naar margenoot+Kampen gereedt leggende, om naar Guinea te zeilen, en zich onder zyne vlagge te vervoegen, hunne reize, 't zy binnen deur, 't zy achter om, niet hadden konnen aanvangen, of voortzetten: niet tegenstaande dat daar alle wakkerheitGa naar margenoot† toe was gebruikt, en tot zeer groote koste en laste een aanzienelyke zeemaght van den Staat, onder den Heer van Wassenaar, tot geleide der voorschreeve scheepen door 't kanaalGa naar margenoot‡, dus lange by een was gehouden: maar dat men nu, door tydingen uit Engelandt, van goederhandt werdt bericht, dat aan de zyde der Engelschen d'achtien scheepenGa naar margenoot†, die men onder 't beleidt van Prins Ga naar margenoot+Robert naar Guinea meende te zenden, werden ontlaaden, en ten oorlog, ontrent dit gewest, toegerust, om by hunne andere zeemaght, onder den Hartog van Jork, gevoeght te worden: dat hunne Hoog. Moog. ook ten dien opzichte, en voornaamelyk om dat het saizoen van 't jaar hun aanmaande en noodtzaakte 's Landts oorlogsscheepen tegens den aankoomenden wintertydt te behoudenGa naar margenoot†, omme op 't voorjaar, des noodig zynde, tydelyk in zee gebraght te konnen worden, hadden goedtgevonden van besluitGa naar margenoot↓ te veranderen, en ook acht van de Ga naar margenoot+voorschreeve tien oorlogsscheepen in 't Landt te behouden, en d'overige twee, onder 't gebiedt van de Kapiteinen Marinus de Klerk en Joost Verschuur, tot geley van de scheepen behoorende onder de Westindische Kompagnie, en om zich voorts onder zyne vlagge te begeven, achter Engelandt om naar Guinea te zenden: met welke scheepen ook de Kapitein en Kommandeur HertsbergenGa naar margenoot↓, met een gedeelte van de landtsoldaatenGa naar margenoot‡ der voorschreeve tien scheepen, derwaart quam, om by hem gebruikt te konnen worden, daar de noodt en dienst van 't Landt zulks zou komen te vereischen. Voort dat hunne Hoog. Moog. van Ga naar margenoot+meeninge waaren d'andere acht scheepen onder van Kampen, met d'overige landsoldaaten, gereedt in de Wielingen te houden leggen: om, by aldien men in Engelandt wederom van besluit moght verande- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, Ga naar margenoot+en de meergemelde achtien scheepen, of andere, in 't korte, derwaart zenden, daar tegens mede van deezer zyde zoodaanige nader voorziening te doen, als met de meeste verzekertheitGa naar margenoot↓ van den Staat, en tot behoudenisse van de vastigheden in die gewesten, bevonden zou worden te behooren. Doch dat hunne Hoog. Moog. verhoopten, dat zyne verrichtingen aldaar zoodaanige uitkomst zouden gehadt hebben, en van Godt in dier voege begenaadight zyn, dat hy kort naa den ontfang van deezen, de zaaken aldaar in zoo goeden standt gebraght zoude hebben, dat hy zou konnen wederkeeren naar Kadix, om aldaar hunne Hoog. Moog. nader ordre te vinden: En dat hunne Hoog. Moog. op dat hy tot zulks alles, nevens zyne byhebbende scheepen, te bequaamer Ga naar margenoot+zoude zyn, bevoolen hadden, hem ook onder het voorschreeve geley de lyftoghtscheepen, die nevens de voorschreeve tien oorlogscheepen geschiktGa naar margenoot† waaren derwaart te zeilen, toe te zenden, waar uit hy de lyftoght en behoefte zou doen lichten, en onder zyne scheepen verdeelen... Eindelyk dat hunne Hoog. Moog. vertrouden dat hy alles, als een eerlievendt foldaat en zeeman, ten besten van den Staat zou betrachten en uitvoeren, en ook zyne Bevelhebbers en Kapiteinen daar van wel berichten, en tot d'uitvoering aanleiden en aanmoedigenGa naar margenoot‡.’ De tweede brief, ontrent twintig daagen laater geschreeven, gaf te kennen, dat de zaaken met d'Engelschen waaren verergert: weshalve hunne Hoog. Moog. den Viceadmiraal de Ruiter een nader ordre en last toezonden, gelyk uit het volgende afschrift blykt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[11 December 1664]De Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden.
Erentfeste, manhafte, vroome, lieve, getrouwe, Ga naar margenoot+Onze laatste aan U is geweest van den tweeëntwintighsten der voorleede maandt, die wy gelooven dat U nevens deezen ter handt zal koomen, alzoo seedert dien tydt de gelegentheit zich niet heeft gepresenteert om de Kapiteinen de Klerk en Verschuur, nevens de scheepen onder haar convoy bescheiden, mitsgaders het galjoot van de Westindische Kompagnie, met de welke respectivelyk U ten daage voorschreeven een missive, en bylaagen daar toe specterende, toegebraght zoude worden, te expedieerenGa naar margenoot†: doch nu tot dien einde beter apparentie geoordeelt wordende, hebben wy goedtgevonden U by de zelve occasie te adverterenGa naar margenoot‡, dat in plaatze van een verhoopte verandering ten beste, aan de zyde der Engelschen, sedert het scheiden en opleggen van een gedeelte van 's Landts vloote, volgens d' advertentie aan U hier bevoorens gedaan, de zelve, boven de hostile agressien en proceduuren tegens de forten en goede ingezetenen van deezen Staat buiten Europa, en specialyk op de kusten van Afrika, Guinea, en Nieunederlandt, gepleeght en ondernoomen, de zelve tot diergelyke proceduren ook zyn uitgeborsten binnen Europa, niet alleen door 't saiseren van de scheepen deezer landen binnen de havenen van Engelandt, nemaar ook door 't bemaghtigen in voller zee, de zelve opbrengende en aanhoudende; om 't welke af te weeren, en tegens te gaan, wy voornemens zyn alle moogelyke en wettelyke middelen te gebruiken, onder de welke wy geresolveert hebben U by dezen aan te schryven en t'ordonneren, gelyk wy ordonneren by dezen, dat gy, in gevolge van onze voorige ordres, met onderlinge communicatie en correspondentie van den Directeur Generaal Valkenburgh, aangewendt hebbende alle debvoiren tot reductie van 't fort aan Kabo Kors onder de gehoor zaamheit van dezen Staat, mitsgaaders andere forten ofte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+plaatzen door d'Engelschen van d'onze geoccupeertGa naar margenoot†, en die zoo veel moogelyk geprovideert wezende, zulks als naar geleegentheit van uwe hyhebbende maght, en om de zelve tot het retourGa naar margenoot‡ bequaam te houden, zal konnen geschieden, gy met diergelyke communicatie en correspondentie zult tenteren te bemaghtigen en veroveren het fort Kormantyn, door d'Engelsche op de voorschreeve kuste bezeeten wordende, by aldien 't zelve van goede apparentie werdt geoordeelt, en niet te veel tydts zoude spillen: ende zulks gedaan hebbende, ofte achter weege laatende, naar dat het beraadt aldaar uitvallen zal, op uwe herwaarts komste zult oversteeken, en de meergemelde natie by wegen van retorsieGa naar margenoot* alle moogelyke afbreuk en schaade doen, 't zy aan de Barbados, Nieunederlandt, Terreneuf, of andre eilanden en plaatzen, onder haare gehoorzaamheit zynde, mitsgaders aan haare forten, scheepen, ofte andere effecten, die gy buiten Europa zult konnen aantreffen, zoo lange en zoo verre als de constitutie van uwe onderhebbende vloote, en de victluaille, in ofte by de zelve wezende, zaltoelaaten, en met den meesten naadruk in 't werk gestelt zal konnen wer den. Naar alle 't welke gy, in plaatze van volgens voorige ordres naar Kadix te zeilen, den naasten koers naar deeze Landen zult nemen, en achter Engelandt om de zelve aandoen, plegende in alles zoodaanige voor zichtigheit en couragie, als u naar zeeman- en soldaatschap wordt toevertrouwt. Waar toe ons verlatende, bevelen U in Godes protexie. In 's Gravenhage den xij December 1664.
J.V. REIGERSBERGH. Vt. Ter ordonnantie van de Hooghgemelde Heer en Staaten Generaal. N. RUYSCH.
Met deezen nieuwen last, die de Ruiter zynen Krygsraadt bekent maakte, verdween de bekommering over 't aantasten van Kormantyn. Ga naar margenoot+Korts daarna verzocht de Generaal Valkenburg aan den Viceadmiraal de Ruiter, dat men vyf persoonen, die op Kabo Kors in dienst van de Westindische Kompagnie waaren geweest, en, naa 't overgaan van die sterkte, by d'Engelschen op Kormantyn gebleeven, (daar ze in 't veroveren werden gevangen) in zyne handen zoude stellen: te weeten, Glaude Masson, Juriaan Richer, Robert Leffert, Jakob Nik, en Alexander Kinkhooren. Twee uit hun hieldt men voor verraaders, die Kabo Kors hadden helpen overleveren, en den anderen drie werdt ook trouloosheit te last geleit. Dies verstondt Valkenburg, dat ze, als dienaars der Kompagnie, voor zynen Krygsraadt mosten te recht gestelt, en, naa onderzoek Ga naar margenoot+van zaaken en bevinding van schuldt, gestraft worden. Naa eenig overleg liet ze de Ruiter onder d'Engelsche gevangenen opzoeken, naar 't kasteel voeren, en aan 't gerecht overleveren. Ten zelven daage Ga naar margenoot+kreeg men tyding dat d'Engelschen de sterkte Asjan of Anchiang van zelf Ga naar margenoot+hadden verlaaten, en dat ze zich, tweeëntwintig koppen sterk, naa Sabou hadden begeeven, om van daar naar Kabo Kors te trekken, en dat te helpen beschermen: maar dat de Koning van Sabou hen op- en vasthieldt; ja dat hy den Generaal Valkenburg hadt aangebooden, hen voor Ga naar margenoot+een vereering in zyne handen te leveren. Doch daarna vernam men dat hy ze hadt ontslaagen, en naar Kabo Kors laaten trekken, daar ze behouden Ga naar margenoot†waaren aangekoomenGa naar margenoot†. Daarna werdt by hem en den Krygsraadt beslooten, dat men 't Engelsch schip de Victorie, als oudt en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onnut, voor een sleet tegens het landt zou korten, maar dat men eerst alles daar uit zou neemen, dat ergens toe dienen kon; als stengen, rees, touwen, bloks, staande en loopend wandt, zeilen, geschut, en de beste planken tot beddingen van de stukken. Dit werdt straks in 't werk gestelt, en elk schip der vloote haalde, by verdeeling, 't geen 't meest van noode hadtGa naar margenoot†. Daarna liet men 't hol aan landt, om 't kasteel voor brandthout te verstrekken. Ontrent die tydt beval de Ruiter, (weetende Ga naar margenoot+de dat ook de lyftoght een zeenuw des oorlogs is, inzonderheit in gewesten daar men geene of weinig spyze voor geldt kon bekoomen) dat al de Bevelhebbers en Kapiteinen der vloote hem by geschrift zouden opgeven, Ga naar margenoot+wat lyftoght elk noch in zyn schip hadde, en hoe lang een yder, van dien dagh af, zou konnen uithouden; om daar reekening op te maaken. Toen bevondt men, dat de gantsche vloot niet meer dan voor veertien of vyftien weeken was verzien, en zommige scheepen vry schaars en schraal. Men most dan, indien men noch iet zou onderneemen, zich haasten; want met het verloop des tydts verminderde de Ga naar margenoot+lyftoght. Den volgenden dagh ging de Ruiter den gevangen Selwyn, onlangs Opperhooft der Engelschen te Kormantyn, die op 't schip van den Kapitein Sweers werdt bewaart, uit beleeftheit, en met betuiging van meedoogen zyn ongeluk, bezoeken en begroeten. Te dier tydt Ga naar margenoot+werdt op nieu geraadtslaaght over 't aantasten van Kabo Kors. Den eenentwintighsten Ga naar margenoot+der maandt voer de Heer de Ruiter met den Viceadmiraal Meppel, en den Schoutbynacht van Nes, aan landt, om de zaak naader t'overweegen. De Generaal Valkenburg hadt nu eenige daagen Ga naar margenoot+naa elkandere, door eenige afgezanten, met den Dey of Overste der Futuzer Negers, over het toelaaten der landing ontrent Kabo Kors, in onderhandeling Ga naar margenoot+geweest. Doch de Futuzers hielden de Hollanders van dagh tot dagh, met uitstel op uitstel, in schyn van hoop te geven, op: tot dat ze eindelyk, onder een schoon deksel van beleefde woorden, te kennen gaaven, dat ze d'Engelschen in Kabo Kors, indien men ze aantaste, zouden te hulp koomen. Ook meenden zommigen, dat dees Futuzer Ga naar margenoot+Negers, volgens hunne doortrapte loosheit, wysselyk oordeelden, dat het voor hun, en d'andere inboorlingen of Swarten, veel dienstiger was d'Engelschen daar noch eenig verblyf te laaten, dan te gedoogen dat men ze in 't geheel verdreeve. Want ze wisten, by ondervinding, dat ze met twee volken, die elkanderen in de weegh waaren, beter konden handelen dan met een eenigh volk, 't welk hun de mart kon zetten. Dewyl men dan zagh, dat men van de Futuzen niet goedts te verwachten hadt, most men noodtzaakelyk tot eenigh ander besluit koomen. De Heer de Ruiter, om alles, volgens zyn last, met den Generaal Valkenburg t'overleggen, verzocht dat hy zyn meening, raadt en inzichten op de volgende Ga naar margenoot+punten hem by geschrift zou toezenden. Eerst werdt gevraaght, of hy, Valkenburg, 't een of 't ander bequaam middel wist aan te wyzen of voor te staan, en geraaden vondt, om Kabo Kors, tegens de wille der Futuzen, geweldiger handt, met hoope van een goede uitkomst, aan te tasten? Ten anderen werdt verder gevraaght, of hy, in gevalle men den toeleg op Kabo Kors most uitstellen, konde oordeelen dat 's Landts vloot (dewyl de scheepen die best van lyftoght waaren voorzien het niet langer dan drie maanden en een half konden strekken) daar op de kust Ga naar margenoot+eenige verdre dienst ten gemeenen beste zou konnen doen? Het schriftelyk antwoordt, dat Valkenburg op 't papier stelde, behelsde deezen Ga naar margenoot+zin, Dat de Futuzen genoeg te kennen gaven dat ze d'Engelschen zou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+helpen, indien men iet bestondt tegens Kabo Kors: dat men daar niet kon te lande koomen dan door openbaare branding der zee, op den hals, meest doornat, en zonder geweer of wapenen, of met natte wapenen, en kruidt en lont door 't water onbruykbaar, daar honderdt man duizendt en meer konden afkeeren, en daar men de Futuzen in veel grooter getal voor de borst zou hebben: dat men dan den aanslagh niet zou konnen onderneemen, dan met het meeste gevaar van de werelt: dat het onmoogelyk was zulk een sterkte, met een veel kleener maght dan die van d'inboorlingen, in te neemen, en te gelyk hunne aanvallen, die ze zonder ophouden op d'onzen zouden doen, af te weeren. Dat het ook, al kon men schoon landen, niet moogelyk zou zyn, het volk, indien het kasteel zich maar twee of drie daagen kon verweeren, van lyftoght en water te bezorgen, of, in geval van een quaaden uitslagh, iemant af te voeren en te bergen: want de Swarten zouden de toevoer konnen afsnyden, en 't afscheepen beletten. Dat hier door de vloot, zonder iet te verrichten, van haar meeste volk zou konnen worden ontbloot, en tot de t'huisreize en verderen toeleg t'eenemaal onbequaam gemaakt. Noopende het tweede, of 's Landts vloot op de Guineesche kust met haar langer verblyf verder dienst zou konnen doen: dat de vloot daar langer konnende blyven, 't zelve tot merkelyke verzeekering van 't geen de Hollanders in dit gewest bezaaten zou konnen strekken; want dan zou, Kabo Kors terstondt te water worden bezet, en die van Futu zou men door de Mynsche Negers te lande konnen benaauwen, om hen tot reden te brengen: maar dewyl de vloot ten langhsten niet meer dan drie maanden en een half van lyftoght was verzorght, dat men dan rondelyk most bekennen, dat de vloot, met zoo weinig lyftoght, niet zonder groote bekommering in 't vaderlandt zou konnen keeren: en veel min, alvooren 't zelve aan te doen, eenige andre voorneemens en aanstaagen te werk stellen. Dat hy de Heer Ruiter liet overleggen in wat ongelegenheit men daar te lande verbleef: maar dat hy bekende, indien men op de vloot onder 't gebiedt van Jan van Kampen, op het onzeeker, te vergeefs bleef wachten, d'ongelegentheit noch veel grooter zou worden, tot een onvermydelyk verderf der geheele vloote; naadien 't onmoogelyk was zoo veel volks van dit landt te voeden: 't welk beide noch geraaden, noch verantwoordelyk zou zyn. Dat hy 't derhalven aan zyne hooghgeroemde voorzichtigheit stelde om hier ontrent het nutste te kiezen en te doen. Dat men zich ter eenre zyde, ten dienste van 't gemeene beste, de reden zou onderwerpen: en ter andre zyde zich gereedt houden om met gedult te lyden en te draagen 't geen d'ongelegenheit des tydts den geenen die 't beleven zouden, naa zyn vertrek, zou laaten over koomen. Voorts vertoonde hy aan den Heer de Ruiter, dat men het kasteel van Kormantyn door Godts zeegen hadt verovert: maar dat men 't zelve, zonder de noodige verzorging van 't geen daar toe vereischt werdt, niet kon beschermen noch behouden. Dat onder de zaaken daar toe vereischt niet noodtzaakelyker was dan 't noodige volk tot bezetting van dien, welks gebrek men daar te lande by zich zelve minst kon vervullen. Dat men Kormantyn nu door eenig volk van de kasteelen de Mina en Moureé wel hadt bezet: doch dat die twee sterkten voor de komste der Hollandtsche vloot, door gebrek van volk, naaulyks of niet bestandt waaren tegens de dreigende maght van 't vyandtlyk geweldt; en dat ze nu op het vertrek der vloot, (indien ze uit de zelve met geen volk wierden verzorght) door het bezit en 't bezetten van Kormantyn, in een veel er- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ger Ga naar margenoot+staat zouden worden gelaaten dan men haar hadt gevonden. Derhalven verzocht hy, dat men ten minste vyftig koppen uit de vloot daar aan landt zou laaten: op dat de veroverde sterkte niet ten prooy van de quaadtwillige vyanden moght worden overgegeven: waar toe men Ga naar margenoot+schreef hy, boven het gemelde volk, ook noodtwendig met vier-vyfof zesduizendt pondt buskruidt diende te worden verzien: gedienstdig verzoekende, dat men hem, indien zulks buiten merkelyken ondiend van Ga naar margenoot+de vloot kon geschieden, met dat buskruidt zou gerieven. Naa 't leezen en overweegen van dat geschrift, voer de Heer de Ruiter, met d'andre Hoostbevelhebbers der vloote, weêr aan landt, daar alles met den Generaal Ga naar margenoot+Valkenburg op nieu werdt overleidt, en eindelyk het vertrek van de vloot vast gestelt. Men verstondt hier dat ook d'Overste van de Negers aan de Mina desgelyks oordeelde, dat men, in die toestandt der zaaken, op Kabo Kors niet kon onderneemen. Op het verzoek van vyftig Ga naar margenoot+man uit de vloot werdt verstaan, dat men tweeënveertig man zoude inwilligen, zoo soldaaten als matroozen. Om daar toe vrywillig volk te bekoomen werden de maandtgelden verbeetert, en een matroos van elf tot op zestien, en een foldaat van tien tot op vyftien gulden, geduurende hun verblyf daar te lande, gestelt: met beloste, dat ze die gaadje zouden behouden, tot dat ze in 't vaderlandt zouden worden afgedankt, en dat men ze met d'eerste aankoomende scheepen zou moeten naar huis zenden: voorts dat ze ook hun aandeel in de buit, by 's Landts vloot alreede gemaakt, en noch te maaken op de geheele reize, zoo wel als anderen zouden genieten. Dit volk werdt ten deele op 't kasteel de Mina, ten deele op Moureé, en ten deele op Kormantyn geleit. Belangende het Ga naar margenoot+buskruidt werdt goedtgevonden, dat men vyftig vaaten, tot vyfduizendt pondt, die men oordeelde te konnen missen, aan den Generaal Valkenburg zou overdoen. Ten tyde dat men d'Engelsche goederen, van Kabo Ga naar margenoot+Verde, en Sierra Liona gebraght, aan de Mina hadt ontscheept, waaren ook de buitgoederen, die den Opperhoofden, Bevelhebberen en al 't volk van de vloot toequaamen, aan den Generaal Valkenburg overgelevert: doch onder beding, dat de waarde van 't geen daar van zou koomen in 's Landts vloote zou worden gelaaden. Hier over verzocht nu de Heer de Ruiter met een brief aan den Generaal Valkenburg, dat hy eenig goudt in de vloot zoude inscheepen; op dat de Heeren Staaten daar uit aan de Bevelhebbers, matroozen en soldaaten, hun aandeel in den Ga naar margenoot+buit moghten betaalen. Op welk verzoek achtendertig mark goudt werdt betaalt en 't scheep gebraght: want zoo hoog werden de buitgoederen gewaardeert. In de Ruiters schip den Spiegel braght men twee honderdt en vyftig mark goudt, dat in Hollandt ontrent vierentachtig duizendt gulden bedroeg: en in 't schip van den Schoutbynacht van Nes werden ontrent driehonderdt mark goudts, ten behoeve van de Westindische Kompagnie, ingelaaden. Daarna stelde de Heer de Ruiter ordre om alles tot het vertrek der vloote te vervaardigen. Al de scheepen werden gekrenght, en op nieu schoongemaakt. Elk haalde zyn water. Doch eer de vloot vertrok viel op de kust iet voor dat hier in 't voorbygaan staat te verhaalen. Ga naar margenoot+Drie matroozen, op zeekeren tydt, die niet gemeldt wordt, aan landt geraakt, raakten op een avondt, door den dronk bevangen, met elkanderen in geschil, en met messen aan 't vechten: ja hunne baldaadigheit ging zoo ver, dat ze 't licht uitbliezen, en in 't donker als dulle Ga naar margenoot+menschen elkandere sneeden en staaken. De waardt van den huize daar op on onvoorzichtelyk toeloopende, om hen te scheiden, liet 'er 't le- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven, Ga naar margenoot+en de vechters werden gevangen: doch zy ontkenden den doodtslagh. Ook is 't onzeeker of de schuldigste van zyn misdaadt, in 't duister Ga naar margenoot+en smoordronken begaan, by zich zelven was overtuight. Hier over te recht gestelt, werdt verstaan, dat ze zich alle drie ter doodt zouden bereiden, en daarna om den galg looten. Dit vonnis werdt uitgevoert, de geen dien 't lot trof opgehangen, en, toen men meende dat hy den geest hadt gegeven, afgesneeden, en ten graave gebraght. Dan men begost aan 't beweegen van een zyner leeden eenig leven te merken, en de gehangen quam allengs weêr tot zich zelven. Toen werdt beraadtslaaght wat men met hem zou doen: en de Generaal Valkenburg verstondt, dat hy echter most sterven, als die verweezen was om zoodaanig met de koorde gestraft te worden, dat 'er de doodt naa zou volgen. Doch de Heer de Ruiter dreef het tegendeel, zeggende, dat men, geen klaare blyken hebbende dat hy de rechte doodtslaager was, hem wel door 't lot hadt veroordeelt: maar dat zulks geen vast bewys van zyn schuldt mede braght: dat het lot zoo wel d'ongelukkigen als de schuldigen kon treffen: dat dees' man, nu door Godts bestiering noch by 't leven bewaart, onschuldig kon zyn, of min schuldig dan een der twee anderen, en derhalve behoorde gespaart, of begenaadight te worden: dat ook het geen hy alreê hadt geleeden, te weeten de smart en 't gevaar des doodts, tot een straf verstrekte, en anderen ten spiegel kon dienen. Deeze en diergelyke reedenen hadden kracht op 't gemoedt van den Generaal Valkenburg, en de Ruiters voorspraak behieldt den man by 't leven, die daarna de Ruiter voor zynen tweeden vader hieldt: bekennende, dat hy door hem van de doodt was verlost. Ook plagt hy sedert te verhaalen, hoe hem de schrik des doodts te dier tydt zoo hadt bemaghtight, dat hy weinig geheugenis of gevoelen hadt gehadt van 't geen hem op dien dagh overquam: dat hy naa 't hooren van 't vonnis byna nergens van wist, en van de ladder gestooten wordende, in een diepen put scheen te vallen, zonder eenige smart of benaautheit te voelen. Dus verre hadt d'anxt des doodts alle zyne leevendige geesten verstikt, of verdooft. Den zevenentwintighsten van Februarius onthaalde Valkenburg al de Hollandtsche Opperhoofden der vloote (behalven de Ruiter, die aan bloedtvinnen en roodtvonk zeer onpasselyk was, en zich daarom binnen boordt hieldt) met een vriendelyk scheimaal, (daar ook de gevange Engelsche Overste Selwyn tegenwoordig was) en op den zelven Ga naar margenoot+dagh ging de vloot onder zeil, vereerende het kasteel de Mina met elf schooten, daar met negen op werdt geantwoordt. Toen werdt in 't scheiden aangemerkt, dat men zich met zoo veele scheepen en zoo veele menschen ontrent twee maanden lang op deeze ongezonde kust hadt onthouden, Ga naar margenoot+en dat byna al 't volk der gantsche vloote noch zoo frisch en gezondt was als of men in Hollandt waar geweest. De Ruiter hadt wel doorgaans ordre gestelt om 't volk zoo veel van landt te houden als moogelyk was: maar echter hieldt hy zulk een algemeene gezondtheit voor iet zeldtzaams, en een' byzondren zeegen van de goddelyke voorzorge over de vloote: met recht oordeelende, dat men Godt niet ten vollen kon danken voor zyne genaade: die de Hollanders, in dit ongemaatight gewest, zoo wonderbaarlyk voor de meenigvuldige ziektens en quaalen, die d'Europische menschen hier onderheevig zyn, hadt bewaart en behouden. De vloot, weêr t'zeil gegaan, bestondt nu uit veertien scheepen, twaalf van oorlog, de lyftoghtsluit, en 't Engelsch schip Sinte Martha, dat nu voor een brander verstrekte. Het ander Engelsch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+schip de Victorie, hadt men, gelyk verhaalt is, om zyn ouderdom, tot een sleet aan landt gehaalt. Eerst zeilde de vloot Zuidtzuidtoost aan, en Zuidentenoosten, ook Zuiden, en Zuidentenwesten: want aldie van de Guineesche kust naar 't vaderlandt willen, moeten (dewyl hier de winden gestaadigh westelyk waaijen) Zuidtoostwaart aan by den windt, tot dat men op vier graden bezuiden de Linie komt, daar in 't gemeen de windt zuidelyk en zuidtoostelyk waayt, dienende om de Karibische Ga naar margenoot+eilanden te bezeilen. Den tweeden van Maart werdt een ordre beraamt daar zich de Kapiteinen naar hadden te richten, om by dagh noch nacht nooit van de vlag te scheiden, en zelf eenig schip najaagende, niet verder te jaagen, dan datze de vlag bequaamelyk in 't gezicht konden houden; op dat de vloot by een moght blyven, dewyl den dienst van Ga naar margenoot+'t Landt daar ten hooghsten aan was gelegen. Ook was dit byeenblyven der scheepen te meer van nooden, om dat men op deezen toght geen vaste of zekre verzaamelplaatsGa naar margenoot† kon stellen, en zyne aanslagen most beleiden naar dat de gelegentheden voorquaamen. Ter zelver tydt werden de Kapiteinen vermaandt, dat ze de lyftoght en 't waater wel zouden bezuinigen, om te langer te konnen uitharden: en voorts beslooten, dat men voortaan voor yder man een kan van acht mutskens water 's daaghs zou uitdeelen, en dat de Kapiteinen, die minst voorzien waaren, met drie pondt broodts ter week aan yder hooft te geven zouden moogen volstaan; mits dat men al 't geen te kort zou gegeven worden Ga naar margenoot+daarna aan 't volk deughdelyk zou betaalen. Den zesten passeerden Ga naar margenoot+'s Landts scheepen de Linie, en komende bezuiden de zelve, zeilden ze, zonder de kaap of uithoek van Lopo Gonzalves te zoeken, boven Ga naar margenoot+Sint Thomeé en Annobon heenen. Dit zyn twee eilanden in d'Ethiopische zee, en't eerste recht onder de Linie gelegen, dat weleer tweemaal door de Hollanders werdt verovert, maar door d'ongemaatightheit en 't vergift der lucht zyne overwinners verslondt: een graf verstrekkende van veele doorluchtige mannen; met naamen van den Generaal Pieter van der Does, en den grooten zeeheldt Kornelis Iöl, of Houtebeen, die hier, met veele anderen, hunne daagen eindigden. Den twaalfden der maandt kreeg de vloot, op de hooghte van drie graaden bezuiden de Linie, de windt zuidelyk, en zeilde Westtenzuiden, en Westzuidtwest Ga naar margenoot+aan. Maar geduurende het zeilen zagh men dat etlyke scheepen dikwils zeer achterlyk waaren, die men dan most inwachten, 't welk veel tydts kostte. Dit ging zoo ver, dat de Viceadmiraal de Ruiter, ziende op een morgen de scheepen t'eenemaal verspreit, op den middagh den Krygsraadt by een riep, en de geenen, die hy meest schuldig oordeel Ga naar margenoot+over hunne onorde, naalaatigheit, of achtloosheit, ernstig bestrafte: zeggende dat ze d'orde verbraken, die ze zelfs hielpen maaken, en anderen een quaadt voorbeeldtGa naar margenoot† gaven. Ook eischte de Fiskaal desweegen van hun de boete, die ze zelf op zulk verzuim hadden helpen stellen. Den vierentwintighsten van Maart begosten ze den koers Westnoordtwest te stellen, en zeilden den derden van April weêr door de Linie benoorden, hebbende toen de Soute eilanden, of Sint Jago, benoorden van hun, vervolgende hunnen koers Noordtwesttenwesten. Den tienden riep de Heer de Ruiter den Krygsraadt aan zyn boordt, met hun Ga naar margenoot+overleggende, of de lyftoght door de gantsche vloot bestandt zou zyn, om, volgens d'ordre der Heeren Staaten, naar de Barbados, en andere Karibische eylanden te zeilen. Hier op werdt verstaan, dat men, alhoewel Ga naar margenoot+de lyftoght schaars om quam, den koers naarde gemelde eilanden zou | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+stellen: op hoope van een goeden buit, en dat men daar wel lyftoght zou bekoomen: of zulks missende, dat men dan de behoefte aan Martinique, Gardeloupe, en andere eilanden, die de Franschen in dat gewest bezitten, voor geldt zou zien te bekoomen. Wyders heeft men in den Krygsraadt eenige punten beraamt, waar naar dat men zich in 't aantasten van alle Engelsche, Schotsche en Yrsche scheepen zou richten. Ga naar margenoot+Dat men al hunne scheepen, die men kon aantreffen, kleen en groot, zou trachten te neemen of te bederven: ook aan de Fransche eilanden, als ze niet lagen onder de kasteelen. Dat de vrye plondering, te vooren aangaande Prins Roberts verwachte vloot beraamt, nu zoude ophouden: doch dat de Bevelhebbers, matroozen, en soldaaten, de plondering, Ga naar margenoot+die van oudts was toegestaan, zouden hebben, zonder 't ruim der scheepen te moogen openen, of daar goederen uit te haalen. Dat ook niemant in des anders entering zou enteren, ten waare dat men eenig schip of scheepen met geweldt quam t'abboordeeren, in welken gevalle ieder zyn best zou moogen doen: doch dat men daar zoo haast zou moeten afscheiden, als moogelyk zou zyn, en noch andere pryzen trachten te bekoomen: Dat men de genoomen pryzen, waar 't moogelyk, slechts met een half quartier volks zou bemannen; op dat elk zyn volk tot dienst van den Lande by den anderen moght houden, om by verdre voorvallen gebruikt te worden: en eindelyk, indien eenige Engelsche Konings oorlogsscheepen wierden verovert, dat dan de vrye plondering voor de veroveraars zou zyn, volgens 't gebruik der zee, en naar ouder gewoonte: en dat men ook voor 't afhaalen der vlaggen, naar d'oude wyze, zou worden Ga naar margenoot+beloont. Etlyke daagen daarna werdt noch naader overwoogen, by wat middelen men den Engelschen aan de Barbados de meeste afbreuk zou konnen doen, en voorts bekent gemaakt, in wat orde en rang elk Ga naar margenoot+zyn plicht zou betrachten. Den negenentwintighsten kreegen ze de Barbados, een der Karibische eilanden, in Noordtamerika, op de Noorderbreedtte van dertien graaden en twintig minuten gelegen, ontrent den Ga naar margenoot+middagh, in 't gezicht: maar nadien het te laat was om op dien dagh iet te verrichten, werdt goedtgevonden, dat de vloot zich het overige van den dagh, en den aanstaanden nacht, buiten 't gezicht der Engelschen zou houden, en met den dagh by de werk trachten te weezen; op dat men hen met te meer kans moght overvallen. Den volgenden dagh quam de vloot in goede orde tegens den middagh voor en in de baay Ga naar margenoot+van 't eilandt Barbados. De Ruiter laveerde met het schip den Spiegel, gevolght van den Viceadmiraal Meppel, en den Kapitein Sweers, tusschen de twee kasteelen, eerst in de baay, tot dat hy met zyn boegspriet geen Ga naar margenoot+vier vademen van hunne scheepen af was. Dus opzeilende begost het Zuider kasteel ontrent ten half twaalven op de Ruiter en d'andre scheepen te schieten: en daarna al d'Engelsche scheepen, vier- of zesendertig in getale, en ook het Noorder kasteel. D'Engelsche scheepen, die van de komst der Hollanders in tydts waaren verwittight, laagen onder 't landt, dicht by den grondt gekort, tusschen de twee kasteelen, die, dwars achter hun om, op de Hollanders zydeling uit met geheele vluchten koegels schooten, insgelyks de scheepen: waar door de voorste Hollandtsche scheepen zoo getroffen werden, dat ze hun opstaande en loopende wandt, noch hun zeilen niet konden gebruiken. De Ruiter, d'Engelschen zoekende te naderen, raakte byna aan den grondt. Dewyl men dan tegen al het Engelsch geschut most oplaveeren, werdt men in 't kort gewaar, dat het onmoogelyk was in een baay, zoo naau en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zoo droog, tegens zoo veel geschuts, met zoo zwaare scheepen in te koomen, en iet te verrichten. Het Engelsch Konings schip, dat de Ruiter by Kabo Verde in zyn maght hadt gehadt, en toen liet vaaren, vocht hier onder d'Engelsche scheepen: doch de Ruiter hadt het met schieten zoo moede en mat gemaakt, dat het geen weer meer deedt, en hy meende het aan boordt te leggen: maar werdt van alle kanten zoo Ga naar margenoot+reddeloos geschooten, dat hy van besluit veranderde. Al zyn zeilen, en loopend wandt, zyn brassen, boelyns, draayreeps, fokkestagh, en tien hooftouwen werden stukken geschooten. Aan stuurboordt kreegh hy drie of vier schooten onder water, twee schooten door de groote mast, en de besaansmast was wel half af. Daar quam een koegel, die zyn' Opperschryver Paulus Adriaanszoon Klerk, een' Adelborst Bellechere, met een' matroos te gelyk wegh nam, en zyn' Trommelslager doodtlyk quetste. D'opperschryver Klerk was gewondt, zonder bloedt te laaten, en storf ettelyke uuren naa 't gevecht. De Heer de Ruiter ankerde onder't geschut der Engelschen, en deê wat hy konde om tot zyn voorneemen te koomen. De Schoutbynacht van Nes, de Kommandeur Ga naar margenoot+de Wildt, en anderen, raakten wel een halve schoot beneden d'Engelsche scheepen, die geduurig vuur gaven: maar men kon hun niet genoegh genaaken; ten deele om de schaade die men leedt in zeilen en touwen, ten deele om de drooghte; zoo dat meest al de Hollandtsche Ga naar margenoot+scheepen aan den grondt stieten. 'T gevecht was kort en scherp, niet langer duurende dan anderhalf uur, tot dat de Hollanders, toen hunne zeilen en touwen meest stukken en t'onbruik waaren geschooten, tegens hunnen wil van d'Engelschen afdreeven, en buiten schoots ten anker mosten koomen. De Ruiter hadt acht dooden, en vyftien gequetsten, en daar onder eenige, die d'armen of beenen quyt of aan stukken waaren. Kapitein Sweers verloor zyn Schipper, en noch een man. D'andre scheepen hadden geen dooden, maar etlyke gequetsten. Eenigen meenen dat de Hollanders al d'Engelsche scheepen zouden hebben genoomen, indien ze aan hunne zeilen zoo niet waaren beschaadight: dan die schaade was niet voor te koomen, en zonder behoorlyke zeilaadje kon men hun niet genaaken: ook gaf de drooghte, gelyk gezeit is, groot belet. De Ruiter, oordeelende dat de voorzichtigheit van soldaat- en zeemanschap niet toeliet hier iet verders t'onderneemen, ontboodt Ga naar margenoot+den Krygsraadt aan zyn boordt, daar men terstondt besloot de beschaadigde scheepen op te redden, de lekken te stoppen, 't wandt te naat splitsen, en alles, zoo veel moogelyk was, weêr klaar te maaken, om zonder uitstel naar Matanino of Martinique te zeilen: dewyl de noodt hen daar toe dwong; want eenigen hadden groot gebrek van lyftoght en water; jaa daar waaren scheepen die slechts drie daagen waters, en eenige die gantsch geen water hadden, en van d'andere mosten worden verzorght. Ga naar margenoot+Ook kon men in al d'omleggende eilanden geen water genoeg bekoomen, behalven aan Martinique en Gardeloupe. Men vondt dan niet geraaden die waterplaatzen voorby te loopen: en zocht, zoo haast men zich daar hadt voorzien, op het spoedighste d'andre Engelsche eilanden aan te Ga naar margenoot+doen, en daar 't geluk te verzoeken. Dit besluit werdt straks te werk gestelt, en de vloot quam den eersten van May des avondts voor Martinique Ga naar margenoot+ten anker. Men begroette zekere batery of sterkte, die in 't Noorden van hun lag, met eenige eerschooten, daar naar behooren op werdt geantwoordt. Daarna zondt de Heer de Ruiter Graaf Jan van Hoorne, Jonker van Koeverden, en den Fiskaal de Witte met de sloep aan landt, om den Fran- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schen Ga naar margenoot+Gouverneur den Heer Klodore mondeling te begroeten, met verzoek Ga naar margenoot+dat men eenige lyftoght ten behoeve van de vloot zou moogen opkoopen. Dit werdt toegestaan, en de Gouverneur liet ter zelve tydt de Ruiter door eenigen van de zynen aan zyn boordt verwellekoomen. Hier verstondt men, dat de Franschen een Amerikaansche Kompagnie hadden opgerecht, en daar door den koophandel met andere volken, tot groot verdriet der inboorlingen, verbooden. Men zagh hier nu eenige praauwen met Wilden aan boordt koomen, welker lichaamen roodt waaren geverft, die koopere plaatjes door hunne ooren, ringen door hunne neus, en lang zwart hair hadden. Dees gingen, zoo wel vrouwen als Ga naar margenoot+mannen, moedernaakt. Des anderen daaghs braght men hier acht dooden, die voor de Barbados waaren geschooten, onder 't lossen van eenigh Ga naar margenoot+geschut en musketten, ter aarde, en men bezorgde terstondt dat 'er een groot deel kassave voor de vloot werdt gebakken. Dees kassave werdt Ga naar margenoot+gemaakt of getrokken uit de wortel van een houtstruik, Manyok genoemt, die eerst geschilt, en daarna tot meel werdt geraspt, daar men dan 't sap, dat een fel vergift is, in zakken uitperst. Dan werdt het, zonder 't zelve met eenig vocht te mengen, in een platte aarde pan, daar Ga naar margenoot+vier onder leit, gebakken, en naa 't bakken in de zon geleit; op dat het te meer drooge en te harder werde, om te langer te konnen duuren. Men maakt of kneedt het niet dikker dan een kleene vinger, of noch dunner, en gebruikt het voor broodt, dat zeer smaakelyk is, en niet ongezondt voor die 't zich gewendt te eeten. Ook liet men toen ten behoeve van de vloot veele boonen tot meel dorschen. Ter zelver tydt verzocht Ga naar margenoot+de Gouverneur zeer ernstelyk, dat men hem zeshondert pondt van 's Landts buskruidt zoude overdoen, 't honderdt tegens vyftig guldens te betaalen: 't welk de Ruiter, met toestemming van zynen Krygsraadt, inwilligde; dewyl men noodtwendig lyftoght van 't landt most hebben, Ga naar margenoot+daar hy hun hinderlyk in kon zyn. Ook beloofde hy vyftig tonnen spek Ga naar margenoot+en vleesch voor de vloot te leveren. Voorts werdt etlyke daagen alle vlyt aangewendt om water te haalen, de scheepen te krengen, te varkenen en te harpuizen, en elk kocht zoo veel lyftoght als hy kon bekoomen. Geduurende Ga naar margenoot+dit verblyf der vloote aan dit eilandt, quam de Gouverneur met zyne echtgenoot, en veel eedelen aan de Ruiters boordt, die hem wel onthaalde, en in 't koomen en gaan met eerschooten vereerde. Ook ging de Ruiter den volgenden dagh met d'andere Opperhoofden en ettelyke Ga naar margenoot+Kapiteinen by hem ter maaltydt, daar men hem groote eer en vriendtschap Ga naar margenoot+bewees. Hier leggende liet men de gevange Engelschen, die in Takorary, te Kormantyn, en op d'Engelsche scheepen van Tyler en Toorenburg waaren bekoomen, en op de vloot verdeelt, op hun verzoek, aan 't eilandt Martinique aan landt zetten, uitgezondert den geweezen Bevelhebber op Kormantyn Selwyn. Dit werdt te eer toegestaan, dewyl Ga naar margenoot+men vreesde, dat men zich, indien de reis wat lang moght duuren, met dit volk, door schaarsheit van lyftoght, zou verlegen vinden. Den vyfden van May raakte de Ruiter met zyn schip, en de scheepen van den Viceadmiraal Meppel, en de Kapiteinen Sweers, Jan van Nes, Swart, Hendrik Adriaanszoon, en de behoeftfluit van Enno Doedeszoon Star, klaar en vaardig. Maar de scheepen van den Schoutbynacht Aart van Nes, van den Kommandeur de Wildt, de Schoutenbynacht van der Zaan en Haakswant, mitsgaders van de Kapiteinen Pomp en 't Hoen, mosten noch naar hunne kassave, of broodt, boonen en vlees, wachten. Derhalven besloot de Ruiter, (weetende hoe veel aan de spoedt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ontrent zecaanslaagen hing, en achtende dat de tydt hier dierbaar was) met de gereede scheepen voor uit te zeilen, en d'andre te laaten volgen. Hy noodde den Franschen Gouverneur, met zyn gemaalin en gevolg, noch eens op zyn schip ter maaltydt, nam van hem zyn afscheidt, en Ga naar margenoot+ging den zesten der maandt, vereerende het Fransch kasteel met etlyke Ga naar margenoot+eerschooten, daar ook op geantwoordt werdt, met de gemelde zes oorlogsscheepen, en 't fluitschip van Enno Doedes, t'zeil. Hy stelde zyn koers naar de lywaartste Engelsche eilanden; om te zien of hy daar eenige Engelsche scheepen zou konnen aantreffen, en veroveren. Den Schoutbynacht van Nes werdt belast, met d'andere scheepen, den volgenden dagh de vlag naar de reede van 't eilandt van Sint Christoffel, aan de haven van Baxstarre, te volgen; daar men elkanderen tot den twaalfden en dertienden der maandt zou inwachten. Tegens den avondt zagh men een Hollandtsche fluit, doch in Franschen dienst, die van Rochel Ga naar margenoot+quam, en, verpreidt werdende, te kennen gaf, dat de Hollanders met d'Engelschen in oopenbaaren oorlog waaren, doch dat de vlooten noch niet aan elkandere waaren geweest. Den volgenden dagh verstondt de Ga naar margenoot+Heer de Ruiter, uit een Hamburger boot, dat aan 't eilandt Nieves negen, en aan 't eilandt Montserratte vier Engelsche scheepen in laading Ga naar margenoot+laagen. Daarna ontmoette hy een Fransche boot, naar Sint Christoffel zeilende, dien hy by zich hieldt; om hem de gelegentheit te beneemen Ga naar margenoot+van d'Engelschen te waarschouwen. Den negenden quam hy aan Montserratte, staande onder 't gebiedt der Engelschen, een der Amerikaansche Ga naar margenoot+eilanden, die men Karibes of Antilles noemt, ten Zuidtwesten van Ga naar margenoot+'t eilandt Antigoa, en ten Noordtwesten van Gardeloupe gelegen. Hy zeilde met zyne scheepen 's morgens met den dagh den Zuidtoost baay in, genoemt Hastens baay: daar de Kapiteinen Swart en Enno Doedes, zonder een schoot te schieten, het Engelsch schip Afrika naamen, dat twintig stukken voerde, en met suiker en tabak was gelaaden. Dit was een der acht koopvaardyscheepen, te vooren aan Kabo Verde aangehaalt, ontlaaden, en daarna ontslaagen. Van daar zeilden de Hollanders naar de Gouverneurs baay, daar ze noch vier scheepen, en drie Ga naar margenoot+boots veroverden. Toen hier niet meer te doen viel zeilden ze straks naar 't eilandt Nieves, 't welk anderen Mewis noemen, en ook een der Karibische eilanden is, dat van d'Engelschen werdt bezeeten, daar ze ten zelven daage ten drie uuren na den middagh by de zuidthoek aanquaamen. Hier laagen vier kasteelen, een met acht, een met zes, een met vier, en een met twee stukken geschuts verzien. Zy zaagen zes Engelsche scheepen onder twee kasteelen, twee voor de Gouverneurs baay, en een groot schip met een kaper in Mortons baay leggen. Kapitein Ga naar margenoot+Swart nam de twee scheepen voor de Gouverneurs baay, naadien daar al 't volk uit vluchtte. De Ruiter en Kapitein Sweers zeilden naar Mortons baay, daar 't groot Engelsch schip, met de kaper, onder 't kasteel met vier stukken lagh: 't welk op de Ruiter en Sweers, dewyl ze naar de scheepen mosten oplaveeren, fel, en zonder ophouden, schoot: maar zy gaven op de twee scheepen zoo dapper vuur, dat ze insgelyks van Ga naar margenoot+'t volk werden verlaaten. De Ruiters sloep roeide terstondt, wel gemant, naar 't groot schip, daar ze niemandt vonden. Doch nadien men 't schip tegens 't landt en dicht onder 't kasteel op den grondt hadt gehaalt, en dat'er veel waters in liep, (dewyl 't door 't schieten vry doornagelt was, en etlyke schooten onder water hadt) zoo werdt het van 't Hollandts bootsvolk, geen harts genoegh hebbende om de lekken, zoo dicht by | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t kasteel leggende, te stoppen, en 't van de grondt af te haalen, na dat daar wel anderhalf uur waaren in geweest, en al geplondert hadden wat ze bekoomen konden, schandelyk verlaaten: de Ruiter, toen ze weêr aan boordt quaamen, met een loogen paaijende, en zeggende, dat ze alle vlyt hadden aangewendt van 't schip los te krygen, maar dat het vol water liep, en voorts geheel op den grondt zonk. Maar d'Engelschen quaamen 'er 's nachts weêr op, pompten 't water met kracht uit, stopten Ga naar margenoot+de gaaten, kreegen 't vlot, en gingen eerlang daar meê t'zeil. De kaper werdt door 't volk van Sweers genoomen. Geduurende dat vechten werdt ook het kasteel door de Ruiters geschut zeer reddeloos geschooten, maar 't hadt ook zyn schip niet weinig getroffen. Zyn Bootsman, en noch een matroos, werden doodtgeschooten, en etlyke gequetst. Ondertusschen waaren de Viceadmiraal Meppel, de Kapiteinen Henrik Adriaanszoon, Jan van Nes en Jakob Swart, met d'andere zes scheepen, die onder twee kasteelen laagen, doende. Zy beschooten de kasteelen, Ga naar margenoot+en haalden, onder dat schieten, met hunne boots en sloepen, de zes scheepen binnen een pistoolschoot van 't landt. Dan een van de scheepen, door Meppels volk genoomen, werdt bevonden een Franschman van Sint Malo te zyn, en terstondt ontslagen. Voort werdt al het kleen vaartuig dat d'Engelschen daar hadden in den grondt gehaakt, en niet Ga naar margenoot+overgelaten van 't geen men bekoomen kon. Toen zeilden ze tot onder de zoutpannen van 't eilandt Sint Christoffel, en quaamen daar 's avondts ten tien uuren ten anker. Dit's een van de voornaamste der Karibische eilanden, dat ten deele by de Franschen en ten deele by d'Engelschen Ga naar margenoot+werdt bezeeten, ontrent een myl van Nieves gelegen. Met het aanlichten van den dagh gingen ze onder zeil naar Baxstarre, daar ze ten acht Ga naar margenoot+uuren, nevens hunne pryzen, met d'Engelsche vlaggen achter uit, ten anker quaamen: vereerende de kasteelen met etlyke schooten, daar met gelyke beleeftheit op werdt geantwoordt. De Fransche Gouverneur La Zale quam den Heer de Ruiter zelf begroeten. Daar laagen vier kleene Engelsche scheepen aan de groote reê onder de twee kasteelen, maar zy hadden alle hunne laading aan landt gebraght: zoo dat men 't onnoodig hieldt hen op de reede met geweldt aan te tasten. Ter zelver tydt stelde de Ruiter ordre, dewyl men hier, om de zes andre oorlogsscheepen in te wachten, most blyven leggen, dat men de goederen uit de pryzen zoude overhaalen. Alles werdt naagezien, aangeteekent, en in twee scheepen gelaaden; op dat men de buit, die meest in suiker en tabak Ga naar margenoot+bestondt, min verspreit by een hadde. Twee daagen daarna zagh de Ruiter op den middagh twee Engelsche scheepen onder 't eilandt Nieves koomen, daar hy 's avonts de Kapiteinen Sweers, Henrik Adriaanszoon, Swart, en Jan van Nes, met hunne fregatten naar toe zondt, om hen by nacht by te koomen; op dat zy't niet zouden ontloopen. Hy verstondt Ga naar margenoot+toen ook van goeder handt, dat het groot Engelsch schip, 't welk hy onder Nieves meende in den grondt te hebben geschooten, (volgens Ga naar margenoot+'t bericht dat zyn volk, 't welk in 't schip was geweest, hem hadt gedaan) door d'Engelschen was geredt, en dat ze, de lekken hebbende gestopt, naar Jamaika waaren gezeilt, om daar't schip weêr klaar te maaken. Daar op ontboodt hy zyn Stuurman, Schiêman, en den Quartiermeester, die als Bevelhebbers over 't bootsvolk met zyh boot en sloep aan grondt 't schip waaren geweest, en dat eenigen tydt hadden ingehadt, hun aan zeggende wat hy daar van hadt verstaan. Zy poogden hun verzuim met den schyn van noodt te dekken, en hielden noch staande, dat het schip | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geheel in de grondt was, toen zy daar af mosten vluchten. Doch hy zeide, Ga naar margenoot+dat d'uitkomst der zaak het tegendeel toonde: hen bestraffen de, als onachtzaame luiden, die hun eer weinig hadden betracht, en 't gewonne schip uit vertsaaghtheit, buiten noodt, verlieten: daar by voegende, dat indien zy hem maar te kennen hadden gegeven, dat het schip niet gezonken was, hy daar met zyn schip op een kabel lengte hadt konnen by koomen, om daar een tou aan te brengen, en 't af te sleepen. Maar nu hadden ze hem met hun onwaarachtig bericht misleidt. Des anderendaaghsGa naar margenoot† zagh men met den dagh de vier afgezonde fregatten dicht onder Nieves, en kort daar aan d'andre zes oorlogsscheepen met het brandtschip de Sinte Martha, die van Martinique quamen. Op den zelven dagh kreegh Kapitein Sweers het Engelsch schip, boven gemeldt, dat de Ruiter voor Nieves zoo lek hadt geschooten, en van de veroveraars Ga naar margenoot+was verlaaten, in 't gezicht, en maakte daar jacht op. D'Engelschen zochten hun t'ontzeilen, maar werden in 't kort achterhaalt, en door Sweers en 't Hoen verovert, die noch 's avondts met den prys op de reede van Baxstarre hy de Ruiter quamen. Dit schip, Nieves en Antigoa genoemt, was een pynas, groot ontrent tnegentig last, gelaaden met suiker, Ga naar margenoot+tabak, olyfantstanden en indigo. Ter zelver tydt verkocht de Heer de Ruiter, met goedtvinden van den Krygsraadt, ettelyke Engelsche genoome scheepen (om door de zelve op de verdre reize te min belemmert te zyn) aan de Franschen, voor een party suiker: te weeten, de fluit de Samuel, door Kapitein Swart verovert, groot ontrent tzeventig of tachtig lasten, voor twaalfduizendt pondt suiker; den pynas Bonavontura, van gelyke grootte, door den zelven Swart genoomen, insgelyks voor twaalfduizendt pondt, en den pynas de Patentie, door Kapitein Sweers genoomen, groot ontrent vyfenvyftig lasten, voor vyftienduizendt pondt Ga naar margenoot+suiker. Den veertienden der maandt ging de Ruiter met de meeste scheepen t'zeil naar Sint Eustache, daar hy tegens den avondt ten anker quam. De Viceadmiraal Meppel bleef met vier scheepen op de reede van Baxstar leggen, om noch eenige suiker voor de verkochte pryzen t'ontfangen, en de vlag ten eerste te volgen. Het eilandt Sint Eustache, tusschen Ga naar margenoot+Sint Christoffel en Saba gelegen, wordt ook onder de Karibes of Antilles getelt, staande onder 't oppergebiedt der Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden, die den Heer Pieter van Ree, en zyne medestanderen, voortreffelyke koopluiden te Vlissingen, den eigendom van dien toestonden, dewyl ze daar een volkplantingGa naar margenoot‡ van Zeeuwen en Hollanders hadden opgerecht. Op dit eilandt vondt men 't alles in rep en roere; want de Zeeuwen, die hier 't bewindt hadden, de Hollandtsche scheepen ziende, meenden dat het Engelsche waaren, en dat ze 't op hen gemunt hadden. Men stelde hier terstondt ordre om zoo veel boonen op te Ga naar margenoot+koopen als men kon bekoomen. De Heer de Ruiter voer zelf met eenigh gezelschap aan landt, en bevondt dit eilandt, 't welk maar vyf mylen in Ga naar margenoot+zynen omring groot was, slecht van vruchten verzien, en zeer droog: want men hadt daar in vier maanden geen reegen gehadt. D'Opperbevelhebber Ga naar margenoot+van 't eilandt Pieter Adriaanszoon, en zyne Raaden, vertoonden te dier tydt aan den Heer de Ruiter en zynen Krysraadt, dat ze zich gantsch zonder buskruidt bevonden, en daagelyks den aanval der Engelschen te verwachten hadden: verzoekende met eenig kruidt uit de vloot geholpen te worden. Hier op werdt goedtgevonden, hun zevenhonderdt Ga naar margenoot+pondt, tegens vyftig gulden 't honderdt, over te doen, om zich tegens d'Engelschen te konnen verweeren. Dit geschiedde op een wisselbrief, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+by den Heer Ree te Vlissingen te betaalen. Den volgenden dagh verscheen Ga naar margenoot+de Viceadmiraal Meppel, met de Kapiteinen Sweers, Swart, Jan van Nes, en 't Hoen, de behoeftfluit, het brandtschip Martha, en vyf Ga naar margenoot+Engelsche pryzen, die men voor Sint Christoffel hadt gelaaten, voor Sint Eustache. Het scheepken Sint Joris, te vooren door Kapitein van Ga naar margenoot+Nes by Nieves genoomen, groot ontrent twintig lasten, doch ontlaaden, dreef van de reede, en kon, om dat het te licht geballast en te rank was, niet op laveeren: dies liet men 't volk daar af haalen, en 't scheepken, als onnut, in den brandt steeken en dryven. Het begost Ga naar margenoot+den volgenden nacht sterk te koelen, met grooten blixem en zwaaren reegen, en men zagh een orkaan te gemoet. Dit onweer, by d'inboorlingen der Karibische eilanden Ouragan genoemt, is het schrikkelykste Ga naar margenoot+dat iemant in dit gewest kan overkoomen. 'T is een felle t'zaamenspanning en worsteling van alle de winden, die in een etmaal, en zomwyl in minder tydt, al de streeken van 't kompas omloopen, en tegens elkandere aanwaaijen en uitbersten, met zoodaanig een ongestuimig geweldt, dat hemel en aarde schynen te vergaan. Die vreesselyke storm rukt de boomen met wortel met al uit d'aarde, bederft geheele bosschen, scheurt de rotsen van de bergen en werpt ze in de daalen, sloopt de gebouwen, verwoest de velden; en beroert de zee, der maate, dat ze zich met de lucht en heemel schynt te vermengen: slaat de scheepen op de kusten aan stukken als of het spaanderen waaren, of slingert ze in 't midde der zee tot dat ze bersten en verzinken. Deeze orkaanen, die in 't gemeen in de maanden van Julius, Augustus, of September ontstaan, en om 't zevende jaar plaghten te komen, werdt men nu, sedert eenigen tydt, tweemaal, ja zomwyle driemaal, in 't jaar gewaar. Dies hadt men groote reeden om voor zulk een storm, daar nu de gantsche vloot aan hing, te vreezen; te meer om dat de windt den volgenden morgen noch meer Ga naar margenoot+opstak: dan op den dagh ging ze leggen, en 't weêr bedaarde. Toen liet de Heer de Ruiter drie pryzen tegens den wal haalen: eerst een fluit, groot ontrent tzeventig lasten, door Kapitein Henrik Adriaanszoon verovert; Ga naar margenoot+daarna een pynas, door Kapitein Swart genoomen, groot honderdt lasten; en noch een scheepken, groot twintig lasten, door den zelven Henrik Adriaanszoon vermeestert. Deeze scheepen waaren leedig Ga naar margenoot+en gantsch onbruikbaar. Op dien zelven dagh verkocht hy noch drie pryzen: het fluitschip de Joffrou Anna, groot ontrent tachtig lasten, Ga naar margenoot+door den Kapitein Sweers by Nieves verovert, voor twaalfduizendt pondt suiker: de boot, genoemt Hartenvreê, groot tien lasten, door den Kapitein Henrik Adriaanszoon onder Montserratte genoomen, voor duizendt pondt katoen: en 't Spaansch fregatje, dat d'Engelschen voor een kaaper gebruikten, groot twintig lasten, door Kapitein Sweers onder Nieves vermeestert, voor drie duizendt pondt suiker. Daarna werdt beslooten, dat men Nieu-Nederlandt, door de schaarsheit der lyftoght, niet zou aandoen, maar den koers stellen naar Terra Nova, gemeenlyk Terre Neuf genoemt, om daar d'Engelsche scheepen op te zoeken, te veroveren Ga naar margenoot+of te vernielen. Ten dien einde ging de vloot ontrent den avondt onder zeil, nu sterk twintig zeilen: te weeten de twaalf oorlogsscheepen, de behoeftfluit de Kameel, de brander Martha, en vyf pryzen: Ga naar margenoot+d'Afrika, de Nieves en Antigoa, Sinte Barbera, 't Wapen van Engelandt, en de Koning Jakob, met noch een Rotterdammer koopvaarder, Ga naar margenoot+het Hart genoemt, die zich onder zyn geleide begaf. Men stelde op Ga naar margenoot+nieu ordre, daar zich elk naar zoude richten, om op de vlag te passen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en of iemant by ongeluk quam af te dwaalen, dan zou yder zyn best doen om Terre Neuf aan te doen, en de vergaaderplaats zyn op de breedtte van Kabo Rosso, of de Raze, den zuidelyksten uithoek van 't eilandt Ga naar margenoot+Terra Nova in Noordt Amerika, twee mylen buiten 't landt. Op de hooghte van byna eenentwintig graaden gekoomen, werdt goedtgevonden, het Engelsch schip, by Kapitein van Nes genoomen, genoemt het Wapen van Engelandt, om dat het slecht bezeilt was, voor af naar 't vaderlandt te zenden. Men beval den Kommandeur van 't schip, Andries Ga naar margenoot+Pieterszoon de Windt, den koers, achter Schotlandt om, naar Noorwegen tot voor Bergen te stellen, daar te verneemen hoe de zaaken met Engelandt stonden, en, oordeelende de zee voor hun veilig te zyn, dan d'eerste haven de beste van Hollandt te neemen; maar indien de zee onveilig waare, dan zyn best te doen om tot Hamburg of Embden te geraaken. Met dit schip zondt de Heer de Ruiter eenige brieven af, met een kort verhaal van zyne verrichting in Amerika. De vloot vervolgde haaren koers, met veel tegenwinden, stilte en mist, tot op den elfden Ga naar margenoot+van Junius, op welken dagh de Ruiter, beducht dat de scheepen door de dikke mist van elkanderen zouden raaken, den Krygsraadt aan zyn Ga naar margenoot+boort liet koomen, daar op nieu beslooten werdt, dat men alle vlyt zoude aanwenden om Terre Neuf aan te doen, en daar d'Engelschen aan hunne scheepen, kasteelen, en goederen, alle moogelyke afbreuk te doen; mits hun zoo veel vaartuigen en lyftoght te laaten behouden, of te bestellen, dat ze in Engelandt of Nieu- Engelandt konden koomen. Voorts werdt vastgestelt dat yder naa 't uitwerken van den toelegh zich van water zou voorzien, om de reize, achter Schotlandt en benoorden Hitlandt om, naar 't vaderlandt te bevorderen: maar indien men door Ga naar margenoot+storm of mist, of't breeken van masten, en rees, van elkanderen moght geraaken, dat dan de verzaamelplaats zou zyn aan het zuidtoosteinde van Fero benoorden Hitlandt: daar d'eerstaankoomende scheepen vyf dagen naar d'afgedwaalde zouden wachten: doch indien d'eerstaankoomende Kapiteinen daar verstonden, dat in de Noordtzee geen gevaar waare, ten aanzien van d'Engelschen, dan zouden ze hunnen koers in aller haast naar 't Vlie oft Texel moogen stellen, en daar verstaande dat het voor de Maaze veilig was, dan zouden de scheepen, daar t'huis hoorende, derwaart, of naar Goerêe moogen zeilen: doch indien men aan Terre Neuf, of elders onder weegh, moght verstaan, dat d'Engelschen met groote maght op de Noordtzee, of op de Hollandtsche kust waaren, dat men dan den koers van Fero een graadt benoorden Hitlandt om zou stellen, naar den hoek van Stadt, en zoo voort langs Noorweegen, tot buiten het Liedt van Bergen in Noorweegen, en daar trachten t'onderstaan of d'Engelschen zich met zoo grooten geweldt op de Hollandtsche kust onthielden, dat die de maght van deeze vloot zou overtreffen: in welken gevalle men zich met alle spoedt naar Bergen zou begeeven, daar zich van noodruft voorzien, en dan naader overleggen wat men Ga naar margenoot+hadt te doen. Den dertienden der maandt quam de vloot op de hooghte van zesenveertig graden, en men kreeg eenig landt, naar gissing bewesten Kabo de Raze, in 't gezicht. De Heer de Ruiter riep den Krygsraadt Ga naar margenoot+by eenGa naar margenoot†, en onderstondt, of iemant in dat gewest bekent was, maar hy vondt niemant. Men most dan in 't zeilen met het peilen der gronden, en andersins, zich voorzichtig voor banken en drooghten wachten. Hier zeilende, zaagen ze meenighte van groote vinvisschen, als Noordtkaapsche walvisschen, en men ving veel kabeljauwen: doch men zagh | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op 't landt geen rook noch 't minste teeken van volk. Den vyftienden vermoedde de Ruiter benoorden den kaap of uithoek van Raze te zyn, en zagh een baay, die diep in 't landt liep, daar hy zyne sloep met volk liet inroeijen, maar zy vonden daar geen scheepen. Hy beval Kapitein Swart langs de kust te zeilen, die wel haast sein deed, en met zyne sloep Ga naar margenoot+een visschers boot nam. De Ruiter zeilde toen derwaart, ontrent een myl bezuiden de baay van Bulst, en verstondt uit den Meester of Schipper van de vischboot, door Kapitein Swart aan zyn boordt gezonden, Ga naar margenoot+dat in de baay van Bulst twee Engelsche scheepen laagen. Ontrent die tydt kreegen de Hollanders zomwylen hooge ysbergen in 't oogh; want het was hier in den zoomer zoo koudt, als by wintertydt in Hollandt. Dit groote eilandt van Terre Neuf, dat zeer vischryk is, en gantsch Vrankryk, Spanje, Italië, en andere landen van baakeljau verziet, liet in 't Noordtoosterdeel van Amerika, ontrent de kust van Nieu Vrankryk, en Kanada, aan den zeeboezem van Sint Laurens, op de Noorder breedtte van achtenveertig graaden: en 't heeft, behalven de baay van Bulst, straks genoemt, noch verscheide baaijen en groote havens: onder anderen de Pretybaay, en de Baay van Sint Jan: daar, volgens 't bericht Ga naar margenoot+van den visscher, drie of vier Engelsche scheepen laagen. Hier op verdeelde de Ruiter de vloot in dryen, en beval den Kapiteinen Sweers en Swart Ga naar margenoot+in de baay van Bulst te zeilen, en Pomp en Jan van Nes in de Pretybaay. Hy zelf, met Meppel, Aart van Nes, de Wildt, Haakswandt, en van der Zaan, zette den koers naar Sint Jans baay, met last dat hem Ga naar margenoot+d'andre scheepen daar zouden volgen. Sweers en Swart naamen in de baay van Bulst twee Engelsche scheepen, 't een genoemt de Morgenstar, met sout, olie en wyn gelaaden, en 't ander de Maria Dione, t'eenemaal leedigh. In Pretybaay werdt door de Kapiteinen Pomp en Jan van Nes een Engelsch Ga naar margenoot+schip, doch zonder volk, en met weinig laading, genoomen. De Ruiter quam den zestienden 's morgens met zyn scheepen ontrent den Ga naar margenoot+uithoek, die ontrent een myl bezuiden Sint Jans baay leit, en raakte nevens de Wildt, Haakswandt, en van der Zaan, boven dien hoek: maar Meppel en Aart van Nes, 't Hoen, Henrik Adriaanszoon en Enno Doedes Star konden den hoek met de pryzen niet te boven koomen, en mosten wenden. De Ruiter raakte met d'andre drie scheepen ontrent den Ga naar margenoot+middagh binnen de baay met groot gevaar: want het gat was maar twee scheepslengten wydt, aan bey de kanten met klippen bezet: ook hadden d'Engelschen een kabeltou in 't gat gespannen om de roers der scheepen Ga naar margenoot+daar in te vangen. Maar de Ruiters sloep roeide voor uit, die het touw vischte en brak. Hy veroverde hier een Engelsch fregat schip, genoemt Ga naar margenoot+de Jonathan, groot ontrent tachtig last, met wat sout geladen, 't welk voor zes weeken uit Engelandt was gezeilt. Van der Zaan nam een leedig fluitschip van tsestig last, genoemt het zwarte Paardt: doch 't volk was uit beide de scheepen landtwaart in gevlucht. Barent Hom, Luitenant van den Kapitein en Schoutbynacht Haaxwandt, haalde d'Engelsche vlagh van 't landt, en werdt deswegen met vyfentwintig gulden vereert. Men vondt in dit eilandt niet dan arme ellendige menschen, maar veel visch, doch niet geheel droogh, daar men een deel van aan Ga naar margenoot+boort haalde: ook schoot het volk, dat van de Ruiters schip aan landt voer om te plonderen, twaalf verkens, en ving vyf of negen koebeesten. Den volgenden morgen zondt de Ruiter zyne sloep met twee Stuurluiden in zee, om den Viceadmiraal Meppel met d'andre scheepen in te lootsen. Zy quaamen korts daar aan binnen met twee pryzen, het een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+genoemt de Willemyne, groot vyfentwintig last, door Kapitein Henrik Adriaanszoon, het ander de Barbera, groot twintig last, door den Schoutbynacht Aart van Nes ten zelven daage genoomen, beide met lyftoght gelaaden, en onlangs uit Engelandt gekoomen. D'Engelschen, Ga naar margenoot+die op deeze scheepkens waaren, zeiden, dat men in Engelandt d'aangehaalde Hollandtsche scheepen hadt ontslaagen, en dat 'er noch goede hoop was om de geschillen met de Hollanders by te leggen: doch dit was een valsch bericht, en scheen aangeleit op dat de Ruiter hen ook ontsloege. Maar men verstondt uit andre Engelschen, die op 't landt Ga naar margenoot+waaren, dat men in Engelandt alle scheepen hadt beslagen, om te meer volks ten oorlog te konnen pressen, 't welk oorzaak was dat men nu aan Terre Neuf zoo weinig scheepen vondt: dat de Kapitein Jan Bankert, met drie scheepen uit Zeelandt gezeilt, van d'Engelsche Konings scheepen, naa een lang gevecht, was genoomen: dat men den gemelden Bankert, ter zaake van voorgaanden dienst, aan den Koning gedaan, zyn vrydom hadt geschonken, en naar Zeelandt laaten vertrekken: maar dat het ander volk gevangen werdt gehouden: dat Thomas Allin, Bevelhebber over d'Engelsche vloot in de Straat, de Hollandtsche Smirnische vloot voor Kadix, eenige tydt naa dat de Ruiter van daar was vertrokken, hadt aangetast, een schip in den grondt geschooten, en twee scheepen Ga naar margenoot+vermeestert. Door 't neemen der bovengemelde Engelsche scheepen bequam men nu een goedt deel lekker Engelsch broodt, eenig vleesch, erweten, en ooly, en aan 't landt vondt men goedt waater, en overvloedt van visch: ook vong men daagelyks veel kabeljauwen in zee, en eens tweehondert in twee uuren tydts. Dit alles strekte tot groote verfrissing Ga naar margenoot+van 't volk der vloote. Te deezer tydt vondt men zich met het groot getal der Engelschen, dien men hunne scheepen hadt benoomen, ontrent driehonderdt sterk, verleegen; dewyl 't niet zonder gevaar was zoo veel vyandtlyk volk op de vloot te houden. 'T geen hier over voorviel staat hier t'ontvouwen: te meer, om dat d'Engelsche Schryver, die de Ruiters Leven in 't kort beschreef, zich niet ontzagh dat met de volgende woorden te verhaalen, de Ruiter van de Barbados naar het Nieu gevonde LandtGa naar margenoot† zeilende, nam verscheide koopvaardyscheepen, beroofde de Ga naar margenoot+menschen, en liet ze zonder lyftoght; een daadt onwaardigh voor den naam van zoo braaf een' man. Doch de liefde tot de waarheit, de ziel der Historie, noodtzaakt my, (op dat men den Heer de Ruiter niet t'onrecht Ga naar margenoot+laake daar men hem met recht heeft te pryzen) het afschrift van 't besluit, dat onder anderen op het stuk van die gevangenen den zeventienden van Junius werdt genoomen, en, door hem, en andere leeden van zyn' Krygsraadt, te dier tydt met eigen handen onderteekent, noch in weezen is, hier van woordt tot woordt in te voegen, luidende als volght, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[16 Juni 1665]Ga naar margenoot+Michiel Adriaanszoon de Ruiter, Jan Korneliszoon Meppel, Viceadmiraalen, Aart van Nes Schoutbynacht van Hollandt en Westvrieslandt, de Kommandeur Gideon de Wildt, de Kapiteinen als Schoutenbynacht Leendert Haaxwandt en Willem van der Zaan, mitsgaders de verdre Kapiteinen en Krygsraaden, Hebben op heeden geresolveert en vastgestelt, gelyk de zelve doen by Ga naar margenoot+deezen, dat men alhier in Sint Jans baay aan Terra Nova niet zal brandtstichten, alzoo d'inwoonders zeer armelyk leeven, jaa zoo armelyk als menschen konnen leeven: maar dat zich yder van visch en brandthout zal verzien, en ook van water: dat men het beste Engelsch schip | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den Jonathan in der yl klaar zal maaken, om met ons te neemen: als mede dat men den Engelschen gevangenen drie kleene scheepen, een van Pleymuiden, een van Dartmuiden, en een van Barnstable, zal laaten behouden, om hen (nadien zy over de driehondert sterk zyn) naar Engelandt, of Nieu-Engelandt, over te voeren. Dat men hun ook voor vyf weeken victualieGa naar margenoot† zal medegeeven: te weeten, vyfduizendtvyfhonderdt pondt broodt, dryentsestig sakken erweten, vierentwintig oxhoofden mout, om bier te brouwen, met twee groote ketels; noch twee oxhoofden spek, vier tonnen vleesch, een oxhooft brandewyn, en twintig vischlynen met haare haaken, en eenige netten: 't welk alles aldus is geresolveert, om de behoeftigheit en armen standt dezer menschen. Aldus gedaan en vastgestelt in 't Landts schip den Spiegel, in de baay van Sint Jan aan Terra Nova, den xvij van Junius, mdclxv. en was onderteekent Michiel Adriaanszoon de Ruiter, J.K. Meppel, Aart van Nes, Govert 't Hoen, Henrik Adriaanszoon. Laat nu al de werelt uit dit afschrift vry oordeelen, of men dus doende met d'Engelsche gevangenen niet handelde naar den regel der reedelyke liefde, die van de menschen afvordert, dat ze anderen zullen doen gelyk ze wenschen dat men in gelyke gelegentheit met hun moght doen: jaa dat meer is, en verder gaat, en den Christenen betaamt, of dit niet was de vyanden in hunnen noodt spyzen: want dewyl de Ruiter uit hunne eige getuigenis eenigszins wist, wat vyandtschap d'Engelschen, zelfs in Europa, door bevel des Konings, tegens de Hollanders pleegden, zoo moght hy 't gantsche Engelsche volk, volgens 't recht des oorlogs, voor vyanden houden. Doch al waaren deeze luiden vyanden, men hadt Ga naar margenoot+evenwel reeden om zich over hunne ellenden t'erbermen. Des anderen daaghs liet de Ruiter ses stukken geschuts, schietende acht pondt yzer, Ga naar margenoot+die d'Engelschen op 't landt hadden, van daar haalen, en in een der genoome Ga naar margenoot+scheepen, tot ballast, laaden. Ter zelver tydt was men vlytig bezich om al de scheepen klaar te maaken, en brandthout en water te haalen: ook beval de Heer de Ruiter zynen Bevelhebberen en Kapiteinen, Ga naar margenoot+zich gereedt te houden om te zeilen. Den volgenden dagh liet hy, volgens 't besluit den zeventienden genoomen, drie scheepkens aan de gevange Engelschen overleveren, om zich daar mede naar Engelandt of Nieu-Engelandt te begeeven: te weeten, de Barbera, door den Schoutbynacht van Nes; het swarte Paardt, door den Schoutbynacht van der Ga naar margenoot+Zaan; en de Willemyne, door den Kapitein Henrik Adriaanszoon, gelyk verhaalt is, verovert: ook werden ze met de lyftoght, boven gemeldt, tot hun genoegen verzorght, en daarna ontslaagen. De Ruiter meende Ga naar margenoot+'s morgens t'zeil te gaan: doch het werdt stil, en kort daarna quam de windt uit der zee, en men most blyven leggen. Naa den middagh verscheenen de Kapiteinen Jan van Nes en Pomp in de Sint Jans baay by de vloot, verhaalende, dat ze 't Engelsch schip, by hen in de Pretybaay genoomen, naa dat ze daar alles hadden uitgelicht, hadden verbrandt, dat ook de matroozen op 't landt eenige huiskens hadden geplondert en Ga naar margenoot+in brandt gesteeken. Des anderendaaghs, den twintighsten der maandt, deê de Ruiter sein om onder zeil te gaan, en raakte gelukkelyk buiten de baay, stellende den koers naar de baay van Bulst, om naar de Kapiteinen Sweers en Swart te verneemen. Daar koomende vonden ze geen scheepen, Ga naar margenoot+maar met het krieken van den volgenden dagh zaagen ze vier zeilen, wel vier mylen verre in zee, daar ze jacht op maakten, 't welk d'afgedwaalde scheepen van Sweers, en Swart, en hunne twee pryzen waaren, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+deeze Engelsche scheepkens, de Morgenstar, en de Maria Dione, in de Ga naar margenoot+baay van Bulst by hen genoomen, bevondt men gantsch onbequaam en onbezeilt te zyn, 't grootste was wel vyfentwintig jaaren oudt, en hadt niet dan oude zeilen: dies werdt by den Krygsraadt beslooten, dat men ze beide, om de vloot van die belemmering t ontslaan, in den brandt zou Ga naar margenoot+steeken: 't welk terstondt, naa dat men uit het eene eenige laading van zout, olie en wyn hadt gehaalt, in 't werk werdt gestelt. Sedert zocht de Ruiter met de gantsche vloot, nu sterk negentien of twintig zeilen, (het Rotterdamsch koopvaardyschip, boven gemeldt, daar onder gereekent) Ga naar margenoot+zyne reize naar de eilanden van Fero, en voort naar 't vaderlandt te vorderen. Hy stelde zyn' koers Oosttennoorden aan, en Oostnoordtoost, zeilende met redelyken voortgang. Den lesten dagh der maandt vondt hy zich op de hooghte van zesenvyftig graaden en een half, en beriep toen, terwyl het stil werdt, den Krygsraadt aan Ga naar margenoot+boordt: met hun overleggende hoe men zich, binnen de paalen van Europa koomende, ontrent d'onderdaanen van den Koning van Engelandt zou draagen. De last der Heeren Staaten, van den twaalfden December des voorleeden jaars, braght wel mede, dat men den Engelschen alleen afbreuk zou doen buiten Europa: maar men hadt nu uit d'Engelschen aan Terre Neuf zelfs verstaan, dat zy d'onderdaanen van hunne Hoog. Moog. aller weegen namen, daar ze die konden aantreffen, en 't was zeker dat de Heeren Staaten hun geen nader ordre op de reize konden Ga naar margenoot+toezenden: doch de wet der natuur leerde hun, verstonden ze, klaar genoeg, dat men de geenen, die 's Landts ingezeetenen en onderdaanen beschadigen, met kracht moght tegengaan, waar men die kon aantreffen: en op dien grondt werdt by den Krygsraadt verstaan, dat men met 's Landts vloot den onderdaanen van den Koning van Engelandt alle moogelyke afbreuk zou doen, zoo wel binnen als buiten de paalen van Europa; dewyl Ga naar margenoot+zy luiden de Hollanders overal naamen: maar dat men eenige Engelsche scheepen neemende die zoo weinig zou beschaadigen als moogelyk waar, en zoo opbrengen: op dat de Heeren Raaden ter Admiraliteit daar over nader moghten oordeelen. Voorts werdt beslooten, dat de verzaamelplaats, indien men door storm, mist, of 't breeken van masten of rees, van elkandere moght raaken, zou zyn aan het Zuidtoosteinde van Ga naar margenoot+d'eilanden van Fero. Ter zelver tydt werdt Kapitein Jakob Swart, voerende 't fregat Edam, en den Luitenant van Kapitein Jan van Nes, die 't bevel hadt over 't Engelsche schip Sinte Barbara, de best bezeilste scheepen der gantsche vloot, verlof gegeven, dat ze by dagh oft nacht, by klaar weêr, een stuk weeghs voor de vloot zouden zeilen, doch niet verder dan dat ze by mistig weder bequaamelyk by de vlag konden koomen: hun verder bevelende, alle Engelsche scheepen, die ze konden Ga naar margenoot+bezeilen, by de vlagh te brengen, en, by d'eilanden van Fero koomende, alle vlyt te doen om kondtschap van den toestandt der zaaken, tusschen Engelandt en Hollandt, van 't landt te bekoomen. Ook werdt ordre gestelt, nadien men eenige lyftoght uit d'Engelsche scheepen by Terre Neuf hadt bekoomen, dat men voortaan, naar ouder gewoonte, weêr driemaal 's daaghs voor't volk zou schaffen. Dit vondt men noodig: op hoope dat de reis niet lang zou duuren, en op dat de matroozen en soldaaten te beter gehardt en gemoedt zouden zyn, om de langduurige ongemakken der zee uit te staan, en den vyanden, indien men ze moght ontmoeten, 't hooft te bieden. |
|