Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter
(1988)–Geeraardt Brandt de jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het leven van den heere Michiel de Ruiter, Hartog, Ridder &c. L. Admiraal Generaal van Hollandt en Westvrieslandt.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken. Ga naar margenoot+Uit deze oorzaak ontstondt d'oorlogh tusschen d'Atheeners en Megarensers, die zich beklaagden, dat die van Atheene hen, tegens het gegemeen recht, uit hunne havenen slooten. Voorts leerde de voorgaande eeuwe hoe zuur het den Koningen van Spanje opbrak, dat ze den Hollanderen de vaart op Spanje en Portugaal verbooden: toen hun dat noodt-zaakte hun geluk elders te zoeken, daar hunne vaart naar d'Indien op volghde: 't geen oorzaak gaf, dat men den Spanjaarden d'ingebeelde meesterschap over d'Indische zee betwistte, en hun veele eilanden en vastigheden in die gewesten des aardtboodems ontweldigde: zoo dat iemandt met reden zeide, Dat de geenen die d'aarde en zee voor zich zelve alleen willen behouden, in 't gemeen beide ver liezen, en dat door de heerschzucht Ga naar margenoot+der maghtigen, d'onmaghtigen uit wanhoop stout worden. Zelfs d'Engelschen, die nu den Nederlanderen de zee poogden te beneemen, waaren voor deezen, toen ze met anderen te doen hadden, van een ander verstandt, en verdeedigden de vryheit der zee. Want toen de Spanjaarden in den jaare mdlxxx zich over den toght van den Engelschen zee-overste François Draak rondtzom den aardtkloot, en ook in d'Ostindien, t'hunner schade gedaan, grootelyks beklaagden, werdt hun door d'Engelschen geantwoordt, dat ze met hunne trouwloosheit en wreedtheit tegens d'Engelschen, dien ze, tegens 't recht der volken, den koophandel verbooden, zich dat quaadt op den hals hadden gehaaltGa naar margenoot†. Ook beweerden ze toen, dat het gebruik der zee, zoo wel als van de lucht, aan allen gemeen was †. En als ze daarna in den jaar mdc met de Deenen in verschil raakten over het stuk der visscherye, zeiden ze onder anderen, dat de vermaardtste Rechtsgeleerden oordeelden, dat de zee door 't recht der volken vry en gemeen was, en door geen Prins kon verbooden wordenGa naar margenoot‡. Dan nu deeden ze zelfs 't geen ze te vooren van anderen niet wilden lyden. Maar deeze uitweiding vervoerde my buiten den streek der zaaken, dien ik nu zal hervatten. De L. Admiraal Tromp was met 's Landts oorlogsvloot, na dat hy eenigen tydt in 't Kanaal hadt gekruist, en op zommige scheepen, uit Hollandt komende, hadt gewacht, in 't begin van Februarius by 't eilandt Ree voor sint Martyn aangekomen, om de Nederlandtsche scheepen, aldaar vergadert, af te haalen. Hier lag hy zeven daagen, en ging toen onder zeil naar 't vaderlandt, hebbende ontrent tweehondertenvyftig koopvaarders uit verscheide gewesten onder zyn geley en hoede. Doch den lesten van de maandt ontrent Poortlandt, of dwars van sint Andries landt koomende, zagh hy d'Engelsche oorlogsvloot onder 't gebiedt van den Admiraal Blaake, daar hy naar toe zeilde, Oostzuidt-oost aan, (de windt was Noordtwest) en ontrent ten tien uuren voor den middagh by quam. Hier ontstondt toen een scherp gevecht. 'T was om de koopvaardyscheepen te doen; die Blaake zocht te neemen, en Ga naar margenoot+Tromp te beschermen. De vlooten waaren zoo haast niet onder elkanders geschut gekoomen, of Tromp wende zich naar Blaake, die met zyn zesendertigh ponders van verre op hem afblies. Maar Tromp wachtte tot dat hy op een musketschoot by hem was. Toen wendende, en Blaake op zyde koomende, loste hy zyn gantsche laag, en in der yl zich omkeerende, gaf hem noch eens de laag op de zelve zyde, en voorts omloopende gaf hy hem de derde laag op d'andre zyde. Waar door een jammerlyk geschreeu onder d'Engelschen werdt gehoort. Sedert vocht Blaake niet anders dan van verre, en al wykende. De Kommandeur de Ruiter hadt 's nachts gedroomt, dat hem een voogel op de handt quam zitten, maar dat die, als hy ze met d'andre handt meenden te grypen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wegh vloogh. Ziende daarna d'Engelsche aankoomen, zeide hy, zie daar den vogel, daar ik van droomde. In den slagh raakte hy in 't gevecht met een groot Engelsch schip, dat vierenveertig stukken en hondertseventig mannen voerde, de Prosperiteit of Voorspoedt genoemt. Doch groote schaade lydende door 't Engelsch geschut, besloot hy 't vyandtlyk schip aanboordt te leggen en t'enteren, daar zich de zynen willigh toe toonden. Hier op overspringende, werden ze zoo manlyk ontfangen, dat ze terstondt te rugh mosten, en in hun eigen schip weeken. De Ruiter dat ziende, liet de moedt niet vallen, maar riep tot-zyn volk, Mannen, dit gaat niet aan. Eens daar in, altydt daar in. Sa lustig weêr over. Hier op sprongh men weêr over, en 't schip werdt in 't korte verovert, doch daarna, toen de Ruiter, door de lafhartigheit van anderen, met zich zelven genoegh te doen vondt, en op den prys niet kon passen, verlaaten Ga naar margenoot+of hernomen. Hy werdt van meer dan twintig scheepen omcingelt, daar hy, de Viceadmiraal Jan Evertszoon hem te hulpe koomende, gelukkighlyk door sloegh. Voorts vocht hy langen tydt, nevens Kapitein Kornelis Adriaanszoon Kruik van Schiedam, voerende 't schip den Ga naar margenoot+Struisvogel, en Kapitein Isaak Sweers van Amsterdam, tegens zeven groote Engelsche scheepen, en daar onder den Viceadmiraal Willem Pen, die al krengende naar 't eilandt Wicht liep, ook werdt een ander Engelsch schip masteloos wegh gesleept. Daarna quaamen noch vier of vyf versche Engelsche scheepen op de Ruiter, Kruik en Sweers af, daar ze tot ontrent den avondt tegens streden, zonder van iemandt ontzet te werden. De L. Admiraal Tromp sloegh dien dagh door en door d'Engelsche scheepen, die hy wel een myle wydtte in drie hoopen van elkanderen Ga naar margenoot+verstrooide. Midlerwyl hadt Kapitein Kruik met het schip den Struis noch eenigen tydt tegens verscheide Engelsche scheepen gevochten, een der zelve in den grondt geschooten, en zich zoo lang geweert als hy volk hadt om te vechten. Maar eindelyk zagh de L. Admiraal Tromp dat dit schip masteloos, en in ly verlaaten lagh. Hier op riep hy tot de zynen, Zyn 'er zulke schelmen in 's Landts vloote, die zulk een' braaven krygsman zoo laaten vermoorden. Daarna beval hy den Kommandeur Gideon de Wildt hem te bergen. Dees hadt tot dien einde al een touw aan 't schip vast, maar de stilte was te groot om het wegh te sleepen. Hy bergde alleen zommige matroozen, die in zyn schip sprongen. De Struis was toen vol bloedts, en over al zagh men dooden of gequetsten. Daar laagen, behalven de gequetsten, wel tachtig dooden langs het schip verspreidt. Van veertig Schiedamsche matroozen, alle beneden de twintig jaaren, waaren maar drie overgebleven. D'Engelschen hadden 'er in geweest, en begosten 't te plonderen, maar verlieten 't: vreezende dat het terstondt zou zinken. Toen dreef het, als een leêge romp, zonder zeilen, tot dat het d'Engelschen 's anderendaaghs byna zonder volk vonden, Ga naar margenoot+en naar Portsmuiden sleepten. Kapitein Poort trof een groot Engelsch schip dat het zonk, en werdt van twee andere zoo onder waater geraakt, dat hy, vreezende te zinken, Sweers te hulp riep. Hier op quam hem Sweers recht voor den boeg, toen de twee Engelschen noch nevens hem laagen. Hier door verwarden die vier scheepen in elkandere, en Poorts schip op zyn zyde vallende, zonk te gelyk met een van d'Engelsche scheepen, veel van zyn volk zich bergende op 't schip van Sweers. In dit gewoel werdt Poort door een geschutkoegel en splinter aan zyn middel zwaarlyk gewondt, en men zagh dien Heldt, zoo nederstortende, met den sabel in de vuist, den zynen noch moedt inspreeken, tot dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hy in een oogenblik met zyn schip en d'andere gequetsten van de zee werdt ingezwolgen. Sweers hadt ondertusschen een van d'Engelsche scheepen, die by Poort laagen, zoo doornagelt dat het ook te gronde ging. Ga naar margenoot+Toen kreeg Sweers vier Engelschen aan boort, die hem insgelyks in den grondt schooten, doch hy bergde zich, met zyn overig volk, in d'Engelsche scheepen, en wist daarna, te Londen koomende, en goedt Spaansch spreekende, zich voor een Spanjaardt uit te geven. Hy verstak zich onder 't gevolg van den Spaanschen Gezant, en raakte door zyn gunst en behulp in Vlaanderen, en van daar in Hollandt. Dit 's de zelve Sweers, die naderhandt Viceadmiraal van Hollandt, onder den zee-raadt van Amsterdam, geworden, in verscheide gelegentheden zyne manhaftigheit Ga naar margenoot+toonde. Kapitein Kleidyk van den Briel ontfing ten zelven daage de laag van drie groote Engelsche scheepen, en dus benardt leggende, quam de Zeeuwsche Kapitein Regemorter tusschen hem en een der Engelschen, op zyne zyde leggende, in booren: zoo dat Kleidyk, aan d'eene kant ontzet, den Engelsman aan d'andere zyde in den grondt schoot. Maar korts daarna trof hem 't zelve ongeluk. Doch hy en zyn volk bergden zich op een wonderbaare wyze: want zy raakten meest alle op het Engelsch schip, dat aan Regemorters zyde lagh, en van daar sprongen ze in der yl over in het schip van Regemorter, die met dertigh of veertigh van zyne matroozen was doodtgeschooten. Dies nam Kleidyk hier 't bewindt aan, en moedigde 't volk met zulke dapperheit, dat ze op dien Engelsman zoo vuur gaven, dat hy afweek, en korts daarna met groot gehuil zonk, zonder dat 'er een eenig mensch van werdt geberght. Het schip van Kapitein de Munnik van Rotterdam werdt ontrent die tydt verovert, en's avondts verbrandt. Ten zelven daage raakte de Kapitein Aart van Nes, den L. Admiraal Tromp volgende, in 't midden der vyanden, en queet zich dapper. Hy meende een Engelsch schip, dat aan ly was, aan boort te klampen, maar 't hieldt af, en toen gaf hy 't de laag; en liep naar een ander, daar hy desgelyks vuur op gaf. Ook sloegh hy eenigen tydt tegens de twee Engelsche Viceadmiraalen van de blaauwe en witte vlagge. Daarna, ziende dat de Ruiter onder vier of vyf Engelschen lagh, liep hy, nevens den Kommandeur Balk, derwaarts 't zyner hulpe. Hier werdt wederzydts wel vinniglyk gevochten, tot dat het d'Engelschen om de West leiden. Toen wendde het van Nes om de Oost: nadien hy al zyn gevulde kardoesen hadt verschooten, en weêr andere met kruidt most vullen. Voorts was zyn boegspriet zoo dicht aan den steven aan stukken geschooten, dat hy daar geen wang op kon leggen om ze te herstellen. De Schoutbynacht Pieter Floriszoon lag eenigen tydt tusschen zes Engelschen en verdaadigde zich dapperlyk, tot dat hem de L. Admiraal Tromp te hulp quam, en ontzette. Ook toonden de Kommandeur de Wildt, de Kapiteinen Joris van der Zaan, Kampen en andere Bevelhebbers, hunne kloekmoedigheit. Kapitein Schelte Wiglema vloog, na lang vechtens, met al zyn volk in de lucht. Dan eenigen melden dat hy, tusschen twee Engelschen beklemt, en geen andre uitkomst ziende, door een overmaat van moedt zelf den brandt in 't kruidt stak, en zoo zich zelven en zyne vyanden met even schrikkelyk een' op-en nedersprong dorst ombrengen. Maar 't zal misschien zommigen vremdt voorkoomen, dat hier eenige byzondre voorvallen zoo stuksgewys worden verhaalt. Dan hun staat te weeten, dat ik van de Ruiters bedryf niet kan spreeken, zonder met eenen gewagh te maaken van andre dappre mannen, die hem in de zeeslaagen verzelden, en hun deel hadden in d'eere der kloek- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moedigheit, Ga naar margenoot+en bevochte glorie: inzonderheit van zulke die hun bloedt en leven ten dienste van hun vaderlandt opofferden, welker lof de Historie, zonder ongerechtigheit en ondankbaarheit, met geen stilzwygen kan bedekken. Naa al dat vechten, boven verhaalt, hadt de Kommandeur de Ruiter op zyn schip over de dertig dooden, en noch meer gequetsten. Al zyn masten en zeilen waaren merkelyk beschaadight. Zyn voorsteng werdt afgeschooten, en voorts alles aan stukken en reddeloos, zoo dat hy byna geen zeil kon voeren. Ook gingen toen noch verscheide scheepen ter wederzyde te gronde. Wyders werdt aangemerkt, dat d'Engelschen in dit gevecht meest naar 't rondthoudt wandt en zeilen, en minst in 't hart der scheepen schooten. Ontrent ten vier uuren naa den middagh zagh de L. Admiraal Tromp, dat ontrent zesentwintig van zyne Kapiteinen zich van den windt dienden, om uit het gevecht te raaken, en dat etlyke van de beste Engelsche fregatten zich naar de koopvaardyscheepen begaven, die onder zyne hoede waaren. Men meent dat d'Engelschen voor hadden, al de Koopvaardyscheepen de masten af te kappen (op dat ze niet zouden konnen ontkoomen) en die dan naa 't gevecht wegh te sleepen. Doch Tromp droeg zorg voor de koopvaarders, die men anders binnen weinig tydts zou hebben genoomen. Hy begaf zich derwaart en verjoeg d'Engelsche fregatten. Hier meê nam de strydt van den eersten dagh met den ondergangk der zonne een einde. Den volgenden nacht dreef 's Landts vloot door stilte, en elk was doende om zyne schaade te herstellen, en zich weêr klaar te maaken. 'S anderendaaghs, den eersten van Maart, liet de L. Admiraal de witte vlag waajen, en seinde d'Opperhoofden en Kapiteinen aan boordt, hen alle vermaanende, dat ze zich als dappre mannen naar behooren voor 't vaderlandt zouden quyten. D'Engelschen volgden 's Landts vloot van achteren, en 't gevecht werdt 's morgens ten tien uuren, drie mylen ten Noordtwesten van 't Ga naar margenoot+eilandt Wicht hervat. Te dier tydt hadden d'Engelschen 't voordeel van den windt, zonder datze in 't aankoomen een eenig schip der Nederlandtsche vloote aan boordt klampten. Doch zy schooten, gelyk 's daaghs te Ga naar margenoot+vooren, weêr meest naar 't rondthout, wandt en zeilen. De L. Admiraal Tromp hadt 's Landts vloot in de forme van een halve maane geschikt, om de koopvaarders binnen die halve kring te besluiten en te beschermen. Hier zochten d'Engelschen, tot zes maalen toe, te vergeefs in te breeken, om eenige scheepen af te snyden en te neemen. In deezen strydt hebben etlyke Kapiteinen het plichtverzuim van den voorgaanden dagh verbetert, en zich treffelyk gequeeten. De Kapitein Aart van Nes hieldt zich zoo dicht by den L. Admiraal, dat hy hem zomwyl kon beroepen, en holp het vyandtlyk geweldt met schutgevecht manlyk afweeren. De Ga naar margenoot+Kommandeur de Ruiter, die toen weêr nieuwe proeven zyner dapperheit gaf, en geduurende 't gevecht last ontfing, dat hy zich ontrent den L. Admiraal zou voegen, raakte wel diep onder de vyanden, en werdt van alle kanten zoo fel beschooten, dat hy zich naa den middagh niet langer kon wenden noch keeren. Derhalve beval de L. Admiraal Tromp den Kapitein Jan Duim, dat hy de Ruiter zou treilen, of met een tou sleepen. Niet lang te vooren werdt de Heer Tromp gewaar, dat de koopvaarders den koers Zuidtoost stelden, en liet hun daar op door den Kapitein Aart van Nes, derwaart zeilende, aanzeggen, dat ze Oost ten noorden, en Oostnoordtoost zouden heenen loopen, den rechten koers naar de Hoofden. Van Nes verrichtte zyn boodtschap, en beval hen, dat ze meer zeil zouden maaken. Doch zy quaamen traag by, en verzuim- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+dien raadt te volgen: 't geen den Engelschen gelegentheit gaf om eenigen van hun, met twee oorlogsscheepen, af te snyden. Een der zelve onder 't gebiedt van Kapitein Jan le Sage, werdt naa manlyke tegenweer verovert. Toen zyn ook eenige, zommigen zeggen tien of twaalf, koopvaarders genomen: d'andere werden ontzet, of bergden zich onder d'oorlogsscheepen, en zommige vlooden naar Havre de Grace, daar ook twee reddelooze oorlogsscheepen heene liepen. Ontrent het ondergaan der zonne raakte noch een Engelsch schip in den brandt, en toen scheidden de twee vlooten van elkandere. De Nederlanders gingen Oost ten noorden aan, en de windt woey uit den Westnoordtwesten met goede koelte. Doch ter zelver tydt gaven veele Bevelhebbers den L. Admiraal te kennen, dat ze hun meeste kruidt hadden verschooten, en niet in staat waaren om den vyanden langer tegen te staan. Hy beval hen, dat ze zich by de koopvaarders zouden houden, en goedt gelaat toonen: als of ze daar waaren om hen te beschermen. Voorts werdt, zoo veel moogelyk was, alles bereidt tot een derden strydt, dien men verwachte. Met het aanbreeken van den volgenden dagh zagh men d'Engelschen ontrent een Ga naar margenoot+myl achter 's Landts vloot, daar ze weêr op afquamen. Ten dien daage, den tweeden van Maart, ging de L. Admiraal Tromp (die, zyn reis vorderende, nu op de hooghte van Bevezier was gekoomen) weêr tegens d'oorlogsvloot Ga naar margenoot+der Engelschen aan, hun 't hooft biedende met groote kloekmoedigheit, en kleene maght: want hy hadt slechts vyfentwintig of dertig scheepen onder zyne vlagge, die noch eenig kruidt, koegels en andere oorlogsbehoefte over hadden, om op de vyanden los te gaan. By d'anderen was gebrek van alles. 'T was weêr 's morgens ten tienen toen de vlooten aan elkandere quaamen. Hier werdt op nieu ter weder zyde sel gevochten, zonder dat d'Engelschen veel voordeel wonnen. D'Engelsche Viceadmiraal der blaauwe vlagge braveerde den Hollandtschen Admiraal eenigen tydt met kartouschooten. Maar dees, hem inwachtende zonder schieten, gaf hem, toen hy zoo naby was dat het geschut recht raaken kon, eerst d'eene en daarna d'andere laag, hem zoodaanig in 't hart van 't schip treffende, dat hy, wel doornagelt, most afwyken. Doch terwyl Tromp zich zoo queet, deeden etlyke Kapiteinen hun best om te loopen. Ook mosten eenige door 't verschieten van hun kruidt afwenden. Ga naar margenoot+Het schip van den Kommandeur de Ruiter was in den aanvang van dit gevecht noch aan den Kapitein Jan Duim, die hem treilde of met een tou sleepte, vast: doch echter vocht hy met ongemeene manhaftigheit, en deed den Engelschen veel afbreuks: maar hy werdt door 't vyandtlyk geschut t'eenemaal reddeloos geschooten: zoo dat hy niet langer zeil kon voeren aan zyne masten. Daar bleef aan zyn schip byna niet geheel. Hy had nu twee-enveertig gequetsten, en niet veel minder dooden. Ook was 'er een gedeelte van zyn volk op het Engelsch schip, door hem verovert, gebleven. In voege dat het gevecht wel te tyde, door afwyken der Engelschen en 't aankomen der nacht, voor hem eindigde. Doch in den avondt kreegen de vyanden noch eenig voordeel op de koopvaarders. De Kapitein van Nes hadt hun in 't begin van dit leste gevecht, volgens den last van den L. Admiraal, op nieu aangezeit, dat zy 't zouden laaten voortgaan, en geen zeil spaaren; om, geduurende den strydt, hunnen koers naar de Hoofden te stellen. Doch zy waaren onwillig. Daarna zondt hy een galjoot met den Fiskaal naar hen toe, nochmaals beveelende, datze ten gemelden einde zouden zeil maaken. Maar zy verstonden 't anders, en bleven ontrent de vloot, tot dat etly- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ke Ga naar margenoot+Engelsche fregatten 's avondts aan de Zuidt van hun gros inbraaken. Van Nes deê te dier tydt met schieten zyn uiterste best om hen te beschermen. Doch zy liepen zonder ordre, een groot gedeelte vluchte onder d'oorloghsscheepen, en etlyke andere raakten elkandere voor den boeg, waar door toen al eenige werden genoomen. Te meer om dat zommige oorlogsscheepen, die zich daar ontrent hielden, door gebrek van buskruidt niet maghtig waaren om de vyanden aftekeeren. Maar de zaak hadt geen last geleden, en de koopvaarders zouden, houdt men, hun ongeluk ontzeilt hebben, indien ze, volgens de waarschouwing, hun door van Nes gedaan, hunnen koers in tydts naar de Hoofden hadden gestelt, en alles bygezet, om den vyanden, geduurende 't gevecht, t'ontwyken. Naa 't ondergaan der zonne geliet zich Blaake als of hy noch een' aanval wou doen, maar Tromp hem met kleen zeil inwachtende, wende hy af, zeilde Ga naar margenoot+naar d'Engelsche kust, en verliet het gevecht. De Nederlanders kreegen toen de windt Noordtwest ten noorden en Noordtnoordtwest, zoo dat ze pas buiten de Fransche kust, of Kalis klif, in de Hoofden konden zeilen. Zy verlooren in de drie slagen negen oorlogsscheepen, waar van vyf te gronde of in den brandt werden geschooten, en vier genomen. 'T getal Ga naar margenoot+der dooden was ontrent vyf-of zeshondert mannen, en daar onder acht Kapiteinen. Ontrent vierentwintig koopvaardyscheepen vielen in 's vyandts handen. Maar d'Engelschen roemden, dat ze meer dan veertig koop-vaarders hadden verovert. Dan zommigen meenen, dat men dit getal aan d'eene zyde verkleende, en aan d'andere vergrootte. Ook hadden d Engelschen wel tweeduizendt dooden, zoo matroozen als soldaaten in hunne vloote, daar men acht of neegen Kapiteinen onder telde. Vyf of zes van hunne scheepen waaren gezonken of verbrandt: en veele andere hadt men zoo gehavent, dat ze onbequaam waaren om voor eerst meer dienst te doen. De Nederlandtsche vloot quam den derden van Maart, zonder dat haar eenige Engelschen volgden, ontrent de Vlaamsche zanden of banken, Ruitinge en de Polder genoemt, drie mylen ten Noordtwesten Ga naar margenoot+van Duinkerken, ten anker. De Kommandeur de Ruiter zocht hier alles, zoo veel doenlyk was, in zyn schip te hermaaken en te herstellen: maar naa den middagh viel eerst zyn groote steng, daarna zyn bezaans-mast, en eindelyk zyn groote mast, met al haar tuig, buiten boordt. Den volgenden dagh liet hy andere hoofttouwen over de fokkemast leggen, en rechte een stomp op, om noch eenig zeil te voeren. Ook hieldt hy den Kapitein Duim, en den Schipper Kryn Mangelaar by zich; om Ga naar margenoot+hem, en noch een' koopvaarder zonder roer, voort te sleepen. Dus quam hy eindelyk, den derden daghGa naar margenoot† naa 't leste gevecht, met zyn reddeloos schip, en al zyn gequetsten, voor Vlissingen. D'andere scheepen van 's Landts vloote, met de koopvaarders, over de hondert in getaale, zyn desgelyks, in de zeegaaten en havens van Hollandt en Zeelandt, behouden aangekoomen. De Heeren Staaten der vereenigde Nederlanden betuigden, naa 't inkoomen der vloote, dat ze wegens het beleidt en de kloekmoedigheit van den L. Admiraal Tromp en van d'andre Opperhoofden ter zee, in de voorgaande gevechten ontrent het beschermen der koop-vaarderen betoont, ten hooghsten waaren voldaan. Toen werdt terstondt ordre gestelt om 's Landts vloot weêr klaar te maaken, van alles te verzien, met veele scheepen te versterken, en met den eerste in zee te brengen. Ook werdt by de Heeren van Hollandt, die zich inzonderheit aan de beveiliging der zee, daar 's Landts welvaart door bestont, lieten geleegen Ga naar margenoot+zyn, niet lang daarna beslooten, dat men aan d'Opperhoofden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van 's Landts vloote (naadien ze zich in de leste zeeslaagen tegens d'Engelschen Ga naar margenoot+mannelyk en kloekmoedelyk hadden gequeeten) tot erkentenis van hunne dapperheit, wegens de Provincie van Hollandt, (ten aanzien van der zelver merkelyk belangGa naar margenoot† in de zaaken van de zee, en om verscheide andre inzichten) bezondre belooningen zou doen, boven 't geen den zelven Hoofden by hunne Hooghmoogentheden moght worden toegevoeght: met naamen aan den L. Admiraal Tromp, den Viceadmiraal Jan Evertszoon, mitsgaders den Kommandeur de Ruiter, en den Schoutbynacht Pieter Floriszoon. Daarna lieten hunne Ed. Grootmoogenden, op den voorslagh by eenige Gemaghtigden van hunne Hooghmoogentheden, op het stuk der vereeringen, gedaan, voor hunne stemme ter Generaliteit inbrengen, dat men de gift, aan den L. Admiraal Tromp te Ga naar margenoot+vereeren, zou begrooten ter waardye van twee duizend Karels guldens: voorts dat men de giften aan de Viceadmiraalen Witte Korneliszoon de Wit en Jan Evertszoon, mitsgaders aan den Kommandeur de Ruiter zou stellen op vyftienhondert, en die aan den Schoutbynacht Pieter Floriszoon op twaalfhondert gelyke guldens: dat ook aan anderen, zoo Kapiteinen als mindre Bevelhebberen, des verdient hebbende, door de Raaden Ga naar margenoot+ter Admiraliteit insgelyks eenige vergeldingeGa naar margenoot‡ zou worden gegeven. Ook verstonden de Heeren Staaten van Hollandt, dat men ter Generaliteit zou bewilligen, ten einde dat aan den Viceadmiraal Jan Evertszoon, en den Kommandeur de Ruiter, (die geen van beiden weddeGa naar margenoot* voor hunne diensten genooten) elk een wedde van tweehondert gulden 's maandts zou worden toegeleit: ingang neemende, ten aanzien van de Ruiter, sedert den tydt dat hy by hunne Hooghmoogentheeden tot Kommandeur was verkooren. Ter zelve tydt werdt de Kommandeur de Ruiter (toen 't alreê Ga naar margenoot+vast stondt, dat hy nevens den L. Admiraal Tromp, de Viceadmiraalen de Wit en Jan Evertszoon, en d'andere Opperhoofden der vloote, Ga naar margenoot+weêr in zee zou gaan) in 't bezonder verzocht, dat hy ter vergadering der Heeren Staaten van Hollandt zou verschynen. Hier stondt hy dan den achtentwintighsten van Maart binnen, en werdt van hunne Ed. Groot Moog. met heusche woorden, en betoogh van grootachting, weegens zyne gedaane diensten gepreezen en bedankt: op zulk een wyze als het volgende afschrift, uit het boek van de besluiten der Heeren Staaten getoogen, t'zyner eere te kennen geeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[28 Maart 1653]Op Vrydagh den achtentwintigsten van Maart, mdcliii, Ga naar margenoot+Is ter vergaderinge binnen gestaan, door ordre van haare Ed. Groot Moog. bescheiden zynde, de Kommandeur Michiel de Ruiter, en is aan den zelven door last en ordre als vooren, met een civiel complimentGa naar margenoot1 betuight de aangenaamheit en het contentementGa naar margenoot2 dat haar Ed. Groot Moog. hebben geschept en genomen in zyne goede en getrouwe diensten by hem in de voor schreve qualiteitGa naar margenoot3 den Lande gedaan en bewezen, en specialykGa naar margenoot4 over de mannelyke dapperheit, en goede conduiteGa naar margenoot5, sedert den tegenwoordigen oorlog met de Engelschen, in vier distincte rencontrenGa naar margenoot6, tegens den vyandt betoont: en is gemelde Kommandeur over en ter zaake van dien, in den naame van haar Ed. Groot Moog. geprezen, geëxtolleertGa naar margenoot7, en bedankt, gelyk de zelve daar over gepreezen, geëxtolleert en bedankt wort by dezen: met byvoeginge, dat haar Ed. Groot Moog. gemeint, en genegen zyn de aangenaamheit en 't contentement, hier voren geexpresseertGa naar margenoot8, in tyden en wylen aan hem en de zynen, met behoorelyke erkentenis te betuigen: waar mede den voornoemden Kommandeur op zyne aanstaande expeditieGa naar margenoot9toegewenscht is de zeegen van Godt almagh- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tig, Ga naar margenoot+en den zelven gerecommandeertGa naar margenoot10 den dienst van 't Landt by continuatieGa naar margenoot11 van zyne voorgaande getrouwigheit en couragieGa naar margenoot12 in alle voorvallende gelegentheit ten beste te betrachten. Accordeert met de resolutien van haare Ed. Grootmoog.
en was onderteekent, HERBERT VAN BEAUMONT.
Ga naar margenoot+De Viceadmiraal Witte Kornelisz de Wit, ten zelven daage van de Heeren Staaten van Hollandt zyn afscheidt neemende, om naar Texel te vertrekken, en met de scheepen, aldaar gereedt leggende, zee te kiezen, werdt van hunne Ed. Groot Moog. op gelyke wyze bejegent, over zyne dapperheit en diensten gepreezen, en Godts zeegen op den aanstaanden toght toegewenscht. De Heeren Staaten van Hollandt hadden noodig geoordeelt ter Generaliteit te bearbeiden, dat hy, en de Kommandeur de Ruiter, zich met de gereede scheepen ten eersten in zee zouden begeven, en, kruissende ontrent de Vlaamsche banken of voor de kusten Ga naar margenoot+van den Staat, onthouden, om de rest van 't gros in te wachten, en ondertusschen door kleen vaartuigh zoo veel kondtschap van d'Engelschen Ga naar margenoot+te bekoomen als doenlyk zou zyn. Daarna is ook de L. Admiraal Tromp door ordre der Heeren Staaten van Hollandt in hunne vergadering vercheenen, en werdt hem door hunne Ed. Groot Moog. met heusche woorden betuight, de aangenaamheit en het genoegen dat ze hadden geschept en genoomen in de goede en getrouwe diensten, by hem, als L. Admiraal, den Lande gedaan en beweezen: en byzonderlyk over de manlyke dapperheit en 't goedt beleidt, sedert den tegenwoordigen oorlogh met d'Engelschen, in verscheide ontmoetingenGa naar margenoot† tegens den vyandt betoont. Dies werdt ook de gemelde L. Admiraal desweegen in den naame der Heeren Staaten gepreezen, hooghgeroemt, en bedankt: daar men verder byvoegde, dat hunne Ed. Groot Moog. van meening en genegen waaren d'aangenaamheit en 't genoegen, hier vooren uitgedrukt, in tyden en Ga naar margenoot+wylen aan hem, en de zynen, met behoorlyke erkentenisse te betuigen. Waar op den voornoemden L. Admiraal in zyne toekoomende toghten en aanslaagen den zeegen van den almaghtigen Godt werdt toegewenscht, en den zelven aanbevoolen den dienst van het Landt by volherdingGa naar margenoot‡ in Ga naar margenoot+zyn voorgaande getrouwheit en kloekmoedigheit in alle voorvallende gelegentheit ten beste te willen betrachten. De Schoutbynacht Pieter Floriszoon, op dien zelven dagh ter vergadering ontbooden, werdt met de zelve woorden van de Heeren Staaten gepreezen, bedankt, en Godts zeegen toegewenscht. Weinig tydts te vooren, op den veertienden Maart, bevochten de Hollanders, onder 't beleidt van den Kommandeur Jan van Gaalen, op de kust van Toskaanen, voor Livorno, een treffelyke zeege tegens d'Engelsche oorlogsmaght, onder den Kommandeur Appleton: hier in 't voorbygaan te melden. Zes Engelsche scheepen met een brander, die hy eenigen tydt in de haven van Livorno hadt bezet Ga naar margenoot+gehouden, quaamen op hem af, toen van buiten noch acht scheepen en een brander tot hunne hulpe genaakten. De strydt was kort en scherp. Van Gaalen trof in 't begin van 't gevecht een Engelsch schip, Bonavontura, dat vierenveertig stukken voerde, zoodanig, dat het in brandt Ga naar margenoot+raakte, en straks in de lucht vloog. Voorts werdt het schip de Samson in den brandt, en 't schip de Levantsche Koopman in den grondt geschooten, als ook noch een brander, die op van Gaalen afquam. Het schip de Pelgrim werdt verovert: ook het schip de Tyger, daar Appleton op ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boodt, Ga naar margenoot+na dat hy zich manhaftig hadt geweert. Het zeste Engelsch oorlogsschip, Maria genoemt, ontquamt 't met de vlucht. Dit geschiedde onder d'oogen van den Engelschen Kommandeur Bodley, die, uit een haven, in dat gewest, gekoomen, beloost hadt, Appleton en de zynen by te staan, en de Hollanders met hem aan te tasten: daar hy ten teegendeele, met zyn acht scheepen en een brander, boven gemeldt, den slagh van ver aanschoude, en, zich boven windt houdende, met zes of zeven Hollanders wat schutgevecht hieldt, tot dat hy, d'uitkomst van den strydt ziende, den Nederlanderen, die op hem afquaamen, ontweek, en, alles by zettende, met den donker 't gevaar ontzeilde. Hy gaf daarna Appleton de wyt van zyn ongeluk: zeggende, dat hy, te vroeg uit de haven van Livorno gekoomen, zich te voorbaarig in den strydt hadt ingewikkelt, en derhalve geslagen werdt eer zyn landtsgenooten tot zyn ontzet konden afkoomen. De Kommandeur van Gaalen, door wiens moedt en beleidt dit werk was uitgevoert, werdt, met den tweeden koegel die in zyn schip quam, in 't rechter been zoodaanig gequetst, dat men 't onder de knie afzette. Doch hy liet daarom niet, op een stoel gezeeten, op alles ordre te stellen, en de zynen tot hunnen plicht aan te moedigen. Daarna, aan landt en binnen Livorno gebraght, overleedt hy aan die wonde, den dryentwintighsten van Maart, in 't achtenveertighste jaar zyns ouderdoms, zeer beklaaght van de geenen die zyn verdiensten, dapperheit, en ervaarenheit in den oorlogh ter zee kenden. Zyn lyk zagh men daarnaGa naar margenoot† t'Amsterdam in de nieuwe kerk begraaven: daar sedert een graf-en gedenkteeken van marmersteen, op kosten van den Staat, met een byschrift t'zyner eere, werdt opgerecht. Te dezer tydt was men met grooten yver doende om 's Landts vloot weêr Ga naar margenoot+toe te rusten en van alles te verzien. Ook werdt by plakkaat der Heeren Staaten Generaal, den vyfentwintighsten Maart geteekent, de vaart op Groenlandt en de Walvischvanghst voor dit loopende jaar geschorst en Ga naar margenoot+verboden; op verbeurte van schip of goedt, of de waarde van dien. Dit verbodt strekte om te meer volk ten oorlogh te bekomen, en op dat de Groenlandtsvaarders niet in handen van d'Engelschen moghten vervallen. Ga naar margenoot+De Kommandeur de Ruiter ging den negenentwintighsten van April op het schip de gekroonde Liefde, dat zesendartig stukken voerde, en met honderdtenvyfenveertig mannen was bemant, weêr in zee. Daarna werdt hem, op den zeventienden May, in 't verdeelen van 's Landts vloot, het bevel gegeven over het vierde esquadre. De gantsche vloot was door ordre van den L. Admiraal Tromp in vyf esquadres, hoopen of Ga naar margenoot+hooftdeelen, verdeelt. Het eerste esquadre, onder den Heer Tromp, hadt tot zyn Viceadmiraal den Kommandeur Gideon de Wildt, tot Schoutbynacht Kapitein vader Abel. Het tweede, onder den Viceadmiraal Jan Evertszoon, had tot Viceadmiraal zyn broeder Kornelis Evertszoon, en tot Schoutbynacht Kapitein Kemp: Het derde onder den Viceadmiraal de Wit, hadt tot Viceadmiraal Kapitein Lapper, en tot Schoutbynacht Kapitein Kleidyk: Het vierde onder den Kommandeur de Ruiter, hadt Kapitein den Oven tot Viceadmiraal, en Kapitein Markus Hartman tot Schoutbynacht; en in 't vyfde, onder den Schoutbynacht Ga naar margenoot+Pieter Floriszoon, was Kapitein Kampen tot Viceadmiraal gestelt, en Kapitein Jaarsvelt tot Schoutbynacht. De L. Admiraal, Tromp die 't oppergebiedt hadt over de gantsche vloot, was nu met een weêrzin en onlust Ga naar margenoot+in zee gegaan. Hy hadt den Staaten Generaal, en den Staaten van Hollandt d'oorzaaken van zyn onlust met een' brief vertoont: te weeten, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat de beste scheepen in de voorgaande zeeslaagen waaren verbrandt, of in den grondt geschooten, en dat men zommige, die bequaamst waaren om dienst te doen, hadt verzuimt te laat en herstellenGa naar margenoot†: dat het niet aan hem maar aan anderen hadt gestaan om voor deel op d'Engelschen te verkrygen. Dat hy d'ordre der Staaten zou naakoomen, maar met onlust, en met blydtschap 't bevel der vloote aan anderen zien overgeven. Daar by voegende, dat men hem, naa 't doen van zulk een vertoogh, d'ongelukken en schaade, die hy zekerlyk verwachtte, niet hadt te wyten. Men schreef hem geen antwoordt op het punt van zyn ongenoegen: ook was zyn onlust te meer vergeeflyk, naadien hy t' zee ging met een groot getal van lichte en slechte vaartuigen, en met zommige lafhertige en onervaare Kapiteinen: om niet alleen zyn leven te waagen, maar ook met zyn leven al d'eer en achting, Ga naar margenoot+die hy door zyn groote daaden had verkregen. Doch 't geen, volgens zyn beklagh, aan de scheepen ontbrak, was zoo haast niet te beeteren. Men hadt, op 't aandryven van die van Hollandt, wel beslooten dertig nieuwe en grooter scheepen van oorlogh te bouwen: gelyk ook daarna werdt goedtgevonden den aanbou van noch dertig andere groote scheepen te bevorderen; die van zulk een maaksel en sterkte zouden zyn, Ga naar margenoot+dat ze tegens d'Engelschen beter zouden konnen bestaan dan d'oude lichte scheepen. Doch hier toe was tydt van nooden, en de noodt was tegenwoordigh. Ondertusschen most zich de L. Admiraal Tromp van de Ga naar margenoot+middelen, die hy by der handt hadt, dienen. Hem werdt van de Heeren Staaten bevoolen, dat hy een vloot koopvaarders, van ontrent tweehondert scheepen, die, achter Engelandt en Yrlandt om, naar Vrankryk en Spanje wilden zeilen, om de Noordt zou geleiden, en de vloot, die van daar ook achter om werdt verwacht, weêr herwaarts brengen. De Generaal Georg Monk, en d'Admiraal Richard Deane, die het bevel hadden over d'Engelsche vloot, van dat voorneemen verwittight, zochten hem, eer zich de Zeeuwsche en andre scheepen by zyne vloot hadden gevoeght, voor te koomen en te slaan, maar quaamen een dagh Ga naar margenoot+te laat. De dertienden en veertienden May zeilde d'Engelsche vloot langs de kust van Zeelandt: en den vyftienden waaren de twee vlooten niet meer dan vyf mylen van een, zonder elkandere te gemoeten: gelyk ook de meeste scheepen der koopvaardyvloote, die achter om quam, door een gelukkige en gezeegende dooling, zonder vriendt, of vyandt, die zoo naby was, te zien, in behouden haaven raakten, ten getaale van twee of drie hondert zeilen. Tromp braght de koopvaarders, die onder zyn geley waaren, by het noordteinde van Hitlandt, en daar de verwachte koopvaardy vloot nietverneemende, quam in 't eindt der maandt weêr op de Hollandtsche kust, voor Texel. Hier werdt de vloot noch Ga naar margenoot+met zeventien oorlogsscheepen en een' brander versterkt. Daarna zeilde Tromp, door last, hem van de Staaten gezonden, naar Duins, op hoope van daar eenige Parlementsscheepen te vinden. Den vierden van Junius het Noordtvoorlandt in 't gezicht krygende, werdt by den Krygsraadt der vloote beslooten, dat de Kommandeur de Ruiter met zyn esquadre, nevens den Schoutbynacht Pieter Floris zoon van de Zuidt, en de L. Admiraal Tromp, nevens de Viceadmiraalen Jan Evertszoon en Witte Korneliszoon Ga naar margenoot+de Wit van de Noordt in Duins zouden loopen, om alzoo, de vyanden tusschen beide besluitende, hen met al d'esquadres aan te tasten, en alle afbreuk te doen. Doch d'Engelschen waaren om de West geweeken, en toen de Kommandeur de Ruiter met Pieter Floriszoon, die eerst inzeilden, dicht aan de Goeying, of Goodwin sand, quaamen, zaagen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zy maar twee kleene scheepen, die dicht onder de kasteelen liepen, daar de Nederlanders eenige schooten op deeden, en de kasteelen wederom op 's Landts scheepen. Voor Doeveren vonden ze vyf kleene scheepkens, daar drie van werden verovert. Het vierde was 't ontzeilt, en 't vyfde, Ga naar margenoot+een fregat, liep dicht onder 't kasteel, of tegens 't landt. Daarna kreeg de L. Admiraal Tromp bericht, dat d'Engelsche vloot den derden en vierden van de maandt ontrent het Vlie was gezien. Hier op besloot hy derwaarts te zeilen, en d'Engelschen langs de Hollandtsche kust op te zoeken. Doch den achtsten, tot op drie en een halve myl van 't eilandt Walcheren gekoomen, verstondt hy uit den Schipper van een vischboot, dat d'Engelsche vloot, noch 's morgens van hem gezien, naar zyn gissing ontrent tien mylen Westnoordtwest van 's Landts vloot was. Hier op werdt by hem en d'andere Opperhoofden beslooten, het hooft naar haar toe te leggen. Straks daar aan quam de windt uit den Zuidtoosten. Dies zeilde hy Westaan, en Westtenzuiden, recht naar de riviere van Londen, om de vyanden t'onderscheppen. Den tienden quaamen de Nederlanders, toen het Noordtvoorlandt vier mylen Zuidtwest van hun was, ten anker, om den vloedt af te stoppen, zonder eenige nader kennis van de vyanden te krygen. Den volgenden dagh weêr t'zeil gaande raakten ze dicht onder 't Noodtvoorlandt, en den twaalfden 's morgens vroeg, ontrent de lenghte van Nieupoort gekoomen, zaagenze d'Engelschen Noordt-noordtoost van hun. Daar men straks naar toe wende. Over d'Engelsche vloot, onder den Generaal Monk, en den Admiraal Deane, die beide op een schip waaren, was Willem Pen Viceadmiraal, en Johan Lauwson Achteradmiraal, of Schoutbynacht. Hunne zeemaght bestondt in vyfentnegentigh of hondert zeilen, en daar onder vyfentseventig of tachtig kloeke scheepen en fregatten, met zwaar geschut en veel volks verzien. De Hollandtsche was sterk achtentnegentig oorlogsscheepen van veel lichter soorte, en zes branders. De windt woey uit den Noordtoosten, Ga naar margenoot+en d'Engelschen hadden de loef. Eerst zagh men ze een langen tydt by elkandere leggen dryven, zonder af te koomen, en de Nederlanders deeden met laveeren hun best om hun te naaderen. Eindelyk werdt d'Engelsche vloot in drie esquadres of hoopen, een middeltoght en twee vleugels, van een gescheiden, welke hoopen een goede wydtte van een zeilden; Ga naar margenoot+om, zoo 't scheen, de Nederlanders in een halve maane te besluiten: doch ziende dat men hen in goede ordre verwachtte, voegden ze zich, pas buiten en binnen schoots van de Nederlandtsche vloote, by een. Toen deeden Monk en Deane sein van aan te vallen. Dus raakten de vlooten ontrent ten elf uuren voor den middagh in 't gevecht: en d'Admiraal Deane werdt met een van d'eerste schooten, die de Hollanders deeden, getroffen. Waar op Monk het lyk met zyn mantel bedekte, en sprak den matroozen moedt in. De strydt was ter wederzyden uittermaate hevigh, inzonderheit tusschen d'esquadres van Lauwson en de Ruiter, die, den windt van d'Engelschen winnende, en zich met ongemeene kloekmoedigheit quytende, meest al zyn kruidt verschoot. Als hem Tromp daarna te hulp quam, wende zich Monk met het gros zyner vloote tegens Tromp, 't welk den strydt verdubbelde. Lauwson zocht, met acht of tien fregatten, de Kapiteinen van der Zaan, en Joost Bulter van Groeningen, af te snyden, daar groote weer werdt gebooden. Maar Kapitein Bulters schip kreeg vier of vyf schooten onder waater, daar het door omviel en zonk. De Kapitein, wiens middel door een splinter was vermorzelt, storf met den sabel in de vuist, verdrinkende met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een deel van zyn volk, dat gequetst was, de rest, tot vyftig of tsestigh mannen, werdt geberght in 't schip van Van der Zaan; die zich met groot gevaar van Bulters ingevallen wandt, en de rondtsom leggende vyanden (daar hy een van in den grondt schoot) redde. Tromp zocht midler-tydt den Engelschen Admiraal aan boordt te leggen, maar hy kon hem niet genaaken. Onder 't vechten werdt het stil, en 't esquadre der blaauwe vlagge raakte van 't gros wat af, waar op de windt een weinig omliep: zoo dat de Hollanders door den windt boegseerden, om 't gemelde esquadre aftesnyden. D'Engelschen dat ziende deeden alle vlyt om by elkandere te koomen. Maar eer dat kon geschieden waaren de Hollanders 't esquadre der blaauwe vlagge dicht op 't lyf, en zeilden al vechtende midden in en door d'Engelsche vloot: daar toen dapper werdt gevochten, en beide de vlooten laagen eenigen tydt in een wolk van rook. Eindelyk dreef men d'Engelschen op de vlucht: maar door groote onordre, in een gedeelte van 's Landts vloot, wonnen zy eerlang den windt: waar door den strydt te heviger aanging, en veele scheepen wederzydts merkelyk werden beschaadight. 'S avondts ontrent te negen uuren verbrande noch een Engels schip. Dus lang duurde 't gevecht: en toen zyn de strydende vlooten wat van elkandere gescheiden. D'Engelschen hebben 't om de Noordt gewendt, en de Nederlanders laagen om de Zuidt. Doch een uur naa zon, toen d'Engelschen meest buiten schoots waaren, werdt uit het schip van den Kapitein Kornelis van Velzen een schoot geschooten, en met dien schoot sprong het schip, door zyn eigen kruidt, in de lucht: daar slechts vyf man van werdt geberght. In den volgenden nacht zocht een yder, zoo veel doenlyk was, 't geen aanstukken was geschooten te hermaaken en te herstellen. Met het aanbreeken van den volgenden dagh laagen de twee vlooten ontrent een myl van elkandere. De windt quam uit den Westzuidtwesten, en de Hollanders, die Zuidtoost aan zeilden, werden van d'Engelschen, die Westnoordtwest boven windt van hun laagen, met kleen zeil gevolght. De L. Admiraal Tromp liet te dier tydt door 't gewoonlyk sein al d'Opperhoofden en Kapiteinen aan zyn boordt koomen, en verstondt, dat het meestendeel der vloot zoo onvoorzien was van oorlogsbehoefte en kruidt, dat hy geen kans zagh om dien dagh tegens den vyandt te konnen uithouden. De Viceadmiraal de Wit hadt zoo weinig kruidt en scherp, dat hy 't in drie uuren zoude konnen verschieten, en de Kommandeur de Ruiter noch minder. Verscheide scheepen waaren ook slecht bemant, en hadden veel zieken. Dies besloot Tromp den vyandt noch eens aan te tasten, en dan, zoo hy hem by bleef, binnen de Wielingen te wyken; op dat men de vloot op nieu moght verzien. Dit schreef hy ter zelveruure aan de Staaten Generaal; Ga naar margenoot+doch eer de brief afging, begost het gevecht. De L. Admiraal Tromp hadt dien morgen alle vlyt aangewendt, om, Zuidtoost aan zeilende, den Ga naar margenoot+windt en loef van d'Engelschen te krygen, en hen dan in 't hart van hunne vloote met voordeel te bevechten. Dan ontrent ten acht uuren begosten hunne voorste scheepen met eenige van de zynen van verre schutgevecht te houden. Maar hy vervolgde desniettemin zyn voorneemen, en ten tien uuren, als Duinkerken Zuidtzuidtoost van hem lagh, scheen 'er kans te zyn om boven het meeste gros te zeilen, en een goedt gedeelte te konnen afsnyden. Hier op naar hen toe wendende, en met de zynen op hen aanvallende, werdt het gantsch stil, en 's Landts vloot verviel beneden d'Engelschen, die daar door 't voordeel van den windt kreegen, en ten elf uuren met groot voordeel (te meer om dat ze 's nachts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+met etlyke versche scheepen waaren versterkt) op de Hollanders afquaamen. Toen vondt zich Tromp genoodtzaakt de vloot achter te sluiten, en de vyanden met alle moogelyke tegenweer te wederstaan. Hy, de Wit, de Ruiter, en eenige anderen, booden hun 't hooft met groote Ga naar margenoot+manhaftigheit. Doch in 't heetste van 't gevecht raakten verscheide Hollandtsche scheepen, door d'onvoorzichtigheit of onervaarenheit van hunne Kapiteinen en d'andre Bevelhebberen, in onorde: en eenige zagh men al kringende in elkandere wyken. Vier of vyf quaamen in den drang elkandere aanboort, eenige werden van de vyanden verovert, en andere in den grondt geschooten. Daarna werdt een brander buiten noodt verbrandt: en een ander liet men dryven; zeggende, dat hy etlyke schooten onder water hadde. Ontrent 's avonts ten zeven uuren verviel het schip van Kapitein Schellinger van Hoorn, dat zyn steng was afgeschooten, en door 't meeste volk verlaaten, onder d'Engelschen, en men zagh 't daarna branden. Het schip Westergo, door zyn vuilte onbezeilt, werdt door drie Engelschen omringht, en most zich, toen 't begost te zinken, overgeeven. Te vooren werdt het schip van den Kapitein Jan Gideonsz Verburg het roer afgeschooten. Hier door verviel het onder de vyanden, en werdt na een lang gevecht en kloeke tegenweer eindelyk verovert. De L. Admiraal Tromp, de Wit, Jan Evertszoon, de Ruiter, en andre Opperhoofden, met verscheide Kapiteinen, vochten noch tot een uur naa zon. Toen begosten d'Engelschen om de Noordt te wenden, en hunne vloot te verzaamelen. De Hollandtsche vloot lenste Oost ten zuiden aan tot omtrent middernacht, en quam toen ontrent Oostende ten anker. Des morgens hadt men d'Engelschen noch in 't gezicht: maar veele van 's Landts scheepen waaren zoo beschadigt, reddeloos, en Ga naar margenoot+onvoorzien van oorlogsbehoefte, dat Tromp, met goedtvinden van d'andre Opperhoofden, te raade werdt, zich met de vloot binnen de gronden Ga naar margenoot+van de Wielingen te begeven. Zyn schip Brederode, zeer doornagelt, hadt verscheide schooten onder water, die men zoo veel doenlyk was hadt gestopt, maar 't bleef echter zoo lek, dat het waater tegens al 't pompen aanwies, en wel vyf voet in 't ruim, tot in de kruidtkamer stondt; zoo dat men genoegh te doen hadt om 't schip, in 't inkoomen, met maght van volk door balien boven te houden. Hy Ga naar margenoot+verzocht ter zelve tydt met een brief aan de Heeren Staaten, dat men ordre zou stellen om de vloot met alle krygsbehoefte te voorzien en te versterken; op dat men den vyandt het hooft moght-bieden: met aantuiging, dat anders de Staat, naar de maght die de vyandt toen by der handt hadt, menschelyker wyze gesprooken, niet anders dan leedt en smaadtGa naar margenoot† te verwachten hadt. Ook verklaarden al d'Opperhoofden, nevens Tromp, daarna te Vlissingen aan de Gemaghtigden der Heeren Staaten, dat ze zonder hulp van een goedt getal groote en bezeilde scheepen, het Landt niet naar behooren konden dienen, en dat in d'Engelsche vloot meer dan vyftigh scheepen waaren welker minste beter was dan 't schip van den L. Admiraal Tromp. Dat ook in de vloot van den Staat meer dan dertig scheepen waaren, die ze onbequaam hielden om dienst te doen, ten aanzien van de grootte en kloekte der Engelsche scheepen. Ook zeide de Kommandeur de Ruiter rondt uit, dat hy niet van meening was weêr in zee te gaan, ten zy dat de vloot met meerder en beter scheepen, dan dus lang gebruikt werden, wierde versterkt. Men hoorde ook de Viceadmiraal de Wit daarna in de vergadering der Heeren Staaten zeggen, Wat helpt het dat ik zwyg? Ik ben hier voor myn Opperheeren. Ik magh, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en moet het zeggen, d'Engelschen zyn nu meester van ons, en dienvolgens Ga naar margenoot+van de zee. Te vooren hadden d'Opperhoofden der vloote aan de Heeren Gemaghtighden van hunne Hooghmoogentheeden, nevens het verhaal van de twee zeeslaagen, op den twaalfden en dertienden van Ga naar margenoot+Junius voorgevallen, ook de volgende punten by geschrift overgelevert.
Was onderteekent Marten Harpertszoon Tromp. Johan Evertszoon. Witte Kornelisz de Wit. Michiel Adriaan szoon de Ruiter. Pieter Floriszoon. Ter zelve tydt stelden de Heeren Staaten in der yl eenige ordre om 't gebrek, zoo veel in die tydt doenlyk was, te vervullen. Ondertusschen hieldt zich d'Engelsche oorlogsvloot op de Hollandtsche kust. Men verzagh ze uit Engelandt met kleen vaartuig van alle oorloghsbehoefte: ook was de schaade die ze geleden hadden, veel minder dan 't verlies van de Hollanders. Dan hunne meeste ramp stelden ze in de doodt van den Generaal Deane, daar anderen, om dat hy over den lesten Koning als Rechter hadt gezeeten, zich over verheugden. Van hem wordt verhaalt, 't welk hier om de vreemdigheit der zaake wordt ingevoeght, dat de ratten, Ga naar margenoot+'s nachts voor dat hy sneuvelde, dat deel van zyn wambeys aan de slinker zyde, daar de koegel, die hem doodde, doorging, hadden verscheurt en verslonden, en dat zyn geest de doodt, die hem dreighde, hem scheen vooroogen te stellen: want des morgens vroegh begaf hy zich in zyn vertrek, daar hy ontrent twee uuren tydts met godtsdienstige betrachtingen en gebeeden, tegens zyn gewoonte, doorbraght: en dat de geenen die van toen aan op hem acht sloegen, de doodt als in zyn aangezicht geprent zaagen, hoewel hy anders een dapper krygsman was. Ga naar margenoot+Aan de zyde der Hollanders, om weêr ter zaak te keeren, vondt men zich in 't korte niet weinig verleegen. D'oneenigheit nam daagelyks toe. Eenigen scholden nu opentlyk op de Staatsche regeering; en vèelen beweerden, op schuiten en waagens, dat de zaaken zoo quaalyk gingen, om dat 'er geen Hooft in 't Landt was. Meenighte van ingezeetenen, ook veele Kerkelyken, riepen doorgaans om een Stadthouder, om een Kapitein generaal, en om den jongen Prins van Oranje, die ook van etlyke Provincien werdt begunstight en gedragen. Ook werdt in deezen standt der zaaken gevreest, dat d'Engelschen eenige landing ontrent Texel, of elders in Hollandt zouden trachten t'onderneemen. Doch de Heeren Staaten van Hollandt stelden alomme de noodige ordre tot tegenweer, en om 't oproer, darm verscheide steeden gaande werdt, in 't begin van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zyn loop te stuiten. Voorts werdt met grooten yver gearbeidt om d'oorlogs-vloot te herstellen. Maar toen nu een groot, jaa 't meeste deel der vloote, in Zeelandt op nieu was toegerust en voorzien, wilt men niet hoe zich dat deel by 't esquadre, dat in Texel werdt verzaamelt, of toegerust, en gereedt lag om, onder den Viceadmiraal de Wit, zee te kiezen, zoude voegen. Dit kon zwaarlyk geschieden, dewyl d'Engelsche zeemaght Ga naar margenoot+zich noch ontrent Texel en de Hollandtsche kust onthielt. Maar eindelyk liep Tromp met 's Landts vloot, naa zes weeken verblyfs in Zeelandt, den zesten van Augustus in zee, sterk ontrent tachentig of tnegentig zeilen: met een vast voornemen om d'Engelschen op te zoeken, door hunne vloot te slaan, zich by den Viceadmiraal de Wit te voegen, Ga naar margenoot+en dan gezaamentlyk op hen aan te vallen, en, waar 't moogelyk, hen van de kust te dryven. Ter zelver tydt hadt zich Robertus Junius, Predikant t'Amsterdam, op het verzoek der Heeren Staaten van Hollandt, en door ordre van hunne Hooghmoogentheeden, op 's Landts vloot begeven; om, door zyn goede vermaaningen en leeringen, de Bevelhebbers, matroozen en soldaaten, niet alleen tot boetvaardigheit en een Christelyk leven te beweegen, maar hun ook tot dapperheit aantemoedigen, en een kloek hert tegens den vyandt in te spreeken: met last dat hy zich ten dien einde, by kalmte, of goedt weder, op alle de scheepen van de vloot, 't eene voor 't ander naa, zou laaten voeren. Hy ging derwaart, onder beding en belofte van behoorlyke vergelding. Ook hadden de Heeren Burgermeesters en de Kerkenraadt t'Amsterdam, zyn vertrek naar de vloot, ter begeerte der Heeren Staaten, bewillight. Ontrent Ga naar margenoot+deezen tydt werdt ook door de Heeren Staaten Generaal, om 't volk te meer door hoop van loon aan te moedigen, by plakkaat, geteekent den vierden van Augustus, bekent gemaakt, belooft en verzekert, dat de veroveraars van eenig vyandtlyk schip niet alleen het verover de schip zouden hebben en behouden, maar ook het gantsche gevolg en den aankleeven van dien: en dat de geenen die het schip van den eersten Admiraal zouden aanboordt leggen, enteren en veroveren, boven het schip en gevolg, zouden genieten de somme van tien duizendt gulden; voor de scheepen van d'andre Admiraalen zes duizendt; en die van de verdre Opperhoofden van 's vyandts vloote, vierduizendt gulden. Daarenboven, dat de geenen die vechtenderhandt de vlagge van boven van den Ga naar margenoot+eersten Admiraal zouden afhaalen en overleveren, tot een prys zouden hebben duizendt gulden; en van de bovenvlaggen van d'andre Admiraalen, yder vyfhondert gulden: voorts van de volgende vlaggen van de voorstengen, yder tweehondertenvyftigh gulden; voor de vlaggen van de bezaansmast, yder hondertenvyftig gulden, en voor de vlaggen van achteren yder vyftig gulden. Ook werdt allen Kapiteinen en Scheepsbevelhebberen verboden van de vlagge, zonder verlof of bevel van den L. Admiraal, met hunne scheepen af te loopen, op peene des doodts. Weinig dagen daarna hebben ook hunne Hooghmoogentheden een ordre Ga naar margenoot+en lyst, aangaande het onderhoudt, dat de geenen die in 's Landts dienst ten oorloge te water zouden verminkt worden, by uitkoop zouden genieten, alomme laaten bekent maaken. Hier by werdt belooft, dat ze een derde part meer zouden genieten dan hun naar de qualiteit van hunne verminktheit by 't Reglement van den achtsten van Februarius des jaars mdcxlv was toegevoeght: te weeten, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En voor andre verminkt heden ontrent de gemelde leden zoude ieder iet genieten, ter bescheidenheit van de Kollegien ter Admiraliteit. Ook werdt belooft dat anderssins den verminkten een ryksdaalder 's weeks tot hun enderhoudt zoude toegeleidt worden. Doch hier door verstondt men zulke verminkten, die men onbequaam zou vinden om zich te konnen geneeren, of iet te doen tot hun eigen onderhoudt, gelyk korts daarnaGa naar margenoot† in de vernieuwing van deeze ordre werdt verklaart. De Nederlandtsche oorlogsvloot, gelyk gezeit is, weêr in zee geraakt, quam den zevenden van Augustus 's avondts benoorden 's Gravezande, en zeilde tot voor Munster, den achtsten des morgens vroegh voorby Santvoort, en geraakte ten acht uuren ontrent Egmondt. Hier braghten de buitenwachten den L. Admiraaltyding, dat d'Engelsche vloot vyf mylen Noordttenoosten van hem was, en men begost ze korts daar aan te zien. Ten els uuren kreegen d'Engelschen den windt, die Westnoordtwest liep. Tromp vondt toen geraaden Zuidtzuidtwest over, en van hun af te wenden; om hen van Texel af te leiden; ten einde dat de Viceadmiraal de Wit ruimte moght krygen, om met de zynen uit te koomen. Doch eenige onbezeilde scheepen werden van de bezeilste Engelsche fregatten den zelven dagh, 's avondts ten vier uuren, achterhaalt, en men begon wederzydts Ga naar margenoot+schutgevecht te houden. Toen wachtte Tromp d'Engelschen in, en raakte met hunne gantsche vloot, sterk ontrent honderdttwintigh zeilen, op Ga naar margenoot+de hooghte van Katwyk, in een scherp gevecht. De Ruiter en de Viceadmiraal Jan Evertszoon werden sel aangetast, doch leden weinig schade in hun volk, maar beide hunne stengen werden afgeschooten en hunne zeilen aan stukken. Tegens den avondt quam de L. Admiraal Tromp hun te hulp, en de strydt duurde tot een uur naa zon. Toen scheidden beide de vlooten van een, zonder dat d'Engelschen eenigh voordeel hadden op de Hollanders. Den volgenden dagh kon men 't gevecht niet hervatten, wegens de sterke windt: 't welk den Nederlanderen tot groot voordeel strekte: want dit gaf den Viceadmiraal de Wit tydt en gelegentheit om met de scheepen, in Texel leggende, buiten te komen. Hy liep 's nachts naa den strydt door het Spanjaarts gat in zee. 'T was toen, op een dagh na, volle maan, en nochtans zoo duister, dat men in 't uitloopen het licht der lanteernen en pekkaarssen te hulp most neemen; daar zich de peillooten van dienden, om de diepten met hunne booten en schuiten af te baakenen, en de scheepen den wegh te wyzen tot in de volle zee. Ga naar margenoot+Den negenden van Augustus stelden de Heeren Staaten van Hollandt ordre, op de tyding van 't gevecht, den achtsten voorgevallen, dat men voor den middagh ten elf, en 's avondts ten zes uuren, in de Klooster- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerk Ga naar margenoot+een korte vermaaning aan de gemeente en een yverigh gebedt tot Ga naar margenoot+Godt zou doen: op dat de goddelyke Majesteit de waapenen van den Staat moghte zegenen, en een gelukkige uitkomst van 't zeegevecht verleenen. Waar van aan hunne Hooghmoogentheeden en d'andere voornaame amptgenootschappen, ook aan de Magistraat van 's Gravenhage kennis werdt gegeven; om zich op de gestelde uuren aldaar mede te laaten vinden. Men hieldt ook te deezer tydt weekelyke bededaagen, op alle Woensdagen, om Godt voor den welstandt des vaderlandts te bidden. Ten zelven daage, boven gemeldt, 's morgens ten zes uuren, was de L. Admiraal Tromp, op de hooghte van Schevening, met eenige scheepen een groot, stuk in den windt voor uit, en schoot verscheide schooten op d'Engelschen; doch zy werden hem te wichtigh. Toen wendde hy 't naar de Ruiter, en zeilde Noordtnoordtoost over. Men hadt toen te veel windts om te vechten. Dus quam 's Landts vloot met ruw weder weêr voor de Maaze. De windt was Noordtwest, en d'Engelschen zeilden met de Nederlanders te loefwaart in hun waater. Doch ontrent den middagh begost men de vloot, onder de Wit uit Texel gekoomen, van verre te zien, sterk zevenentwintig oorlogsscheepen en Ga naar margenoot+vier branders. Deeze voegden zich 's avondts ten vyf uuren, in 't gezicht van d'Engelschen, die 't niet konden beletten, by 't gros van 's Landts vloote. Tromp, toen sterk honderdt en zes zeilen, wendde het straks op d'Engelschen aan, die, hem ziende genaaken, daatlyk afweeken. Hy volghde hen den gantschen nacht, met een vlakke koelte uit den Noordtwesttenwesten. Den volgenden dagh, den tienden van Augustus, op een Zondagh, raakten de twee vlooten voor de Maaze weêr aan elkanderen ontrent vyf mylen in zee, op de hooghte van ter Heide of Scheevening, weinig mylen van de plaats, daar de visschers van Maaslandtsluis, in 't eindt van 't jaar mdcliGa naar margenoot†, het zeegevecht in de lucht, indien men hun getuigenis en eedt wil geloven, hadden gezien. Het gevecht Ga naar margenoot+nam 's morgens ten zeven uuren zyn aanvang. De L. Admiraal Tromp voerde de rechter, en de Kommandeur de Ruiter de slinker vleugel. Ga naar margenoot+De Viceadmiraal Jan Evertszoon was in 't midden. De Viceadmiraal de Witen de Schoutbynacht Pieter Floriszoon hadden d'achtertocht. De Hollanders sloegen eerst door des vyandts vloot heenen, en wendden Ga naar margenoot+'t daar terstondt weder in. Maar toen werdt de L. Admiraal Tromp, die, volgens zyne gewoonte, tot in 't midden der vyantlyke scheepen was geloopen, naa dat hy de laagh van den Schoutbynacht Goodson, en van twee fregatten die zich by hem hielden, hadt ontfangen, willende van Ga naar margenoot+de hut afgaan, om ordre te stellen op 't geschut, door een musketkoegel, uit het leste fregat, in de slinker borst onder de teepel in 't hart geschooten, daar de doodt terstondt op volghde: naa dat hy 't oogenblik levens, dat hem noch ovrigh was, hadt besteedt om zyne matroozen te vermaanen, ten einde dat ze met kloekmoedigheit zouden vechten; Godt biddende, zich over zyne ziele, en de geenen die onder zyn bevel stonden, t'erbarmen. Eenigen verhaalen, dat hy, zich voelende gepraamt Ga naar margenoot+van d'uiterste noodt, tot de zynen zeide, Ik heb gedaan: houdt goeden moedt. De Kapitein van 't Admiraalschip seinde toen d'Opperhoofden der vloot aan zyn boordt. Eenige der zelve, die dichtst by hem waaren, voeren ter yl derwaarts, en zaagen, in 't schip koomende, den L. Admiraal doodt in de hut leggen: een droevig gezicht, dat hen nochtans niet verschrikte, maar hun echter wee deê tot in de ziele. Ook werdt van zommigen verhaalt, dat de Kommandeur de Ruiter het lyk van den dooden Heldt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aanschouwende, en 's mans waarde bedenkende, in deeze woorden uitborst, Ach waar ik voor hem gestorven! Daarna bevaalen d'Opperhoofden den Kapitein dat hy de vlagh zou blyyen voeren, om des Admiraals doodt voor de vyanden, en d'andre Bevelhebbers, onder hun staande, te verbergen. Daar op keerde elk, zonder tydt te verliezen, naar zyn Ga naar margenoot+schip, en in den strydt. Hier toonden ze d'uiterste proeven van dapperheit, en van 't gevoelen dat ze hadden over 't verlies van hunnen Admiraal: slaande wederom door d'Engelsche vloot heene. Maar 't ongeluk wilde dat het schip van den Viceadmiraal Jan Evertszoon, dien naa de doodt van Tromp het opperbevel over de vloot was bevolen, zoo Ga naar margenoot+reddeloos werdt geschooten, dat hy zich, om niet in 's vyandts handen te vallen, naar de Maaze most laaten sleepen. Ontrent zuider zon zagh men dat de scheepen van de Kapiteinen Jan de Haas, en Willem Arentszoon Warmondt beide hunne groote masten hadden verlooren: dat ook de Kommandeur Evert Antoniszoon en noch verscheide anderen gants reddeloos waaren geschooten, en als in onmaght lagen. Toen beval de Viceadmiraal de Wit den Kapiteinen Joris Blok en Hillebrandt Jeroenszoon op de scheepen van de Haas en Warmondt te passen, en, des noodts, het volk te bergen. Doch 't schip van Warmondt, genoemt Gorkum, werdt daarna door den Kapitein Christiaan Eldertszoon uit d'Engelsche Ga naar margenoot+vloot tot voor de Maaze gesleept. De Ruiter, die weêr met het schip het Lam, voerende tusschen de dertig en veertig stukken, en hondertenvyftig mannen, geduurig in 't heetste van den strydt was geweest, en zoo dapper vuur gaf, dat geheele esquaders van d'Engelsche Ga naar margenoot+vloote voor hem plaats maakten, hadt van al zyn volk de helft niet gezondt over gehouden, maar drie-enveertig dooden, en vyf-endertig gequetsten. Zyn fokkemast en groote steng raakten over boordt. Voorts was 't al aan stukken wat 'er opstondt, behalve de bezaansmast: al zyn krygsbehoefte was verschooten, uitgezondert zevenhondert pondt kruidt, en weinigh scharp. In deezen staat leggende en niet langer zee konnende houden, werdt hy eindelyk door den Kapitein Klaas Aldertszoon van Hoorn uit den vyandt, en van daar naar de Maaze gesleept. Onder de geenen die zich te deezer tydt manhaftig queeten, werden ook getelt de Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen Marreveldt, Swart en van Kampen. Ontrent ten twee uuren naa den middagh scheidde de twee vlooten een weinig van elkandere, naa dat de Hollanders tot viermaalen door den vyandt hadden heen geslaagen: waar door de masten van verscheide scheepen aan wederzyde buiten boordt vielen. Ook raakten eenige scheepen in den brandt, een Engelsch schip sprong in de lucht: andere zonken. Geduurende den slagh zagh men dat verscheide Nederlandtsche Kapiteinen zich een groot stuk buiten reik van 's vyandts geschut begaaven: waar over de Viceadmiraal de Wit noodig oordeelde met zyn by zich hebbende scheepen wat draagende te houden; Ga naar margenoot+naadien hy niet boven d'Engelschen kon zeilen, en boodt hun de zyde ontrent Zuidtwester zon. Een uur daarna zagh hy noch meer van 's Landts scheepen een groot stuk te lywaart voor uit zeilen, alles byzettende om noch verder van hem af te loopen, en den vyandt noch meer t'ontgaan. Ik zou hier de naamen van die lafhartigen, ten spiegel van anderen, niet verzuimen te teekenen; indien 't my aan geen zeker bescheidt van hunne persoonen ontbrak: en om die zelve reeden werden ook treffelyke daaden van zommigen, die hunne dapperheit in deezen slagh betoonden, verzweegen: want het betaamt niet dat men iemant, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zonder gewisse kennisse, t'onrecht pryze of laake. Immiddels deê de Viceadmiraal de Wit verscheide schooten naar die wykende scheepen, op datze zouden wenden, maar vergeefs. Daarna vielen d'Engelschen, (die den gantschen dagh, als kloeke zeeluiden, met geen minder kloek-moedigheit dan beleidt, vochten) wederom op hem in, doch hy, met den Schoutbynacht Pieter Floriszoon, nevens het schip van den overleden Admiraal Tromp, en noch etlyke Kapiteinen, verweerden zich dermaate, dat 'er niet dan een schip, 't welk aan 't zinken was, werdt genomen. Toen stelde hy zyn koers om den Noordtoosten, en ontrent middernacht heeft de vyandtlyke vloot hem t'eenemaal verlaaten. Des maandaghs, Ga naar margenoot+den elfden der maandt, bevondt hy zich 's morgens zonder vyandt voor Wyk, en zeilde naar Texel. Eenige Gemaghtighden der Heeren Staaten, die in Texel, en op den Helder waaren, hadden gaarne gezien dat hy in zee waar gebleven, hem daar toe met afgezonde galjoots vermaanende. Maar hy antwoordde, dat de beschaadigde scheepen van nooden hadden in te vallen: klaagende over eenige bloodaardtsGa naar margenoot†, daar hy zich niet op kon betrouwen, en liep 's avonts of 's nachts met de gantsche vloot binnen Texel: gelyk ook Monk met d'Engelsche vloot zyn koers Ga naar margenoot+naar Engelandt stelde. In den eersten aanval hadden d'Engelschen twee scheepen, die in de grondt werden geschooten, verlooren. Daarna vloogh een Engelsch fregat inde lucht. Ook zyn 'er noch vyf Engelsche scheepen verbrandt, 't welk de Ruiter schreef gezien te hebben. Anderen Ga naar margenoot+maaken hunne schaade noch grooter: en d'Engelschen, die zich d'overwinning toeschreeven, bekenden zelfs, dat ze die dier hadden gekocht, dat ze vier hondert dooden hadden, en daar onder acht Kapiteinen: en noch zevenhondert gequetsten, en onder de zelve vyf Kapiteinen: voorts dat ze zich benoodight vonden, dewyl veele van hunne scheepen zeer beschaadight waaren, naar Sowowld, of Soulsbaay te loopen. De Hollanders verstonden dat ze de zeege hadden bevochten; naadien ze hun ooghmerk in 't voornaamste hadden bereikt, en d'Engelschen genoodt-zaakt, hunne kusten en havens, die ze te vooren, veele weeken lang, gelyk als belegert hielden, te verlaaten: want men wist dat ze, tusschen zondagh en maandagh, 's nachts naar Engelandt waaren geweeken. Daarenboven werdt aangemerkt, dat de Generaal Monk, toen hy al achtien mylen westwaart van Texel was gekomen, aan t Parlement schryvende, Ga naar margenoot+dat hy de Hollandtsche vloot hadt gedwongen binnen Texel, met het licht van lantaarnen, in te loopen, daar by voeght, dat hem zyne galjootschippers, die hy hadt gezonden om de Hollanders naateoogen, zulks hadden aangedient: waar uit dan beslooten werdt dat hy voor de Hollanders, of ten minsten met hun te gelyk, en op eenen tydt, was geweeken. Ga naar margenoot+Aan de zyde der Staaten, werden in 't eerst, volgens het schryven van den Viceadmiraal de Wit, wel veertien scheepen gemist. Maar 't is zeeker dat ze niet meer dan negen of tien scheepen van oorlogh verlooren, ten deele genoomen, ten deele verbrandt, of in den grondt geschooten: te weeten vier van Amsterdam, een van Rotterdam, een van Enkhuizen, drie van Zeelandt, en een uit Vrieslandt. In Texel waaren vierentachtig scheepen ingevallen, en noch twaalf in de Maaze, Goereê en Zeelandt, t'zaamen zesentnegentig scheepen: en voor 't aangaan van den slagh bestondt 's Lands vloot uit hondert en zes zeilen. Eenigen der geenen, die de Wit meende dat wegh waaren, zyn in de Maaze, en elders masteloos en zeer beschadight binnen gesleept. Het meeste deel der Bevel-hebberen en matroozen der gebleve scheepen, die diep in 't gevecht, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+midden onder de vyanden, te gronde gingen, werden van d'Engelschen geberght; die door dat middel meer dan zevenhondert gevangenen bequaamen. Voor de rest was 't verlies byna gelyk: aan beide de zyden hadt men ontrent even veel dooden; want aan de zyde der Hollanders waaren ontrent vyf hondert mannen gesneuvelt, en zeven hondert gequetst. Doch men hieldt dat d'Engelschen meer scheepen hadden verlooren dan de Hollanders: en, zoo men 't zeggen van zommigen, die zich 't soldaat-en zeemanschap verstonden, geloven magh, men hadt toen degantsche Engelsche vloot, voor de wal beneepen, konnen vernielen, indien 's Landts gantsche vlootslechts goedt gelaat hadt getoont. men zou, meendenze, naar alle waarschynlykheit, d'Engelschen op de vlucht en tegens het strandt hebben gedreven, had men zelf niet geweeken. zoo dat 's Landts vyanden byna geen andre stof tot blydtschap hadden, dan die ze vonden in de doodr van den L. Admiraal Tromp: een verlies, dat aan de zyde der Staaten onwaardeerbaar was, en dat de tydt, en 't wonderbaar beleidt en dapperheit van den Heere de Ruiter, daarna nooit uit de geheugenis konden wisschen. Ga naar margenoot+Van dees' doorluchtigen man magh men met recht zeggen, dat hy door zyn dapperheit en verdiensten, zyn eige fortuin hadt gemaakt, en dat hem 't geluk nooit begaf, dan in den leften oogenblik van zyn leven: hoewel men dien, naar't oordeel der dappre mannen, den allergelukkighsten oogenblik moght noemen; dewyl hy zyn leven met geen meer glorie kon eindigen, dan in zulk een' slagh, ten dienst Ga naar margenoot+van zyn vanderlandt, en voor de vryheit der zee. Hy was in den Briel, in den jaare mdxcvii, gebooren, en maar negen jaaren oudt toen hy onder zyn vader, den Kapitein Harpert Martenszoon Tromp, ter zee begost te vaaren. Zyn vader, die in den scheepstrydt voor Gibraltar bevel hadt op een fregatGa naar margenoot†, raakte in't volgende jaar op de kust van Guinea met een Engelsch zeerover slaaghs, werdt toen in zyn kuit gequetst, en zat zoo lang op de stuurplecht tot dat hy in 't midde van een werdt geschooten. Waar op men zyn zoonken, toen elf jaaren oudt, al schreiende tot het volk hoorde roepen, zult gy myn vaders doodt niet wreeken? Naa 't neemen van 't schip most het kindt dien rover wel derdhalf jaar voor kajuitwachter dienen, en vondt daarna middel om t'ontkomen. Sint bekleedde hy verscheide scheepsdiensten, werdt Quartiermeester, daarna Stuurman, en in den jaare mdcxxii Luitenant op een oorlogschip, Twee jaaren daarna gaf hem Prins Maurits bevel op een kleen fregat, voerende veertigh man. Naa dien tydt viel 'er ter zee naaulyk iet voor daar hy niet tegenwoordig was, en jaar op jaar, in 't een of 't ander gevecht, proeven gaf van dapperheit en beleit. In den jaare mdcxxix werdt de zeeheldt Pieter Hein, te dier tydt L. Admiraal van Hollandt geworden, die zich op zynschip, den groenen Draak, als best bezeilt, hadt in zee begeven, aan zyne zyde doodtgeschooten. Van dees' werdt verhaalt hoe hy op zeekeren dagh betuigde, Dat hy veele kloekmoedige Kapiteinen hadt gekent, doch in de zelve altydt eenigen mis slagh gevonden: maar nooit in Tromp, in wien hy al de deughden er kende, die in een' Zeeover ste worden vereischt. Wat tydts daarna gaf men dat bezeilt schip uit gunst aan een ander, 't geen Tromp zoo verdroot, dat hy de zee verliet, en daarna zeker ampt, ontrent zeezaaken, aan landt bediende. Ga naar margenoot+Maar als de L. Admiraal Dorp in den jaare mdcxxxvii zyn' dienst verliet, werdt aan Tromp, op d'aanpryzingGa naar margenoot‡ der Staaten van Hollandt, het bevel over's Landt vloot, door zyn Hoogheit Frederik Henrik, Prins van-Oranje, onder den tytel van L. Admiraal opgedraagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Sedert heeft hy zich in verscheide zeeslaagen, tegens de Duinkerkers, Spanjaarden, Portugeesen en Engelschen, zoodanigh gequeeten, dat hem vrienden en vyanden hielden voor den grootsten zeeheldt zyner eeuwe. Ook was nooit Admiraal zoo bemindt van de Kapiteinen en matroozen, die hy met ongemeene vriendelykheit bejegende en zyne kinders noemde, en daarom van hun Bestevaár werdt geheeten. Doch daar was niet daar men zich meer over verwonderde, dan over zyn bedaartheit en bezaadightheit in de hitte van 't vechten, waar door hy gewoon was, zoo leeghbaar en onverschrikt beveelen te geven, en op alles ordre te stellen, als of hy aan landt en in zyn huis, buiten gevaar, waar geweest.. Dewyl hy dan in zyn leven, en geduurende zyn bewindt, om zyne deught werdt ge-eert, om zyne goedtheit bemindt, om zyne voorzichtigheit gepreezen, om zyne kloekmoedigheit ontzien, zal hy buiten twyffel na zyn doodt leven, in de geheugenisse der naakoomelingen, Ga naar margenoot+tot aan 't einde der eeuwen. De Staaten der vereenigde Nederlanden lieten zyn lichaam te Delft in d'oude kerk, daar ook het Ga naar margenoot+graf van den L. Admiraal Pieter Hein wordt gezien, met een treffelyke lykstaatsy ter aarde bregen, en vereerden hem, op ’s Landts kosten, met een heerlyke grafsteê van marmersteen. Hier ziet men zyn beeldt uitgehouven, Ga naar margenoot+en men leest et twee grafschriften, in de Latynsche en Hollandtsche taale, vervaatende den lof zyner heldendaan. Dit schryvende valt my in, dat ik, dus afweidende, te veel van Tromp en zyn bedryf heb gesprooken, ook te weinig, ten aanzien van’s mans waarde, die een gantsche Historie vereischt; te veel, om dat ik dus doende buiten ’t ooghmerk deezer Historie, die de daaden van de Ruiter most melden, te verre ben afgeweeken. Doch de stof van deeze buitenreede zal myne feil genoeg verschoonen by de geenen, die de geheugenis der doorluchtige Helden, en trouwe voorstanderen des vaderlandts, recht lief hebben. De Ruiter, was toen wy lest van hem spraaken, door den Kapitein Klaas Aldertszoon, t'eenemaal reddeloos, als hy niet langer zee kon houden, uit het gevecht gesleept, en 's avondts voor de Maas gebraght, Ga naar margenoot+daar hy, den Briel Zuydtoosttenoosten van hem leggende, ten anker quam, en den volgenden nacht bleef leggen. Des andrendaaghs, was hy beezigh met splitsen en knoopen. Hy liet een stuk van een steng voor een stomp op de groote mast zetten, en het voormarszeil daar aan slaan. Doch alles was zoo aan stukken, dat men dien gantschen dagh doorbraght om zich wat te redden. Ontrent den avondt quam 'er een kleen vaartuig met twee ruiters aan zyn boordt, met een' brief van de Heeren Staaten van Hollandt, om te verneemen hoe 't met de vloot was vergaan. Hier op zondt hy in der yl een brief aan hunne Ed. Groot Moog. met een kort verhaal van 't geen, voor zoo veel hem bekent Ga naar margenoot+was, in den scheepstrydt was voorgevallen. Den volgenden morgen ging hy onder zeil, om binnen te loopen. Maar ontrent den middagh quam de Viceadmiraal Jan Evertszoon met een galjoot uit Goereê aan zyn schip, met een brief van hunne Hooghmoogentheden, beveelende, dat hy in 't galjoot zou overgaan, om, nevens hem, 's Landts vloot op te zoeken. De Heeren Staaten hadden 's daaghs te vooren aan hem en den Viceadmiraal Ga naar margenoot+Jan Evertsz geschreven, dat ze zich aanstondts in persoon met een kleen vaartuig in zee zouden begeven, om de vloot van den Staat, gelyk gezeit is, op te zoeken, en met hunne goede bestieringe Ga naar margenoot† de zaake van 't gemeene Landt ten beste, en tot een goede uitkomste, te helpen beleiden: daar by voegende, dat hunne Hoog. Moog. zich op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hunne kloekmoedigheitGa naar margenoot† en kloekhertig beleidtGa naar margenoot* ten hooghsten verlieten Doch ten zelven daage werdt by hunne Ed. Groot Moog., op de naadretyding van d'uitkomste van den slagh, hun beide aangeschreeven, Ga naar margenoot+dat hunne Hoog. Moog. bedenkelyk vonden, dat zy zich, volgens het voorigh aanschryven, met eenigh kleen vaartuig in zee zouden begeven; maar raadtzaam hielden, in gevalle hunne gezondtheit zulks toeliet Ga naar margenoot+naar den Haage te koomen; om hunne Hoog. Moog. van alles volkoomen Ga naar margenoot+verslag te doen. Maar eer dit leste schryven hun ter handt quam, waaren ze alreeds met het gemelde galjoot in zee gesteeken. De Ruiter hadt ook aan de Heeren Staaten van Hollandt geschreven, dat voor de Maaze twee scheepen van oorlogh laagen, die noch bequaam waaren om dienst te doen, verzoekende dat men ordre zou zenden daar zich die Ga naar margenoot+scheepen naar moghten richten. Men schreef hem ten antwoordt, dat hy de gemelde twee scheepen zoude zenden naar zeker masteloos schip, daar ontrent in zee dryvende; om 't zelve, was 't een Engelsch schip, indien 't doenlyk waar, te veroveren, of anderssins in behouden haven Ga naar margenoot+te brengen. Doch dit schryven quam desgelyks te laat. Hy en de Viceadmiraal Jan Evertsz met het gemelde galjoot langs den kust zeilende, zaagen 't schip van Kapitein Taneman, van Enkhuizen, aan de Noordtkandt van de Maaze op veertien vademen in den grondt leggen, met de stengen boven waater: en voor Schevening, twee mylen in zee, zaagen ze 't schip de Gerechtigheit van Amsterdam ten anker leggen. Den Ga naar margenoot+dertienden waaren ze 's morgens tusschen Egmondt en Petten, zonder d'Engelsche of Nederlandtsche vloot te vinden. Dien zelven dagh quaamen Ga naar margenoot+ze in Texel, daar ze vierentachtigh scheepen van oorlogh, 't grootste Ga naar margenoot+gedeelte van 's Landts vloot, vonden. Daarna reisden ze over landt naar den Haage: daar hun iemandt vraaghde, Waarom datze, toen hun Ga naar margenoot+scheepen t'onbruik waaren geschooten, niet in andre scheepen waaren Ga naar margenoot+overgegaan? Hun antwoort was, Dat ze dan hadden moeten overgaan Ga naar margenoot+in des vyants scheepen: willende zeggen, dat de vyandt toen tusschen beide lagh; zoo datze van 's Landts vloot waaren afgesneeden. Ook werdt hun, eenige daagen daarna, toen ze in de vergadering der Heeren Staaten verscheenen, door den Heer die voorzat en't woordt voerde, Ga naar margenoot+de, uit den naame en van weegen hunne Hoog. Moog. aangezeit, dat hunne Hoog. Moog. der zelver aangewende devoiren, goedt beleidt, directie en mannelyke couragie, in het jongste zeegevecht tegens d' Engelschen betoont, voor aangenaam hadden aangenoomen, gelaudeert en geapprobeert: Ga naar margenoot+met verdre verklaaringe, dat ook hunne Hoog. Moog. in tyden en wylen de diensten, zoo by hun beiden, als by d'andre Opperhoofden en Kapiteinen in 't voorzeide gevecht aan den Lande gedaan, naar behooren zouden erkennen: met verzoek en vermaaninge dat de zelve in de voorzeide devoiren, goedt beleidt, en manlyke couragie wilden continueeren en volherden, ten meesten dienste van 't algemeene lieve vaderlandt. Van deeze verklaaringe, die den negentienden van Augustus werdt gedaan, gaf men hun daarna schriftelyk bescheidt, behoorlyk Ga naar margenoot+onderteekent. Weinig daagen daarna werdt den Kommandeur de Ruiter door de Heeren Staaten verlof gegeven om een keer naar Zeelandt te moogen doen: met last en ordre, dat hy zich ten spoedighste, met zoodaanige Officieren en matroosen als hy bevinden zou tot den dienst van 't landt Ga naar margenoot+willig en tot zyn persoon genegen te zyn, naar Texel zou begeven: voorts werdt hem bekent gemaakt, dat hunne Hoog. Moog. begeerden, dat hy, nevens andre Opperhoofden weêr met de vloot in zee zou gaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ook werdt den Viceadmiraal Jan Evertsz desgelyks toegelaaten naar Ga naar margenoot+Zeelandt te reizen; met last dat hy zich met het nieuw schip, dat voor hem aldaar werdt gereedt gemaakt, zoo haast als 't doenlyk was, naar Texel zou begeven; om de scheepen, daar leggende, op het spoedighste van alles te helpen voorzien, en zonder eenigh tydtverzuim in zee te brengen. Daarna werdt in Texel groote vlyt aangewendt om kennis te neemen van de plichtverzuimnisse Ga naar margenoot‡ der beschuldigde Kapiteinen, ter zaake van hun loopen en wyken. Maar veele braghten zoodanige redenen t'hunner verschooning by, dat de Krygsraadt het meeste deel der beschuldigden vry verklaarde, en weêr op hunnen scheepen stelde. Zy klaagden meest alle dat ze slechte onweerbaare scheepen met licht geschut hadden: en de L. Admiraal Tromp hadt zelf, eer hy uit Zeelandt liep, wel dertig van die scheepen uitgemonstert; oordeelende, dat ze meer tot last dan tot dienst zouden strekken; doch daarna goedgevonden, datze nochtans in zee zouden gaan, om 't getal te vermeerderen, en de vloot, door hunne meenighte, te meer aanziens te geven. Ook meent men dat d'Engelschen, hadden ze langer standt gehouden, hen meest alle zouden hebben genoomen, of in den grondt geschooten. De Heeren Staaten (willende door een onwederspreekelyk bewys aan alle de werelt kundig maaken, dat d'Engelschen van de Hollandtsche kust waaren verdreeven, en 's Landts zeegaaten van hunne bezetting ontlast) hadden bevoolen, dat men een groote vloot van Oost-en Noordtsvaarders, en van andre koopvaardyscheepen, die, achter Hitlandt om, Westwaart aan wilden, zou geleiden; en etlyke Oostindische en andre scheepen, in de Sondt en in Noorwegen op geley wachtende, naar 't Ga naar margenoot+vaderlandt brengen. Om die ordre naa te koomen liep de Viceadmiraal de Wit (die 't opperbevel over 's Landts vloot, by maniere van voor raadt, werdt gegeven) nevens den Kommandeur de Ruiter en andre Opperhoofden, den tienden van September met veertig scheepen van oorlog, die in den lesten zeeslagh minst beschaadight, en voorts weêr toegerust waaren, uit Texel in zee. By hun voegden zich tzeventigh koopvaardyscheepen uit Texel, en wel driehondert uit het Vlie. Met die groote vloot quaamenze binnen negen of tien dagen beoosten 't rif van Schaagen. Daarnaa zyn hun by de kleene Holms vyf Oostindische, en Ga naar margenoot+veel andre scheepen, onder 't geley van veertien Deensche oorlogsscheepen, uit de Sont komende, ontmoet. Toen stelden ze hunnen koers naar Noorweegen. Voor Vlekker komende, vondenze daar wel tweehondert koopvaarders, die uit de haven quaamen, en zich onder hun geley begaven. Hier by voegden zich noch meer dan hondert en tsestig scheepen uit Mardou en andre havens. Geduurende deezen toght werden van tydt tot tydt noch eenige oorlogsscheepen uit het vaderlandt naar de vlag gezonden, die 's Landts vloot versterkten tot het getal van sesentseventig scheepen, en de koopvaardyvloot groeide noch aan tot vierhondert zeilen. Al dees scheepen zyn in 't begin van November, onder 't gemelde geley, binnen Texel en 't Vlie behouden aangekoomen, zonder eenige quaade ontmoeting Ga naar margenoot+van vyandt gehadt te hebben: hoewel d'Engelschen weêr met een vloot van ontrent vyftig oorlogsscheepen in zee waaren. Korts daarnaa Ga naar margenoot+raakte de Hollandtsche oorlogsvloot, zich ontrent Texel houdende, om op nieu van leeftoght en alles voorzien te worden, (want men was van vooneemen de vloot den gantschen winter in zee te houden,) door een' zwaaren storm in 't uiterste gevaar. De vloot was te dier tydt noch slerk tseventig oorlogsscheepen en twee fluiten, die leeftoght en krygsbehoefte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voerden, en ging, toen de windt toenam, straks onder zeil, om wat meerder ruimte te krygen; zoo dat men Kykduin ontrent drie mylen en een half oostwaart van zich zagh. Hier ten anker leggende, begost de windt den negenden van November, 's morgens voor dagh, zoo op te steeken uit den Westnoordtwesten, ook zomtydts uit den Noordtwesten, dat op dien dagh verscheide scheepen, door den harden storm, van hunne ankers spoelden. Ook sprongh de Ruiters anker op den middagh uit den grondt; waar op hy zyn plechtanker liet vallen, daar 't schip voor op draaide. 'S avondts hakten verscheide scheepen hun groote masten over boordt, die op den hals naar Texel zeilden. Des nachts hieldt de storm aan, en den volgenden dagh woey het even styf uit den Noordtnoordtwesten, met dikken haagel en jachtsneeuw. Toen zagh men den Viceadmiraal de Wit, en noch tien scheepen, zonder groote masten leggen. Een ander schip hadt al zyn masten gekorven. Veele scheepen raakten driftig van hunne ankers. Eenige mosten stranden: andere zagh men t'eenemaal vergaan. Den derden dagh van 't onweêr werdt in 't schip van den Kommandeur de Ruiter in beraadt geleit, wat men best doen zou om schip en leven te behouden, en de eerste haven de beste te kiezen: maar men kon niet Ga naar margenoot+besluiten het plecht- met het daagelyks anker, ieder met twee kabels, te hakken: doch ontrent den middagh brak het daagelyks tou ten halven, en men vondt zich in grooten noodt; dan naa den middagh begost het weêr allengs af te neemen, en tegens den avondt te bedaaren. Toen werden noch zevenenveertig scheepen getelt, en daar onder drie-entwintig masteloos. In dien storm bleven ontrent twaalf of dertien oorlogsscheepenGa naar margenoot†, en een fluit met krygsbehoefte gelaaden; ook eenige koopvaarders, en veel volks; ja van zommige scheepen quam byna niet een mensch af. Al d'andre scheepen werden zoodanig beschaadight, dat ze, toen de windt stilde, binnen 's Lands havenen mosten invallen. D'Engelsche vloot, door den storm nier zachter gehandelt, most, naa't vergaan van etlyke scheepen, desgelyks de zee ruimen, en werdt daarna, door ordre van 't Parlement, ontwaapent en opgeleit. Uit al die schaade kon men afneemen dat men 's Landts vloot te lang in zee hadt gehouden: en dat d'oude Hollanders niet zonder groote reden in hunnen zeevaart de saizoenen van 't jaar plaghten waar te neemen, en hunne scheepen Ga naar margenoot+in 't begin van November, of noch vroeger, voorzichtelyk op te leggen: oordeelende, dat het beter was wat minder te winnen, dan te veel te waagen. Ontrent deezen tydt quaamen veele klaghten uit Engelandt,over den quaaden toestandt der Nederlandtsche gevangenen, die daar, ten getaale van negenhondert, byna onder den blaauwen heemel, in een plaats Ga naar margenoot+die meest open was, veel ongemaks leeden: leggende en slaapende, by gebrek van bultsakken, op stroo, zonder deksels of deekens. Zommige hadden zelfs geen stroo om op te leggen, en geen voedtzel genoegh om van te leven: zoo dat ze, onder malkanderen vervuilende en verstinkende, by meenighte wegh storven. Ook verboodt men aan de Nederlandtsche gemeente te Londen (die in 't einde van Augustus al vyf hondert ponden sterling tot hun onderhoudt en verquikking hadt te kost geleidt) hun met aalmoessen te hulp koomen. Eenige werden door al 't ongemak, hoopeloosheit, en mistroostigheit krankzinnig: andere gingen quynen en konden leven noch sterven: de gezondtste zaagen als schimmen. Zommige, die over de muuren zochten wegh te raaken, werden van de soldaaten, hunne bewaarders, in 't overklimmen geschooten, of doorsteeken. Doch desniettemin zyn veele met list uitgeraakt, en in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hollandt gekoomen: zich alom ten hooghsten beklaagende over d'ellende in Engelandt geleden. Dan niet lang daarna werdt de wisseling der gevangenen, aan beide de zyden, beslooten. Geduurende de leste tocht van den Viceadmiraal de Wit, en den Kommandeur de Ruiter, hadt men in de vergadering der Heeren Staaten van Hollandt lang beraadtslaaght om 't ampt van L. Admiraal, by den Heer Tromp bedient, met eenig bequaam persoon te vervullen: niet weetende werwaart men zich zou keeren. Want de Viceadmiraal, die harts genoegh hadt en met recht naar die waardigheit moght staan, was, gelyk boven is aangeroert, zoo hardt en heerschachtig in 't gebieden, en zoo gehaat van 't bootsvolk, dat men hem 't bestier van 's Landts vloot niet dorst betrouwen. Ga naar margenoot+Men hadt noch onlangs gezien dat de matroozen tot vyf of zes maalen toe, zoo ver ging hun afkeer, hadden geweigert, hem als Viceadmiraal, volgens het bevel der Heeren Staaten, binnen scheepsboordt t'ontfangen. Ook toonden de voornaamste Bevelhebbers en Opperhoofden van 's Landts vloot (behalven de Ruiter, die, met zyn' staat te vreede, zich het goedtdunken der Staaten onderwierp) zich gantsch ongenegen om onder hem te staan. Men kon ook geenen anderen, die zyns gelyk of zyn minder was, boven zyn hooft stellen, zonder hem eenighzins te verongelyken. Hem dan te kiezen en hem niet te kiezen hadt beide zyn zwarigheit. Men hadt, hoe men 't hier schikte, oneenigheit en onorde, en daar uit veel onheil, by geval van gevecht, te vreezen. Derhalven vondt men eindelyk geraaden het Admiraalsampt aan een persoonaadje van meer achtbaarheidt en ontzagh op te draagen: naamentlyk Ga naar margenoot+aan een Heer van aadelyke geboorte, uit den aalouden stamme van Wassenaar gesprooten, wiens verstandt en dapperheit 't geen aan zyn ervaarenheit in zeezaaken ontbrak eeniger maate konden vervullen. Dees' was Heer Jakob van Wassenaar, Heer van Opdam, Kornel over een regement ruiters, en Overste der stadt Heusden, wiens vader 't gemelde ampt weleer hadt bekleet. Men sprak ook van den Heer van de Lek en Ga naar margenoot+Beverwaart, Lodewyk van Nassau, natuurlyken zoon van wylen Maurits, Prins van Oranje: maar zoo wel d'een als d'ander toonde zich, daar over aangesprooken, ongenegen om dat ampt t'aanvaarden. Dan Ga naar margenoot+eindelyk werdt by hunne Ed. Groot Moog. verstaan, dat men den Heer van Opdam ernstelyk zou verzoeken, 't gemelde ampt ten dienst van 't gemeene vaderlandt op zich te neemen. Ook werden eenige Heeren, nevens den Heer Johan de Wit (dees was, etlyke weeken geledenGa naar margenoot†, in de plaats van den overleden Heere van Heemstede, tot Raadtpensionaris Ga naar margenoot+van Hollandt gekooren, en daarna be-eedightGa naar margenoot‡) gelast hem tot het den die by aanneemen van dien laflmet alle bedenkelyke redenen te beweegen, en Ga naar margenoot+zyne tegenwerpingen en zwaarigheden op te lossen en wegh te neemen. Hy zocht verscheide voorwaarden van gewichte te bedingen. Eerst, Ga naar margenoot+dat hy, zich ergens in misgaande, voor geen onwettigeGa naar margenoot1 of uitgekooreGa naar margenoot2 en opgezochte Rechters zou worden betrokken, maar voor de geenen die volgens de wetten, voorrechtenGa naar margenoot3, en oude gewoontenGa naar margenoot4 deezer Landen zyne wettige Rechters zouden weezen. Ten andere, dat hy niet met den Ga naar margenoot+naam van Luitenant Admiraal, maar van Admiraal van Hollandt en Westvrieslandt verzien en bekleedt zou worden, blyvende het recht en hoogh gezagh van 't voor schreven ampt in den boezem van den Staat. Ten Ga naar margenoot+derde, dat de Heeren Staaten ter Generaliteit zouden trachten uit te werken, dat hy, als Hooft over de vloot van den Staat grebruikt wordende, moght worden gemaghtightGa naar margenoot5, om de Kapiteinschappen en min- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dre Ga naar margenoot+bedieningen, in 't gevecht tegens den vyandt open vallende, aanstondts te moogen begeven: en dat hunne Ed. Groot Moog. hem van toen af, ten aanzien van de scheepen van Hollandt, zoodanige maght zouden Ga naar margenoot+geven. Ten vierde, dat zyn wedde, om 'tampt re meer luister te geven, Ga naar margenoot+zou worden verhooght. Ten vyfde, dat hy d'ampten, die hy Ga naar margenoot+toen bekleedde, zou behouden. Ten zeste, dat indien hem in den voorschreeven dienst iet menschelyks overquam, hunne Ed. Groot Moog. zyne weduwe en weezen, volgens hunne, gewoonlyke goedertierenheit, Ga naar margenoot+zouden ondersteunen. De meeste Leden van Hollandt verstonden, dat men hem die punten, gelyk ze laagen, kon inwilligen: maar andere stelden zich daar tegen, inzonderheit tegens het tweede en derde punt. Voorts werdt verstaan dat dit stuk by geen overstemming tot besluit kon Ga naar margenoot+worden gebraght, en dat de Leden, die in eenige der voorwaarden zwaarigheit maakten, alle vlyt zouden aanwenden om naader last van hunne Ga naar margenoot+Heeren en meesteren te moogen bekoomen. Daarna liet men, door de Gemaghtighden tot de zeezaaken, op nieuw, met betoogh van veele redenen, by hem aanhouden, ten einde dat hy 't gemelde ampt, zonder het besluit op zyne verzochte voorwaarden aftewachten, zoude Ga naar margenoot+aanneemen. Ook liet hy zich zoo verre beweegen, dat hy de zaak stelde in handen, en aan het oordeel van de gemelde Heeren, die gezaamentlyk verstonden, dat hy zich in deezen naar de meening der Heeren Staaten zoude voegen: waar op hy 't L. Admiraalsampt ten lesten aannam. Toen werdt by de Heeren Staaten beslooten, dat de punten der Ga naar margenoot+voorwaarden, boven gemeldt, in. naadere omvraage zouden worden gebraght: en werden de Leden verzocht, zich daar op rustigGa naar margenoot† te willen verklaaren, en zoo verre uittelaatenGa naar margenoot†, als eenighzins doenlyk zou zyn. Ga naar margenoot+Weinig daagen daarna is ter vergadering der Heeren. Staaten van Hollandt Ga naar margenoot+verstaan, dat men den Kommandeur de Ruiter, wederom van den zeetoght in 't Landt koomende, zou ondertastenGa naar margenoot‡ of hy ook genegenjhiet zoude hebben, wanneer de Heer van Opdam, als L. Admiraal van Hollandt, in zee zou zyn, zich in persoon op zyn schip te voegen en t'onthouden, om hem, naar zyne goede kennisse en ervaarentheit in het stuk van de zee,en de oorlogh waater, in alle voorvallende gelegentheit tot Raadt en hulpGa naar margenoot† te dienen: en ten einde (indien den Kommandeur de Ruiter iet menschelyks moght overkoomen) de gemelde L. Admiraal niet t'eenemaal van zoodaanig een raadt en hulpeGa naar margenoot‡ onvoorzien zou zyn, dat den zelven noch bovendien, ten zelven einde, de Kapitein Kornelis Adriaanszoon Kruik zou toegevoeght worden. Wat nu opdeezen voorslagh geantwoordt werdt, is my niet gebleeken: maar wel dat ze geen' voortgangk hadt. De gemelde verkiezing van den Heere van Opdam tot L. Admiraal zagh alleen op de zeemaghtvan Hollandt en Westvrieslandt: maar de Staaten Generaal gaaven hem ook het gebiedt over de scheepen der andre Landtschappen; doch alleen voor't tegenwoordige jaar van mdcliii, en by manier van voorraadt. Men vertrouwde nu dat de Viceadmiraalen, die te vooren den stok tegens elkandere trokken, hunnen plicht met meer eendraght, onder zulk een aanzienlyk hooft, zouden betrachten. Voorts hadt men den Heere van Opdam, toen d'oorloghsvloot van Noorweegen voor Texel quam, last gegeven, zich op de zelve te begeven, en in zee te blyven: maar 't onweer, boven gemeldt, en de schaade daar uit ontstaan, liet zulks niet toe. Ontrent den zelven Ga naar margenoot+tydt werdt ter vergadering van Hollandt door den Raadtpensionaris de Wit bekent gemaakt, 't geen by de GemaghtigdenGa naar margenoot† van Zeelandt meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dan eens ter Generaliteit was op 't tapyt gebraght, op het stuk van den rang tusschen de Viceadmiraalen Witte Korneliszoon de Wit en Johan Evertszoon te houden, en't bestierGa naar margenoot† aan de zelve op te dragen. Hier op is by hunne Ed. Groot Moog. beslooten, dat in die zaak den gemelden Gemaghtigden van Zeelandt in geenen deele vorder zou worden te gemoet gegaan, dan de voorslagh van inschikkingGa naar margenoot‡, voor deezen van weegen hunne Ed. Groot Moog. op dat stuk gedaan, medebraght, en dat men mitsdien by 't geen op den twintighsten van October, lest leeden, dienaangaande by hunne Hoog. Moog. was beslooten, zou blyvenGa naar margenoot†. Volgens Ga naar margenoot+ dat besluit was by hunne Hooghmoogentheden, op den voorslagh by die van Hollandt gedaan, goedtgevonden en verstaan, dat als de L. Admiraal van Hollandt in den aanstaanden toght met de Viceadmiraalen Witte Korneliszoon de Wit en Johan Evertszoon in zee zou zyn, de gemelde Viceadmiraal Johan Evertszoon, in de beraadtslaagingen van den Krygsraadt en andre voorvallende zaaken, dan naa den L. Admiraal den eersten rang en stem zou hebben, en na den zelven de voornoemde Viceaamiraal de Wit: doch dat by overlyden, zwaare ziekte, Ga naar margenoot+afzyn, of eenige andere ongelegenheit van den L. Admiraal, de Viceadmiraal de Wit, by maniere van voorraadtGa naar margenoot†, en tot nader ordre van hunne Hooghmoogentheden, het opperste gebiedt over de vloot van de Staat zou hebben. Dit besluit werdt te dier tydt by de Heeren Gemaghtigden van Zeelandt ter Generaliteit tegengesprooken; maar de Heeren Gemaghtigden Ga naar margenoot+der Landtschappen van Uitrecht, Vrieslandt en Overyssel hebben 'top het behaagen van hunne heeren en meesterenGa naar margenoot† ingewillight. De Heeren Staaten van Hollandt hadden te deezer tydt, overweegende wat dienst een merkelyk getal van Opperhoofden den Staat in't slaan ter zee kon doen, beslooten, dat onder elk Kollegie ter Admiraliteit hunner Provincie voortaan een Viceadmiraal en Schoutbynacht, tot beeter bestiering van 's Landts vloote, zou worden gestelt, gelyk te Rotterdam Ga naar margenoot+in 't Kollegie van de Maaze gebruiklyk was. By die gelegentheit werdt Ga naar margenoot+de Kommandeur de Ruiter niet vergeeten. Van hem hadt groot en kleen, naa dat men zoo veel blyken zyner dapperheit, in verscheide voorvallen, hadt gezien, den mondt vol: zoo dat'er nooit lofdicht met meer waarheit werdt geschreven, dan 't geen in deezen tydt door den druk in 't licht quam, en hem aldus aansprak.
Manhafte RUITER, puik van uw vermaarde Leeuwen,
Wie wat te zeggen weet van Hollanders en Zeeuwen,
Van u spreekt niemant niet dan alle deught en eer.
Ga naar margenoot+De Staaten dan genoegh verzeekert van zyne bequaamheit en deugt, Ga naar margenoot+hebben hem geduurende zyn afweezen, op den zelven dagh toen hy in Ga naar margenoot+den lesten storm voor Texel met de doodt worstelde, tot Viceadmiraal van Hollandt, onder 't Kollegie ter Admiraliteit t'Amsterdam , gekooren. Hy was, na 't uitstaan van al 't gevaar, noch behouden binnen gekoomen, en deê den eenentwintighsten van November, in den Haage, ter vergadering der Heeren Staaten van Hollandt, verslagh van 't geen in den lesten zeetoght, in zyn byweezen, van gewicht was voorgevallen. Waar op hunne Ed. Groot Moog. hem over de moeite en goede zorge, by hem in dien toght gehadt en gedraagen, hebben bedankt, en voorts de verkiezing van zyn persoon tot Viceadmiraal bekent gemaakt. Ter zelver tydt werdt hem op zyn ernstig verzoek toegestaan, dat hy Ga naar margenoot+voor eenige weinige dagen naar Zeelandt zou reizen, om zich op d'aanneeming van 't gemelde ampt, mer de geenen, dien hy zou goedtvinden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+daar over raadt te vraagen, te beraaden: mits dathy, zoo haast doenlyk zou zyn, zich wederom naar den Haage zour begeven; om zich op de gedaane verkiezing aan hunne Ed. Groot Moog. nader te verklaaren. Ga naar margenoot+Naa eenige overlegging van zaaken, maakte hy zwaarigheit in dat ampt t'aanvaarden, en verzocht met een' brief aan hunne Ed. Groot Moog. den tweeden van December te Vlissingen geschreeven, dat hy van dien lastGa naar margenoot†moght verschoontGa naar margenoot‡ worden. Hy zocht, naa zoo veel zwervens ter zee van kintsbeen af, en naa 't uitstaan van zoo veelerley gevaaren, in stormen en zeegevechten, voortaan te rusten: en d'eerzucht, om, door 't aanneemen van dit ampt, naar grooter te staan, en door dappre daaden, volgens 't voorbeeldt van wylen den L. Admiraal Tromp, rykdom en gloory te winnen, hadt op ditgemoedt, dat niet oorlogsgezint, en met noodruft te vreeden was, geen vat. Maar hoe hy d'eere min zocht, hoe hem die meer volgde. De Heeren Staaten, ’s mans waarde kennende, en weetende wat dienst de Staat van hem hadt te wachten, lieten 't daar niet by blyven, hem zendende den volgenden brief. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[9 December 1653]Manhafte, vroome, discrete, goede vrundt, Ga naar margenoot+Wy hebben wel ontfangen den brief by u.l. aan ons geaddresseert onder dato den tweden dezer loopende maandt, ende gelyk wy altydts stantvastig geoor deelt, ook in der daadt met onze actien doen blyken hebben, dat de deught geloont en gekroont behoort te werden allezints en zonder onderscheit van persoonen, daar inne de zelfde moghte koomen uittemunten, zoo hebben wy ook, ten vollen vergenoegt en verzekert wezende van de mannelyke en couragieuse daden by u.l. ten dienste van den Lande bewezen, en wel wetende de goede qualiteiten daar mede de groote Goat u.l. heeft gezegent, alle het zelve billiklyk zoo veele by ons laaten gelden, dat wy, geduurende uwe absentie in de jongste expeditie, gemoveert zyn geworden u.l. te defereren het Viceadmiraalschap onzer Provincie, onder 't Kollegie ter Admiraliteit tot Amsterdam residerende. Dat u.l. by de voor schreve missive het aannemen van de zelve functie tracht te excuseren, werdt by ons aangezien als voortkomende uit zonderlinge modestie. Maar daar tegens houden wy ons ver zeekert, dat u.l. zyn persoon en gaven het lieve vaderlandt niet zal willen onthouden: ende verzoeken gantsch vrundelyk, dat u.l. de moeite wil nemen van herwaarts te koomen, en de redenen van bezwarenisse over 't aannemen van de voor schreve chargie, zoo daar eenige by u.l. zouden mogen resideren, bekent maken; werdende by ons vastelyk vertrouwt, jaa geenzins getwyffelt, ofte op alle de grieven en consideratien, dewelke by u.l. zouden mogen werden gemoveert, zal gegeven werden zoodanig contentement en satisfactie, dat u.l. van de zelve gedimoveert werden, ende wy het genoegen zullen erlangen van u.l. meer geroerde charge te zien aanvaarden en bekleeden, ende mitsdien ons daar toe vastelyk ver laatende, Manhafte, vroome, discrete goede vrundt, beveelen wy u.l. de bescherminge Godes. Geschreven in den Haage den negenden van December 1653.
Ter ordonnantie van de Staaten. HERBERT VAN BEAUMONT.
Op dit schryven quam de Heer de Ruiter in den Haage, en vertoonde den Heeren Staaten van Hollandt wat reedenen van bezwaarnisse dat hy | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hadde. Maar de Heer Johan de Wit Raadtpensionaris van Hollandt, een Ga naar margenoot+van de welspreekendtste mannen deezer eeuwe, van wien men zeit, dat hy zelden met iemandt sprak, dien hy niet tot zyn meening braght, met hem daar over in gesprek getreeden, wist al zyne bezwaarnissen, en reedenen van weigering, met bondige tegenreedenen wegh te neemen; hem op al wat hy voortbraght genoegen te geven; en met eene zoo krachtelyk in te boezemen wat een vroom man den vaderlande schuldig is, dat hy zich eindelyk liet gezeggen, en den Heeren Staaten zynen dienst gewillig toezey. Men gaf hem daar op den volgenden lastbriefGa naar margenoot†, die ten tyde toen de Heeren Staaten hem tot die waardigheit verkooren, was geschreven en onderteikent. De Staten van Hollandt en Westvrieslandt, allen den geenen die dezen Ga naar margenoot+zullen zien ofte hooren leezen saluit. Alzo wy, tot beter directie van de zaaken en expeditien van oorloge te water, noodigh achten, dat onder de respective Kollegien ter Admiraliteit binnen den voor schreeven onzen lande residerende eenige meerder Hoofden en Officieren werden aangestelt, doen te weeten,dat wy, om de goede kennisse die wy hebben van den persoon van den Kommandeur Michiel Adriaansz de Ruiter, en van zyne getrouwigheit, vroomigheit, naarstigheit en kloekmoedigheit in ’t stuk van den oorlooge te water, den zelven onthouden, gestelt en gecommitteert hebben, onthouden, stellen en committeren mitsdezen tot onzen Viceadmiraal van Hollandt en Westvrieslandt voor schreven, onder het Kollegie ter Admiraaliteit residerende binnen de stadt Amsterdam, gevende hem dienvolgende volkomen maght, authoriteit en speciaal bevel, den voorschreeven staat als Viceadmiraal voortaan te houden, te exerceren en te bedienen, dezer Landen ende onze vyanden te vervolgen, krenken en beschadigen, by alle middelen en manieren, hem mogelyk zynde; mitsgaders, zoo veel in hem is, goede toezicht te hebben, dat de zee, rivieren, en binnenwateren vry en veyligh gebruikt mogen werden, goede wachten te doen houden tegens alle invasien, en toghten, die eenige vyanden op ofte in deze landen zouden willen doen; en voorts in 't generaal en particulier alles te doen dat een goedt en getrouw Viceadmiraal van den voorschreeven Lande schuldig en gehouden is te doen; waar op, en van hem wel en getrouwelyk te quyten, de voornoemde de Ruiter gehouden werdt den behoorlyken eedt in onzen handen te doen, welke eedt gedaan zynde, verzoeken wy alle Koningen, Vorsten, Prinsen, en Heeren, haare Admiraalen, Stadthouders, Gouverneurs, Officieren, Magistraaten van de Republyken, steden ende andere onze ofte dezer Landt geallieerden en goedtgunstigen, den meergemelten de Ruiter in 't geene dezen zynen last en commissie aangaat, alle goede bevorderinge, hulpe en bystandt te bewyzen. Ordonneren en bevelen ook alle Officiers, Bevelhebbers, en alle andere krygsluiden te water en te lande, onder onze gehoorzaamheit staande, denmeergemelten de Ruiter voor onzen Viceadmiraal voor schreven te erkennen, houden en respecteren, zoo dat behoort; op de peenen en straffen daar toe staande, ende werdt ons 't zelve aangenaam. Gegeven in den Haage onder onzen grooten zegele hier aangehangen, den elfden November, in 't jaar onzes Heeren duizent zeshondertdrie-en vyftig.
J. KATS. vt. Ter ordonantie van de Staaten. Atet een af bangendt zegel HERBERT VAN BEAUMONT. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Op dezen lastbrief heeft de Heer de Ruiter, den tweeden van Maart des volgenden jaars, ter vergadering van hunne Ed. Groot Moog. den eedt als Viceadmiraal gedaan. Ook hadden de Heeren Staaten ten zelven Ga naar margenoot+daage toen ze de Ruiter tot die waardigheit verkooren, met eene, uit de persoonen, hun by eenige GemaghtigdenGa naar margenoot‡ van hunne Ed. Groot Moog. en by de Raaden der Admiraaliteiten ten dien einde voorgeslagen, den Schoutbynacht Pieter Floriszoon tot Viceadmiraal, onder 't Kollegie ter Admiraliteit in't Noorderquartier, gekooren en gestelt; den Kapitein Jan Aartszoon Verhaaf tot Schoutbynacht onder 't Kollegie ter Admiraliteit te Rotterdam; den Kommandeur Kornelis Tromp, oudtsten zoon van wylen den L. Admiraal Tromp, tot Schoutbynacht onder 't Kollegie ter Admiraliteit t' Amsterdam, en den Kommandeur Jakob Korneliszoon de Boer tot Schoutbynacht onder 't Kollegie ter Admiraliteit van 't Noorderquartier. De jonge Tromp werdt by deeze gelegenheit, Ga naar margenoot+niet alleen om zyn vaders verdiensten, maar ook om zyne eige dapperheit gevordert; naadien hy zich in verscheide voorvallen, en noch onlangs in 't gevecht voor LivornoGa naar margenoot†, manlyk hadt gequeeten. Men braght nu den Viceadmiraal Witte Korneliszoon de Wit onder't Kollegie ter Admiraaliteit te Rotterdam; op dat hy den eersten rang onder de twee andere Viceadmiraalen moght blyven behouden: doch de Heer van Opdam Ga naar margenoot+hadt, als L. Admiraal, den rang boven de drie Viceadmiraalen. Daarna nam de Viceadmiraal de Ruiter zyn afscheidt van den Raadt ter Admiraliteit te Middelburgh in Zeelandt, bekent maakende, dat hy den van dienst van Viceadmiraal van Hollandt, onder 't Kollegie ter Admiraliteit te Amsterdam, hadt aangenoomen, met voorneemen om 't gemeene vaderlandt naar zyn vermoogen, en tot ieders genoegen, dienst te doen. Voorts den Raadt bedankende voor d'eere by hem aldaar genooten: Ga naar margenoot+met aenbiedinge van zynen byzondren dienst, tot voordeel en ten Ga naar margenoot+goede van de ingezeetenen van Zeelandt: ook met verdre verklaaringe dat hy ze altydt een volkoome genegentheit zou toedraagen. Hier over werdt de Viceadmiraal van den Raadt bedankt, en hem aanbevoolenGa naar margenoot† den ingezetenen van Zeelandt alle behulp en bystandt te doen. Ga naar margenoot+Korts daarna nam hy zyne wooning t'Amsterdam, en hadt daar den verderen tyt zyns levens, als hy aan landt was, zyn verblyf. Het jaar van mdcliv, dat nu volght, braght groote verandering voort, daar iet van staat te melden. De Heeren Staaten van Hollandt, den zwaaren last van den oorlogh tegens Engelandt meest alleenGa naar margenoot* op den hals hebbende, en merkende, dat het inwendig oproer van dagh tot dagh stouter wierdtGa naar margenoot‡; dat ook eenigen scheenen toe te leggen, om hun een' Kapitein Generaal, en misschien ook een' Stadthouder, tegens hunnen wil, op te dringenGa naar margenoot†; wisten geen gereeder middel te bedenken, om ordre t'hunner verzeekering te stellen, dan 't uitwerken van een goede vrede. Ten dien einde hadden ze, eenige maanden geleeden, in stilte gearbeidt om den wegh tot eenig verdragh te baanen †; en daarna, niet zonder veel teegenstreevingGa naar margenoot‡, Ga naar margenoot+een vredehandeling met het Parlement van Engelandt, of met den Generaal Kromwel, te weeg gebraght. Ook hadt men weêr etlyke Gezanten naar Londen gezonden. Geduurende deeze handeling, hadt Kromwel de geheele regeering, onder den tytel van Protector, of Beschermer der drie volken van Engelandt, Schotlandt en Yrlandt, door Ga naar margenoot+behulp van eenige weinige gunstelingen, aan zich getoogenGa naar voetnoot*. Hier door tot meerder maght opstygende, dan ooit Koning in Engelandt kon bekomen, zocht hy zich in die hoogheit, door vriendtschap met de Hol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landers, Ga naar margenoot+te vestigen: daar eerlang de vrede op volgde, die den vyftienden Ga naar margenoot+van April deezes jaars te Westmunster tusschen beide te volken werdt geslooten, en onderteekent. Dit vreêverdragh behelsde drie-endartig puntenGa naar margenoot†, en strekte tot herstelling der oude vriendtschap en verbintenisse, zonder iet van de haaringvisschery te reppen: en aangaande het stryken der vlagge werdt alleen gezeit, dat de Nederlandtsche scheepen eenig oorlogsschip der Engelsche republyke in de Britannische zee ontmoetende, dan de vlag van den top van de mast zouden stryken, en het marszeil laaten vallen, in voege als ooit in voorige tyden, en in eenige voorgaande regeering was gebruikelyk geweest. Zoo dat in dit stuk niet nieuws werdt bedongen. Doch eer dit vreêverdragh werdt geslooten, Ga naar margenoot+hadt Kromwel op zeker puntGa naar margenoot†, strekkende om den jongen Prins van Oranje (die, als uit den huize van Stuart gesprooten, by hem in 't oog was) uit alle hooge ampten en waardigheden te weeren, lang gedrongen. Maar men hadt dien eisch met veel redenen tegengesprooken en van de handt geweezen; maar daarna, om een' middelweghGa naar margenoot* te vinden, ingewillight, dat alle de geenen die by hunne Hoog. Moog. tot Kapitein Generaal Ga naar margenoot+of Admiraal van hunne krygsmaght, of by de Staaten der Landtschappen tot Stadthouder zouden worden gekooren, zouden verbonden zyn het vreêverdrag en al de punten van dien te bezweeren, en dienvolgens te belooven, dat zy die, voor zoo veel in hun was, zouden helpen handt-haven. Dan de Protector nam in dien voorslagh geen genoegen: en gaf, voor en naa het teekenen van 't verdragh, klaar te kennen, dat de vrede geen stadt zou grypen, ten zy dat de Heeren Staaten van Hollandt dat punt van uitsluiting, voor zoo veel hun aanging, in 't byzonder met een bondig schriftGa naar margenoot‡ zouden beloven natekoomen. Hier op hadden de twee Hollandtsche Gezanten, de Heeren van Beverning en Nieupoort, alleen toegezeit, dat ze over die zaak aan de Heeren Staaten van Hollandt zouden schryven, en 't besluitGa naar margenoot† van hunne Ed. Groot Moog. op dat punt, Ga naar margenoot+zoodaanig als zy 't zouden believen te nemen, met de bekrachtigingGa naar margenoot‡ van het vreêverdragh inbrengen. De gemelde Gezanten hier over aan die van Hollandt schryvende, verzochten dat hunne Ed. Groot Moog. daar op spoedig zouden besluit neemen en antwoorden: daar byvoegende, dat daar aan was hangende de volkoome uitslagh van oorlog of vrede. Op dit Ga naar margenoot+schryven werdt eindelyk, naa veel overlegs, by de Heeren Staaten van Hollandt, op dat de vreede moght voortgaan, of standt houden, den vierden van May beslooten, Dat hunne Ed. Groot Moog. den Heer Prins van Oranje, of iemant van zyne linie, nimmermeer zouden verkiezen tot Stadthouder, of Admiraal van hunne provincie: noch toestaan, Ga naar margenoot+voor zoo veel het advysGa naar margenoot† van hunne Provincie aanging, dat de zelve ooit zoude worden ge-eligeertGa naar margenoot‡ tot het Kapiteinschap generaal over de militieGa naar margenoot† van de Generaliteit. Dit besluit werdt by geschrift gestelt, gezegelt, getekent, en aan de gemelde Gezanten gezonden: met ordre om zich daar van tot vordering van de verdre voltrekkingeGa naar margenoot* der vrede te mogen dienen: in dien verstande nochtans datze voor 't overleveren Ga naar margenoot+van dien, zonder iemant ter werelt daar van kennis te geven, als noch allen bedenkelyken vlyt zouden aanwenden, ten einde dat de Protector daar van moght afstaan. Doch hy bleef onverzettelyk by zyn' eisch. Te Ga naar margenoot+meer, om dat het geheim van dat besluit, door 't yveren der geenen die 't zochten te stuiten, zoo ver was uitgelekt, dat het t'zyner kennisse was gekoomen. Dies werdt hem dat ge-eischte schrift, (na dat men alle moogelyke middelen te vergeefs hadt gebruikt om hem van zyne be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geerte Ga naar margenoot+af te brengen) ten lesten, op een nader ordre der Heeren Staaten, Ga naar margenoot+in de maandt van Junius ter handt gestelt. Deze Seclusie of uitsluiting, die van vyf steden was tegengesprookenGa naar margenoot*, en in 't eerst geheim werdt gehouden, verwekte, toen ze ruchtbaar werdt, veel tegenspraak onder d'andre ProvincienGa naar margenoot†. Waar op by die van Hollandt met een wydtluftig geschriftGa naar margenoot‡ werdt geantwoordt: in 't breede beweerende, dat ze, volgens 't recht van hun oppergezagh, zoodanig besluit van uitsluiting vermoghten te neemen en over te leveren, zonder daar mede 't verbondt der zeven Landtschappen in eenigen deele te krenken. De gemelde vrede was midlerwyl korts naa 't sluiten, eerst by de Heeren Staaten Generaal, en daarna by den Protector Kromwel, met hunne goedtkennig bekraghtightGa naar margenoot†, en werdt den zesten van May te Londen, en den achtsten in den Haaghe afgekundight. Te Londen en in andre Engelsche steeden zagh men veele vreughdetekenen over de gesloote vrede: desgelyks ook in al Ga naar margenoot+de Landtschappen, steden en dorpen van den Nederlandtschen StaatGa naar margenoot↓: daar men alomme op den zevenentwintighsten van May, met het luiden der klokken, het branden van pektonnen, het lossen van geschut, en 't aansteeken van vierwerken, ten ingang der vrede, veelderley blyken van blydtschap, naar 's Landts wyze, liet zien en hooren: inzonderheit t' Amsterdam. Men hadt hier op den dam of markt een treflyk schoutooneel opgerecht: daar't verderf des oorloghs, en't heil der vrede, door tien cierlyke vertooningen, met leerzaame zinnebeelden, werdt afgebeeldt. Daarna werdt op den volgenden WoensdagGa naar margenoot* een vast- dank- en bededagh gehouden, en Godt voor 't verleenen der vrede, en andre weldaaden, alom gedankt, en met eene om verderen zeegen, rust en eendraght gebeden. Dus zagh men 't einde van dien beklaagelyken, verderffelyken en bloedigen oorlogh, die zoo veel ingezetenen ter wederzyde van hunne have, ouders van hunne kinderen, kinders van hunne ouderen beroofde; Ga naar margenoot+en beide de Landen met weduwen en weezen vervulde. De Heer de Ruiter, die nu tot de waardigheit van 't Viceadmiraalschap, gelyk verhaalt is, was verheven, werdt, korts naa 't afkundigen der vrede, door den Zeeraadt ter Admiraliteit t' Amsterdam met vyf oorloghsscheepen naar de Middellandtsche zee gezonden; om etlyke koopvaarders derwaarts te brengen, en andere, die van daar verwacht werden, naar 't vaderlandt te geleiden. Hy voerde toen het schip 't Huis te Zwieten, en liep in 't midden van JuniusGa naar margenoot† met veertien Straatsvaarders uit Texel in Ga naar margenoot+zee. De Kapiteinen, die hem in deezen toght verzelden, waaren Pieter van Braakel, Jan Gideonszoon Verburg, Jan Egbertszoon Ooms, en Lambert Pieterszoon. Voor 't uitloopen werdt hem een berichtschrift van den gemelden Zeeraadt ter handt gestelt, in't welk hunne Ed. Moog. aanweezen, 't geen hy, en de Kapiteinen t'zynen beveele, hadden naa te komen: hoe ver dat zy de scheepen zouden brengen, en wat plaatzen en havens Ga naar margenoot+zy, in 't gaan en keeren, zouden aandoen. Ook gaf dat berichtschrift te kennen,hoe zy zich zouden draagen indien ze eenige Koningklyke vlooten moghten ontmoeten: hun beveelende, dat ze voor de zelve zouden stryken, en, drie eerschooten uit ieder schip doende; hunnen koers houden: ten waar dat de vreemde scheepen, ongelyk sterker in getal zynde, moghten verzoeken, kennis van de gelegentheit hunner reize en van de laading der scheepen te hebben. In welken gevalle de Viceadmiraal de Ruiter iemant, by den Koningklyken Admiraal te zenden, aan zyn boordt zou ontfangen, en den zelven bericht doen van zyn' last, en werwaart de koopvaarders heene wilden. Voorts dat hy van den gemelden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+persoon, aan zyn boordt gekoomen, diergelyk bericht zou verzoeken, aangaande de gelegentheit en reis der Koningklyke scheepen, en die daarna beleefdelyk verlaaten. Doch by aldien de Koningklyke Admiraal daar mede niet te vrede moght zyn, dan zou men alleen gedoogen, dat twee of drie van zyne BevelhebberenGa naar margenoot↓, nevens zoo veel bequaame persoonen, met zyn floep aan de koopvaardyscheepen zouden vaaren (welke koopvaarders nevens d'oorlogsscheepen zoo lang op de ly zouden werpen) om Ga naar margenoot+van de Schippers diergelyke verklaring te hooren: zonder dat de zelve gehouden zouden zyn de gemelde Bevelhebbers beneden in hunne scheepen te laaten komen, of eenigh onderzoekGa naar margenoot† van brieven, papieren, of andere bescheiden te gedoogen; veel min uit hunne scheepen te gaan, of iemandt te laaten gaan. Maar indien zulks onvermoedelyk wierdt geverght, dan zou de Viceadmiraal, met de Kapiteinen, zich daar tegen stellen: en in gevalle zulks met geweldt wierde begeert, zouden al de scheepen zoodaanig geweldt afweeren en tegenstaan, en elkandere daar in, zonder te bezwyken, als tegens den vyandt, bystandt doen. Ook Ga naar margenoot+werdt daarna by Heeren Staaten Generaal (by gelegentheit dat een Engelsch oorlogschip ontrent Duins een oorlogschip van den Staat, en de koopvaarders onder des zelfs geleide, zocht t'onderzoeken) goedt-gevonden Ga naar margenoot+en beslooten, dat de Kapiteinen, en alle andere BevelhebbersGa naar margenoot↓ ter zee, op nieu zou aangezeit en bevoolen worden, dat zy geen uitheemsch gebiedtGa naar margenoot* ter zee zouden erkennen, veel min het zelve gehoorzaamen, en in generlei maniere hunne scheepen laaten onderzoekenGa naar margenoot†, of eenig volk daar uit overgeven, of ietwes anders laaten lichten: op peene dat de geenen, die zulks zouden doen of lyden, daar over als wederhoorigen naar gelegentheit van zaaken zouden worden gestraft. Voorts indien eenige uitheemschen de Kapiteinen, Bevelhebbers, of kruissers daar toe, ten deele of in 't geheel, zouden willen dwingen, dat dan de gemelde Kapiteinen, Bevelhebbers, en kruissers, de zelve alvooren daar Ga naar margenoot+van met alle beleefde middelen afgemaant hebbende, zich kloekmoedelyk en mannelyk moghten en mosten verdeedigen, met zoodanige middelen als zy by der handt zouden hebben: welverstaande dat zoodanige Kapiteinen eenige oorlogsscheepen van d' Engelsche regeering ontmoetende, de zelve eerst, volgens het dertiende punt van het vreêverdragh, met de vlag van den top der mast te stryken, en het marszeilte laaten vallen, zouden begroeten: en dat ze zich voorts in dat punt, ten aanzien van andre Koningen en Mogentheden, zouden dragen Ga naar margenoot‡naar 't geen des aangaande in gebruik was. En wat het onderzoeken der koopvaardyscheepen aanging, werdt verstaan, dat men aan de Nederlandtsche Gezanten in Engelandt zou schryven, dat ze op dit noodig punt, in 't vreêverdragh open gebleven, met de regeering aldaar, zonder eenigh tydtverlies zouden trachten overeentekoomenGa naar margenoot†, om daar op zoodaanige orde te beraamen, als met de minste hinder en bezwaarnis van den koophandel ter weder zyden zou konnen geschieden; volgens het voorbeeldt van de verdraghpunten op dat stuk met de Koningen van Vrankryk en Spanje geslooten. Het afschrift van dit besluit werdt ook, door den Zeeraadt t' Amsterdam, aan den Viceadmiraal de Ruiter t'zyner naarichting gezonden. Doch hem bejegende niemant op zyne reize die eenig onderzoek zocht te doen. Na dat hy 't Kanaal was afgeloopen, achterhaalde hy den Schoutbynacht Tromp, en de Kapiteinen Abraham van der Hulst, Dirk Krynen Verveen, en Huiskens met zes Spaanschvaarders, die twee daagen voor hem uit Texel waaren gezeilt. Ontrent de Kondaatsche kust nevens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ayamonte koomende, scheidde hy van Tromp, en liep Straatwaart in, Ga naar margenoot+geleidende etlyke koopvaarders naar Alikante, Yvica, Genua en Livorno. Van Livorno zondt hy de Kapiteinen Verburg en Ooms met vyf koopvaarders naar Venetie. Na hun vertrek bleef hy op het verzoek der Nederlandtsche koopluiden byna een maandt voor Livorno leggen, om naar eenige koopvaarders te wachten. Te dier tydt heeft hy ordre gestelt Ga naar margenoot+om eenigh geschut, dat uit een schip, in den slagh voor Livorno gezonken, was geberght, in 's Landts scheepen te laaden. Van Livorno t'zeil gaande stelde hy zyn koers naar Minorka of Minorika, en voorts naar Alikante, daar men 't lyk van den Kapitein Lambert Pieterszoon, die dicht by Minorka was overleden,Ga naar margenoot† ter aarde braghtGa naar margenoot†. Van Alikante zeilde hy naar Kartagena en naar Malaga. Hier leggende, en zich van water verziende, quam Don Diego Ferdinand de Kordua, Overste der stadt, met eenige Edelen aan zyn boordt, die hem verwellekoomde, en alle vriendtschap aanboodt, verzoekende dat hy hem desgelyks aan landt in zyn huis zou Ga naar margenoot+bezoeken. Hy voer daar op met den Kapitein van Braakel naar de stadt, Ga naar margenoot+daar hy met lossen van 't geschut en musketten (want men hadt al de soldaaten in ’t geweer gebraght) werdt ontfangen, en heusch onthaalt. Te deezer tydt kreegh hy kennis dat te Kadix twee Zeeusche oorlogsscheepen lagen, onder de Kapiteinen Frans Mangelaar, en Jan Vinkaart, of de Waterdrinker, die met de Zeeusche koopvaarders, als zy hunne lading zouden hebben, naar 't vaderlandt zouden keeren: en dat Kapitein Lyn Pik van Zeelandt last hadt, om de Malagaasche wynscheepen Ga naar margenoot+te geleiden. Op dit bescheidt vondt hy geraden zyne scheepen te verdeelen. Den Kapitein Braakel, nevens het fregat Zutfen (dat de Kapitein Lambert Pieterszoon plag te voeren, en daar nu zyn Luitenant Gerrit Dromont bevel op hadt) gaf hy last, dat ze met den Kapitein Pik de Malagaasche vloot zouden geleiden; en hy besloot met zyn schip naar Kadix te zeilen, en zich by de twee gemelde Zeeusche oorlogsscheepen te voegen: op dat beide die koopvaardyvlooten, met gelyk geley moghten worden verzien. Hier op ging hy den negenentwintighsten van September onder zeil, en beval daarna den Kapitein van Braakel en den Luitenant Dromont, dat ze den tydt van zes of acht daagen in 't naau van de Straat zouden kruissen, en zich dan naar Malaga begeven, om op de scheepen, die daar laagen, te passen. Hy liet het doorstaan naar Kadix, Ga naar margenoot+en quam in 't begin van October in de Baay van die stadt ten anker. De Nederlandtsche Konsul en de voornaamste Hollandtsche koopluiden daar op straks aan zyn boordt koomende, vertoonden hem met Ga naar margenoot+droef heit verscheide brieven, uit Saleé geschreven, meldende hoe hardt dat de Sant of Opperheer van die stadt met de Nederlanders handelde: om dat de Schoutbynacht Tromp een fluitschip, de Windthondt genoemt, dat men zeide te Saleé t'huis te hooren, by Mamora hadt genoomen. Hier over Ga naar margenoot+hadt d'Opperheer van Saleé drie Amsterdamsche koopvaardyscheepen, die daar in laading laagen, in beslagh doen neemen, en de Schippers en matroozen in de gevangkenisse werpen: hen dreigende tot slaven te maaken, indien 't genoome schip met zyne ingelaade goederen niet wierde vrygestelt. In de gemelde brieven vertoonden de gevange Schippers, met groot beklag, in wat ellende dat ze waaren, deemoedelyk verzoekende, dat de Heer de Ruiter met zyn schip daar zou koomen: vastelyk vertrouwende, dat hy, door de byzondre kennis, diè hy ten tyde van zyne voorgaande en langduurige Ga naar margenoot+handelinge met den Opperheer, en andere voornaame Bevelhebberen, binnen Saleé weleer hadt gemaakt, veel goedts tot hunne bevry- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding Ga naar margenoot+zou konnen uitwerken. Over dit verzoek heeft de Ruiter met de Ga naar margenoot+Kapiteinen, Konsul, en koopluiden, geraadtslaaght. Zy verstonden dat het t'eenemaal raadtzaam was, en dat de dienst van 't Landt vereischte, dat hy zich op 't spoedighst zou derwaart begeven: te meer naadien 't noch wel vier of vyf weeken zou aanloopen, eer de koopvaardyscheepen, die te Kadix laagen, klaar zouden zyn om naar 't vaderlandt te zeilen. De Ruiter, hunne redenen hebbende gehoort, oordeelde desgelyks dat zyn reis naar Saleé noodtzaaklyk was: dat men alle vlyt most aanwenden om daar de scheepen en gevangenen vry te krygen, en't opgaande vuur der verwydering, tusschen den Nederlandtschen Staat en die van Saleé, in zyn eerste beginsselen te slissen, eer het tot grooter brandt moght uitbarsten. Ook werdt hy te meer tot die reis bewoogen, om dat hunne Hooghmoogentheden in zeeker berichtschrift, den negentienden van Junius geteekent, en aan de Raaden ter Admiraaliteit t' Amsterdam gezonden, onder anderen hadden gezeit, Dat hunne Hoog Moog. geraaden vonden, dat d'oorlogscheepen van den Staat, op de Spaansche kust zynde, by gelegentheit de reede van Saleé zouden aandoen, en zich daar eens vertoonen. Hier op ging de Ruiter den zesten van October met de Kapiteinen Mangelaar en Waaterdrinker onder zeil, en quam den tienden op de reede van Saleé. Den volgenden dagh ontfing hy een' brief van den Nederlandtschen Konsul David de Vries, verhaalende hoe de Ga naar margenoot+Sant, of Sid en Opperste van Saleé, na dat de Schoutbynacht Tromp het schip te Salee t'huis hoorende hadt genomen, hem by zich hadt ontboden, Ga naar margenoot+en daar over groot misnoegen getoont: eischende van hem de vergoeding Ga naar margenoot+van schip en goedt: ook beweerende, dat hy, als Konsul, den Nederlandtschen Staat verbeeldende, gehouden was alle de schaade, die 's Landts oorlogscheepen zyne onderdaanen deeden, te verantwoorden. Dat hy, Konsul, die Turksche regel en gewoonte met beleeftheit hadt tegengesprooken, met aanbieding van aan den Heer Tromp te zullen schryven, ten einde dat hy daar op de reede zou komen, en reeden geven, waarom hy dat Turks schip hadt genoomen en te Kadix opgebraght: voorts verzoekende dat men ondertusschen de laading van 't aangehoude schip niet zou verminderen. Dat dit by den Sant was ingewillight. Dat de Schoutbynacht Tromp daarna, op zyn schryven en verzoek, met Kapitein Huiskens voor Saleé gekomen, een' brief aan den Sant of Opperste hadt gezonden, om reeden te geven van zyn bedryf: te kennen Ga naar margenoot+gevende, dat die van 't schip, 't welk hy verovert hadt, geen sloep hadden willen uitzetten, noch aan zyn boordt koomen, hoewel hy een witte vlag hadt laaten waayen. Dat hy 't toen voor een Algiersch schip hadt aangezien en genoomen: te meer om dat het volk met kisten en kassen, zoo veel doenlyk was, aan landt vluchtte. Doch indien de Regeerder van Saleé zich daar door beleedight vondt, dat hy zich daar over kon richten aan hunne Hooghmoogentheden de Staaten Generaal, die gewoon waaren een ygelyk billyk recht te doen: verder in zyn brief verklaarende, dat hy geen last hadde om d'onderdaanen van Saleé eenige hinder of schaade te doen. Ga naar margenoot+Dat d'Opperste van Saleé hier op had geantwoordt, Dat hy zoodaanig schryven niet aannam, maar geloofde dat de Schoutbynacht Tromp eenigen last van hunne Hoog Moog. most hebben: dat hy zich anders niet zou hebben vervordert een schip van Saleé te neemen. En indien hy zonder ordre een schip moght neemen, dat hy ook geen verlof van Hunne Hoog Moog. van noode hadde om het aan den eigenaar weêr te vergoeden, en overteleveren. Maar dat de brief, daar dit antwoordt in begreepen was, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den Heere Tromp op de reede niet was ter handt gekoomen; dewyl de zee zoo hol ging, dat 'er te dier tydt geen bark kon uitkoomen: en dat hy, niet willende of konnende wachten, zonder antwoordt of iet uit te rechten, weêr naar Kadix was t'zeil gegaan. Wyders dat de Sant drie of Ga naar margenoot+vier daagen naa Tromps vertrek den Schipper van 't schip den Tyger, met al zyn volk, in de gevangkenisse had gesmeeten. Doch dat hy de twee andre Amsterdamsche scheepen, die daar in laading laagen, verlof hadt gegeven om te vertrekken. Ten zelven daage toen dat bericht was geschreven, zondt ook de Viceadmiraal de Ruiter een' brief aan den Opperste van Saleé, Sid Abdala Ben Sid Mahumad Ben Bukar, die van deezen Ga naar margenoot+inhoudt was, Hoe hy, te Kadix koomende, met groot leetweezen hadt verstaan het misnoegen, dat over 't neemen van het fluit schip, den Windthondt, was opgevat, en dat desweegen de Schipper Simon Walichszoon Ga naar margenoot+met zyn schip en volk was aangehouden. Dat hy daarom zyn reis naar Saleé hadt verhaast, om zyn Excellentie te ver zeekeren, dat hunne Hoog Moog. de Heeren Staaten Generaal, niet anders zocht en dan de vrede, met die van Saleé weleer gemaakt, volkoomentlyk t' onderhouden: en dat, indien, door 't neemen van 't genoemde schip, misschien door misverstandt daar tegen iet moght zyn gedaan, zulks den Heeren Staaten, volgens hun vredelievend gemoedt, tegen de borst zou zyn. Dat hy zich bedroefde, om dat d' ordre van hunne Hoog Moog. hem verhinderde uit zyn schip en aan landt te gaan, om zyn Excellentie de handen te kussen, en veele voorspoedige jaaren toetewenschen: vast vertrouwende dat hy in 't mondeling gesprek zoodaanige redenen zou bybrengen die zyn Excellentie zouden vergenoegen, en voorts strekken om de vriendtschap tusschen den Nederlandtschen Staat en die van Saleé, die nu door de voorgevalle onlusten geknakt scheen, te herstellen. Doch dewyl hy zyn Excellentie, om de gemelde redenen, in persoon niet moght begroeten, was zyn verzoek, dat men den Konsul de Vries, en den Schipper Simon Walichszoon, zou toelaaten aan zyn boordt te komen, op dat hy door hen van de geheele zaake ten vollen onderrecht moght worden; om daarna breeder aan zyn Excellentie te mogen schryven. Het leezen van deezen brief, die in de Spaansche taale werdt vertolkt, gaf den Opperste van Saleé groot genoegen. Hy stondt straks toe dat de Konsul naar boordt zou vaaren, en beval dartig schaapen, vier ossen, en eenige andre verversching gereedt te maaken, om, door twee Gemaghtigden, aan den Viceadmiraal vereert te worden: voorts dat ze hem zouden bewellekomen, en mondeling oopening van d'oorzaak der onlusten doen. Ook liet de Sant of Opperste hem, naa 't ontfangen van zyn' brief, met zeven schooten bedanken. Doch daarna hadt men etlyke daagen voor Saleé een rollende zee, en de baare was zoo groot, of ging zoo hoog, dat 'er geen bark dorst uitkoomen. Evenwel ontfing de Ruiter noch een brief van den Sant, die met groot gevaar van de brengers Ga naar margenoot+werdt bestelt, en hem bekent maakte, dat hy 't schip den Tyger zoude aanhouden, tot dat men 't schip door Tromp genoomen zou vry laaten: daar by voegende, dat hy alle andere Hollandtsche scheepen vry Ga naar margenoot+zou laaten inkoomen en vertrekken; dewyl hy beslooten hadt, de vrede Ga naar margenoot+en vriendtschap met de Heeren Staaten t'onderhouden. De Ruiter schreef daar op noch twee brieven aan den Sant van Saleé, welker inhoudt hier op uit quam, dat hy met's Landts scheepen daar op de reede niet langer dan tot den volgenden morgen kon vertoeven, maar naar Kadix Ga naar margenoot+most vertrekken, om de koopvaarders van daar naar 't vader landt te ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leiden. Ga naar margenoot+Doch dat hy d' aangroejende onlusten eerst zocht wegh te neemen. Dat al waar 't dat de Heer Tromp iet tot naadeel van de vrede hadt gedaan, ('t geen hy nochtans ontkende, nadien hy 't schip, daar geschil om viel, voor een Algierder hadt opgebraght) men echter van des Sants redelykheit en grootmoedigheit niet hadt verwacht, dat d'onnozelen, gelyk als waaren de Schipper en 't volk van den Tyger, onder zyn gebiedt de straf van de schuldigen zouden hebben gedraagen: en dat, eer hy aan de Heeren Staaten noch kennis hadt gegeven van 't neemen van 't schip, daar hy 't op nam. Wyders, dat zyn Excellentie zich moght verzeekeren, dat hunne Hooghmoogentheden, naa kennis van zaaken, niet anders zouden vonnissen, dan't geen de gerechtigheit zelf zou uit spreeken: gelyk dat, tot hunnen grootsten lof, van al de werelt, als daar gelegentheit toe voorquam, werdt ondervonden. Derhalve verzocht hy nochmaals, dat men niet ter handt zou neemen 't geen den loop des koophandels zou konnen beletten, maar eerst brieven van de Heeren Staaten, over dit geschil, afwachten: en dat men ondertusschen het schip den Tyger met den Schipper en 't volk kosteloos en schadeloos zoude ontslaan. Hy schreef ook, dat hy met verlangen zyne Gemaghtigden den volgenden dagh zou verwachten; om met hun in mondelinge onderhandeling te treden, en te toonen hoe hoogh dat hy het verbondt van vriendtschap, tusschen den Staat en die van Saleé, waardeerde. Doch op dit schryven volgde geen verdre handeling, terwyl de zee of de baare de twee volgende daagen zoo hoog ging, dat niemant zyn leven dorst waagen om aan de Ruiters boordt te koomen. Ook rolden en slingerden 's Landts scheepen zoodanig op de reede, dat ze genoeg te doen vonden om 't geschut vast, en de masten staande te houden; ja eindelyk werdt de baare en zee zoo hoog, dat de Kapiteinen Mangelaar en Vinkaart of Waterdrinker aan de Ruiters boordt koomende, hem bekent maakten, dat hunne scheepen door 't slingeren grooten last leeden, en 't daar niet langer konden harden. De Ruiters schip lag in 't zelve gevaar. De zee schoot zoo maghtig aan, uit den Noordtwesten, dat ze met zulke zwaare scheepen d'uitkomst van dat weêr niet dorsten afwachten; om geen schipbreuk te lyden op zulk een gevaarlyke kust, en niet onder de handen van Barbarische Turken en Mooren, die men niet hadt te vertrouwen, te vervallen. Waar op de Ruiter, en d'andere Kapiteinen, beslooten onder zeil te gaan, naa dat de Kapitein Vinkaart of Waterdrinker een anker en half tou Ga naar margenoot+hadt verlooren. Zy verlieten die reede, wel te pas en ter bequaamer tydt; dewyl ze even daarnaa, etlyke daagen lang, zeer ongestuimig weêr hadden. Ontrent zestien mylen van Kadix zaagen zy een zeil, daar zy Ga naar margenoot+jacht op maakten, 't welk door den Kapitein Vinkaart of Waterdrinker werdt achterhaaldt. 'T was een Duitsch bootken by d'Engelschen gevoert, gelaaden met gedroogde Terreneufsche vis, dat door een Turksche bark, een kaper met vier stukken, op de kust van Portugaal, by Avero, na dat d' Engelschen met de boot aan landt waaren gevlucht, was genoomen. Men vondt daar op tien Turken of Mooren, daar een Turk genoemt Kasemareis bevel over hadt. Dees betuigden, na dat men ze hooft voor hooft in 't byzonder hadt ondervraaght, dat ze van Saleé waaren Ga naar margenoot+uitgevaaren, en door den Kapitein van de roofbark, Aly Reis Kampos, op den prys gezet. De Heer de Ruiter heeft op dit bescheit, dat vry bootken terstondt ontslaagen, en gaf den Bevelhebber Kasemareis verlof, dat hy zyn reis naar Saleé moght vervorderen. Ook zondt hy met dien Turk een brief aan den Sant of Opperste, meldende, hoe die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Turksche prys in zyn maght was geraakt, en van hem vrygelaaten; op Ga naar margenoot+dat men daar uit zyn genegentheit, om de vreede met die van Saleé onverbreeklyk t'onderhouden, moght bemerken: derhalve verzocht hy ook diergelyke ontslaaking van de geenen die te Saleé werden vastgehouden. Ga naar margenoot+Ook gaf hy te kennen, wat hem zoo schielyk, zonder de Gemaghtigden van Saleé langer te verwachten, hadt geperst te vertrekken: te weeten 't harde weder, en den dienst der Koopvaarderen, die te Kadix laagen, en zyn geley van noode hadden. Twee daagen daarna verviel de Ruiter met d'andre Kapiteinen, door hardt en donker weder, voor de stroom Guadalquivir, van oudts Baetis genoemt, by de stadt sint Ga naar margenoot+Lucar, op een laager wal, daar 't anker op zeven en een halven vadem inden grondt most, en een zwaare storm, met groot gevaar van schip, storm in lyf en leven, werdt afgereden. De Ruiter hadt twee ankers in den grondt, en toen 't weêr bedaarde brak zyn tuytou in 't winden, ook kon de boeireep het lichten niet uitstaan, zoo dat het desgelyks brak, en hy zyn tuyanker verloor. Den twee-en twintigsten van Oktober quam hy in de Ga naar margenoot+baay van Kadix, en verstondt hier uit de koopluiden, dat de koopvaardyscheepen noch in geen veertien dagen konden klaar zyn. Hy besloot toen, zoo haast als vier of vyf Amsterdamsche scheepen gereedt zouden zyn, met de zelve voor af te koomen: en d'andere, met de Kapiteinen Mangelaar en Vinkaart, (die doch naa twee Zeeusche scheepen, die de Ga naar margenoot+leste zouden zyn, mosten wachten) te laaten volgen. Hier op ging hy in 't begin van November met elf scheepen t'zeil: te weeten met drie Ga naar margenoot+rykgelaade Straatsvaarders, die den wil hadden naar Amsterdam, een naar Hamburg, en zeven zoo Hollandtsche als Zeeusche zoutscheepen, die naar Gallicie wilden, en zich onder zyn bescherming begaven. Op deze reize hadt hy veel hardt weder, naar geleegentheit van 't laat herfstzaaizoen, doch zonder schaade te lyden, of eenige byzondre ontmoeting Ga naar margenoot+te hebben, behalven op den elfden der maandt. Toen is hem, op de hooghte van vyfenveertigh graaden, een Fransch schip van Nantes ontmoet, dat uit Amerika, van Kanada, of Nieu Vrankryk, quam. De Bevelhebber klaagde, dat het volk, door de langkheit der reize, groot gebrek hadt van eeten en drinken; en gaf te kennen, dat het schip, zeekeren Franschen Heere van groot vermoogen, een gunstgenoot van den Kardinaal Mazaryn, toebehoorde. Doch de Ruiter, die wel wist dat die Ga naar margenoot+Heer geen vriendt der Hollanders was, en dat op hem sterk vermoeden viel, als of hy, nevens anderen, deel hadt in 't beschaadigen der Hollandtsche koopvaarderen, die daagelyks, onder verscheide voorwendtsels, in de Middelandtsche zee, door Fransche scheepen werden aangehaalt, verstondt echter dat men die onschuldige menschen in hunnen noodt most bystaan, en liet ze door de zynen van allerlei nooddruft ten vollen verzorgen. Hy quam in 't einde van de maandt, met de scheepen die onder zyn geley waaren, behouden binnen Texel, en van daar in 't begin van December t' Amsterdam by de zynen. Niet lang daarna betoonden de Heeren Burgermeesters van die stadt in hoe hooge achting dat ze zyn persoon hielden, toen zy hem, in den aanvang van de lente des jaars mdclv, met het grootburgerschap van hunne stadt vereerden, Ga naar margenoot+hem een schriftelyk betoog, daar het stadtszeegel opstondt, ter handt stellende, van den volgenden zin. Burgermeesteren ende Regeerders der stadt Amstelredamme hebben den E. manhaften Michiel de Ruiter, Viceadmiraal over Hollandt en Westvrieslandt, onder 't Kollegie ter Admiraliteit alhier resorteeren- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de, Ga naar margenoot+ten opzichte van zyne voortreffelyke diensten aan den Lande gedaan, ende die van zyn E. als noch verhoopt werden, vereert met het grootburgerrecht dezer stede: lastende een yegelyk zyn E. daar voor te erkennen, en te laten genieten de vryheden, privilegien ende immuniteiten den burgeren dezer stede competerende. Actum onder 't cachet der voorschreeven stadt, den tweeden Martii, anno zestienhondert en vyf-en vyftig.
Ter ordonnantie van haare Edele Achtbaarheeden. J. KORVER.
Door dit grootburgerschap heeft men den Viceadmiraal de Ruiter in staat gestelt, dat hy in tyde en wyle tot de hooghste ampten van stadts regeeringe kon worden gekooren. Dus werdt de Ruiter grootburger van de grootste koopstadt van Hollandt, en misschien van de gantsche werelt. Dit strekte zoo wel ter eere van de stadt, als van de Ruiter. Want de Ruiter ontfing door dit burgerschap een geschenk, daar men zelden iemant meê plagh te vereeren: en de stadt bequam hier door zoo groot een' Zeeheldt tot haaren burger. Zoo dat groote persoonaadjen, die in 't toekomende met dat burgerschap moghten beschonken worden, voor te grooter eere zullen achten dat ze burgers worden van een stadt, die de Ruiter tot een' burger heeft gehadt: eveneens gelyk Alexander de Groote, toen hem de Megarensers met het burgerrecht beschonken, dat voor geen kleene eere reekende, als hy verstondt, dat ze daar weleer Herkules Ga naar margenoot+meê hadden begiftight. In dit zelve jaar werdt de Viceadmiraal de Ruiter met acht scheepen en fregatten van oorlogh, en twee jachten naar de kust van Barbarye en de Middelandtsche zee gezonden. Men gaf hem last by geschrift, den negenentwintighsten van Junius geteekent, dat hy Ga naar margenoot+en d'andere Kapiteinen alle Barbarische scheepen, op d'ingezetenen van den Nederlandtschen Staat rovende, met naame die van Tetuan, Algiers, Tunis, en Tripoli, waar zy die zouden konnen bejegenen of aantreffen, op dees zyde van 't ryk van Kandie, zouden bevechten, veroveren, verbranden of vernielen, zoo als best doenlyk zoude zyn. Voorts dat ze de moedtwillige Renegaaten, of Christverzaakers, door 't recht van voetspoeling met 'er doodt zouden straffen: maar andere, die in hunne jongkheit of andre gelegentheit waaren gedwongen, en zich ontrent de Christe slaven goedertierelyk hadden gedraagen, en berou toonden, by 't leven behouden en op de scheepen verdeelen: de Turken oft Mooren openbaarlyk verkoopen, en de penningen overmaaken oft overbrengen: maar de Christe slaven, t' hunnen verzoeke, vry aan landt zetten, of op de scheepen houden, en naar hunne bequaamheit in soldy ontfangen. Ook werdt aan de Ruiter bevoolen, dat hy naar Saleé zou zeilen, om, nevens den Konsul David de Vries, met de regeering van die stadt in onderhandeling te treden, en middelen van verdragh en redelyke voldoeningGa naar margenoot† van wederzydts gelede schaaden en verongelykingen met de zelve te helpen beraamen: met verdre maght om ook het verdraghGa naar margenoot* van vrede en vriendtschap, in den jaare mdcli met die van Saleé geslooten, naar gelegenheit en bevinding van zaaken, en volgens de maght en 't berichtschrift, hem van hunne Hooghmoogentheden ten dien einde gegeven, te vermeerderen en te verbeteren. Ook was hem belast Ga naar margenoot+de koopvaardyscheepen, die met hem eenen koers zouden begeeren te neemen, tegen allen overlast te beschermen, en andere scheepen uit Spanje, en andre gewesten, ten tyde zyner wederomreize herwaarts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+willende, insgelyks onder zyne bescherming te geleiden. Op den achtienden Ga naar margenoot+van Iulius liep de Viceadmiraal de Ruiter, die nu het schip 't huis te Tydtverdryf voerde, nevens den Kapitein Dirk Quirynszoon Verveen, en den Kapitein Jan Jeroenszoon Adelaar, uit Texel in zee. Hier by voeghden Ga naar margenoot+den zich de Kommandeur Gideon de Wildt, en de Kapiteinen Willem van der Zaan, Isaak Sweers, Pieter van Zaalingen, en Adriaan van den Bosch. De Ruiter hadt op zyn schip tweehondertvyftien mannen, en twee-envyftig stukken geschuts; de Wildt hondertentachtig mannen, en vyftig stukken; Verveen honderdtvyfentsestig mannen, en vierenveertig stukken; Van der Zaan honderdtvyfentsestig mannen, en sesenveertig stukken; Sweers hondertvyfentwintig mannen, en twee-endertig stukken; Adelaar hondertvyfentwintig mannen, en dertig stukken; van den Bosch vyfentnegentig mannen, en twee-entwintig stukken; van Zaalingen vyfentnegentig mannen, en twee-entwintig stukken: t'zaamen elf hondert vyfentsestig mannen, en tweehondert en achtentnegentig stukken. Men hadt hier twee jachten, de Parel en de Fortuin, bygeyoeght, om zich daar van, ontrent voorvallende zaaken, te dienen. De Viceadmiraal de Ruiter voerde, als Admiraal, op deezen toght de vlagh van boven; de Kommandeur de Wildt, als Viceadmiraal, van de voorsteng; en de Kapitein Verveen, als Schoutbynacht, van de kruissteng. Ontrent vyfenvyftig koopvaardyscheepen, die naar Vrankryk, Portugaal, Spanje, en de Middelandtsche zee wilden, begaven zich onder hun geleide. Naa dertien daagen zeilens, quam de Hollantsche vloot op de kust van Algarve, voor de Kaap van sinte Maria, een uithoek van een kleen eilandt, by de stadt Faro, of Faraon, geleegen, daar ze den Engelschen Admiraal Blaake, sterk twee-entwintig kloeke oorlogsscheepen, en noch Ga naar margenoot+vyf van minder soorte, ontmoette. De Ruiter vereerde hem met negen schooten, naa 't stryken der vlagge, die hy, naa den lesten schoot, straks weêr liet ophyssen. De Kommandeur de Wildt, als Viceadmiraal, Ga naar margenoot+schoot zeven, en de Kapitein Verveen, als Schoutbynacht, vyf Ga naar margenoot+schooten. Hier op werdt uit het schip van den Admiraal Blaake, op de Engelsche wyze, met eenentwintig schooten, naar 't getal van de schooten der drie Hollandtsche Bevelhebberen, geantwoordt. Toen zondt de Ruiter den Kapitein van zyn schip, Jakob van Berchem, aan 't boordt van Blaake, om hem mondeling van zynen 't wegen te begroeten. Blaake ontfing den Kapitein vriendelyk, en verzocht een ton bier van de Ruiter, die hem terstondt meer zondt dan hy begeerde, voegende by 't bier een halve aam Rynsche wyn. Waar over d'Engelsche Admiraal hem tot vergelding met een goedt deel confituuren, of doorsuikert ooft, vereerde. Ter zelver tydt quam ook zyn Kapitein, genoemt Stooks, met zyn' Geheimschryver, en een Bewindtsman der Engelschen te Kadix, aan de Ruiters boordt: hem, naa een heusche begroeting, verhaalende wat ze op de kust van Barbarye hadden verricht. Voor Tunis hadden ze etlyke roofscheepen verbrandt, en met die van Algiers en Tripoli een vreêverdragh geslooten: verlossende, of lossende, alle d'Engelsche en ook veertig Nederlandtsche slaven. Ook maakten ze de Ruiter de gesteltenisse der zaaken, Ga naar margenoot+in die roofsteeden, ter goeder trouwe bekent. Onder anderen zeiden ze, dat de Turksche rovers naar huis waaren. Dus zyn Blaake en de Ruiter, die onlangs zoo groote vyanden waaren, met groot betoog van vriendtschap van elkandere gescheiden. Op den volgenden dagh verpreide de Ruiter twee Engelsche koopvaardyscheepen, het een van Kadix en 't ander van Malaga komende, met veele Engelsche koopluiden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die uit Spanje waaren gevlucht, vreezende dat Kromwel de Spaanschen den oorlogh zou aanzeggen. Ook vermoedde de Ruiter dat zich Blaake Ga naar margenoot+ontrent de Spaansche kust onthielt, om op de zilvre vloot te passen. Ten leedt ook niet lang aan of men zagh de vyandtschap uitbarsten. Op den Ga naar margenoot+avondt van den derden dagh van Augustus quam de Ruiter met vierenveertig zeilen in de baay van Kadix, hebbende die reis, uit Texel tot Kadix, in zestien etmaalen gedaan. Hier verstondt hy uit den Konsul van den Hoove en de Nederlandtsche koopluiden, dat zeeker Schipper, Kornelis Thyszoon, met het fluitschip den jongen Tobias. uit Texel uitgevaaren, en te Maaslandtsluis t'huis hoorende, den wil hebbende naar de Karibische eilanden, (gelaaden met waaren die in dat gewest werden gezocht, en met vyftig paarden) van een Amsterdamsch Schipper, Jan Allartszoon de Graaf, voerende het schip sint Paulus, doch in dienst van den Koning van Spanje aangenoomen, en een Spaansch Kapitein ophebbende, laatende een Hollandtsche vlag waajen, by de Kanarische eilanden was aangetast, en, naa een scherp gevecht van drie uuren, verovert, t'eenemaal geplondert, en te Kadix, met vyf dooden en veel gequetsten, opgezonden. Dat de Schipper zyn beklag hadt gedaan over 't ongelyk dat hy leedt, verzoekende dat men hem met zyn schip zou ontslaan, en zyne schaade vergoeden. Maar dat men zyn zaak liet bepleiten, en sleepende hieldt: voorgevende dat het schip den Franschen toebehoorde, en met Fransche goederen was geladen. Doch de Ruiter, die, uit zeekre blyken, wist dat dit schip vry was, en de hooftreeders, die in den Briel en te Maaslandtsluis woonden, kende, deê groote vlyt om 't zelve te doen ontslaan. Hy schreef hier over verscheide brievenGa naar margenoot* aan Don Antonio Johannes de la Cerda, Hartogh van Medina Celi, Algemeen OversteGa naar margenoot‡ van de zee en strandt van Andaluzie, aan wien hy met Ga naar margenoot+veele redenen vertoonde, dat het veroveren van 't gemelde schip niet alleen tegens d'eeuwige vreede en vriendtschap streedt, maar ook tegens het elfde en twaalfde punt van het zeeverdraghGa naar margenoot†, tusschen zyne Majesteit van Spanje en den Nederlandtschen Staat geslooten. Derhalven verzocht hy wel ernstelyk, dat men den Schipper Kornelis Thyszoon met zyn schip en laading in 't geheel kost en schaadeloos, zonder verder uitstel, zou ontslaan, met vergoedinge van 't nadeel dat de Schipper door dit vertoef, en 't verstek van zyne reize, zoude lyden: dat men ook alle moogelyke voldoening zou geven over de dooden en gequetsten, die 't gemelde schip, in 't gevecht, zoo ongerechtelyk hadt bekoomen: Dat men daarenboven de geenen, die 't verdragh der eeuwige vrede zoo oopentlyk hadden geschonden, ten spiegel van anderen, strengelyk zoude straffen. Eindelyk gaf hy met ronde Hollandtsche taale den Hartog te kennen, dat hem weegens hunne Hoog Moog was belast, niet te gedoogen dat iemant de koopvaardyscheepen van 's Landts ingezetenen zou beschadigen, of in hunnen handel verhinderen; maar hun, om den zelven te beschermen en voort te zetten, alle moogelyke hulp en gunst te bewyzen: daar Ga naar margenoot+byvoegende, dat hy door den wegh der vriendtschap geen voldoening konnen de krygen, daar tegens met andere middelen zou moeten voor zien: hem verzekerende, dat, indien voor zyn vertrek van de reede, 't welk den volgenden dagh naa den middagh zou zyn, d'ontslaaging en vergoeding niet geschiedde, hy dan niet alleen aan hunne Hooghmoogentheden daar over zoude klaagen, maar daarenboven 't geen hy verstondt tot uitvoering van zyn last te strekken in 't werk stellen, en teerste Spaansche schip dat hem in zee zou ontmoeten aantasten, en naar Amsterdam opzen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den; Ga naar margenoot+om 't zelve de rechtspraakeGa naar margenoot* der Heeren Staaten t' onderwerpen, en op deeze wyze 's Landts ingezetenen aan de vergoeding hunner schade te helpen. Over dit schryven was de Hartogh ten hooghsten ontstelt. Ook zondt hy daar op twee Nederlandsche Koopluiden, de Windt en Ga naar margenoot+van Keulen, toen de Ruiter al onder zeil was om Straatwaart in te loopen, aan zyn boordt, hem aandienende, dat men de zaak van 't verovert schip, zoo haast als de Spaansche oorlogsvloot (die ten getaale van achtentwintig zeilen te Kadix, om zich tegens d'Engelschen te verweeren, werdt toegerust) in zee zou zyn, zou afdoen, en 't schip ontslaan, of verklaaren 't verbeurt te zyn: verzoekende dat de Ruiter zoo lang gedult Ga naar margenoot+zoude neemen. Eenigen tydt daarna werdt dit schip met zyn laading wel vry verklaart: maar echter nam de Schipper in 't vonnis geen genoegen: want volgens 't zelve was hy gehouden, de plaats of persoonen, daar de vermiste goederen moghten berusten, aan te wyzen, 't welk hem onmoogelyk was. Ook hadt men d'ingelaade vyftig paarden verre onder de waarde verkocht, om dat ze gevaar van sterven liepen, en men weigerde dat verlies, en de verdre schaade, over 't verzuim der Ga naar margenoot+reize, en anderszins geleeden, te boeten. Hier over schreef de Heer de Ruiter noch een' ernstigen brief aan den Hartog van Medina Celi, hem te gemoet voerende, dat het vonnis, aangaande het schip den jongen Tobias, verscheide ongerymtheden begreep. Dat de Schipper niet gehouden was aantewyzen, waar of by wie de vermiste goederen waaren: maar dat het genoeg behoorde te zyn, indien hy met bondige bescheiden bewees, wat goederen in zyn schip waaren gelaaden: dat men die hadt weder te geven of te vergoeden. Dat het gevaar 't welk de paarden liepen van te sterven, en 't verlies daar uit ontstaan, hem tot geen naadeel kon strekken; dewyl dit alles door 't onrechtvaardig veroveren was veroorzaakt. Dat zelfs uit de beleide verklaaringen van eenigen uit het scheepsvolk, vaarende op het schip sint Paulus, klaar bleek dat men zyn schip t'onrecht hadt aangetast en opgezonden. Dat al de schaade daar uit sproot. Dat derhalven al 't verlies daar by geleeden, ook 't verzuim der reize, met alle d'onkosten, door den onrechtvaardigen veroveraar most vergoedt worden. Dat hy goedtvondt dit alles zyn Excellentie te vertoonen: op hoope, dat hy, volgens den loffelyken roem zyner hooge wysheit en rechtvaardigheit, in dit stuk de gerechtigheit plaats gevende, het schip niet alleen zou doen ontslaan, maar ook alle de schaade laaten vergoeden: of dat anders zyn Excellentie door dit schryven voor de leste reize gewaarschout wierdt, en zich verzeekert moght houden, dat hy d'ordre en last, hem gegeven, tegens de geenen die iemant van 's Landts ingezetenen eenig ongelyk of geweldt zouden aandoen, zonder verder uitstel zoude uitvoeren, 't welk tegen zyn rust- en vreedelievend gemoedt zou stryden, als anders van harten wenschende, dat hy zyn Koningklyke Majesteit van Spanje, en alle zyne onderdaanen, allen mogelyken dienst en hulp moght bewyzen. Op dit schryven en 't verder aanhouden van den Heer de Ruiter werdt met beleefde woorden en goede toezegging geantwoordt: maar 't liep noch al een wyl tydts aan, eer men de zaak ten einde braght: want men most noch aan 't Hof te Madrid om uitspraak aanhouden: daar ookde gemelde Hartogh, met zyn voorschryven aan den Koning, op de Ruiters verzoek verleent, toe holp arbeiden. Zelfs hunne Hooghmoogentheden schreven over die zaak aan zyne Majesteit, als die oordeelende van grooten gewichte te zyn, en dat ze de vryheit der zeevaart, en des koophandels, ten hooghste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+betrof. Ook gaven de Heeren Raaden ter Admiraaliteit t' Amsterdam in een' brief, aan de Ruiter geschreven, te kennen, dat zyne vlyt, tot vrylaating van dat schip aangewendt, hunne Ed. Moog. aangenaam was. Dan 't vervolg van dit verhaal heeft my wat afgeleidt van zaaken die Ga naar margenoot+vroeger voorvielen, en nu staan te melden. De Viceadmiraal de Ruiter was den zevenden van Augustus, gelyk verhaalt is, uit de baay van Kadix weêr t'zeil gegaan. Hy liep met zyn vloot Straatwaart in. Doch te vooren hadt hy ordre gestelt, daar men zich, indien hun eenige vyandtlyke maght moght ontmoeten, naar zou richten: en dewyl zyne vloot bestondt uit vier kloeke oorlogscheepen en vier fregatten, werdt goedt gevonden, dat ieder oorlogschip een fregat tot seconde of bystander zou Ga naar margenoot+hebben. Den Viceadmiraal de Ruiter werdt de Kapitein Adriaan van den Bosch met zyn fregat toegevoeght: den Kommandeur Gideon de Wildt de Kapitein Pieter van Zaalinge: den Kapitein Dirk Verveen de L. Kapitein Jan Adelaar: en den Kapitein Willem van der Zaan de Kapitein Isaak Sweers, om, in gevalle van gevecht, elkandere trouwelyk bytestaan Doch indien men in den strydt oordeelde, dat hun de vyandt te zwaar viel, dan zou men niemandt aanboordt leggen; maar alleen schutgevecht houden, om de vyandtlyke scheepen, door dat middel, reddeloos te maaken, tot dat de Viceadmiraal de Ruiter zyn wimpel onder de vlag van boven zou laaten waajen: dan hadt ider zyn best te doen, Ga naar margenoot+maar men most elkandere in 't gezicht houden. Voorts werdt beraamt, dat alle morgen vier van de bezeilste scheepen, twee aan stierboordt, en twee aan bakboort van de vlag, voor uit zouden zeilen, doch in elkanders gezicht blyven; om alle scheepen die ze bezeilen zouden te verspreeken, Ga naar margenoot+maar 's avondts weêr by de vlag te komen. Dan indien iemant, dus zeilende, jacht op een schip kreeg, die zou, als hy 't meende te konnen bezeilen, zyn jacht vervolgen, en elk glas een schoot schieten, doch wel letten hoe hy de vloot van zich liet, om die daarna ten spoedighste Ga naar margenoot+weêr optezoeken. De Ruiter stelde zyn koers eerst naar Malaga, en van daar naar Kartagena en Alikante, daar etlyke koopvaardyscheepen binnen zeilden. Ontrent het eilandt Formentera (dat hy tot een Ga naar margenoot+verzaamelplaats hadt gestelt, indien men door eenig toeval van elkandere Ga naar margenoot+moght raaken) zyn de leste koopvaarders van hem gescheiden. Hy hadt een byzondre en geheime ordrevan den Zeeraadt ter Admiraaliteit t'Amsterdam, dat hy by 't eilandt Yviça, van oudts Ebusus genoemt, (daar Formentera dicht aan leit) koomende, de Schippers der koopvaardyscheepen zou beveelen, dat ze hunne reize in goede orde en Admiraalschap, als in 't byzyn der oorlogscheepen, zouden vorderen, hun aanzeggende, dat 's Landts dienst vereischte zyn vloot by een te houden: dat hy daarna onder 't eilandt Formentera zou loopen, en de twee waterscheepkens, die zyne vlag volgden, tot branders laaten bereiden: dat hy dan zou laaten verneemen, of in de baay, of achter de moelje van Algiers eenige merkelyke maght van roofscheepen lagh: en zulks bevindende, dan derwaarts zeilen, en alle vlyt aanwenden om ze te veroveren, te verbranden, of te vernielen. Om deezen last naatekomen liet hy beide de jachten of waterscheepkens, de Paarel en de Fortuin, van de leeftoght ontlaaden, en zondt twaalf man uit ieder schip aan landt: eenige om steen tot ballast voor die scheepkens te haalen, andere om licht hout en Ga naar margenoot+ruighte tot brandttuig te hakken. Voorts liet hy al de Timmerluiden, Ga naar margenoot+met eenig ander volk, de vereischte gooten en stutten in de scheepkens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+maaken, 't geen met zulk een neerstigheit en snelheit werdt verricht dat de twee branders byna in anderhalven dagh klaar raakten. Men beloofde aan 't volk dat zich vrywillig aanboodt op de branders te dienen, (te weeten acht man op elk scheepken) om hen te meer aan te moedigen, Ga naar margenoot+dat indien ze met de branders de Turksche roofscheepen, binnen de moelje van Algiers leggende, zoodanig zouden aan boordt leggen en in brandt steeken, dat de voorgenoome toeleg moght gelukken, dan ieder man, boven zyn maandtgeldt, noch zou genieten de somme van tweehondertenvyftig Ga naar margenoot+gulden, 't welk aan hun, of iemandt hunner vrienden, zou betaalt worden: maar die zich in 't uitvoeren van den aanslagh niet naar behooren queet, zou niet alleen geen loon genieten, maar daarenboven ten spiegel van anderen strengelyk worden gestraft. Ter zelve tydt werdt ook ordre gestelt om de scheepen schoon te maaken, op dat ze te beter zouden zeilen. Hier leggende zondt d'Overste van Yviça een bark aan de Ruiters boordt met een vereering van vyf schaapen, eenige kalkoenen, hoenderen, meloenen en druiven, welke heusheit de Ruiter met een gift van Hollandtsche booter, kaas, hammen en stokvis erkende. Teen hy byna gereedt was om onder zeil te gaan, ontfing hy brieven van drie Schippers, onlangs van hem gescheiden, die toen onder Yviça laagen, meldende dat 'er zeven Turksche roofscheepen een gantschen nacht en dagh by hen geweest waren, doch zonder hen aan boordt te leggen; dewyl ze, al wykende, den volgenden nacht schoot op schoot deeden; op hoope dat ze van de Hollandtsche scheepen moghten worden gehoort. Waar op hen de Turken (vreezende, zoo 't schynt, dat 'er ontzet voor hun by der handt was) hadden verlaaten. Doch nu verzochten ze, dat ze noch een stuk weeghs onder 't geleide van 's Landts scheepen moghten zeilen. De Ruiter stondt hun dit toe, en zondt den Kommandeur de Wildt en den Kapitein van Zaalingen naar Yviça, om hun dat aan te zeggen, en onder de vlagh te brengen. Zy zeilden met hem tot ontrent acht mylen van de Barbarische kust, en scheiden toen van hem af om hunne reize te bevorderen. Deeze Koopvaarders wisten veel te zeggen van de bezeiltheit der gemelde rovers, die zy 's middaghs even van den steng konden zien, en, hoewel ze met alles by te zetten hun best deeden om t'ontkomen, echter ontrent Zuidtwester zon hun alle hadden opgezeilt. De Ruiter stelde met de zynen zyn koers naar de stadt Algiers, en zondt den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen Sweers en van Zaalingen, dewyl 't zeer donker was en mistte, voor uit, om 't landt te verkennen, en te bezichtigen wat scheepen voor Algiers laagen. Hy hadt hun een zyner matroozen, die daar wel veertien jaaren slaaf was geweest, met zyn' Opperstuurman meê gegeven om op alles naau te letten. Den dertighsten der maandt kreeg hy de stadt, wanneer 't wat opklaarde, naa den middagh in 't gezicht, toen die noch vyf mylen van hem lagh, en zeilde naar den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen Sweers en van Zaalingen; daar hy 's avondts ten vyf uuren by quam. Uit hun bericht verstondt hy, dat ze zoo dicht aan de stadt waaren geweest, dat zy 't volk op de moelje hadden gezien: dat ze vyf scheepen op de reede, en noch zes of zeven binnen de moelje hadden zien leggen. Hy quam den zelven avondt met zyn acht scheepen en twee branders, meer roeijende dan zeilende, door de groote Ga naar margenoot+stilte, ontrent een kanonschoot van de stadt, op twee-enveertig vadem water ten anker. Daar hy zelfs zagh 't geen hem was aangedient. Men liet van al de Hollandtsche scheepen Engelsche vlaggen en vleugels waai- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jen, Ga naar margenoot+om de roovers te misleiden, die wel met kleen vaartuig van landt quaamen, maar de Hollandtsche scheepen niet dorsten naaderen. Daar op werdt by de Ruiter en den Krygsraadt beslooten, dat men, zoo haast de windt des nachts uit den wal zoude koomen, onder zeil zou gaan, om de branders, waar 't moogelyk, door drie oorlogsscheepen onder de moelje Ga naar margenoot+aan de roofscheepen te brengen. Maar men hadt den geheelen nacht groote kalmte. Zoo dat men naauwlyks kon zien van waar de windt quam. 'S morgens met den daageraadt was 't noch doodt stil, en men zagh dat de vyf scheepen, die 's avondts te voore op de reede laagen, nu binnen de moelje waaren gekort, en dat men met barken af en aan voer, tot dicht by de stadt. Uit al de toestel kon men merken, dat de Turken op hunne hoede Ga naar margenoot+waaren. Hier op werdt krygsraadt gehouden, en eenstemmighlyk beslooten, (dewyl men geen of te weinig windt had om iet tegen hen t'onderneemen, en dat de zee hardt op den wal rolde) van de reede te vertrekken, en 't geen hun, naa 't gelukken of mislukken van dien aanslagh, verder was bevoolen, in't werk te stellen, en ook naar Saleé te zeilen. De Ruiter en d'andere Bevelhebbers Ga naar margenoot+oordeelden, dat wie deeze stadt (die met een sterk kasteel, vaste muuren, en met veel geschuts was verzien) of de moelje wilde aandoen, en daar op iet bestaan, of een brander aanbrengen, zon en maan, dagh en nacht, windt en weder, om zoo te spreeken, tot zyn dienst en te baat most hebben. Men most een windt hebben om beide aan en van de stadt te konnen zeilen. Eenigen hadden wel voorgegeven dat hier de windt gewoon was altydt 's nachts uit den Zuidtoosten en uit den wal te waaijen: maar men hadt nu het tegendeel bevonden: naadien hier de Hollandtsche vloot in twee daagen tydts niet dan Weste en Westnoordtweste winden, en 's nachts groote stilte, ook met travaden, dat zyn schielyke stormen die haast bedaaren, hadt gehadt. En als de windt al gunstig was most men noch klaar weder hebben; om het gat van de moelje te konnen verkennen, of ten minsten een Stuurman, daar wel ervaaren en bedreeven, die men in de geheele vloot niet kon vinden. Daarenboven mosten de rovers van den toelegh niet zyn verwittight, want als ze op hunne hoede waaren, konden ze d'inkomst zeer bekommerlyk en zwaar maaken. Dat alles, 't welk zoo licht niet t'zaamenkomt, most men te gelyk en op Ga naar margenoot+eenen tydt aantreffen, en zich daar van dienen. Ontrent den middagh hebben de Hollanders hunne ankers gelicht, en zyn om de stilte met boots en sloepen van landt afgeroeit, zonder dat ze eenige schooten op de stadt deeden: nadien ze door de groote stilte niet geraadtzaam vonden de stadt (daar zy zoo dicht by waaren dat zy de menschen met groote meenighte op de muuren en moelje konden zien staan, en door elkanderen loopen) meer te naaderen, zonder hoop van iet van gewicht Ga naar margenoot+te verrichten. Naa dat ze van de reede onder zeil waaren geraakt, kreegen ze een harden windt uit den Noordtoosttennoorden, met een hooge zee, zoo dat ze in veertig uuren van Algiers tot voorby de kaap van Agates, of de Gato, (een uithoek, of voorgeberght, als een hooft zich in zee uitsteekende, ten Zuidtooste der stadt Almeria, in 't koningkryk van Granata of Granada) zeilden. Dat was ontrent vyfentsestig Duitsche mylen, Ga naar margenoot+van vyftien in een graadt. Den negenden van September quaamen ze op de reede voor Malaga ten anker, daar ze met alle de boots naar landt voeren, om zich van water te verzien. Den elfden gingen. ze in den voornacht weêr t'zeil, en 's anderendaaghs zaagen ze ontrent drie mylen buiten de kaap of uithoek van Molina vyftien zeilen: vier Hollandtsche oorlogsscheepen, die tien Neerlandtsche koopvaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders, Ga naar margenoot+en een Hamburger, geleiden. Deeze verhaalden dat ze voor Alikante zeven rovers hadden gezien, die een Fransch schip in hun gezicht weghnaamen. Daarna werdt de Ruiter, door tegenwindt, weêr naar Malaga gedreven, en op verscheide scheepen jacht krygende, bequam hy eindelyk den zeventienden September een Turksche bark van Ga naar margenoot+Tetuan, met twintig Mooren bemant, die door de Kapiteinen van den Bosch en van Zaalingen, zoo met zeilen als met roeijen, was achterhaalt en genoomen. De Kapitein was een Spaansch renegaat, Arnando Dias, te Seeuta gebooren, en t'eenemaal van den Christen aardt verbastert. Hy hadt weleer een' doodtslagh begaan, en was van zelfs by de Turken overgeloopen. Seedert hadt hy veel quaadts bedreven, en in den tydt van twaalf jaaren wel twee duizendt Christenen, en daar onder eenige van zyne naaste bloedtvrienden, van 't landt gehaalt, en tot slaaven verkocht, ook meermaalen gedreight dat hy zyn' eigen vaader desgelyks zou doen. Hy werdt door de Ruiter en den Krygsraadt ter doodt veroordeelt. De Stadtsoverste en 't Gerecht van Malaga verzochten dat men zyn lichaam aan hun zou overgeven, om, dewyl hy zulk een overgeve booswicht was geweest, ten spiegel van anderen, op 't landt aan een galge Ga naar margenoot+gehangen te worden. Hun verzoek werdt ingewillight, en de rover aan den nok van de fokkeree opgehangen. Dit geschiedde in 't aanschouwen van veele honderden van ingezeetenen, die zich nu zoo zeer verheug den over zyn sterven, als ze hem te vooren in zyn leven vreesden: zoo Ga naar margenoot+dat ze 't opbrengen en de straf van dien roover voor een groote overwinning hielden. Daarna heeft men zyn lichaam den Spanjaarden, volgens hun verzoek, overgeleevert, die 't zelve, om dat hy als een Christen scheen gestorven, noch aan landt begroeven. Hy hadt ten tyde toen hy genoomen werdt slechts drie daagen in zee geweest. Men hadt, voor 't vellen van 't vonnis, hem en d'andre Mooren ondervraaght, en hunnen lastbrief afge-eischt: maar zy hadden geen bescheidt of blyk van last, en zeiden dat ze van Tetuan voeren. Van de Mooren die met hem roofden zyn te Malaga vyftien met de bark verkocht. Vier Mooren van Tetuan, die aldaar hunne vrienden hadden, hieldt men t'scheep, op hoope van daar te Saleé Christenen voor te lossen. Den negentienden der maandt ging de Ruiter weêr t'zeil, en quam met de zynen, den tweeden dagh in de baai of haven van Gibraltar ten anker, daar hy zyn schip liet varkenen Ga naar margenoot+of schoonmaaken. Doch den volgenden dagh vervorderde hy zyn reis, zeilde door de Straat, en voort naar Kadix, om daar eenige goederen van 't Saleésche schip, daar geschil over viel, en zyn leeftoght, Ga naar margenoot+die daar was opgeleit, af te haalen. Ook liet hy zyn twee brandtscheepen Ga naar margenoot+achter 't puntaal brengen, tot naader ordre. Daarna stelde hy zyn koers naar de Barbarische kust, om Saleé te naderen. Den volgenden dagh zaagen de Hollanders even buiten 't naau van de Straat twee zeilen in 't Oost, en noch een zeil in 't Zuidtwest. Op het laatste, dat zich Ga naar margenoot+groot opdeê, maakte de Ruiter jacht. 'T gejaagde schip zette zyn koers recht naar Arzila, een Turks stedeke ni 't koningkryk van Fez, ontrent zes Duitsche mylen van Tanger, aan de Spaansche zee gelegen. 'T was d'Admiraal van Algiers, een Hollandtsch schip, in 't voorleeden jaar genoomen, voorheenen 't Radt van Avontuure, en nu by de Turken de Goude Dadelboom genoemt: een schip ruim zoo groot en kloek als 't Huis Tydtverdryf, dat de Ruiter voerde. 'T was verzien met achtendertig stukken, en bemandt met tweehondertenvyftien mannen, en daar onder vyftig Christe slaaven, die door dwang dienden: de rest waaren Moo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren. Ga naar margenoot+De Kapitein van dit schip Selleman Reys geheeten, een renegaat, of Christverzaaker, in Yrlandt gebooren, raakte tegens den avondt in de haven van Arzila, en liep zoo naar aan de stadt, dat hy pas vry van Ga naar margenoot+den grondt lagh. De Ruiter volgde tot in de haven, en quam een uur voor zonnen ondergang zoo dicht by den Rover, dat hy hem, die zich wel verweerde, voor den donker noch drie volle laagen gaf, van onder en boven, ook liet hy met musketten sterk op hem schieten. Hy zocht hem aan boordt te klampen en tusschen 't landt en hem te koomen, maar 't was niet doenlyk, dewyl 't de Rover te dicht aan 't steenrif, dat voor de stadt lagh, hadt gezet. Met het ondergaan der zonne quam Kapitein van Zaalingen daar by, die ook op hem schoot, een weinig daarna, toen tal donker was, genaakte ook Kapitein van der Zaan. Voorts werdt beslooten, dat de drie oorloghscheepen by hem ten anker zouden koomen, Ga naar margenoot+dat straks op zestien vadem geschiedde. De Ruiter lagh in 't midden, van der Zaan beoosten de Ruiter, en van Zaalingen bewesten. De sloepen en boots van de Ruiter en van der Zaan werden op de brandtwacht geleidt, zoo dicht by 't roofschip, dat ze 't volk konden hooren spreeken. Met den dagh gingen de Hollanders, de windt uit den wal waaijende, onder zeil. Maar het roofschip was 's nachts benoorden het rif gekort. De Ruiter deê evenwel zyn best om hem te naaderen, zoo met boeghzeeren van boot en sloep, als met roeijen met de groote riemen, om dat het stil was. Dus quam hy tot dicht voor zyn boeg, daar hy 't anker op acht vadem liet vallen, maakende een spring op zyn' kabel, en korte Ga naar margenoot+t schip zoo met de zyde naar hem toe. Doch toen hy op hem begost vuur te geeven, hakte de Rover zyn kabel af, en liet het tegen den wal dryven, springende de Turken by meenighte over boordt: ook werdt hunne sloep, vol volks, in den grondt geschooten, zoo dat ze zich met zwemmen mosten behelpen. Tien slaaven, poogende hunne vryheit met zwemmen te winnen, gaven met teekenen en roepen te kennen, dat ze Ga naar margenoot+Christenen waaren. Dies zondt de Ruiter zyn sloep om hen te bergen, hun tegenroeijende tot dicht by den boeg van 't roofschip, dat met musketten fel op hun schoot. De Kapitein hieldt zich, met vyftig of sestig Mooren, noch op het schip; dewyl men 't niet aan boordt kon koomen, naadien de zee op deeze kust altydt hardt aanrolt. Onderwyle quam van der Zaan by de Ruiter, doch daar was geen kans om den Turk te naderen. Daarna zondt de Ruiter eenigh volk aan 't schip van Van Zalingen, hem beveelende zoo dicht by den Turk te vieren als hy konde, en tusschen de Ruiter en den Turk ten anker te koomen. Doch hy kon die last niet naakoomen, om d'ondiepte. Ondertusschen stiet het roofschip zoo hardt tegen den grondt, dat het wonder was dat alle de masten Ga naar margenoot+niet over boordt vielen. dan 't raakte eindelyk, naa veel schietens, vol water, maakende een zeer groote slaghzy over stuurboordt, en bleef zoo Ga naar margenoot+onbeweeghlyk zitten. Men besloot toen eenige boots en sloepen te mannen, om 't schip te veroveren, of in den brandt te steeken. De Kapiteinen van der Zaan en van Berchem met veel braaf volk voeren, ten gemelden einde, derwaart: maar aan 't schip koomende vonden daar noch wel vyftig Mooren aanboordt, die de Hollanders dapper waarnaamen, en met goojen zeer beschaadigden: alles wat hun voorquam hun op 't lyf werpende. Zy wierpen met zwaare koegels, met yzre bouten, met koevoeten, Ga naar margenoot+mookers, enterbylen, schroot, lantaarnen, en ander gereedtschap datze, tot hunne verweering, by der handt hadden. Eenige schooten met musketten van boven vlak in de boots en sloepen: ook losten ze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op hen drie stukken geschuts; zoo dat de boots en sloepen genoodtzaakt waaren, naa dat ze een' man hadden verlooren, met wel dertig gequetsten af te wyken. Veele, die men op het hooft hadt geworpen, waaren zoo gezwollen en bebloedt, dat men ze quaalyk kon kennen. De Ruiter dan, ziende dat men daar geen meer dienst kon dóen, en oordeelende dat het roofschip genoeghzaam in den grondt, en om hals was, besloot, dewyl hier een vuile grondt was, te vertrekken, en zyn reis te vorderen. Daar op 's avondts t' zeil gaande, verloor hy zyn groot werpanker, kreeg een' sterken windt uit den Noorden, daar hy uit besloot dat het Turks roofschip nu voorts aan stukken zou stooten. In dit gevecht hadden de Turksche Mooren (want men is den vyanden, ook den Barbaaren, den verdienden lof zoo wel schuldig te geven, dan den vrienden) d'eere van zich, de gelegentheit van 't steenrif, daar ze achter laagen, t'hunnen voordeel gebruikende, dapperlyk verweert te hebben. Hun Kapitein liet 'er met veele anderen het leven. De Ruiter stelde nu zyn koers naar Saleé, en kreeg 's anderendaaghs jacht op drie scheepen. Doch daar bykoomende waaren 't zyn Schoutby nacht Verveen en de Kapiteinen van dén Bosch en Adelaar, (want de Hollandtsche scheepen hadden zich verdeelt Ga naar margenoot+om met meer voordeel te kruissen) die hem verhaalden, dat de Kapitein Sweers een Fransche Terreneufsvaarder, by de Turken te vooren genoomen, hadt verovert. Daarnaa zondt de Ruiter de Kapiteinen van der Zaan, van den Bosch, en Adelaar te rug naar Arzila, om te zien of de Turken ook weêr deeden om den Admiraal van Algiers, den Daadelboom, van den grondt te krygen, hoewel men niet meende dat het doenlyk was. Dees' drie scheepen op den eersten van Oktober voor Arzila koomende, vonden 't gemelde roofschip noch t'eenemaal op een Ga naar margenoot+zyde leggen, bedorven en aanstukken. Ook zaagen ze toen een zeil uit het Noorden koomen, daar zy jaght op maakten, dat insgelyks bezettende, zoo dat het dicht voor den boeg van den Daadelboom, tegens den wal most zetten, en ook gantsch in den grondt raakte, en voorts aan stukken stiet. 'T was een Turks fregat met zestien stukken. Ook hebben ze een Ga naar margenoot+genoomen sluitschip, daar ontrent tegen den grondt gejaaght. Op dien zelven dagh quam de Viceadmiraal de Ruiter voor Saleé ten anker, de Ga naar margenoot+stadt begroetende met neegen eerschooten, daar 't groot kasteel met vyf, en't kleen met vier schooten op antwoordde. Daarna tradt hy, volgens zyn' last, door eenige Gemaghtigden, met die van Saleé in onderhandelinge, over de verschillen, die zy met den Staat hadden: maar werdt in 't eerst veele daagen opgehouden, zonder iet te konnen verrichten. Doch hy vondt ongeraaden daar zyn tydt, met al zyn scheepen stil leggende, vruchteloos te verslyten: te meer om dat hy zeekere tyding hadt, dat de meeste Turksche roovers zich buiten 't naau der Straate, aan Ga naar margenoot+deeze zyde onthielden, en daagelyks naar Algiers keerden. Hier op werdt by hem en den Krygsraadt beslooten, dat de Kommandeur de Wildt, met den Schoutbynacht Verveen, en den Kapitein van Zaalingen, eenige daagen voor of ontrent het naau van de Straate, of daar zy oordeelen zouden best dienst te konnen doen, op de gemelde roovers zouden kruissen, en teegens d'aanstaande nieuwe maan naar Kadix zeilen, om daar schoon te maaken. De Kapitein van der Zaan kruiste te deezer tydt desgelyks met twee scheepen op de roovers, en de Ruiter bleef met twee scheepen voor Salée, om de handeling voor te zetten, en d'uitkomst aftewachten. Ga naar margenoot+Hier op de reede leggende zagh hy eenige daagen daarna drie zeilen tusschen Saleé en Mamora, zettende hunne koers naar Saleé, doch dry- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vende Ga naar margenoot+van stilte. De Ruiter beval eerst aan den Kapitein Adelaar, dat hy zich aan de Noordt van hem zou plaatzen, om de scheepen die van 't Noorden quaamen 't inkoomen te beletten. Maar korts daarna ging hy Ga naar margenoot+met Adelaar onder zeil, en sneedt hun de pas van den wal af. Zy zulks ziende wenden 't in zee. De windt was toen Noordtnoordtoost. De Ruiter en Adelaar deeden hun uiterste vlyt om ze t'achterhaalen: maar 's nachts in d'eerste wacht waaren ze uit hun gezicht: dan in 't begin van de hondewacht kreegen ze hen alle drie weêr in't oogh. Toen de riemen Ga naar margenoot+te boordt leggende, want het was stil, roeiden ze 's morgens ten drie uuren den eenen op de zyde. De Turken waaren op den eersten schoot met de boot gevlucht, daar niemandt in laatende dan twee Portugeezen, die zich hadden versteeken. De Ruiter daarna zyn jacht op de twee andre scheepen, dat rovers van Algiers waaren, 't een met zesentwintig, 't ander met zestien stukken, vervolgende, hadt ze met roeijen al binnen Ga naar margenoot+schoots gekreegen, maar dewyl hy, nevens Adelaar, in stilte dreef, zyn zy 't met een luchje van windt ontsnapt; naadien 'er met koelte, dewyl 's Lahdts scheepen vuil waaren, geen kans was hun te bezeilen. De genoome prys was een welbezeilt fregat, groot ontrent tnegentig lasten, met zeven gootelingen voorzien, en by Madera door de Turken vero vert. De Ruiter quam 's avondts weêr op de reede voor Salée. Midlerwyl Ga naar margenoot+werdt de handeling met die van Saleé door de Gemaghtigden, van beide de zyden gestelt, voortgezet. De Turken bleven stip staan op den eisch van vergoeding hunner schaade, tot dat'er, na veele t'zaamenspraaken, Ga naar margenoot+den twee-entwintighsten van Oktober een verdragh werdt getroffen, en de vrede vernieut. Men heeft met gemeene bewilliging de volgende Ga naar margenoot+punten beraamt en vast gesteldt: Eerst, dat zyn Excellentie Sid Abdala Ben Sid Mahumad Ben Bucar, Prins van Fez, en Heer van Suidten Noordt-Saleé, den Konsul David de Vries, ter zaake van d'opgereeze misverstanden gearresteert, zonder uitstel uit zyn arrest zoude ontslaan, Ga naar margenoot+en in zyn voorgaande vryheit stellen. Ten tweede, dat zyn Excellentie van stonden aan het schip den Tyger en 't galjoot de Ruiter, te Saleé aangehouden, zou wedergeeven: met d'ingelade goederen, die noch in weezen waaren, of 't geen daar van gekomen was: met de Schippers en Ga naar margenoot+'t volk daar op bevonden. Ten derde, dat hy twee mannen, uit een Hollandtsch scheepken, 't waapen van Hindeloopen, genoomen, en te Saleé Ga naar margenoot+verkocht, terstondt uit de slaverny zou doen ontslaan. Ten vierde, dat de Heeren Staaten daarentegen aan zyn Excellentie zouden doen wedergeven 't geen geberght, en in weezen, of gekoomen was van 't schip den Windthondt, 't welk de Schoutbynacht Kornelis Tromp, in 't verleden jaar, by gebrek van genoeghzaame kennis te geven, oft zeebrieven te vertoonen, ontrent Mamora hadt verovert, en te Kadix opgebraght: Ga naar margenoot+doch dat daarna was verongelukt. Ten vyfde, dat hunne Hooghmogentheden het fluitschip den witten Valk, by die van Saleé in zee verovert, en tot noch toe aangehouden, aan zyn Excellentie, tot vergoeding van 't gemelde schip den Windthondt, zouden schenken, en in eigendom overgeven. Ga naar margenoot+Ten zeste, dat alle de schaden, by wederzydts onderdaanen door de gemelde onlusten geleden, tegens eikandere zouden worden en blyven gelyk gesteltGa naar margenoot‡, vereffentGa naar margenoot† en vernietight. Ten zevende, dat onder deeze algemeene vergelyking van wederzydts schaade geenzins zouden worden begreepen het goedt en zuiver recht van den Schipper Jakob Warreboutszoon, of zyne reederen, over 't verlies van zyn scheepken, en laading, 't welk de Regeerders van Saleé hadden belooft te vergoeden en te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+betaalen, volgens den gegeven schuldtbrief, die in zyn volle kracht zou blyven. Dit verdragh werdt van weegen hunne Hoog. Moog. de Heeren Staaten Generaal door den Konsul David de Vries en Gilbert de Vyane Fiskaal der vloote, tot de handeling gemaghtight, onderteekent, en daarna door den Viceadmiraal de Ruiter met zyn handtteeken en zeegel goedtgekeurt en bekraghtight. Weegens den Opperheer van Saleé was het door Ibrahim Duque en Aly Kordevees onderschreven. Men heeft ter zelver tydt ook eenige seinen beraamt, daar de Hollandtsche en Saleésche scheepen elkandere in zee aan zouden kennen. Daarna zyn noch etlyke andre punten op papier gebraght, strekkende tot beter onderhouding van 't oude vreêverdragh; doch dewyl de Viceadmiraal de Ruiter niet langer voor Saleé kon vertoeven, maar genoodtzaakt werdt Straatwaart in te vertrekken, heeft men de handeling der vrede en vriendtschap niet volkoomelyk konnen sluiten: doch hy beloofde in 't volgende jaar weêr voor Saleé te zullen verschynen, om dan 't begonne verdragh t'eenemaal vast te stellen. Ga naar margenoot+Den tweeden van November ging de Viceadmiraal weêr t'zeil naar de Straat, hebbende te weegh gebraght dat die van Saleé de Christenen, die de daar waaren aangehouden, met de scheepen en goederen, volgens 't gemelde verdragh, ontsloegen: gelyk hy ook ordre stelde, om hun de gebergde en overige goederen van 't Saleésche schip den Windthondt weder te leveren. 'S daaghs voor zyn vertrek quaamen twee barken uit Saleé aan zyn boordt, en d'eerste braght hem drie- enveertig schaapen, vier jonge bokken, tweehondert hoenders, vier leeuwsvellen, en een tygersvel: de tweede braght een goedt deel pompoenen, tien varkens, dat zyn leggers of watervaaten, met versch water, en een zak met honderdtendertig paar schoenen voor 't volk. De Kapitein Sweers bleef noch etlyke daagen voor Salée leggen, om naar eenige brieven, die de Konsul aan de Heeren Staaten hadt te zenden, te wachten. Hier door is 't geschiedt dat de Konsul met een Gemaghtigde van den Sant van Saleé, daarna aan 't boordt van Sweers gekoomen, door de hooge zee niet weêr aan landt konden vaaren, èn door storm genoodtzaakt werden met hem naar Kadix te zeilen. De Ruiter Ga naar margenoot+quam den tienden voor Kadix, daar hy etlyke daagen bleef om zyn schip schoon te maaken. Weinigh tydts te vooren, den achtsten der maandt, kreegen de Kapiteinen van der Zaan, van den Bosch en de Kommandeur Ga naar margenoot+de Wildt jacht op drie Turksche scheepen. Het eene werdt door van den Bosch bezuiden Larache (een steedeken in 't ryk van Fez ontrent zes mylen van Arzila by de stroom Lekus gelegen) aan strandt gejaaght, en daar afgehaalt en genoomen. 'T was een Lubeker fluitschip de Fortuin Ga naar margenoot+genoemt, te vooren van d'Algiersche rovers genoomen. De Kommandeur de Wildt joegh het tweede, een Algiers fregat met dertig stukken, en tweehondertenvyftig mannen, desgelyks ten zuiden van Larache tegens het strandt. De Turksche Mooren vlooden uit het schip, en men vondt 'er vyfentwintig Christe slaaven, die nu vry waaren, met zeven Renegaaten, dien men 't leven toezey; naadien ze met de Mooren wel konden, maar niet wilden vluchten. Het fregat stak men in brandt; dewyl men geen kans zagh om het van strandt te krygen. De derde Rover ontquam 't met de vlucht. Daarna, in 't midden van November, raakten de Wildt en van Zaalingen in 't gevecht met een Turks roofschip van Algiers, de Harderin genoemt, voerende eenendertig stukken en tweehonderdtenzesentnegentig mannen. De Kapitein was een Renegaat van Amsterdam, Jan Leendertszoon, en in 't Moors Selleman genoemt, wiens ouders in de teertuinen by de stadts herberg woonden, daar de zwarte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+raaf uithing. Hy verweerde zich dapperlyk, tot dat 'er meer dan hondertentwintig Ga naar margenoot+Mooren waaren doodtgebleven: toen bezweek den anderen de moedt: doch ontrent dertig Renegaaten wilden 't niet opgeven, voor dat men hun 't leven met eede beloofde. Eenigen van hun waaren alreedts in de kruidtkamer, met opzet, (zoo verre hadt hen de wanhoop vervoert) om 'er den brandt in te steeken, en met d'aanvechters Ga naar margenoot+in de lucht te vliegen; doch men haalde hen met schoon spreeken en goede beloften uit de kruidtkamer. Naa 't opgeven vondt men in 't schip twee-envyftig Ga naar margenoot+Christe slaaven, en daar onder zeventien Nederlanders, die Godt, en hunne verlossers, voor hunne vryheit dankten. Hondertentwintig Mooren of Turken zyn aan de Spaanjaarden verkocht. Achtentwintig Ga naar margenoot+moedtwillige en hardtnekkige Renegaaten, die men anders de voeten zoude hebben gespoelt, zyn, om dat men hun 't leven hadt belooft, Ga naar margenoot+en dat met eede, door den Viceadmiraal de Ruiter en den Krygsraadt voor hun gantsche leven op de galeyen van den Koningk van Spanje gebannen, en den Generaal der galeyen overgelevert: doch onder voorwaarden, dat zoo hunne Hooghmoogentheden de Heeren Staaten, of de Raaden ter Admiraliteit, in 't toekoomende eenige van die Renegaten genaade wilden bewyzen, en van de galey verlossen, dat dan de Koning, of zyn Gemagtigde, gehouden zou zyn hen wederom in vryheit Ga naar margenoot+te stellen. De Kapitein Jan Leendertszoon werdt van de Christe slaven verbeden; om dat hy zoo barmhertiglyk en goedertieren met hun hadt gehandelt. Ook heeft men noch een Monnekendammer, en een Pool, op hun voorbidden, vrygesprooken. De Schoutbynacht Verveen hadt den veertienden van November ook jacht gehadt op een Turk met twintig stukken, en was hem op vier roên lenghte aan boordt, zoo dat zyn volk gereedt stondt om over te springen: doch op dat oogenblik werdt zyn groote steng afgeschooten, 't geen den Rover tydt gaf om t'ontsnappen. Den twintigsten Ga naar margenoot+van November werdt door de Kapiteinen van der Zaan, vanden Bosch, en Adelaar noch een roofbark, en een groot Turks schip, de vergulde Arent genoemt, by Arzila tegens het strandt gejaaght, daar men meende dat het schip zou vergaan, doch het stiet alleen zyn roer aan stukken, en raakte in 't kort weêr vlot. Daarna verdeelde de Viceadmiraal de Ruiter, naa dat hy te Kadix zyn leeftoght van landt hadt gehaalt, en zich van water Ga naar margenoot+verzien, zyn vloot in dryen. Hy zelf ging met den Kommandeur de Wildt, en de Kapiteinen van Zaalingen en Adelaar in 't naau van de Straat kruissen. Den Schoutbynacht Verveen, en den Kapitein van der Zaan beval hy drie kostelyke koopvaarders, die naar Amsterdam wilden, een stuk weeghs benoorden de Kaap van sint Vincent te geleiden. Want men verstondt dat de Kommandeur Kolaart met vier of vyf Fransche scheepen ontrent sint Vincent kruiste, en, zonder onderscheidt, alles aantaste wat hem voorquam. Den Kapiteinen Sweers en van den Bosch werdt gelast naar Ga naar margenoot+Saleé te zeilen, en den Konsul David de Vries, met een Gemaghtigde van den Sant (die, gelyk verhaalt is, op 't schip van Sweers, door storm, bleven staan) derwaarts te brengen. Voorts stelde hy 't naau van de Straat Ga naar margenoot+tot een verzamelplaats, daar de gemelde Kapiteinen hem zouden vinden. Den negenentwintighsten quam hy 's avondts ontrent Arzila, daar hy van verre twee scheepen zagh ten anker leggen, doch vondt niet geraadtzaam hun dien avondt, alzoo 't laat was, aantedoen. Met den dagh leide hy 't daar naar toe, en naarder koomende kende Jan Leendertszoon, de geweeze Kapitein op de Harderin, deeze twee scheepen. Het eene, Ga naar margenoot+zeide hy, was de vergulde Arent, verzien met zesentwintigh stukken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en tweehondertenvyftig mannen: te vooren door Kapitein van der Zaan aan strandt gejaaght: het ander was de sinte Katharine, voorzien met twintig stukken, en bemant met tweehonderdt Turken, daar Kapitein Verveen tegens was slaaghs geweest. De vergulde Arent lagh een weinig benoorden, en de sinte Catharine bezuiden Arzila, doch zoo dicht aan de stadt, dat men daar met musketten kon inschieten. Beide waaren ze met een kabeltou aan 't landt, of de stadt vast: en 't woey zoo hardt, dat de Ruiter eerst in twyffel stondt of hy iet tegens hen, op hunne kust, Ga naar margenoot+zou onderneemen. Dan niettemin besloot hy 't te waagen, en de roovers aantetasten. Ten dien einde liep hy den Arent zoo dicht op de zyde, dat hy bequaamelyk met de Turken kon spreeken, en quam op schaars vyf vademen by hem ten anker, niet dervende, uit vreeze van zyn eigen schip te verliezen, naader koomen. De L. Kapitein Adelaar zette zich dicht achter de Ruiter. De Kommandeur de Wilt, dit ziende, zeilde met den Kapitein van Zaalingen by de Katharine, en lieten daar 't anker vallen. Doch zy laagen zoo haast niet by hem ten anker, of het harde weêr begost te veranderen; de windt stilde, en de zee werdt zoo slecht als of ze in een haven hadden gelegen: 't geen de Ruiter opnam als iet wonderlyks en voor een merkelyke zeegen van den heemel, die hem gunstig was, en gelegentheit gaf om de roovers te dempen. Die van de stadt begosten Ga naar margenoot+eerst te schieten, en daarna de roovers: maar als de Hollanders wel ten anker laagen was het hunne beurt. Toen gaven ze vuur van onder en van boven, met geheele laagen, zonder ophouden, zoo op de stadt als op de roofscheepen. Die van de stadt schooten met geschut in en over de Ruiters schip, die hun zoo veel koegels wederom zondt, dat ze ontrent den middagh de witte vlagh lieten waijen. Daar op deê hy 't schieten op de stadt ophouden, tot dat ze eerst weêr op hem schooten, met enkele schooten: doch elke enkle schoot liet hy met drie of vier schooten beantwoorden. Hy schoot ook den Arent zeer reddeloos, en zyn groote mast en fokkeree aan stukken. Ondertusschen werdt ook de Katharine van de Wildt en van Zaalingen hardt aangetast, zoo dat het schieten der twee Turken, die maghteloos werden, allengs begon te minderen. Kort naa den middagh liet de Viceadmiraal de Ruiter zyne Kapiteinen met het gewoonlyk seinteeken aan zyn boordt koomen: daar terstondt beslooten werdt dat Adelaar en van Zaalingen hunne ankers zouden lichten: en dat Adelaar den Arent, en van Zaalingen de Katharine aan boordt zou leggen; dewyl hunne scheepen veel ondieper gingen dan d'andere: voorts datmen hun met volk zou versterken. Ter zelver tydt ging de Ruiter over op 't schip van Adelaar; om 't werk naader te zyn, en op alles ordre te stellen. Dan de gemelde scheepen waaren zoo haast niet onder Ga naar margenoot+zeil, of men zagh dat de Katharine begost te zinken, en dat de Mooren met een groote bark van 't schip naar de stadt vlooden. Daar op roeide de Ruiter met dry sloepen derwaart aan, om de Christe slaven, waar 't mogelyk, te visschen. Ook zyn 'er eenigen door hem geberght, met weinig Mooren. Maar men hadt de meeste Christenen, in de nacht en 's morgens vroegh, al naar landt gezonden. Naa 't zinken van de Catharine, beval de Ruiter, dat van Zaalingen ook dicht aan 't boordt van den Arent zou zetten, en liet hem met al 't geschut der naaste scheepen noch eenigen tydt beschieten, tot dat hy eindelyk last gaf dat men 't roofschip Ga naar margenoot+met boots en sloepen zoude enteren. Dit werdt strax in 't werk gestelt, en de Rover naa weinig tegenweer verovert: daar op bekoomende eenige Christe slaven, over de dertigh Mooren, en vier Renegaaten, daar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Christenen van getuigden dat ze hun altydts goedighlyk hadden bejegent. Men heeft op beide de Turksche scheepen ontrent twintig Christenen verlost, en vyftig Turken of Mooren gevangen. Het veroverde schip, de Arent, was zoo doornagelt, dat het naaulyks een schip geleek. Zyn meeste rondthoudt was van boven neêr geschooten. meer dan tweehonderdt groote koegels waaren dwars door 't schip heene gegaan: en 't hadt alreede vier en een halve voet water in. Dies werdt in beraadt geleidt, of 't niet best waare, 't geschut daar uit te lichten, en 't schip in den grondt te hakken. Dan ten leste werdt goedtgevonden, dat men alle vlyt zoude aanwenden om 't schip te behouden. Men stopte de lekken, zoo veel doenlyk was, en liet het door den Kommandeur de Wildt achter aan Ga naar margenoot+sleepen. Dus braght men 't te Malaga, daar men 't achter de moelje ley, tot naader ordre. Den tweeden van December quam de Schoutbynacht Verveen, en de Kapitein van der Zaan, op de kust van Algarve, tusschen Ga naar margenoot+Lagos en de Kaap van sinte Maria, by negen Turksche roovers, die met hun alle geen standt dorsten houden, maar zyn hun, die alles hadden bygezet om daar onder te koomen, ontzeilt. Zy quaamen drie daagen daarna te Malaga by de Ruiter: die van daar naar Alikante zeilde, daar hy 's landts scheepen liet schoon maaken, en eenig buskruidt, dat hy gebrek Ga naar margenoot+hadt, zocht op te koopen. Want hy, de Wildt, van Zaalingen, en Adelaar hadden in de twee gevechten voor Arzila meer dan de helft van hun kruidt verschooten. Ook hadt de Ruiter in alles maar tienduizent pondt in zyn schip gehadt. De gemelde scheepen hadden ook scherp van noode, dat in Spanje minder te bekomen was, dan 't kruidt. Dit schreef de Viceadmiraal aan de Raaden ter Admiraliteit t'Amsterdam: met verzoek, dat hunne Ed. Moog. indien eenige oorlogsscheepen naar Spanje moghten koomen, met de zelve scheepen hem eenig scherp van alle soorten, met twaalf tonnekens musketkoegels, tot Kadix of Malaga wilden toezenden. Daarna raakte hy door storm by 't eilandt Formentera, en liep derwaart om te zien of daar geen Turken op de reede lagen. Hier quaamen de Kapiteinen Sweers en van den Bosch weder onder de vlag. Men lag 'er byna een week, doch vier daagen met zwaaren storm, en verzagh zich, toen 't weêr wat bedaarde, van brandthout. Den lesten van December quamen de Hollanders weêr voor Alikante op de reede ten Ga naar margenoot+anker, en zochten, op den eersten dagh des jaars mdclvi, het buskruit, dat hun was toegezeit, af te haalen, doch de Spanjaarden weigerden 't op zulk een heiligen dagh te leveren, dies most men tot den derden dagh wachten. Sedert bleef de Viceadmiraal daar ontrent eenige daagen kruissen, doch met ongestaadig weder: tot dat hy op den zevenden der maandt met zyn Krygsraadt besloot een keer naar Algiers te doen, om zelfs te zien of de roofscheepen, die men te vergeefs zocht, uit of in Ga naar margenoot+waaren, en eenige, die naar huis moghten keeren, t'onderscheppen. Hy stelde den koers derwaart, maar verviel, door 't veranderen van den windt, den tweeden dagh wel twintig mylen bewesten Algiers. Dus heeft hy ontrent dien tydt wel tot driemaalen toe onderleit om Algiers te bezichtigen: Ga naar margenoot+doch t'elkens liep hem de windt tegen. Ontrent het midden dermaandt most hy, om een storm t'ontgaan, en zich van water te verzien, Ga naar margenoot+weêr t'Alikante inloopen. Korts daarna zagh men daar ook een Amsterdamsch koopvaarder op de reede koomen, die hem verhaalde, dat zeeker Schipper, Baars van Hooren, met hem van Genua koomende, 's daaghs te vooren van een Franschman by de kaap van sint Martyn was aan boordt geleit en verovert. De Franschman hadt den Amster- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
damschen Ga naar margenoot+Schipper toegeroepen, dat hy buiten zyn geschut zou blyven, en zyn' koers houden, waar uit men besloot dat de Schipper Baars, als met Spaansche goederen geladen, most zyn verschreven, en aangebraght. Ga naar margenoot+Toen de Ruiter dit hoorde was hy ten hooghste genegen om onder zeil te gaan en het Fransche schip met zyn prys te vervolgen: maar het was, door de groote zee, die uit den Oostzuidtooste de baay in rolde, onmoogelyk van 't landt te raaken, en hy kon noch in geen twee daagen zee kiezen. Toen weêr kruissende op de roovers kreeg hy meermaalen jacht op scheepen, die hy, als hy ze bezeilde, bevondt uit Christen lande te koomen. Geduurende dit naajaagen dwaalde de Schoutbynacht Verveen van hem af, met noch drie scheepen, die eerst den negenentwintighsten der maandt by 't eylandt Yviça weêr by hem quaamen. Dees' waaren twee daagen te vooren by drie Turksche fregatten geweest, die 't licht ontquaamen, dewyl ze het bezeilste schip, dat hun vervolgde, wel een groot marszeil te kloek vielen in 't zeilen. Te dier tydt zondt de Ruiter den Kapitein van der Zaan, en 't schip van de Wildt, die om zyn ziekte zicht te Malaga eenigen tydt onthieldt, naar Messina, Napels en Livorno, om de gereedtzynde koopvaardyscheepen naar 't vaderlandt te Ga naar margenoot+geleiden. Korts daarna, in begin van Februarius, is de Viceadmiraal, Ga naar margenoot+tusschen Alikanten en de kaap van sint Martyn, den Kapitein Jan Vinkaart of anders Waterdrinker, met een Hollandtsche koopvaardyvloot van zesentwintig zeilen, ontmoet, de wil hebbende naar verscheide plaatzen Straatwaart in. Dees' waaren van hunnen geleiderGa naar margenoot† den Kapitein Marten Schaaf, in de Spaansche zee door storm afgeraakt, en de Schippers, Ga naar margenoot+aan de Ruiters boordt koomende, verklaarden by hunne mannenwaarheit, en by schriftelyke onderteekening, dat de gemelde Schaaf een brief by zich hadde van de Raaden ter Admiraliteit t'Amsterdam, by welken aan den Heer de Ruiter werdt belast, dat hy deeze scheepen, in gevalle hy die op zee moght ontmoeten, met eenig geley tot meerder zekerheit zou verzien. Dies verzochten ze dat hy ze met eenige scheepen, tot hun geley en verzeekering, zou verzorgen, Op dit verzoek werdt by den Viceadmiraal en zyn Krygsraadt geoordeelt, dat men deeze kostelyke vloot met 's Landts scheepen tot voorby het eilandt Sardinie, of zoo verre als de gelegentheit van weêr, windt, en tydt zoude toelaaten, behoorde te geleiden: en dat te meer, om dat men verzeekert was, dat Ga naar margenoot+zich acht Fransche scheepen (die byna al wat ze bezeilen konden aanhaalden, en onderzochten, om daar Spaansche goederen in te vinden) tusschen Sardinie en de Barbarische kust onthielden. De Ruiter geleide dan dees' koopvaarders door het grootste gevaar. Eenige braght hy ontrent Genua; eenige ontrent Livorno, tot by 't eilandt Gorgona; andere tot ontrent vier mylen van Civita Vecchia. Toen stelde hy zyn koers naar Sardinie, en voort West aan naar Majorka, dan eer hy zoo ver quam, Ga naar margenoot+kreeg hy, ontrent de kaap van sint Martyn, jacht op een Turksch fregat, die van 's morgens ten negen uuren tot 's avondts toe duurde. Ontrent ten vier uuren was de Turk de Hollandtsche fregatten een stuk weegs Ga naar margenoot+ontzeilt: maar de Ruiter hadt hem byna binnen schoots. Doch tegen den avondt kreeg de Turk een frissche koelte, zoo dat hy zyn braamzeilen most laaten loopen, en de Ruiters schip dreef van stilte, zonder hem verder te konnen volgen. Daar was te dier tydt noch een Turk in den windt van den ander, die de Hollandtsche scheepen wel een derde deel weghs ontzeilde. Den volgenden dagh quam de Ruiter voor Alikante om te zien of daar ook scheepen waaren die naar de West wilden. Toen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zeilde hy naar Malaga, daar hy, in 't midde van Maart op de reede koomende, Ga naar margenoot+een brief ontfing van de Raaden ter Admiraliteit t'Amsterdam, den negenentwintighsten December in 't verleeden jaar geschreeven, by welken hunne Ed. Moog. hem aanschreven, dat ze zich zyne verrichting tot afbreuk der zeerooveren, en d'onderhandeling voor Saleé lieten welgevallen: hem voorts weegens de Heeren Staaten Generaal beveelende, Ga naar margenoot+dat hy, aanziens briefs, zonder eenig verzuim oft vertoeven, zyn esquadre by een zou trekken, en naar 't Vaderlandt keeren, zoo spoediglyk als 't eenighzins zou doenlyk zyn; zonder om eenige redenen zich te laaten ophouden; ten waare dat hy, door uiterlyk zes, acht of tien daagen vertoevens op de reede van Kadix, een goedt getal koopvaardyscheepen, met kostelyke laadinge zou konnen medebrengen, die hy in zulken gevalle onder zyne bescherming zou neemen, en naar 't vaderlandt geleiden. Doch die reedenen ophoudende, zoude hy om mindre Ga naar margenoot+oorzaaken niet vertoeven, maar zyn reis vorderen. Hy quam den twintighsten Ga naar margenoot+der maandt te Kadix. Daar op volgde, twee daagen daarna, het inkoomen van de galjoenen der zilvre vloote te Kadix, en 't verzoek der Neêrlandtsche Ga naar margenoot+koopvaardyscheepen zou wachten. Dit werdt terstondt, om 't gewicht hunner redenen, toegestaan. Maar daarna verzochten ze, dat de Viceadmiraal en d'andre Kapiteinen al het zilver, zoo gemunt als ongemunt, dat naar 't vaderlandt zou worden gezonden, in hunne scheepen zouden overneemen; nadien zy 't uit vreeze der Engelschen in geen van de koopvaardyscheepen dorsten vertrouwen: daarby voegende, dat ze, ingevalle van weigering, genoodtzaakt zouden zyn het gemelde zilver naar Genua, of met de gereedtleggende Fransche scheepen naar Vrankryk te zenden, 't welk tot groote schaade van 't vaderlandt zou strekken. Naar eenig overleg werdt dit verzoek desgelyks ingewillight, mits dat men, volgens d'aanbieding der koopluiden, twee ten hondert voor vracht zou betaalen: te weeten een ten hondert voor d'Admiraaliteiten daar de scheepen zouden worden gezonden, drie vierendeel ten hondert voor de Schippers, en het overige vierendeel voor de Kapiteinen; doch dit leste op 't behaagen van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit. Hier op heeft men veel zilver in d'oorlogscheepen geladen. Den tweeden van April was de Ruiter met al de koopvaarders gereedt en klaar om te vertrekken: doch hy werdt door tegenwindt opgehouden tot den vyfden, toen ging men gezaamentlyk t'zeil, eenendertig zeilen Ga naar margenoot+sterk: te weeten zes oorlogsscheepen van de Ruiters vloot: hy zelf, met den Schoutbynacht Verveen, en de Kapiteinen Sweers, van den Bosch, van Zaalingen, en Adelaar: voorts de Kapitein Mangelaar uit Zeelandt, de twee brandtscheepkens de Paarel en de Fortuin, en tweeentwintig koopvaardyscheepen, die meest in Hollandt, en ook eenige in Zeelandt, t'huis hoorden. De Kommandeur de Wildt, die met de Ruiter van Malaga (daar hy zich om zyn ziekte, gelyk gemeldt is, aan landt hadt begeven) te Kadix was gekoomen, zou daar zyn schip, en den Kapitein van der Zaan, met de koopvaarders, die onder dat gelei uit Italie en van Sicilie quaamen, verwachten, en dan met de zelve en den Turksche prys, de Harderin, desgelyks naar 't vaderlandt zeilen. Doch het ander Turksch verovert roofschip, de vergulde Arent, was te Malaga, door't verzuim der bewaarderen, en door een' harden windt, van achter de moelje weghgedreven, en tegen het landt aan stukken gestooten. In den brief by welken de Ruiter werdt t'huis ontboden, werdt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hem bekent gemaakt, dat het geen met die van Saleé noch stondt te verhandelen, door den Konsul de Vries zou konnen voltrokken worden, en dat men hem ten dien einde een lastbrief en berichtschrift, om zich Ga naar margenoot+naar te richten, zou toezenden. Dit liet de Viceadmiraal, voor zyn ververtrek van Kadix, aan den Konsul de Vries, en met eenen aan den Opperheer van Saleé, Sid Abdala, door een brief met eenig vaartuig weeten. Hy zondt ook aan den Konsul een lyst van Arabische boeken en kaarten, met last dat hy die te Saleé, ten dienst en op kosten van den Ga naar margenoot+Staat zou zien te bekoomen, of te koopen. Ook verzocht hy aan den Opperheer van Saleé, dat hy tot het verkrygen van die dingen zyne behulpelyke handt zoude bieden. Dit schryven, aangaande de gemelde boeken, geschiedde volgens zeker besluit der Heeren Staaten Generaal, ten verzoeke van den vermaarden Jakobus Golius, Professor of Onderwyzer der Wiskunst en Oostersche taalen in de hooge schoole te Leiden, genoomenGa naar margenoot†. Van dees werdt getuight, dat hy in de kennisse der Arabische Ga naar margenoot+taale meest alzyn tydtgenooten te boven ging. Hy was een leerling van den geleerden Professor Erpenius, naa wiens doodt hy in zyn plaats tot het leerampt der taalen werdt gekooren: en reisde daarna noch in Syrie, daar hy zich lang onthieldt, om zich in d'Arabische geleerdtheidt verder te oeffenen. Te vooren hadt hy met een' Gezant der Heeren Staaten in 't ryk van Marokko geweest, daar hy den Koning Muley Sidam een vertoog, van hem in 't Arabisch geschreven, overleverde, 't welk de Vorst met de hooghste verwondering las, en hem zoo behaagde, dat hy 't ook aan zyne geleerdtste Talips of Schryvers liet leezen. Ook hebben zich de Heeren Staaten van deezen Golius, en zyne taalkunde, in de volgende tyden, ontrent het vertaalen van Arabische en Ga naar margenoot+Turksche schriften, meermaalen gedient; ook in handelingen met Turksche Gezanten, daar hy den Staat voor tolk verstrekte, en 't woordt voerde. De Viceadmiraal de Ruiter, gelyk gezeit is, met de koopvaardyvloot Ga naar margenoot+van Kadix t'zeil eegaan, beval ontrent de kaap van sinte Marie, om zyn reis te meer te vorderen, dat de Kapiteinen Sweers en Adelaar, met hunne fregatten, twee van d'onbezeilste koopvaarders zouden treilen of sleepen: maar 't begost zoo styf te waaijen, dat zy 't mosten laaten slippen. Sedert hadden ze zomwyle harde stormen, doch zonder merkelyke schaade. Hoewel nu en dan eenige scheepen van de vlag dwaalden, die men most inwachten. Op de hooghte van negenendertig graaden gekoomen, scheide een Hamburger koopvaarder, die naar Ciudad de Puerto, of Port a Port, een stadt van Portugaal, wilde, van hun: en op de hooghte van drie-enveertig graaden verliet hun een Neerlandtsch Ga naar margenoot+koopvaarder om zyn reis naar Biskaye voort te zetten. Daarna voortzeilende, hadden ze geen ontmoeting van belang, tot dat ze den negenentwintigsten van de maandt, op d'Engelsche kust zeilende, en, nevens de vierbaak van den Singel gekoomen, de Hoofden begosten te naderen, zeven scheepen, uit het Oost opkoomende, in 'tgezicht kreegen. Ontrent Doeveren de zelve genaakendezaagen ze dat het Engelsche oorlogsscheepen waaren, die 't op de koopvaardyvloot, en 't zilver, hadden gemunt. De Kommandeur der Engelschen, Willem Withorn, zondt terstondt eenige sloepen aan 't boordt van den Viceadmiraal de Ruiter, en liet hem aanzeggen, dat hy last hadde van den Protektor Kromwel om al de koopvaardyscheepen die uyt Spanje quaamen in Duins te brengen: verzoekende, dat men dat zou toelaaten. Ten dien einde gaf hy ook zyn meening en voorneemen door den volgenden brief, in 't Engelsch geschre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven, Ga naar margenoot+en by hem en eenige zyner Kapiteinen onderteekent, klaarlyk te kennen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[19 April 1656]Eerwaarde Heer, Ga naar margenoot+Een vriendelyke groetenis. Verhoopende de goede vrede, die tusschen onze en uwe Staaten gemaakt is, 't onderhouden, is myn verzoek, dat ik de koopvaardyscheepen, met U. Ed. van Kadix komende, magh medenemen, om de zelve naar myn welgevallen te moogen handelen: indien niet, zoo ben ik genoodtzaakt die aan te tasten, en met geweldt mede te voeren, dat ik niet gaarne zou doen. Ik verhoop dat gy dit myn verzoek zult toestaan: naadien de regeering van Engelandt tyding heeft, dat deeze scheepen, die onder uw geley zyn, zilver en geldt, dat aan onze vyanden de Spanjaarden toebehoort, inhehben, dat ik geensins kan laaten passeeren. Dienvolgens verhoop ik dat U. Ed. d'eerste oorzaak niet zal zyn, dat men tusschen wederzydts vlooten eenig menschelyk bloedt vergiete, of iet zal doen dat U. Ed. hier na niet zou konnen verantwoorden. Dit is 't al dat ik voor deezen tydt U. Ed. heb te schryven. In het fregat Gensbary, in zee, den 19/29 van April 1656. U. Ed. lievende vriendt Kommandeur Willem Withorn. Robbert Kolmer. Jan Kandelaar. Daniel Baker. De Viceadmiraal de Ruiter, hebbende dien brief geleezen, en de mondelinge boodtschap van de brengers gehoort, antwoordde op het verzoek Ga naar margenoot+van de Koopvaarders naar Duins te laaten brengen, dat ze daar geen boodtschap hadden, maar in 't vaderlandt, en t' Amsterdam mosten zyn, daar hy ze zou geleiden: en dat hy de geenen die ze zouden poogen aan te haalen, vyandtlyk zou aantasten. Ook zondt hy een' brief in d'Engelsche taale aan Withorn, die van deezen inhoudt was, Eerwaarde Heer, Ga naar margenoot+Ik heb terstondt U. Ed. brief ontfangen, en daar uit verstaan dat gy voorneemens zyt deeze koopvaardyscheepen, onder myn geley koomende, met u mede te neemen, dat ik geensins kan noch magh toelaaten. Doch dewyl U. Ed. schryft, dat deeze scheepen zilver en andre onvrye goederen, U. Ed. vyanden toebehoorende, inhebben, zoo verzekere ik U. Ed. door deezen, op myn woordt, dat zulks onwaarachtigh zy. Weshalven ik vastelyk heb besloten deeze scheepen te verdeedigen en te beschermen, zoo lang ik eenig volk ofte maght zal by my hebben: dewyl ik my verzeekert houde dat de Heer Protektor U. Ed. in 't minste geen ordre gegeven heeft om eenige vrye scheepen, in ons landt toebehoorende, gelyk deeze zyn, te beschaadigen, en op te brengen. Waar over ik gedienstelyk verzoeke, dat gy dezelve nevens my ongemoeit wilt laaten passeren; op dat de goede vreede tusschen beide onze Heeren Staaten gemaakt, hier door niet werde verbrooken, en gelegentheit tot eenige verdre bloedtstortinge gegeven. Op het welke ik U. Ed. spoedige antwoordt verwachte; alzoo ik beslooten heb terstondt zeil te maaken, om myn voorgenoome reize te vervorderen, blyvende ondertussche
U. Ed. gunstige vriendt Uit 's Landts schip 't huys Tydtverdryf voor Doeveren den 19/29 van April mdclvi. Michiel Adriaanszoon de Ruiter.
De Kommandeur Withorn met dit antwoordt niet vernoeght, zondt zyn sloepen noch etlyke reizen aan de Ruiter, hem poogende te beweegen, dat hy de koopvaarders ten beste gaave: maar hy bleef bestendig by | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zyn voorneeming van ze te willen beschermen. Daarna gaf Withorn in een' tweeden brief te kennen, zekerlyk bericht te zyn, dat 'er vysscheepen in de vloot waaren, die in Vlaanderen t'huis hoorden, en dat in d'oorloghscheepen en d'andre koopvaarders veel zilver en andre onvrye goederen waaren, den Koning van Spanje toebehoorende: verzoekende daar op eenig naarder antwoordt, om zich by zyne Heeren en Meesters te konnen verantwoorden. Hier op schreef de Ruiter voor 't lest een' brief, die, uit Engelsch vertaalt, hier op uit quam, Eerwaarde Heer, Ga naar margenoot+Alzoo U. Ed. schryft zeekerlyk bericht te zyn, dat onder dit myn geleyGa naar margenoot† niet alleen vyf Spaansche koopvaardyscheepen, die naar Vlaanderen willen, zouden zyn, maar dat daarenboven zoo in onze oorlogsals andre koopvaardyscheepen veel zilvers en andre onvrye goederen, den Koning van Spanje toebehoorende, zouden zyn gelaaden, en dat gy daar over van uwe Heeren en meesteren uitdrukkelyke ordre en bevel hadt bekoomen om deeze scheepen en goederen optebrengen: zoo is 't dat ik, als een Christe mensch, by myne mannenwaarheit U. Ed. door deezen betuige en verzeekere, dat ik nu geene zoodanige Spaansche scheepen onder myn geley hebbe: noch dat ook in geen van deeze oorlogs- of koopvaardyscheepen, by myn weeten, eenige gelden, zilver, of goederen, den gemelden Heere en Koning toekoomende, zyn gelaaden. Waar op U. Ed. zich zeekerlyk kan verlaaten. Geschreven in 's Landts schip het Huis Tydtverdryf voor Doeveren, den 19/29 van April 1656. U E. gunstige vriendt Michiel Adriaanszoon de Ruiter. Met dit schryven molt zich d'Engelsche Kommandeur Withorn te vreden houden: want hy zagh geen kans om met zeven scheepen tegens deeze koopvaarders, die meest alle wel beweert waaren, en veel geschut en volk voerden, en de Ruiter met zeven oorlogsscheepen tot een beschermer hadden, met geweldt iet uitterechten. Hy liet dan, met wil of onwil, toe, dat ze hun reis vorderden. Dus liep de toeleg der Engelschen, op dit zilver der Spaansche vloote, te niet. Ook houdt men dat Kromwel den Admiraal Blaake hadt uitgezonden, om de gantsche zilvre vloot op de Spaansche kust waarteneemen, en aantetasten: maar de galjoenen waaren met die schat juist te Kadix ingekomen, ten tyde toen zich Blaake op de kust van Portugaal onthieldt. De Hollandtsche scheepen zeilden ten Ga naar margenoot+zelven daage toen hen Withorn verliet, noch voor by Duins, en den volgenden nacht scheidde Kapitein Mangelaar, met drie Zeeusche scheepen van hun af, en liep naar Zeelandt. De Ruiter quam den tweeden Ga naar margenoot+May, met de koopvaardyscheepen die t'Amsterdam t'huis hoorden, en de zes oorlogscheepen, die hen geleiden, behouden binnen Texel; tot groote blydtschap van 's Landts ingezeetenen, inzonderheit van hunne reederen, en al die hun deel hadden in 't zilver dat hy overvoerde. Hy werdt, t'Amsterdam koomende, van de Heeren Raaden ter Admiraaliteit gunstelyk ontfangen, en voor zyne getrouwe diensten bedankt: hebbende op deeze toght, onder zyn beleidt, zes kloeke Turksche roofscheepen, en twee roofbarken, verovert, in den grondt geschooten, verbrandt of vernieldt; drie Turksche pryzen hernoomen, en een tegen den grondt gejaaght; een groot getal Christe slaaven verlost; d'onlusten met die van Saleé bygeleidt, en, met de Spaansche vloot, een groote schat van zilver, in weêrwil der Engelschen, in 't vaderlandt gebraght. |
|