Is er dan niets aan te doen?
Men kan niet zeggen dat er nooit iemand zich bewust is geworden van het rottingsproces waarvan ons land - en het erin verblijvende volk - het voorwerp uitmaken.
Goedwillende sociale hervormers schreeuwden reeds luid van de daken - naar aanleiding van de wederopbouw van de verwoeste gewesten na 1918 - dat er iets gedaan moest worden. Eerst tijdens de laatste bezetting werd, onder de drang van de noodzaak sommige door oorlogsfeiten geteisterde stadsgedeelten terug op te bouwen, het fameuze besluit getroffen waardoor het begrip stedebouw burgerrecht verkreeg, en dan nog op een aanvechtbare manier.
Het besluit van de sekretarissen-generaal, na de bevrijding bevestigd en daarna stilaan uitgebouwd tot een hele wetgeving, met adekwate administratie en administratieve hiërarchie, heeft werkelijk de stoot gegeven tot een schoorvoetende aanvaarding door onze van alle ordening warse medeburgers, van de noodzaak van plannen en regelingen, zij het dat ieder voor zich wel hoopt een gaatje te vinden om door te kruipen en zijn persoonlijke goesting door te drijven, volgens zijn persoonlijke belangen. Die gaatjes werden bovendien van overheidswege voorzien in de wet op de stedebouw zelf die, naast het opleggen van plannen van aanleg voor het hele grondgebied - een wijze en noodzakelijke maatregel - die de aanwending van ieder stuk van de vaderlandse bodem moest vastleggen, ook voorzag in de mogelijkheid de onaangename nadelen van deze ordening, die immers de geldwaarde van de gronden zou beinvloeden, althans in hun onderlinge verhouding, te omzeilen door verkavelingsplannen die op gewoon advies van bepaalde diensten toelaten alle mogelijke terreinen in stukken te verkopen vóór er een bijzonder plan van aanleg bestaat, met het oog op latere bebouwing.