Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] Nonnenklacht Heer Jesu, vergelijk u met de een of andre man. Nu zijt gij toch de rijke met weke goddelijke heerlijkheden aan. Uw uitverkoren wezens geniet gij stil en kuis. Nu kunt gij met hen lezen en spelen en Therese tonen uw kostlijk huis. Uw moeder een hoge dame die haar plaats in de hemel vond. Zie, haar gekroonde naam en bloeit uit onze mond in 't aards en winters ijzen waarnaar gij bijwijlen ziet: trekt gij uw grote wijzen uit onze stemmen niet? Heer Jesu, gij hebt alle vrouwen die gij maar wilt. Mocht u mijn geluid bevallen, dat gij het neemt en stilt. In het geruis verloren versmelt het als niets in 't blauw. Gij kunt de andren horen maar ach, ikzelf reik nauw [pagina 230] [p. 230] van onder uit mijn harte tot mijn gezicht dat zingt. Ik zou u gaarne smarten maar zie, mijn spierkracht slinkt zo vaak ik werpen wil de worp naar uw hoog beeld. Het valt zo na en mild terug en koud als sneeuw. Had ik mij buiten bevonden waar 'k ben begonnen, daar, daar waren de nachten zonden en de dag gevaar. Dan had er mij een genomen en mij er gelaten weer en dan was er een tweede gekomen en had er mijn mond zozeer bedolven onder zijn kussen en had ik de derde intussen barvoets moeten volgen misschien om tóch nooit zijn hart te zien. En dan had ik de vierde maar uit moeheid binnengelaten om mijn armen, die nooit bezaten, om te liggen hier of daar. [pagina 231] [p. 231] Nu, waar ik bij niemand sliep, zeg: heb ik nu niets misdreven? Waar ben ik bij 't zingen gebleven? Wie riep ik als ik ú riep? Mijn leven ging heen, heer Jesu. Zeg mij, heer Jesu, wáárheen? Zaagt gij het komen als geen? Ben ik in ú alleen? Ben ik in ú, heer Jesu? Denk toch, zo kan het vergaan en op 't daaglijks geluid vervliegen. Op 't eind zal men 't heten liegen want niemand zag het bestaan. Was het mijn leven, heer Jesu? Was het werklijk het mijne? Heer Jesu, die alles weet, lijkt het één niet op 't andere kleine wanneer niet ergens een beet een schram achterlaat, heer Jesu? Is soms mijn leven te min? Kan het zijn dat het heel niet daar is, dat het kapot, wie weet waar is, en de regen regent erin en staat en bevriest erin, Jesu? Rainer Maria Rilke Vorige Volgende