Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] De jonge soldatenvrouw Veler bloemen wezen is maar schijn, zonder boom kan zich hun bloei niet heffen. Vrouwen die een krijger moeten treffen, konden beter niet geboren zijn. Van de hemel bloesemde oranje... Ach! ons bed had niet de tijd te warmen. Toen de zon zonk lag ik in je armen. 's Morgens was ik al gescheiden van je. Nu marcheer je voort door vreemde landen en verkreukeld ligt de gele zij. Geen geluk werd nog vervuld aan mij: ieder ziet mijn lege schoot en handen. Toen ik mij nog aan mijn ouders wijdde hebben zij de wereld afgeweerd. In het donker leefde ik, in mijzelf gekeerd, als een treurwilg, die men gaarne mijdde. Ach, hoe gaarne volgde ik je schreden! Wenen zou je, als je mij zó zag. Tussen dood en leven sta je. Ach, duizend maal de dood heb ik geleden. Nimmer zul je uit mijn herinnring zinken. Blijf soldaat, al doet het mij ook leed. Eenzaam weef ik aan een linnen kleed en mijn wenkbrauw zal ik niet meer schminken. [pagina 219] [p. 219] Zie, mijn blikken waaien op de winden. Vogels vliegen over, groot en klein. Vogels zie je vliegend paren zijn. Zal ik jou nog eenmaal wedervinden? Toe Foe Vorige Volgende