Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Afscheid Het gistten, dat ontvliedt, kan ik niet houden; het heden knelt mij als een vrouwenschoen. Der kleine vooglen trekken reeds ontvouwden de vleugels herfstlijk naar hun zuiden toe. Ik klim de toren op om de armen wijd te strekken en voel mijn tranen in de beker lekken. Ben ik, uw grote dichter, u van waarde? Ik ben gekroond, als mij een vers van u omvliet. En ja, mijn voeten drukken wel de aarde, maar ach, ten hemel dragen zij mij niet. Wie de fontein met 't zwaard wel splijten zouden? Als olie zwemt op alle wijn de nood. Het gistren, dat ontvliedt, kan ik niet houden. Ik werp mij neer in een stuurloze boot. Het haar der winden fladdrend prijsgegeven, word ik door golven op en neer geheven. Li T'ai-po Vorige Volgende