Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] VII O harde mond, die stuurs zijn grijnslach teelt en korzelig in mergels weet te spreken; die met de kou en met graniet krakeelt en nimmer aan een lente zijt bezweken, tracht nú in helder zingen uit te breken en liefkoos haar met liedren, hoog gekeeld, wier glimlach, heerlijker dan hemelstreken, met één zoet weerlicht levens vierendeelt. Zing, harde mond, bezing dit broze leven, dat u geboren werd uit barnsteenbruin, bezweer dit beeld, dat het u niet begeve, en berg het in uw borstkas van arduin, opdat het, in dit bronzen lied gedreven, onsterflijk zij... Zing, zing uzelf tot puin. Vorige Volgende