Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] III Een hoofd, zo woest en ledig als het gtuis van 't pad, dat blind omhoog kruipt naar het huis, waar in de holle en verschrikte kamer 't onnozel bloed kleeft aan de bitse hamer; waar het hooghartig voorhoofd van de deur en 't stuurs gordijn met de verbeten scheur zien naar 't onthutst en half ontklede bed, de houten stoel, gebroken in 't verzet, en naar de wekker, naar de kleine nijd, die driftig voortknaagt aan de dode tijd... Zo hol, zo troostloos als de hoge hoed, die in de regen achter 't lijk aan moet; zó ruïneus geblakerd en beroet is 't brein, dat men met moord en doodslag voedt. Vorige Volgende