Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] De anatomische les I Bewegingloze klomp: het lijk, de wrede mond tot een halfopen grijns vaneengereten en, als een ruit die bruut werd ingesmeten, het lage voorhoofd met de ster: de wond; en, traag reptiel, zijn kleevrig spoor afmetend over de brauw, links aan 't gebarsten front, ter botte grijns, in welker plooi 't verzwond, de dunne bloedstraal. Half rechtop gezeten keek hij, als had hij 't zuiverste geweten - maar 't lichtte vals in kierende ogespleten -, de man aan, die zijn log kadaver vond. 't Parket, dat speurde en uit de stomme grond niet wijzer werd, riep driftig 't wereldrond draadloos om licht: wie 't zijn zou... hoe hij heette. [pagina 34] [p. 34] II Kleverig wit; een onontwarbaar net - seindraden, die het lijf nerveus doorschoten - lag 't spierenstelsel, lauw van bloed bevloten, bloot aan de beet van dokters spits pincet en leek normaal, doch toen, na de ingespoten jenever, 't hart zich in beweging zett', hief 't lijk de linkerhand loodrecht van 't bed en zwaaide rechts moordlustig met een grote en zware vuist. Als sluitstuk op de cedel geleerde termen lichtte men de schedel met 't sluike haar nog. Lachende om zijn list, schreef de arts bij 't krinklen van de rookspiralen het nuchter slot der lijvige verbalen: slechts spier en spiritus; beroep: fascist. Vorige Volgende