Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Kraamvrouw Het kindje mekkert aan haar voeten, onnozel lam, dat bitter worstelde met streng en bloed en aan haar ontkwam; en zij in napijn, soezend weggezonken in schemering: één weke mond, waaraan bedwelmd en dronken een glimlach hing; en hij, de man, groot en op stomme voeten; zijn hees woord viel plomp en loodzwaar, terwijl het teder groette, diep in haar ziel; en zij een glimlach - licht op water drijvend - en mens en ding zo groot aan de oevers van haar bed verblijvend; dit, dit beving haar wankel denken zó uitzonderlijk; want, vreemd bevrijd, zag zij de wekker, blind en rond en wonderlijk verbrand van tijd waaruit zij zonk ter duizling, de besterde... zij dacht: één nam haar mond; een warm en krachtig herder... en dun, heel dun 't gemekker... verder... verder... één schaap ontkwam. Vorige Volgende