| |
| |
| |
Davos
Anthonie Donker: Schaduw der
Bergen
Toen ik over de persoonlijkheid Thomas Mann schreef, vermeldde ik ook even
terloops en bij wijze van vergelijking de held van zijn merkwaardige roman Der Zauberberg, Hans Castorp, die men een bescheiden projectie
van Mann zelf zou kunnen noemen, omdat hij èn de cultuur èn de ‘burgerlijkheid’
van de schrijver vertegenwoordigt. Mann heeft in zijn romans en novellen meer
gestalten geschapen, die autobiographische elementen in zich dragen, maar in Der Zauberberg krijgt deze ‘burger’ een relief als nergens
anders. Dit boek (een roman wordt het gewoonlijk genoemd, maar die qualificatie
is uiterst gebrekkig voor een werk van deze bespiegelende aard) heeft als
achtergrond het sanatorium, de tuberculose, Davos; de personages leven in een
ijle lucht van nutteloosheid, die hun toestaat zich te wijden aan de
concentratie op zichzelf; het is, alsof Mann met opzet deze sfeer heeft gezocht,
om ontslagen te raken van de wetten des dagelijksen levens (de drukte, de
vergetelheid in de arbeid, de ‘normale’ domheid); in Der
Zauberberg leeft een bescheiden man als Hans Castorp op een veel hoger
intellectueel plan dan hij in de wereld ‘beneden’ zou hebben kunnen bereiken.
Men vindt hier in voortdurend intellectueel duel de theoretici Settembrini en
Naphta, waarin Thomas Mann de mens van de ‘verlichting’ tegenover de mens van de
‘scholastiek’ heeft gesteld, naast de heersersgestalte van de Nederlander
Peeperkorn en de vrouw, die het duidelijkst symboliseert, wat Mann ergens noemt
‘het leven als een ziekte der materie’, Clawdia Chauchat; daaromheen gegroepeerd
de minderen, de patiënten van allerlei structuur, de ‘brave’ officier Joachim,
de arts Behrens, de psychoanalyticus Krokowski etc. Wanneer men Der
Zauberberg meer dan eenmaal leest (en er zijn weinig boeken, die een
herlezing meer waard zijn), dan ontvouwt | |
| |
zich langzamerhand aan de
herlezer het grote strategische plan, dat de auteur als basis heeft gediend. Wij
zijn hier zeer ver van het alledaagse realisme en eigenlijk midden in de
litteraire instrumentatie terechtgekomen. Men kan dit werk beter met een concert
van Bach dan met een roman à la Zola vergelijken, en de personages beter met
muzikale thema's, dan met romangestalten van Ina Boudier-Bakker. De sfeer van de
‘toverberg’ in Davos is die van het intellectuele contrapunt;
levensbeschouwingen concerteren, duelleren hier. Zelfs de realistisch gehouden
personages, zoals b.v. de geneesheer Behrens en de ‘mindere’ patiënten, dienen
toch mede het strategisch berekende doel: de cultuur van Europa in de ijdelheid
en betrekkelijke tijdeloosheid, waartoe de rustkuur de ‘vrijgestelden’ dwingt,
rekenschap te laten geven van zichzelf. Daarom debatteren Settembrini en Naphta
zonder ooit een stap verder te komen; zij zijn ieder voor zich de Europese cultuur, alleen het nuanceverschil in ieders persoonlijke
verhouding tot die cultuur doet hen steeds weer op elkaar
botsen en opnieuw uit elkaar gaan, zoals dat het geval is bij muzikale motieven,
die gelijk gerechtigd op elkaar botsen. Dit drama van de cultuur in de ijle
lucht wordt opgevoerd voor Hans Castorp, die echter niet anders doet dan
toehoren en zich rekenschap geven; pas de oorlog, ‘der Donnerschlag’, roept hem
weg uit dit milieu van zuivere theorie en maakt hem weer tot een onderdeel van
een samenleving, die voor de theorie slechts een bedroevend klein plaatsje
vrijlaat. De prachtige architectuur op de ‘toverberg’ stort ineen; er is niets
meer dan modder en bloed, wij zijn weer voorgoed ‘beneden’....
Voor degenen, die Der Zauberberg per se als een realistische
roman van het leven in Davos willen lezen, is de desillusie niet te ontlopen; op
een gegeven ogenblik gaat hun dit boek, dat in zijn soort een volmaakt
meesterwerk is, vervelen omdat zij niet in hun schik zijn met de lange dialogen
en bespiegelingen, die voor hun gevoel de gang van het ‘verhaal’ slechts
hinderlijk remmen; en bovendien blijkt hun tot hun grote ontsteltenis dan hoe
langer hoe meer, dat ook het ‘verhaal’, na aftrek van de dialogen en
bespiegelingen, eigenlijk niets om het lijf heeft. De fout van dergelijke lezers
is dan ook, | |
| |
dat zij aan Der Zauberberg begonnen
zijn met verkeerde ideeën over deze ‘roman’, die immers nauwelijks een roman in
de gewone zin van het woord mag heten. Het werkelijke drama speelt zich immers
niet af in de handeling alleen, maar hoofdzakelijk in de theorie, die vele
lezers overslaan; het plan van het boek wordt door een
subtieler strategie bepaald dan die van het geschiedenisje en de zielige mensen,
die stuk voor stuk een deel van hun leven aan de tuberculose moeten offeren.
‘Het leven een ziekte der materie’: die formule, waarover Hans Castorp op zijn
balcon mediteert, heft Der Zauberberg ver boven de kroniek van
een sanatorium uit, omdat daarmee het toevallige Davos wordt aangeduid als een
symbool van iets veel algemeners, n.l. de levensphilosophie van Thomas Mann.
Deze uitweiding over een boek, dat niet het thema is van dit artikel, laat ik aan
de eigenlijke bespreking van Anthonie Donkers roman Schaduw der
Bergen voorafgegaan, omdat de vergelijking tussen beide geschriften
zich als vanzelf opdringt. Niet alleen vanwege het onderwerp, de tuberculose en
Davos; dat op zichzelf is natuurlijk al een punt van aanknoping, maar nog van
zeer oppervlakkige aard. Ook de bouw van Donkers roman lijkt echter in veel
opzichten op de compositie van Der Zauberberg; er is een
betrekkelijk passieve held, in casu de speelgoedfabrikant Römer, waarom de
talrijke personages van Donkers ‘toverberg’ zijn gegroepeerd, en al die
personages leven ook samen in een milieu van half-verbondenheid, zoals de kuur
dat meebrengt (het pension Silvana van mevr. Haenfstaengel). Verder is nog een
duidelijk punt van overeenkomst, dat er in Donkers roman even weinig ‘gebeurt’
als in het boek van Mann; het is de auteur niet te doen om een spannende,
dramatische historie, maar om de veelheid van individuen in hun half-collectief
bestaan van pensiongasten, gezamenlijk op één toevallig plan gebracht door de
ziekte. Wanneer ik dus betoog, dat Schaduw der Bergen ondanks
al deze aanrakingspunten en overeenkomsten een boek van totaal andere conceptie
is dan Der Zauberberg, zal het de lezer aanstonds duidelijk
zijn, dat ik het verschil tussen Anthonie Donker en Thomas
Mann niet zoek op het terrein van de uitwendige vorm. Twee schrijvers kunnen
zich in | |
| |
bijna letterlijk dezelfde litteraire vormgeving uitdrukken
en toch inwendig zo goed als niets met elkaar te maken hebben.
In de eerste plaats moet er op gewezen worden, dat Donkers boek blijft het drama
van de mensen, die hij beschrijft, terwijl Thomas Mann door middel
van de mensen, die hij beschrijft, het veel algemener drama van de
Europese cultuur beschrijft. Er is ten overstaan van Schaduw der
Bergen dan ook geen enkele reden om aan het contrapunt in de muziek te
denken of om de personages als voorwendsels van een bespiegelende geest te
beschouwen; het zijn werkelijk gewone pensiongasten, wier levens hier elkaar
raken, want Donker is, zij het dan ook op andere wijze dan de schrijvers van
familieromans, met al zijn dichterlijke techniek en lyrische intermezzi, toch
een realist gebleven. Het is trouwens gemakkelijk te zien, naar wiens
schrijfwijze Donker zich georiënteerd heeft; hij vertaalde niet voor niets Erfolg van Lion Feuchtwanger. Hoewel het onbillijk zou zijn om
Donker een navolger van Feuchtwanger te noemen (want hij blijft vóór alles ook
in deze roman de Anthonie Donker van zijn verzen en critieken), de invloed van
deze Duitser is onmiskenbaar; de traagheid, de stapelende uitvoerigheid, de
dubbele en driedubbele adjectieven ter aanduiding van een mens, ding of begrip,
waarvoor een beknopter auteur met één kenmerkend detail zou hebben volstaan,
heeft Donker met Feuchtwanger gemeen. Alles is deze roman eerder dan
lichtvoetig; men moet er de tijd voor nemen om hem te lezen, men moet veel
herhaling op de koop toe nemen, men moet ook niet bang zijn voor tijdelijke
ontsporingen naar het slordig-banale. (Ook hier een verschil met Thomas Mann,
die wel precieus, maar nooit banaal wordt.) Men zou kunnen zeggen, dat een Zauberberg geschreven door Feuchtwanger wel ongeveer als
resultaat een Schaduw der Bergen zou hebben opgeleverd;
daarmee is dan ook tegelijkertijd het verschil in niveau tussen Donker en Mann
geconstateerd. Immers, zelfs de omslachtigheid en herhalingsneiging bij Mann
hebben een totaal ander karakter dan dezelfde eigenschappen bij Donker en
Feuchtwanger; dat Manns theoretici Settembrini en Naphta zich met elkaar meten,
terwijl zij | |
| |
uiteraard geen vorderingen maken en zich steeds weer
verschansen in hun reeds door hun temperament gegeven wereldbeschouwing, zal
alleen die lezers irriteren, die een ‘verhaal’ willen en van bespiegeling
afkerig zijn; bij Donker is echter de traagheid en herhaling wel degelijk een
gevolg van de neiging om beschrijvend ‘uit te pakken’, zodat ook degene, die
bereid is van het vlotte ‘verhaaltje’ afstand te doen, zich soms terechtgekomen
voelt in een file auto's voor de brug bij Sassenheim in de bloembollentijd.
Omdat in Donkers boek de ijle atmosfeer van het bespiegelend concerteren
ontbreekt, zijn de gesprekken, die zijn personages voeren, ook niet belangrijk
genoeg om de uitvoerigheid, waarmee zij soms worden weergegeven, te
rechtvaardigen.
‘Vluchtige, vage ontroeringen en herkenningen van menschen met eenzelfde lot. En
daarna vervliegt dat alles weer, blijft alles bij het oude. Er is onder menschen
geen voortzetting, geen stijging van wat begonnen scheen. Er is enkel maar
beurtvaart, heen en weer, heen en weer. Toenadering en vervreemding, opbouwen en
afbrokkelen. Alles vergaat en vervluchtigt weer. Morgen zal er niets nieuws in
hun midden wezen, niets van dat waaraan zij gezamenlijk even geloofden, maar al
het oude zal er nog zijn.’
Hier heeft men een meditatie van Römer, die vrij precies weergeeft, hoe Anthonie
Donker één op zichzelf zuivere gedachte (en deze gedachte kan men tevens de
inzet van Schaduw der Bergen noemen) behaaglijk om en om
wentelt, haar zegt, herzegt en nog eens zegt, totdat zij ‘uitgepurgeerd’ is.
Eigenlijk is deze gehele roman een zeer omvangrijk geworden omschrijving van
enkele poëtische reflexen van het leven in Davos, die in Donkers dichtbundels
veel sierlijker uitgekristalliseerd waren. Ik heb naar aanleiding van Donkers
laatste dichtbundel vroeger al eens betoogd, dat men hem het best kan
karakteriseren als sierkunstenaar, als taalvirtuoos; zijn roman schijnt die
opvatting te bevestigen, want hij kan niets passeren zonder het even (maar dat
betekent voor de uitvoerige Donker, dat hij het op zijn gemak doet) met een paar
sierlijke, liefst in groepjes geschaarde woorden, te bekleden. Als een
gezelschap bij een jazz-band zit, moet die band in het voor- | |
| |
bijgaan
(in het voorbijgaan wil hier zeggen 2 pagina's dicht bedrukt) worden beschreven,
hoewel er opstopping ontstaat. Op pag. 335 observeert Römer schaatsenrijders;
zij worden eerst met halfgoden, dan met meeuwen en vervolgens nog eens met
elanden vergeleken, hoewel men niet mag aannemen, dat het Römer is, die al deze
beelden in zijn hoofd produceert; het is de sierkunstenaar Donker, die zich laat
gaan op het rhythme van de woorden, die hem zo goed liggen, van beelden, die in
die woorden zo schilderachtig worden gevangen. Vandaar dan ook, dat Schaduw der Bergen wemelt van vergelijkingen, die enerzijds Donkers
sierkunstenaarschap demonstreren, maar anderzijds de duidelijkheid van zijn
karakter- en situatietekening steeds in gevaar brengen. Dit heeft hem in de
critiek reeds het verwijt berokkend, dat zijn mensen te schetsmatig blijven; ik
zou liever willen zeggen, dat zij vaak bedolven worden onder een enorm teveel
aan versiering. Een architectuur, die overwoekerd wordt door de oorspronkelijk
als sobere toegift bedoelde siermotieven, verliest de kracht van de eenvoudige
lijn; de beschouwer ziet wel de afzonderlijke partijen, maar de telkens
onderbroken richting ontgaat hem op den duur als richting.
Voor mij is dus Schaduw der Bergen de roman van een uitgedijde
dichter; de mensen, die er in optreden (en het zijn er heel wat!), worden dan
ook niet geanalyseerd, maar langs de weg van een poëtisch impressionisme
benaderd. Zo ontstaat dan ook langzamerhand wel een beeld van een levend wezen,
maar het ontstaat uit de talloze penseelstreekjes van iemand, die uit het vele
het ene wil opbouwen en nooit direct op de man afgaat, omdat hij geen
aanvallend, maar wel een objectief mens is. De objectiviteit, waarnaar Anthonie
Donker in zijn critieken streeft, manifesteert zich in de roman als een neiging
tot uitvoerigheid, volledigheid, overvolledigheid. Op zijn allerbest betekent
dat de subtiliteit van een met poëtische middelen gesuggereerde stemming, op
zijn allerslechtst een uit den treure herkauwen van een woord of beeld, dat de
schrijver tot het uiterste wil uitbuiten; beide momenten kan men in Donkers
roman vinden. Voor zover zijn personages dus ‘stemming’ blijven, zijn zij
aannemelijk; waar zij karakters | |
| |
worden of problemen behandelen,
worden zij ongeloofwaardig en soms helaas (dit geldt vooral de vrouwen)
bedenkelijk goedkoop.
Op sommige bladzijden had Donker zich wel meer in acht mogen nemen voor
gedachteloze woordherhaling, die soms bepaald stoort bij het lezen. Zo vindt men
b.v. op nauwelijks één pagina 8 maal het woord ‘rhythme’ (pag. 195, 196), op
pag. 340 liefst 9 maal het woord ‘licht’ en op pag. 280 t/m 282 zelfs 20 maal
het woord ‘stem’! Een dergelijke voorkeur kan men bezwaarlijk anders verklaren
(tenzij men in het laatste geval aan tijdschriftsymboliek wil denken) dan uit
een neiging tot taalautomatisme, dat de oorspronkelijkheid van het beeld
bedreigt en de vorming van taalcliché's ten koste van het sierkunstenaarschap in
de hand werkt.
Anthonie Donker: Schaduw der
Bergen, tweede gewijzigde druk.
Meestal bestaat er geen aanleiding om een herdruk anders dan pro memorie te
vermelden. Maar de nieuwe editie van Anthonie Donkers roman ‘Schaduw der Bergen’
verdient even afzonderlijke belangstelling. De auteur, die zich blijkbaar de
tamelijk scherpe critiek op zijn boek eerlijk heeft aangetrokken, is er n.l. in
geslaagd de omvang te verminderen van 422 pagina's (eerste druk) tot liefst maar
288 pagina's (tweede druk)! Hij heeft daarvoor natuurlijk enorm veel moeten
schrappen, hetgeen, blijkens het bereikte resultaat, geenszins onmogelijk was.
Dat Donker zelf in heeft gezien, dat zijn roman leed aan lyrische overbelasting,
blijkt uit de wijze, waarop hij het bekortingsproces heeft volbracht.
Toch is de nieuwe bewerking geen nieuw boek geworden, wat ook moeilijk kan. Wie
zich aan de illusie overgeeft, dat hij alleen door bekorten een sneller
geschreven, minder omslachtig werk kan maken uit ouder werk, vergist zich
uiteraard; de lengte en de omslachtigheid zijn niet zozeer gevolg van een teveel als wel van een qualitatief gebrek aan werkelijk
psychologisch trefvermogen. In Schaduw der Bergen nu worden de
mensen impressionistisch, van buiten af, aarzelend, nooit | |
| |
direct en
treffend gekarakteriseerd; daarin schuilt de eigenlijke zwakte van het boek, en
daarin kan geen bekorting essentiële verandering brengen.
Ik wil er nog aan toevoegen, dat alleen al het feit, dat men op het idee komt een
boek van zichzelf te gaan besnoeien met ver over de honderd bladzijden (hoezeer
het dan ook sympathiek moge aandoen, dat een schrijver de lessen van de critiek
ter harte neemt), een merkwaardig licht werpt op de mentaliteit, waaruit dat
boek werd geschreven. Men kan zich onmogelijk voorstellen, dat Thomas Mann zijn
Zauberberg tot de dikte van zijn Tod in
Venedig zou kunnen (of willen) reduceren, omdat de lengte van de tekst
hier volkomen verantwoord is, en het weglaten van regels dus de eenheid van het
geschapene onmiddellijk in een chaos zou doen verkeren. Wat
men zich wel zou kunnen voorstellen, is, dat een schrijver
zijn werk bij herlezing beschouwt als een overwonnen stadium, en als zodanig ter
zijde legt als een ding, dat zijn kathartische plicht heeft gedaan; een
dergelijke onverschilligheid ten opzichte van eigen geestelijk verleden komt
juist bij de grootste schrijvers voor. Maar blijkbaar is het met Anthonie Donker
anders gesteld. Wanneer men Schaduw der Bergen in zijn nieuwe
vorm herleest, moet men dan ook constateren: inderdaad, hier kan rustig
geschrapt worden, hier is aan de eenheid van het werk niets misdaan. Waaruit
volgt, dat die eenheid nooit bestaan heeft... en ook nooit zal bestaan, al wordt
de derde druk tot een brochure verdund. Hier was met vlijt en toewijding scène
op scène, beschrijving op beschrijving gestapeld; dat de stapel nu wat lager
wordt, maakt de stapel overzichtelijker, maar daarom nog allerminst tot een
werkelijke architectuur. Ook thans blijf ik dus de poëzie van
Donker beschouwen als het werkelijke symbool van zijn schrijverschap.
|
|