| |
| |
| |
Wat is waarheid?
Miguel de Unamuno: St. Manuel Bueno
Martelaar
‘Pilatus dan zeide tot hem: Zijt gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt
dat ik een Koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld
gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de
waarheid is, hoort mijne stem.
Pilatus zeide tot hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd
had, ging hij wederom uit tot de Joden en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in
hem.’
Aldus geeft het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 18, vers 37-38, de controverse
tussen de ‘Koning der Joden’ en de stadhouder der Romeinen weer. Terwijl
Christus bereid is met zijn leven in te staan voor datgene, waarvoor hij zegt in
de wereld gekomen te zijn, en dus voor hen, die weten waarin zijn waarheid
bestaat, een volkomen heldere figuur is, laat de sceptische Pilatus zich hier
kennen als iemand, die zich ten opzichte van waarheid en onwaarheid beide
onverschillig toont. Deze houding van Pilatus kan men op minstens tien manieren
interpreteren. Men kan hem vooreerst zien als een karakterloze lafaard, die om
der wille van de rustige rust het onrecht liet geschieden; en deze interpretatie
is inderdaad niet ongemotiveerd: want hij was ‘zeer bevreesd’, zoals er staat;
de wijze, waarop Pilatus ‘zijn handen in onschuld wast’, bracht mij op de
Zondagsschool reeds tot verontwaardiging, omdat het mij toescheen, dat een paar
bataljons van deze hoogste autoriteit het schandaal op Golgotha wel hadden
kunnen voorkomen. Pilatus is dan ook in de volksmond allerminst populair; de
‘Pilatus-geest’ is voor sommige mensen de ergste vorm van lamlendigheid, die men
zich maar denken kan.
Er is echter ook een andere kant aan Pilatus, die men niet mag voorbijzien, en
die ik in verband met de novelle van Una- | |
| |
muno met nadruk naar voren
wil brengen. Hoe komt het n.l., dat Pilatus niet ingrijpt en liever een
moordenaar vrijlaat (die merkwaardig genoeg in een oudere lezing van het
Evangelie van Mattheüs ‘Jezus Barabbas’, d.i. Jezus, de Zoon des Vaders, schijnt
te hebben geheten!), dan zich met zijn ganse persoonlijkheid garant te stellen
voor de vertegenwoordiger der Waarheid? Men kan toch bezwaarlijk aannemen, dat
hij een eventueel oproer, dat naar aanleiding van zijn beslissing ten gunste van
die Waarheid zou zijn ontstaan, met de militaire macht niet zou hebben kunnen
onderdrukken. Dupe van zijn beslissing is Pilatus al evenmin geweest; hij heeft
geweten en erkend, dat hij in Christus geen schuld vond; en desalniettemin liet
hij Christus over aan zijn tegenstanders. Er zijn slechts drie woorden, die op
het raadselachtige karakter van Pilatus enig licht kunnen doen vallen, en wel de
woorden: ‘Wat is waarheid?’ Blijkbaar wil de schrijver van het Evangelie daarmee
iets aanduiden omtrent de motieven van de stadhouder, die aanstonds de
moordenaar de voorkeur zal geven boven Christus; hij wil aanduiden, dat Pilatus
geen wezenlijk belang heeft bij de strijd onder het volk
om de ene of de andere beschuldigde; voor deze scepticus is blijkbaar de Koning
der Joden onschuldig; maar hij wil het volk ter wille zijn, omdat hij de schuld
van de moordenaar niet gewichtiger vindt en het volk zijn eigen moraal gunt.
Pilatus is, behalve een scepticus, ook een realist en een aristocraat, die als
representant van de Keizer in de gebeurtenissen, die zich onder zijn ogen
afspelen, niet anders kan zien dan een provinciaal drama van ondergeschikt
belang. Zijn waarheidszin is met de keuze tussen Jezus en
Barabbas niet gemoeid: ook zo zou men wellicht zijn houding, die op het eerste
gezicht alleen maar karakterloosheid lijkt, kunnen verklaren, zij het dan ook
niet goedpraten.
Pilatus, kan men zeggen, representeert in alle opzichten het amorele (hetgeen nog iets anders is dan immorele!) leven tegenover de morele waarheid; vandaar
dan ook, dat hij zich de vraag stelt: ‘wat is waarheid?’, want hij heeft geen
orgaan voor ‘de’ waarheid; hij kent alleen de macht van Rome als een werkelijke
factor; hij zal wel van mening zijn geweest, dat het volk het gelukkigst is, als
men het zijn zin geeft, en | |
| |
dat het onbegonnen werk is om het
waarheidsprobleem in zijn volledige consequentie aan dat volk voor te leggen.
Dus wedt Pilatus op het leven als een instantie boven de
waarheid; hij laat het volk zijn gang gaan, met de typische onverschilligheid
van één, die iedere onschadelijke illusie voor de menigte goed genoeg acht. Dit
Pilatus-thema vindt men werkelijk niet alleen in het Nieuwe
Testament, omdat het overal actueel wordt, waar men over de
betrekkelijkheid van alle waarheid gaat nadenken. In het toneelstuk Gevaarlijke Bocht, laat de Engelse schrijver Priestley zien, hoe iets,
dat één der hoofdpersonen waarheid gelieft te noemen, slechts tot resultaat
heeft, dat het leven van zes mensen onmogelijk wordt gemaakt; en door zijn 1e
bedrijf aan het eind van het 3e nog eens opnieuw te laten beginnen, maar nu met
een kleine omzwaai naar de onwaarheid (één der aanwezigen
vindt radiomuziek en maakt daardoor dus de uiteenzetting over de ‘waarheid’
onmogelijk) demonstreert Priestley, hoe deze mensen de leugen nodig hebben voor
hun bestaan. Het is iets meer dan een alledaagse toneeltruc, dit overdoen van
dezelfde scène, die de toeschouwer in de eerste acte op een catastrophe zag
uitlopen en die hij nu, door een onbetekenende wijziging, aan het slot van de
derde acte nog eens gemoedelijk ziet verzanden in een onschuldig dansje. Ook
hier is de Pilatusvraag ‘wat is waarheid?’ de inzet van een drama, zij het dan
ook op een ander plan, en de leugen blijkt hier heilzamer dan een waarheid, die
te zwaar te dragen viel voor hen, die haar moesten hanteren.
Het is dan ook wat al te simplistisch, de waarheid zonder meer te vereenzelvigen
met iets, dat voor het leven heilzaam is. Voor iemand als Pilatus bestaan er
kennelijk naast elkaar een waarheid voor het volk en een waarheid voor de
stadhouder, die eigenlijk slechts formules zijn voor twee verschillende belangen; het volk moet men tevreden stellen om er zo weinig
mogelijk last van te hebben, de stadhouder daarentegen mag aan alles twijfelen,
waarin hij het volk zijn zin geeft; wat voor de stadhouder dus zeer heilzaam is,
zou voor het volk zeer onheilzaam zijn, en omgekeerd. Maar als
iemand twee waarheden naast elkaar erkent, erkent hij daarmee tegelijkertijd,
dat hij niet weet, wat waarheid is, omdat twee waar- | |
| |
heden naast
elkaar elkaar doodslaan! Ziehier het Pilatusprobleem in zijn volle
gecompliceerdheid! De vraag wordt dus: moet de stadhouder datgene, wat hij waar of onwaar acht (b.v. zijn scepticisme), aan het volk
opdringen, hoewel hij zeker weet, dat hij het daardoor ongelukkig maakt, of moet
hij veeleer aań het volk zijn geluk laten, zij het dan ook ten koste van zijn
eigen begrippen van waarheid of onwaarheid?
Deze vraag is de inzet van de novelle St. Manuel Bueno,
Martelaar van Miguel de Unamuno, al is hier de stadhouder een heilige en
het volk de bevolking van een Spaans dorp, Valverde de Lucerna.
De vorm van deze curieuze novelle is de biecht van een vrouw, die haar leven
heeft gewijd aan de dienst van Don Manuel, de pastoor van genoemd dorp, die door
zijn spreken en handelen reeds lang voor zijn dood door zijn parochianen als een
heilige werd vereerd; en nu de bisschop van het diocees zijn best doet voor het
proces der zaligverklaring, acht deze Angela Carballino zich geroepen op te
schrijven wat zij van de ondergrond dier heiligheid weet. Want achter deze
heilige Manuel verborg zich een geheim, dat zijn bestaan zozeer beheerste, dat
hij de eenzaamheid steeds ontweek; niet voor niets was hij een gemoedelijke heilige, afkerig van wonderen en bloedige askese; zijn
heiligheid hing samen (daarop laat Unamuno al dadelijk de nadruk vallen, als men
nog niets kan raden van de tragedie, die zich in Don Manuel belichaamt) met de
mensen, wier herder hij was, en met het grote geheim dat hij onder hen te
verbergen had. De schrijver geeft zijn lezer op de eerste pagina's van zijn
verhaal al enige wenken, waar hij het probleem van Don Manuels leven moet
zoeken; als Manuel in de preek van Goede Vrijdag de woorden uitroept: ‘Mijn God,
mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ (woorden, die door de dorpsidioot
Blasillo bij wijze van holle echo worden nagebalkt), dan roert die preek het
publiek tot tranen, want het is, of men Jezus Christus zelf hoort. Waarom? Omdat
Don Manuel geen rhetor is, maar in de kruiswoorden zijn eigen geheim
prijsgeeft... en niet prijsgeeft; immers het volk hoort wel de
ontroering in zijn stem, maar legt er de algemene waarheid van zijn godsdienst
in, zonder te | |
| |
begrijpen, dat Don Manuel hier over zijn eigen
waarheid spreekt. Wat is waarheid? Men ervaart pas
langzamerhand, waar het Unamuno om te doen is. Het is de broer van Angela,
Lazaro, die na zijn terugkeer uit Amerika, vol anticlericale theorieën over
pastoors, die de vrouwen om hun vinger winden en zo het land regeren, eerst met
tegenzin in aanraking komt met de dorpsheilige en dan zijn geheim raadt. Deze
Lazaro vertegenwoordigt bij Unamuno het rationalistische verstand, dat in zijn
vreugde om de ontdekking van de domheid op aarde begint met die domheid te
willen opruimen; hij is geheel en al een ongelovige, in oppositie tegen de kerk
en de religie, en dus aanvankelijk vol verachting voor Don Manuel, die hij
zoveel mogelijk vermijdt. Daarom is ook Lazaro de man, die in staat is te raden,
waarom Don Manuel de eenzaamheid schuwt en niet, zoals andere pastoors, op
liberalen, ketters en vrijdenkers scheldt; nadat hij aan het sterfbed van zijn
moeder de persoonlijke invloed van Don Manuel heeft ondergaan en nauwer met hem
in aanraking is gekomen, ontdekt hij, dat de heilige, voorbeeld en toeverlaat
van het dorp, zelf niet gelooft. Maar anders dan Lazaro, de
beeldenstormer en opruimer van het verouderde, heeft Manuel het ongeloof in zijn
leven toegelaten, alleen om het te onderdrukken ter wille van zijn parochianen,
die bij het ‘wat is waarheid?’ niet zouden kunnen bestaan; zijn heiligheid is
een subliem gecamoufleerd besef van de twee waarheden, die naast elkaar rechten
kunnen laten gelden: de waarheid voor de sterke, de waarheid voor de vele, vele
zwakken. Alleen Lazaro en Angela komen te weten, dat de milde pastoor der
dorpelingen tevens de geheel op zichzelf aangewezen ongelovige is.
‘Ik ben er om de zielen van mijn parochianen te laten leven’, zegt Don Manuel tot
Lazaro, ‘om hen gelukkig te maken, om te maken dat ze zich voor onsterfelijk
houden en niet om hen te dooden. Hier is noodig, dat ze gezond leven in
eensgezinde opvatting; en met de waarheid, met mijn waarheid, zouden ze niet
leven. Laat hen leven. En dat doet de Kerk: hen laten leven. Ware godsdienst?
Alle godsdiensten zijn waar, voor zoover ze de volken, waar ze beleden worden,
geestelijk laten leven, voor zoover ze hen erover troosten, dat ze | |
| |
moesten geboren worden om te sterven. En voor elk volk is de zijne, die
waardoor dat volk gevormd is, de ware. En de mijne? De mijne is mezelf te
troosten door de anderen te troosten, al is de troost, die ik hun geef, niet de
mijne.’
Zo luidt de biecht van de heilige Manuel tegenover Lazaro, die hij met zijn waarheid wil winnen, omdat hij weet dat hij hem met de
waarheid der anderen niet winnen kan. En inderdaad, hij wint Lazaro, die zijn
volgeling wordt en afstand doet van zijn vooruitstrevend anticlericalisme om de
waarheid voor de sterken, de waarheid der twee waarheden naast elkaar, te
aanvaarden. En na de dood van die twee, die tot op het laatste ogenblik sterk
blijven in hun dubbele rol, erft Angela, de schrijfster van deze biecht, hun
geheim.
‘En nu bij het schrijven van dit gedenkschrift, deze intieme bekentenis van mijn
ondervinding van de heiligheid van anderen, geloof ik, dat Don Manuel Bueno, dat
mijn St. Manuel en mijn broer Lazaro gestorven zijn in het geloof; dat ze niet
dàt geloofden, wat voor ons van het meeste belang is, maar dat ze het toch
geloofden zonder het te gelooven, doordat ze het geloofden in een actieve en
berustende verslagenheid.’
Men kan het uit deze diepzinnige woorden reeds opmaken: het leven van Don Manuel
was niet heilig omdat het in het teken der ene, onfeilbare Waarheid stond, maar
omdat het in het woord van Pilatus ‘wat is waarheid?’ een nieuwe
bestaansmogelijkheid had gevonden. Het verschil tussen Pilatus en Don Manuel is
alleen, dat Pilatus uit het ‘wat is waarheid?’ de conclusie trekt, dat hij het
volk zijn zin moet geven, terwijl Manuel uit dezelfde twijfel afleidt, dat hij
het volk gelukkig moet maken; maar in beide gevallen is het niet De Waarheid die
de doorslag geeft, maar het leven. Wat in Pilatus gemakkelijk onherkenbaar wordt
door de voorgrond van sceptische lafheid, komt in Unamuno's Don Manuel veel
duidelijker tot uiting: dat er waarheid is en waarheid, en dat men niet over een
waarheid kan oordelen zonder te weten, voor wie zij geldt. In Don Manuel
verenigt Unamuno dus eigenlijk de Pilatusgeest (de Nietzscheaanse aanvaarding
van het leven en verwerping van het Christendom) met het katholicisme (het besef
van heiligheid en hiërarchie); een Don Manuel kan een | |
| |
ongelovige
zijn en een heilige tegelijk, omdat hij zich bevrijd heeft van de gedachte, die
evengoed de inquisiteurs als de vrijdenkers bevangen houdt: dat de waarheid
altijd en voor allen dezelfde is, en omdat hij tegelijkertijd door zijn
typisch-Christelijke liefde voor het volk aan de denkwereld van dat volk gehecht
blijft.
Unamuno laat in deze merkwaardige novelle bijzonder goed uitkomen, hoe de twee
waarheidssferen elkaar steeds afwisselen en doordringen, omdat de woorden,
waarvan de heilige Manuel zich bedient tegenover het volk, ook telkens de
woorden zijn, waaruit zijn ongeloof het duidelijkst spreekt.
|
|