te
feller in haar blindheid en driftigheid beseft door de nuchtere, zakelijke
scherpte van het andere.’
In de roman van Bruno Brehm ontbreekt nu juist de intellectuele zelfcontrôle;
oppervlakkig beschouwd lijkt hij op Die Geächteten, vanwege de
geaardheid van het milieu, innerlijk heeft hij er weinig mee gemeen.
Den Doolaard, bijgenaamd ‘de man, die men nooit thuis treft’, heeft over het
succes van zijn roman, Orient Express begrijpelijkerwijze geen
gras laten groeien; nauwelijks is de Duitse vertaling van de pers, of de
onvermoeibare biedt ons een bundel reisschetsen aan onder de vervaarlijke titel
Van Vrijheid en Dood. ‘Glorie en val der Comitadji's’,
‘Den Balkan Rond’, ‘Het Onbekende Polen’: men weet alleen door het lezen van de
onderwerpen, dat men waar voor zijn geld krijgt.
Eerlijk gezegd, ik mag Den Doolaard liever als journalist (wat hij in deze
schetsen zonder restrictie is) dan als de romancier van Orient
Express. In deze bundel schetsen is Den Doolaard niet meer en minder
dan hij schijnen wil: een reporter, die uitmuntend ‘verslaat’ wat hij gezien
heeft en gehoord, met een beetje grootspraak en veel pittoreske effecten, maar
in het genre werkelijk knap. Van nature heeft deze auteur de schrijfvaardigheid
meegekregen, zodat hij geen moeite heeft om reisnotities, die bij een
degelijker, zwaarwichtiger man misschien een academisch karakter zouden dragen,
in vlot leesbaar, kleurig proza neer te werpen.
‘Sinds het verschijnen van De Wilden van Europa, drie jaar
geleden, heb ik al weer eenige stukken van ons oude werelddeel aan mijn hielen
gelapt’, verklaart Den Doolaard met onweerstaanbare H.B.S.-bravoure in zijn
voorwoord; men ziet hem lappen. Het verschil tussen zijn zwerverschap en het
gewone reiziger-zijn (waarvan ondergetekende zich nog steeds de representant
gelooft) is, volgens Den Doolaard, dat de zwerver zelfstandig is, de reiziger
niet; dit bij hem niet zozeer psychisch bedoeld, als wel met het oog op de
manier van zich voort te bewegen. Men zou anders ook de theorie kunnen
verdedigen, dat de reiziger, die in hotels slaapt en met koffers reist,
zelfstandig is, en de zwerver niet, omdat de laatste geen