genoeg zijn om er met nadruk de aandacht voor te vragen.
Wat aan Brods biographie een zekere pikanterie geeft, is, dat de auteur Brod
volstrekt niet behoort tot het mensentype, waartoe men de auteur Heine kan
rekenen. Brod beschouwt Heine als kunstenaar, als een figuur, die geenszins tot
de allergrootsten behoort. Laotse, Plato, Mozes, Goethe, Thomas van Aquino: dat
zijn voor Brod de persoonlijkheden van de eerste rang, omdat zij de
tegenstellingen, voorzover dat onder mensen mogelijk is, hebben verzoend. ‘Zij
zijn leraren der mensheid, de ware onzichtbare kerk, de “Jeschiwah schel
maalah”, het opperste leercollege’... Pas daarna komen, volgens Brod, degenen
die de synthese en de verzoening der tegenstellingen hebben gezocht, zonder haar
echter te kunnen vinden; tot hen rekent Brod dan Heine, en in de geest van deze
beginselverklaring heeft hij in zijn boek Heine dan ook beoordeeld.
Ik ben het met dit beginsel niet eens, omdat ik Heine zeker niet beneden Goethe
of Thomas zou willen stellen. Het rustende, verhevene, olympische als superieur
te beschouwen aan het strijdbare, agitatorische, ‘vulgaire’, doet voor mijn
gevoel de betekenis van iemand als Heine geen recht wedervaren. Maar hoe men ook
over de beginselen mag denken, het staat vast, dat Brod geen moeite heeft
gespaard om desondanks aan zijn onderwerp de volle maat te geven. Het spreekt
vanzelf, dat hij Heine's persoonlijkheid niet zonder veel moties van wantrouwen
accepteren kan, dat hij, met name, zeer ernstige bezwaren heeft tegen zijn
polemische uitvallen tegen Schlegel en Platen; maar dat neemt toch niet weg, dat
hij zich, zonder enige vooringenomenheid behalve die der principiële verschillen
in levensbeschouwing, rekenschap geeft van de betrekkelijke noodzakelijkheid der
polemiek. Brod meent, dat Heine in zijn aanvallen op personen over de schreef
ging en dat ‘die Spekulation auf die Schadenfreude der Menge’ dikwijls het echte
polemische accent overstemde. Het kan inderdaad niet worden ontkend, dat Heine
in zijn strijdmethoden (en in het bijzonder in het geval Platen) weinig
kieskeurig is geweest in zijn middelen; anderzijds moet men echter erkennen (en
het komt mij voor, dat Brod geneigd is in dezen de