Voor het definitieve is bij ons geen plaats. Het bestaat in ons alleen als een
regulatief element, het verplicht ons telkens weer tot accuratesse: steeds
geserreerder, steeds aphoristischer, weg met de woordenvloed! Het vorige is
altijd nog te veel geweest. Het moet herleid worden tot minder om vruchtbaar te kunnen zijn.
Er is maar één manier om als schrijver niet tot de verslaafden aan het woord te
behoren: zichzelf voortdurend op toegeeflijkheid jegens het woord betrappen,
zichzelf steeds met zichzelf te bestrijden. Voor de litteratuurvrienden en
andere woordslaven is men daarmee geclasseerd als negativist. Wij zullen zien,
waar de ‘slavernij’ woont! Voorlopig moge het voldoende zijn er op te wijzen,
dat negativisme ten opzichte van het woord nog geen negativisme ten opzichte van
het leven betekent.
Soms vraagt mij iemand, wat ik ga schrijven of bezig ben te schrijven: een roman,
een novelle, of weer een essay? Bij de meesten komt de gedachte aan niet-schrijven nauwelijks meer op; zij overwegen die mogelijkheid
hoogstens als pauze; dat men zich zou kunnen afwenden van het
schrijven lijkt hen niet mogelijk, waar het een schrijver betreft, die nog in de
kracht van zijn leven is. Dit gebrek aan verbeeldingskracht illustreert
duidelijker dan wat ook hun houding tegenover het woord, dat zij hebben leren
waarderen als een onafscheidelijke kameraad van de maatschappij, overal aanwezig
waar de mens aanwezig is en overal uitgebuit waar een verbaal talent zich
voordoet als het non plus ultra der menselijkheid. Alsof het leven te kort zou
worden gedaan door het uitblijven van mijn romans, novellen, essays! Alsof ik
zelf geen recht van bestaan meer zou hebben zonder al deze romans, novellen,
essays!
Had ik niet de behoefte mijzelf nogmaals in te dijken om des te beter het geweld
van de stroom te kunnen voelen, om te weten waar ik sta, en welke actie ik kan
voeren
Fragment, dat evenals het vorige, de indruk maakt bedoeld te zijn
als begin van een boek (vermoedelijk uit 1934).