totale ‘persoon’ van die culturen. Men zou er goed aan doen, de zeventiende
eeuw eens te bezien met de blik, waarmee Nietzsche de Griekse oudheid bezag; dan
zou men zowel de dwaze negentiende-eeuwse debatten over de onzedelijkheid van de
Warenar kunnen staken als ook de ongemotiveerde
bewondering voor het ‘geweldige realisme’ van de kluchten het zwijgen opleggen.
Die z.g. onzedelijkheid immers was de enige bestaansreden van de ‘dionysische’
doorbraken door een ‘apollinisch’ cultuurharnas; de talrijke verwensingen,
vloeken, obsceniteiten en andere ‘realistische’ effecten vervullen daarbij de
rol van spontane bevrediging der instincten, die gewoonlijk door de ‘toewijding
aan de wet’ bevredigd werden (Hoofts minnepoëzie of het Voorhout, voorbeelden van ‘wettige’ obsceniteit). Bij Breero is de
doorbraak het sterkst geweest; hij heeft de meeste kluchten geschreven en in
zijn poëzie ook het minst consequent geofferd aan de hoofse vorm. Al deze
kluchten doen mij denken aan de subjectieve uitspatting, geheten ‘cadenza’, in
een vioolconcert van Mozart.
Natuurlijk is de ‘dionysische’ Hooft van de Warenar nog in
sommige opzichten de ‘apollinische’ Hooft van Granida; een
mens, die voortdurend styleert (of beter: wordt gestyleerd), blijft, ook als een
impuls hem dwingt zich ongestyleerd te uiten, min of meer gebonden aan zijn
vormenwereld; zo vindt men in de ontlening van het thema aan Plautus en de
inleidende disputen van Miltheyt en Gierichheyt (waardoor Hooft zijn amorele
excursie de schijn wil geven van een gestyleerd duel) de ‘apollinische’
verontschuldiging. Maar daarnaast knetteren de vloeken en stroomt de amorele
levensvreugde van de instinctmens; wij laten ons niet misleiden, zelfs niet door
Warenars wonderlijke bekering aan het slot, en beseffen, dat Hooft hier krachtig
ja gezegd heeft tegen de dingen, die hij anders met het neen of het betrekkelijk
der hoofse cultuur pleegt te beantwoorden.
Men mag het Hofstadtoneel dan ook erkentelijk zijn, dat het de klucht niet
getracht heeft te ‘kuisen’, want wie in Warenar naar kuisheid
of onkuisheid gaat zoeken, begeeft zich in een schoolmeesterlijk avontuur, dat
alleen maar kan