| |
| |
| |
Subjectief fascisme
Henri Bruning: Subjectieve Normen
De in 1926 op jeugdige leeftijd overleden schrijver Gerard Bruning
vertegenwoordigde in het katholieke cultuurmilieu van Nederland een waarde, die
met zijn dood op de achtergrond raakte. Ondanks veel jeugdrhetoriek was hij toch
iemand, die tegen de traditie in dacht, voor zover traditie betekent: overnemen
van waarden, die men niet tot zijn eigendom heeft gemaakt en desondanks
hanteert, alsof ze eigendom waren. Gerard Bruning was een fel-polemische natuur,
voor wie het katholicisme een aristocratische waardeleer moest vervangen;
vandaar, dat hij niet de nadruk legde op de leer, noch op de vrijgevigheid in
het aesthetische, zoals later Anton van Duinkerken en Jan Engelman, maar in de
eerste plaats het katholicisme trachtte te beleven als een bron van tegen de
nivellerende machten dezer samenleving indruisende geloofskracht.
Het belangrijke boek van zijn broer Henri Bruning, dat dezer dagen is verschenen,
blijkt zeer verwant te zijn aan de mentaliteit van de overledene; en men moet
dat een bijzonder verheugend verschijnsel noemen, omdat persoonlijk,
‘productief’ denkende mensen in de katholieke wereld tegenwoordig zeer dun
gezaaid zijn. De meer genoemde Van Duinkerken is een typisch vertegenwoordiger
van de traditie en als zodanig ook dat geworden, waarvoor hij geknipt was:
leider van de jongkatholieke strategie, die meer succes heeft in
volksvergaderingen, waar het om stichtelijke woorden gaat, dan bij de niet
katholieke intellectuelen (of hoe men deze lieden anders wil aanduiden);
Engelman is het tegendeel van een denker, want een dichter en aestheet, die het
katholicisme hoofdzakelijk onderhoudt, omdat het hem ontheft van de verplichting
met zekere nuchtere consequenties van het verstand ernst te maken en hem door
zijn mystieke kern voorkomt een aequivalent van de schoonheid in de sfeer van de
godsdienst te zijn. | |
| |
Er zijn nog meer strategen en ook nog meer
aestheten in dit kamp (Knuvelder, De Graaff); maar persoonlijkheden met wier
denken men rekening moet houden, zoals dat bij Gerard Bruning het geval was en
bij Henri Bruning meer en meer het geval blijkt te zijn, moet
men met een lantarentje zoeken.
Ik moet bekennen niet al het werk van Henri Bruning te hebben gelezen. Uit de
dingen, die ik van hem las, is mij een herinnering over gebleven aan veel
woorden en veel grootspraak, vergelijkbaar met de rhetoriek, die ook het proza
van zijn broer aankleefde. Maar in dit nieuwe boek, Subjectieve
Normen (de titel alleen al ware bij Van Duinkerken of Engelman
ondenkbaar, aangezien de eerste op dogmatische en de ander op aesthetische
objectiviteit uit is) blijkt Bruning zich bevrijd te hebben van zeer veel
rompslomp; hier hoort men een geluid, dat de niet-katholiek (op een andere wijze
dan technische vaardigheid of goede smaak dat doen) werkelijk raakt; en het hele geheim van deze verwantschap is, dat Bruning, hoezeer
katholiek en bovendien nog fascist ook, ernst maakt met het denken, dat immers
zowel voor de Christen Pascal als voor de hoogst onchristelijke Stendhal pas
zijn waarde kreeg, waar het samenviel met zich rekenschap
geven, tot de bodem toe. Wanneer het denken daaraan niet toekomt, blijft
het een techniek als zovele andere technieken, die men met enig verstand en een
goede dosis routine verbluffend knap kan beheersen zonder ooit meer de afgrond
te ontmoeten.
Henri Bruning is katholiek; voorzover hij katholiek is kan ik hem niet volgen en
lijkt mij zijn wereld een zuiver romantische wereld, overblijfsel van een
opvoeding en tevens noodzakelijkheid voor een actief temperament met sterke
behoefte aan geestelijke expansie in het raam van een gemeenschap. Henri Bruning
is voorts fascist, omdat hij (in begrijpelijke afkeer van de democratische
ideologie en van het vooroordeel, dat iedereen gelijkgerechtigd moet zijn om op
de erenaam ‘mens’ aanspraak te mogen maken) voor aristocratische waarden opkomt;
en voor zover hij fascist is, zal ik hem bestrijden, omdat ik in zijn fascisme
een wil tot instandhouding van zijn katholieke romantiek zie, waarvoor hij alle
plebeji- | |
| |
sche, geperverteerd-democratische tendenties van het
fascisme onder een bepaalde gezichtshoek wenst te vergeten of liever: te
idealiseren door het zuivere pathos van zijn eigen overtuiging, die het
tegendeel is van de N.S.B.-mentaliteit. (Bruning is trouwens ook allerminst
N.S.B.-er, maar Dinaso-man.) Maar ik wil er hier nog eens de nadruk op leggen,
dat de strijd tegen fascisme en nationaal-socialisme - die zich aan mij (en
velen met mij) voordoet als de eerste hygiënische activiteit van hen, die un
chat un chat willen noemen om niet door het gebrul van speelgoedleeuwen immuun
te worden gemaakt voor zekere ‘zakelijke’ achtergronden van de ‘opstand der
horden’ - een strijd is tegen de phrase en niet tegen het etiket ‘fascisme’. Wanneer dus een onafhankelijke geest zoals Henri
Bruning fascistisch denkt, dan zal ik de laatste zijn om hem te gaan
beschoolmeesteren en hem voor te houden, dat hij beter democraat zou kunnen
zijn; want vooreerst is democratie geen ideaal, waarvoor men
strijdt, maar veeleer een stuk atmosfeer, dat men in deze
omstandigheden tracht te behouden nu sommige volksgroepen, met de heer Mussert
aan het hoofd, die willen vervangen door het trap-die-man-eruit-systeem; en
voorts is iedere vorm van denken goed, die een vorm van persoonlijk denken is. Dat Bruning persoonlijk denkt en dus het avontuur der gedachte verkiest boven de assurantie van het traditioneel ‘geestelijk bezit’, zoals dat heet,
blijkt uit zijn stijl. Hij schrijft goed, hij schrijft geïnspireerd, hij
schrijft zoals hij denkt (en denkt niet, zoals hij schrijft, gelijk veelal te
doen gebruikelijk is). Hij verzet zich tegen de mythen, die zijn vijanden als
voorwendsel benutten om zich beter voor te doen dan zij zijn; zo bestrijdt hij
b.v. uitstekend en met waarlijk onmeedogende hardheid de mythe van de Hollander
als een nuchter, vrijheidlievend, critisch enzovoort wezen; maar hij bestrijdt
ook de mythe in het eigen kamp, en daarom heeft hij recht op
de mythen van katholicisme en fascisme, waaraan hij zelf nog vasthoudt. Immers,
men is na lezing van zijn boek overtuigd, dat hij ze zou laten vallen, wanneer
hij ze had stuk gedacht en overleefd.
Het is een fout, zich de onafhankelijke denker voor te stellen als een wezen in
een luchtledig; dat is een naïeve opvatting van | |
| |
onafhankelijkheid,
waarvoor, zeker in een samenleving als de onze, geen enkel steekhoudend argument
meer kan worden aangevoerd. Bruning zegt terecht, dat vrijheidswil geen luie
passiviteit, maar ‘wil tot heerschen’ is; evenzo is geestelijke
onafhankelijkheid geen gemakzuchtig ivoren-toren-ideaaltje, maar een wil om,
zelfs midden in een wereld van noodzakelijke halfheid, ‘persoon’ te blijven
tegenover en desnoods in de massa. Bruning nu tracht ‘persoon’ te zijn en toch
vast te houden aan wat ik een illusie noem: zijn lidmaatschap van de katholieke
kerk (niet als quantiteit, maar als geloofsgemeenschap, waarin het gezag
voortvloeit uit ‘Gods wil’) en zijn bewondering voor het fascisme, zoals zich
dat in de figuur van Mussolini manifesteert.
Welnu, hoe inconsequent en zelfs verblind-romantisch ik deze identificatie ook
vind, ik vind bij Bruning geen spoor van de bête leidersverheerlijking, zoals
die zich zo schitterend ontvouwt in de partijmentaliteit van de N.S.B.-er.
Integendeel, Bruning geeft een zeer heldere bepaling van wat hij onder gezag
verstaat, en van het verschil tussen een corrupt, dom en tot geestelijke armoede
vervallen gezag, dat de tyrannie nodig heeft om zich te handhaven en gezag, dat
uit een ‘gezagsgoed’ voortkomt. Dit essay is een van de beste uit het boek en
men betreurt het alleen dat Bruning, de romanticus, hardnekkig voorbij schijnt
te zien, dat het gezag van een Mussolini precies behoort tot het door hem
verworpen gezag, dat alleen door tyrannie kan bestaan, omdat het iedere
mogelijkheid tot geestelijke vrijheid (niet in de atomistische, maar in de
organische zin!) uitsluit. Dat deze Mussolini er ook nog een façadephilosphie op
nahoudt om Emil Ludwig mee te verkwikken, kan ons, die geen relaties hebben met
de fascistische terminologie hoe dan ook, niet op een dwaalspoor brengen; ik ben
dan ook zo vrij te geloven, dat Bruning, als hij Italiaan was en de zegeningen
van dit gezag dagelijks aan den lijve mocht ondervinden, na verloop van tijd wel
democratische reactieverschijnselen zou gaan vertonen. Het is vooral de
dictatuur in de practijk, die de democratie weer een zin heeft
gegeven....
Subjectieve Normen draagt er op talrijke bladzijden de sporen
van, dat de schrijver door Nietzsche is heengegaan. Des te | |
| |
merkwaardiger, dat hij door deze zeer intense aanraking (want zij blijkt niet
alleen uit citaten, maar vooral uit de stijl) niet verlost werd van zijn
katholieke erfenis, en er in slagen kon naast Nietzsche Maritain te verdragen!
De hoofdstukken over ‘Katholicisme en Beweging’ en ‘Missieproblemen’ hebben
daarom voor de buitenstaander ook niet veel belangwekkends; zij geven Bruning
als de anti-traditionele denker, die toch nog een realiteit trachtte te vinden
in de eeuwenoude organisatie, die voor ons een organisatie is als alle andere.
Dit vasthouden, bij een scherpe en ‘openstaande’ intelligentie, aan het
katholicisme en aan het volksideaal, waarvan hij de onhoudbaarheid telkens zelf
moet toegeven, stempelt Bruning tot een extreme romanticus. Waarom accepteert
hij de ‘goede Europeaan’ niet, inplaats van stil te blijven staan bij het
negatief: de voosheid van ‘Nederlands Geestesmerk’, die hij zo voortreffelijk
diagnostiseert? Waarom droomt hij van Mussolini in dit land, dat nu eenmaal
‘saturiert’ is en nooit meer een ‘dynamisch’ land kan worden zoals Italië?
Waarom altijd dat romantische volksprincipe naar voren gesleept en niet realistisch, zoals Nietzsche dat verlangen zou, erkend, dat in
West-Europa de ‘Kleinstaaterei’ de vloek is, waaraan wij creperen? Daar, waar
Bruning over ‘Dietschers’ gaat praten, alsof zulke wezens werkelijk bestonden,
scheiden zich onze wegen, en dat wel zeer definitief. Aan de gevoelens van
verwantschap, die ik, tegenover andere Dietsers en andere democraten, met hem en
zijn werk gevoel, doet deze constatering niets af.
Nog één opmerking, die eigenlijk meer een vraag is. Dit levende
boek verschijnt ‘in eigen beheer’. Betekent dit, dat de schrijver er geen
uitgever voor heeft kunnen vinden? In dat geval zou men zich nog serieuzer gaan
verbazen over het vele, dat in Nederland blijkbaar wel een
uitgever kan vinden....
|
|